1-500 | 501-1000 | 1001-1313
Book Chapter: Verse
501 1Kon 13:3 | zelfden dage een wonderteken, zeggende: Dit is dat wonderteken,
502 1Kon 13:4 | op het altaar uitstrekte, zeggende: Grijpt hem! Maar zijn hand,
503 1Kon 13:9 | geboden door Zijn woord, zeggende: Gij zult geen brood eten,
504 1Kon 13:18| door het woord des HEEREN, zeggende: Breng hem weder met u in
505 1Kon 13:21| die uit Juda gekomen was, zeggende: Zo zegt de HEERE: Daarom
506 1Kon 13:27| sprak hij tot zijn zonen, zeggende: Zadelt mij den ezel. En
507 1Kon 13:31| hij sprak tot zijn zonen, zeggende: Als ik zal gestorven zijn,
508 1Kon 15:18| die te Damaskus woonde, zeggende: ~
509 1Kon 16:1 | van Hanani, tegen Baesa, zeggende: ~
510 1Kon 17:2 | woord des HEEREN tot hem, zeggende: ~
511 1Kon 17:8 | woord des HEEREN tot hem, zeggende: ~
512 1Kon 18:1 | Elia, in het derde jaar, zeggende: Ga heen, vertoon u aan
513 1Kon 18:26| morgen tot op den middag, zeggende: O Baal, antwoord ons! Maar
514 1Kon 18:31| des HEEREN geschied was, zeggende: Israel zal uw naam zijn. ~
515 1Kon 20:5 | Alzo spreekt Benhadad, zeggende: Ik heb wel tot u gezonden,
516 1Kon 20:5 | heb wel tot u gezonden, zeggende: Uw zilver, en uw goud,
517 1Kon 20:17| en zij boodschapten hem, zeggende: Uit Samaria zijn mannen
518 1Kon 21:2 | Achab sprak tot Naboth, zeggende: Geef mij uw wijngaard,
519 1Kon 21:9 | schreef in die brieven, zeggende: Roept een vasten uit, en
520 1Kon 21:10| die tegen hem getuigen, zeggende: Gij hebt God en den koning
521 1Kon 21:13| tegen Naboth, voor het volk, zeggende: Naboth heeft God en den
522 1Kon 21:14| Daarna zonden zij tot Izebel, zeggende: Naboth is gestenigd en
523 1Kon 21:17| tot Elia, den Thisbiet, zeggende: ~
524 1Kon 21:19| gij zult tot hem spreken, zeggende: Alzo zegt de HEERE: Hebt
525 1Kon 21:19| zult gij tot hem spreken, zeggende: Alzo zegt de HEERE: In
526 1Kon 21:23| over Izebel sprak de HEERE, zeggende: De honden zullen Izebel
527 1Kon 21:28| tot Elia, den Thisbiet, zeggende: ~
528 1Kon 22:12| profeten profeteerden alzo, zeggende: Trek op naar Ramoth in
529 1Kon 22:13| te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie toch, de woorden der
530 1Kon 22:31| hij twee en dertig had, zeggende: Gij zult noch kleinen noch
531 1Kon 22:36| heirleger, als de zon onderging, zeggende: Een ieder kere naar zijn
532 2Kon 3:7 | Josafat, den koning van Juda, zeggende: De koning der Moabieten
533 2Kon 4:1 | profeten riep tot Elisa, zeggende: Uw knecht, mijn man, is
534 2Kon 4:31| en bracht hem boodschap, zeggende: De jongen is niet ontwaakt. ~
535 2Kon 5:4 | het zijn heer te kennen, zeggende: Zo en zo heeft de jonge
536 2Kon 5:6 | tot den koning van Israel, zeggende: Zo wanneer nu deze brief
537 2Kon 5:10| Elisa tot hem een bode, zeggende: Ga heen en was u zevenmaal
538 2Kon 6:8 | zich met zijn knechten, zeggende: Mijn legering zal zijn
539 2Kon 6:9 | tot den koning van Israel, zeggende: Wacht u, dat gij door die
540 2Kon 6:13| werd te kennen gegeven, zeggende: Zie, hij is te Dothan. ~
541 2Kon 6:26| een vrouw tot hem riep, zeggende: Help mij, heer koning! ~
542 2Kon 7:10| stad, en boodschapten hun, zeggende: Wij zijn gekomen tot het
543 2Kon 7:12| in het veld te versteken, zeggende: Als zij uit de stad gegaan
544 2Kon 7:14| leger der Syriers achterna, zeggende: Gaat henen, en ziet. ~
545 2Kon 7:18| gesproken had tot den koning, zeggende: Morgen omtrent dezen tijd
546 2Kon 8:1 | hij levend gemaakt had, zeggende: Maak u op, en ga heen,
547 2Kon 8:4 | jongen van den man Gods, zeggende: Vertel mij toch al de grote
548 2Kon 8:6 | koning haar een kamerling, zeggende: Doe haar wederhebben alles,
549 2Kon 8:7 | en men boodschapte hem, zeggende: De man Gods is herwaarts
550 2Kon 8:8 | vraag door hem den HEERE, zeggende: Zal ik van deze krankheid
551 2Kon 9:12| heeft hij tot mij gesproken, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ik heb
552 2Kon 9:18| wachter gaf het te kennen, zeggende: De bode is tot hen gekomen,
553 2Kon 9:20| wachter gaf dit te kennen, zeggende: Hij is tot aan hen gekomen,
554 2Kon 9:25| HEERE dezen last oplegde, zeggende: ~
555 2Kon 9:36| knecht Elia, den Thisbiet, zeggende: Op het stuk lands van Jizreel
556 2Kon 10:1 | voedsterheren van Achab, zeggende: ~
557 2Kon 10:5 | voedsterheren zonden tot Jehu, zeggende: Wij zijn uw knechten, en
558 2Kon 10:6 | male tot hen een brief, zeggende: Zo gij mijn zijt, en gij
559 2Kon 10:8 | bode, en boodschapte hem, zeggende: Zij hebben de hoofden van
560 2Kon 11:5 | 5 En hij gebood hun, zeggende: Dit is de zaak, die gij
561 2Kon 15:6 | de HEERE geboden heeft, zeggende: De vaders zullen voor de
562 2Kon 15:8 | den koning van Israel, zeggende: Kom, laat ons elkanders
563 2Kon 15:9 | Amazia, den koning van Juda, zeggende: De distel, die op den Libanon
564 2Kon 15:9 | die op den Libanon is, zeggende: Geef uw dochter mijn zoon
565 2Kon 16:12| gesproken had tot Jehu, zeggende: U zullen zonen van het
566 2Kon 17:7 | den koning van Assyrie, zeggende: Ik ben uw knecht en uw
567 2Kon 17:15| gebood Uria, den priester, zeggende: Steek op het grote altaar
568 2Kon 18:7 | den koning van Assyrie, zeggende: Ik ben uw knecht en uw
569 2Kon 18:15| gebood Uria, den priester, zeggende: Steek op het grote altaar
570 2Kon 19:13| alle zieners, betuigd had, zeggende: Bekeert u van uw boze wegen
571 2Kon 19:26| den koning van Assyrie, zeggende: De volken, die gij vervoerd
572 2Kon 19:27| gebood de koning van Assyrie, zeggende: Brengt een der priesteren
573 2Kon 19:35| gemaakt, en had hun geboden, zeggende: Gij zult geen andere goden
574 2Kon 20:14| van Assyrie, naar Lachis, zeggende: Ik heb gezondigd, keer
575 2Kon 20:30| vertrouwen op den HEERE, zeggende: De HEERE zal ons zekerlijk
576 2Kon 20:32| Hizkia, want hij hitst u op, zeggende: De HEERE zal ons redden. ~
577 2Kon 20:36| het gebod des konings was, zeggende: Gij zult hem niet antwoorden. ~
578 2Kon 21:9 | weder boden tot Hizkia, zeggende: ~
579 2Kon 21:10| Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen,
580 2Kon 21:10| op welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand
581 2Kon 21:20| zoon van Amoz, tot Hizkia, zeggende: Zo spreekt de HEERE, de
582 2Kon 22:2 | en hij bad tot den HEERE, zeggende: ~
583 2Kon 22:4 | HEEREN tot hem geschiedde, zeggende: ~
584 2Kon 23:10| Zijn knechten, de profeten, zeggende: ~
585 2Kon 24:3 | in het huis des HEEREN, zeggende: ~
586 2Kon 24:10| schrijver, den koning te kennen, zeggende: De priester Hilkia heeft
587 2Kon 24:12| den knecht des konings, zeggende: ~
588 2Kon 25:21| koning gebood het ganse volk, zeggende: Houdt den HEERE, uw God,
589 1Kro 4:9 | zijn naam Jabez genoemd, zeggende: Want ik heb hem met smarten
590 1Kro 4:10| riep den God Israels aan, zeggende: Indien Gij mij rijkelijk
591 1Kro 11:1 | Israel tot David naar Hebron, zeggende: Zie, wij zijn uw gebeente
592 1Kro 12:19| verlieten hem met raad, zeggende: Met gevaar van onze hoofden
593 1Kro 13:12| den HEERE te dien dage, zeggende: Hoe zal ik de ark Gods
594 1Kro 14:10| Toen vraagde David God, zeggende: Zal ik optrekken tegen
595 1Kro 16:18| 18 Zeggende: Ik zal u het land Kanaan
596 1Kro 16:21| koningen om hunnentwil, zeggende: ~
597 1Kro 17:3 | woord Gods tot Nathan kwam, zeggende: ~
598 1Kro 17:6 | gebood Mijn volk te weiden, zeggende: Waarom bouwt gijlieden
599 1Kro 22:9 | Gad, den ziener van David, zeggende: ~
600 1Kro 22:10| heen, en spreek tot David, zeggende: Aldus zegt de HEERE: Drie
601 1Kro 23:8 | HEEREN geschiedde tot mij, zeggende: Gij hebt bloed in menigte
602 1Kro 23:17| zoon Salomo helpen zouden, zeggende: ~
603 2Kro 2:3 | Huram, den koning van Tyrus, zeggende: Gelijk als gij met mijn
604 2Kro 7:4 | met Zijn handen vervuld, zeggende: ~
605 2Kro 7:16| tot hem gesproken hebt, zeggende: Geen man zal u van voor
606 2Kro 7:37| land hunner gevangenis, zeggende: Wij hebben gezondigd, verkeerdelijk
607 2Kro 8:18| vader David gemaakt heb, zeggende: Geen man zal u afgesneden
608 2Kro 11:3 | zij spraken tot Rehabeam, zeggende: ~
609 2Kro 11:6 | Salomo, als hij leefde, zeggende: Hoe raadt gijlieden, dat
610 2Kro 11:7 | En zij spraken tot hem, zeggende: Indien gij dit volk goedertieren
611 2Kro 11:9 | tot mij gesproken hebben, zeggende: Maak het juk, dat uw vader
612 2Kro 11:10| waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot
613 2Kro 11:10| die tot u gesproken heeft, zeggende: Uw vader heeft ons juk
614 2Kro 11:12| de koning gesproken had, zeggende: Komt weder tot mij op den
615 2Kro 11:14| den raad der jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw juk
616 2Kro 11:16| antwoordde het volk den koning, zeggende: Wat deel hebben wij aan
617 2Kro 12:2 | tot Semaja, den man Gods, zeggende: ~
618 2Kro 12:3 | Israel in Juda en Benjamin, zeggende: ~
619 2Kro 13:7 | woord des HEEREN tot Semaja, zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd,
620 2Kro 17:2 | die te Damaskus woonde, zeggende: ~
621 2Kro 19:11| profeten profeteerden alzo, zeggende: Trek op naar Ramoth in
622 2Kro 19:12| te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie, de woorden der profeten
623 2Kro 19:30| der wagens, die hij had, zeggende: Gijlieden zult niet strijden
624 2Kro 20:9 | 9 En hij gebood hun, zeggende: Doet alzo in de vreze des
625 2Kro 21:2 | die Josafat boodschapten, zeggende: Daar komt een grote menigte
626 2Kro 21:8 | heiligdom gebouwd voor Uw Naam, zeggende: ~
627 2Kro 21:21| toegerusten uitgaande en zeggende: Looft den HEERE, want Zijn
628 2Kro 21:37| profeteerde tegen Josafat, zeggende: Omdat gij u met Ahazia
629 2Kro 22:12| hem van den profeet Elia, zeggende: Alzo zegt de HEERE, de
630 2Kro 22:32| hem van den profeet Elia, zeggende: Alzo zegt de HEERE, de
631 2Kro 25:4 | de HEERE geboden heeft, zeggende: De vaders zullen niet sterven
632 2Kro 25:7 | kwam een man Gods tot hem, zeggende: O, koning! laat het heir
633 2Kro 30:6 | naar het gebod des konings, zeggende: Gij, kinderen Israels,
634 2Kro 30:18| Doch Jehizkia bad voor hen, zeggende: De HEERE, die goed is,
635 2Kro 32:4 | des lands henenvloeide, zeggende: Waarom zouden de koningen
636 2Kro 32:6 | en sprak naar hun hart, zeggende: ~
637 2Kro 32:9 | Juda, dat te Jeruzalem was, zeggende: ~
638 2Kro 32:11| en door dorst te sterven, zeggende: De HEERE, onze God, zal
639 2Kro 32:12| tot Jeruzalem gesproken, zeggende: Voor het enige altaar zult
640 2Kro 32:17| om tegen Hem te spreken, zeggende: Gelijk de goden van de
641 2Kro 34:16| den koning bescheid weder, zeggende: Al wat in de hand uwer
642 2Kro 34:18| schrijver, den koning te kennen, zeggende: Hilkia, de priester, heeft
643 2Kro 34:20| den knecht des konings, zeggende: ~
644 2Kro 35:21| zond hij boden tot hem, zeggende: Wat heb ik met u te doen,
645 2Kro 36:21| zond hij boden tot hem, zeggende: Wat heb ik met u te doen,
646 2Kro 37:22| zelfs ook in geschrift, zeggende: ~
647 Ezra 1:1 | zelfs ook in geschrift, zeggende: ~
648 Ezra 5:11| dusdanig antwoord wedergegeven, zeggende: Wij zijn knechten van den
649 Ezra 8:22| koning hadden gesproken, zeggende: De hand onzes Gods is ten
650 Ezra 9:1 | de vorsten tot mij toe, zeggende: Het volk Israels, en de
651 Ezra 9:11| Uwer knechten, de profeten, zeggende: Het land, waar gijlieden
652 Neh 1:8 | knecht Mozes geboden hebt, zeggende: Gijlieden zult overtreden,
653 Neh 6:7 | Jeruzalem uit te roepen, zeggende: Hij is koning in Juda.
654 Neh 6:9 | ons vreesachtig te maken, zeggende: Hun handen zullen van het
655 Neh 8:12 | Levieten stilden al het volk, zeggende: Zwijgt, want deze dag is
656 Neh 8:16 | steden, en te Jeruzalem, zeggende: Gaat uit op het gebergte,
657 Job 4:16 | en ik hoorde een stem, zeggende: ~
658 Job 8:18 | zo zal zij hem loochenen, zeggende: Ik heb u niet gezien. ~
659 Job 24:15 | overspelers de schemering waar, zeggende: Geen oog zal mij zien;
660 Psa 2:2 | en tegen Zijn Gezalfde, zeggende: ~
661 Psa 22:8 | zij schudden het hoofd, zeggende: ~
662 Psa 42:6 | vijanden spreken kwaad van mij, zeggende: Wanneer zal hij sterven,
663 Psa 42:8 | mij, hetgeen mij kwaad is, zeggende: ~
664 Psa 52:8 | zullen over hem lachen, zeggende: ~
665 Psa 71:11 | 11 Zeggende: God heeft hem verlaten;
666 Psa 87:6 | opschrijven der volken, zeggende: Deze is aldaar geboren.
667 Psa 89:3 | Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende: ~
668 Psa 105:11 | 11 Zeggende: Ik zal u geven het land
669 Psa 105:14 | koningen om hunnentwil, zeggende: ~
670 Psa 110:2 | sterkte zenden uit Sion, zeggende: Heers in het midden Uwer
671 Psa 116:4 | den Naam des HEEREN aan, zeggende: Och HEERE! bevrijd mijn
672 Psa 132:2 | Jakobs gelofte gedaan heeft, zeggende: ~
673 Psa 132:11 | waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks
674 Psa 132:13 | begeerd tot Zijn woonplaats, zeggende: ~
675 Psa 137:3 | geworpen hadden, vreugd, zeggende: Zingt ons eenvan de liederen
676 Spre 9:15| die hun paden recht maken, zeggende: ~
677 Spre 31:28| man, en hij prijst haar, zeggende: ~
678 Pred 1:16| Ik sprak met mijn hart, zeggende: Zie, ik heb wijsheid vergroot
679 Jes 3:6 | zijns vaders zal aangrijpen, zeggende: Gij hebt een kleed, wees
680 Jes 3:7 | dag zijn hand opheffen, zeggende: Ik kan geen heelmeester
681 Jes 4:1 | vrouwen een man aangrijpen, zeggende: Ons brood zullen wij eten,
682 Jes 7:2 | huize Davids boodschapte, zeggende: De Syriers rusten op Efraim,
683 Jes 7:5 | en den zoon van Remalia, zeggende: ~
684 Jes 7:10 | voort te spreken tot Achaz, zeggende: ~
685 Jes 8:5 | sprak nog verder tot mij, zeggende: ~
686 Jes 8:11 | op den weg dezes volks, zeggende: ~
687 Jes 9:8 | en grootsheid des harten, zeggende: ~
688 Jes 14:8 | de cederen van Libanon, zeggende: Sinds dat gij daar nederligt,
689 Jes 14:24 | heirscharen heeft gezworen, zeggende: Indien niet, gelijk Ik
690 Jes 16:14 | Maar nu spreekt de HEERE, zeggende: Binnen drie jaren (als
691 Jes 19:25 | heirscharen zal hen zegenen, zeggende: Gezegend zij Mijn volk,
692 Jes 20:2 | Jesaja, den zoon van Amoz, zeggende: Ga heen, en ontbind den
693 Jes 22:14 | voor mijn oren geopenbaard, zeggende: Indien ulieden deze ongerechtigheid
694 Jes 23:4 | ja, de sterkte der zee, zeggende: Ik heb geen barensnood
695 Jes 29:11 | aan een, die lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt:
696 Jes 29:12 | een, die niet lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt:
697 Jes 30:21 | desgenen, die achter u is, zeggende: Dit is de weg, wandelt
698 Jes 33:18 | verschrikking overdenken, zeggende: Waar is de schrijver? Waar
699 Jes 36:15 | vertrouwen op den HEERE, zeggende: De HEERE zal ons zekerlijk
700 Jes 36:18 | Hizkia ulieden niet verleide, zeggende: De HEERE zal ons redden;
701 Jes 36:21 | het gebod des konings was, zeggende: Gij zult hem niet antwoorden. ~
702 Jes 37:9 | weder boden tot Hizkia, zeggende: ~
703 Jes 37:10 | Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen,
704 Jes 37:10 | op Welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand
705 Jes 37:15 | Hizkia bad tot den HEERE, zeggende: ~
706 Jes 38:4 | woord des HEEREN tot Jesaja, zeggende: ~
707 Jes 41:7 | die op het aambeeld slaat, zeggende van het soldeersel: Het
708 Jes 44:28 | welgevallen volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word
709 Jes 45:14 | buigen, zij zullen u smeken, zeggende: Gewisselijk, God is in
710 Jes 57:3 | gevoegd heeft, spreke niet, zeggende: De HEERE heeft mij gans
711 Jes 59:3 | 3 Zeggende: Waarom vasten wij, en Gij
712 Jer 1:4 | dan geschiedde tot mij, zeggende: ~
713 Jer 1:11 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: Wat ziet gij, Jeremia?
714 Jer 1:13 | ten tweeden male tot mij, zeggende: Wat ziet gij? En ik zeide:
715 Jer 2:1 | woord geschiedde tot mij, zeggende: ~
716 Jer 2:2 | voor de oren van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ik gedenk
717 Jer 4:10 | Jeruzalem grotelijks bedrogen, zeggende: Gijlieden zult vrede hebben;
718 Jer 4:31 | breidt haar handen uit, zeggende: O, wee mij nu, want mijn
719 Jer 5:20 | laat het horen in Juda, zeggende: ~
720 Jer 6:14 | Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede! doch daar
721 Jer 6:17 | wachters over ulieden gesteld, zeggende: Luistert naar het geluid
722 Jer 7:1 | geschied is, van den HEERE, zeggende: ~
723 Jer 7:4 | Vertrouwt niet op valse woorden, zeggende: Des HEEREN tempel, des
724 Jer 7:23 | zaak heb Ik hun geboden, zeggende: Hoort naar Mijn stem, zo
725 Jer 8:6 | heeft over zijn boosheid, zeggende: Wat heb ik gedaan? Een
726 Jer 8:11 | Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede! doch daar
727 Jer 11:1 | geschied is, van den HEERE, zeggende: ~
728 Jer 11:4 | den ijzeroven, uitvoerde, zeggende: Zijt Mijner stem gehoorzaam,
729 Jer 11:6 | de straten van Jeruzalem, zeggende: Hoort de woorden dezes
730 Jer 11:7 | op zijnde en betuigende, zeggende: Hoort naar Mijn stem! ~
731 Jer 11:19 | gedachten tegen mij dachten, zeggende: Laat ons den boom met zijn
732 Jer 11:21 | Anathoth, die uw ziel zoeken, zeggende: Profeteer niet in den Naam
733 Jer 13:3 | ten tweeden male tot mij, zeggende: ~
734 Jer 13:8 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
735 Jer 16:1 | woord geschiedde tot mij, zeggende: ~
736 Jer 18:1 | geschied is van den HEERE, zeggende: ~
737 Jer 18:5 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
738 Jer 18:11 | inwoners van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ziet,
739 Jer 20:10 | velen, van Magor-missabib, zeggende: Geef ons te kennen, en
740 Jer 20:15 | vader geboodschapt heeft, zeggende: U is een jonge zoon geboren,
741 Jer 21:1 | Maaseja, den priester, zeggende: ~
742 Jer 23:25 | Naam leugen profeteren, zeggende: Ik heb gedroomd, ik heb
743 Jer 23:33 | of priester u vragen zal, zeggende: Wat is des HEEREN last?
744 Jer 23:38 | daar Ik tot u gezonden heb, zeggende: Gij zult niet zeggen: Des
745 Jer 24:4 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
746 Jer 25:2 | inwoners van Jeruzalem, zeggende: ~
747 Jer 25:5 | 5 Zeggende: Bekeert u toch, een iegelijk
748 Jer 26:1 | dit woord van den HEERE, zeggende: ~
749 Jer 26:8 | het volk hem grepen, zeggende: Gij zult den dood sterven! ~
750 Jer 26:9 | des HEEREN geprofeteerd, zeggende: Dit huis zal worden als
751 Jer 26:11 | vorsten en tot al het volk, zeggende: Aan dezen man is een oordeel
752 Jer 26:12 | vorsten en tot al het volk, zeggende: De HEERE heeft mij gezonden,
753 Jer 26:17 | ganse gemeente des volks, zeggende: ~
754 Jer 26:18 | volk van Juda gesproken, zeggende: Zo zegt de HEERE des heirscharen:
755 Jer 27:1 | Jeremia, van den HEERE, zeggende: ~
756 Jer 27:9 | dewelke tot u spreken, zeggende: Gij zult den koning
757 Jer 27:12 | Juda, naar al deze woorden, zeggende: Brengt uw halzen onder
758 Jer 27:14 | profeten, die tot u spreken, zeggende: Gij zult den koning van
759 Jer 27:16 | en tot dit ganse volk, zeggende: Zo zegt de HEERE: Hoort
760 Jer 27:16 | profeten, die u profeteren, zeggende: Ziet, de vaten van des
761 Jer 28:1 | priesteren en des gansen volks, zeggende:
762 Jer 28:2 | heirscharen, de God Israels, zeggende: Ik heb het juk des konings
763 Jer 28:11 | de ogen des gansen volks, zeggende: Zo zegt de HEERE: Alzo
764 Jer 28:12 | Jeremia verbroken had), zeggende: ~
765 Jer 28:13 | henen en spreek tot Hananja, zeggende: Zo zegt de HEERE: Houten
766 Jer 29:3 | den koning van Babel, zeggende: ~
767 Jer 29:24 | Nechelamiet, zult gij spreken, zeggende: ~
768 Jer 29:25 | heirscharen, de God Israels, zeggende: Omdat gij brieven in uw
769 Jer 29:25 | en tot al de priesteren, zeggende: ~
770 Jer 29:28 | ons naar Babel gezonden, zeggende: Het zal lang duren; bouwt
771 Jer 29:30 | HEEREN woord tot Jeremia, zeggende: ~
772 Jer 29:31 | gevankelijk weggevoerd zijn, zeggende: Zo zegt de HEERE van Semaja,
773 Jer 30:1 | geschied is van den HEERE, zeggende: ~
774 Jer 30:2 | de HEERE, de God Israels, zeggende: Schrijf u al de woorden,
775 Jer 31:18 | dat zich Efraim beklaagt, zeggende: Gij hebt mij getuchtigd,
776 Jer 31:34 | iegelijk zijn broeder, leren, zeggende: Kent den HEERE! want zij
777 Jer 32:3 | Juda, had hem besloten, zeggende: Waarom profeteert gij,
778 Jer 32:3 | Waarom profeteert gij, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ziet,
779 Jer 32:6 | woord is tot mij geschied, zeggende: ~
780 Jer 32:7 | uw oom, zal tot u komen, zeggende: Koop u mijn veld, dat bij
781 Jer 32:13 | beval Baruch voor hun ogen, zeggende: ~
782 Jer 32:16 | had, bad ik tot den HEERE, zeggende: ~
783 Jer 32:26 | HEEREN woord tot Jeremia, zeggende: ~
784 Jer 33:1 | bewaring was opgesloten, zeggende: ~
785 Jer 33:19 | geschiedde tot Jeremia, zeggende: ~
786 Jer 33:23 | HEEREN woord tot Jeremia, zeggende: ~
787 Jer 33:24 | gezien, wat dit volk spreekt, zeggende: De twee geslachten, die
788 Jer 34:1 | en tegen al haar steden), zeggende: ~
789 Jer 34:5 | branden, en u beklagen, zeggende: Och heer! want Ik
790 Jer 34:12 | Jeremia, van den HEERE, zeggende: ~
791 Jer 34:13 | het diensthuis uitvoerde, zeggende: ~
792 Jer 35:1 | Josia, den koning van Juda, zeggende: ~
793 Jer 35:6 | vader, heeft ons geboden, zeggende: Gijlieden zult geen wijn
794 Jer 35:12 | HEEREN woord tot Jeremia, zeggende: ~
795 Jer 36:1 | geschiedde van den HEERE, zeggende: ~
796 Jer 36:5 | En Jeremia gebood Baruch, zeggende: Ik ben opgehouden, ik zal
797 Jer 36:17 | En zij vraagden Baruch, zeggende: Verklaar ons toch, hoe
798 Jer 36:27 | van Jeremia, verbrand had, zeggende: ~
799 Jer 36:29 | hebt deze rol verbrand, zeggende: Waarom hebt gij daarop
800 Jer 36:29 | hebt gij daarop geschreven, zeggende: De koning van Babel
801 Jer 37:6 | tot den profeet Jeremia, zeggende: ~
802 Jer 37:9 | Bedriegt uw zielen niet, zeggende: De Chaldeen zullen zekerlijk
803 Jer 37:13 | den profeet Jeremia, zeggende: Gij wilt tot de Chaldeen
804 Jer 37:19 | die u geprofeteerd hebben, zeggende: De koning van Babel zal
805 Jer 38:1 | al het volk sprak, zeggende: ~
806 Jer 38:8 | hij sprak tot den koning, zeggende: ~
807 Jer 38:10 | den Moorman Ebed-melech, zeggende: Neem van hier dertig mannen
808 Jer 38:16 | Jeremia in het verborgene, zeggende: Zo waarachtig als de HEERE
809 Jer 39:11 | den overste der trawanten, zeggende: ~
810 Jer 39:15 | der bewaring besloten was, zeggende: ~
811 Jer 39:16 | Ebed-melech, den Moorman, zeggende: Zo zegt de HEERE der heirscharen,
812 Jer 40:9 | zwoer hun en hun mannen, zeggende: Vreest niet van de Chaldeen
813 Jer 40:15 | het verborgene, te Mizpa, zeggende: Laat mij toch henengaan,
814 Jer 42:14 | 14 Zeggende: Neen, maar wij zullen gaan
815 Jer 42:20 | HEERE, uw God, gezonden, zeggende: Bid voor ons tot den HEERE,
816 Jer 43:2 | en al de trotse mannen, zeggende tot Jeremia: Gij spreekt
817 Jer 43:8 | tot Jeremia te Tachpanhes, zeggende: ~
818 Jer 44:1 | en in het land Pathros, zeggende: ~
819 Jer 44:15 | Egypteland, in Pathros, woonde, zeggende: ~
820 Jer 44:20 | zulks geantwoord hadden, zeggende: ~
821 Jer 44:25 | heirscharen, de God Israels, zeggende: Aangaande u en uw vrouwen,
822 Jer 44:25 | uw handen vervuld, zeggende: Wij zullen onze geloften,
823 Jer 45:1 | Josia, den koning van Juda, zeggende: ~
824 Jer 48:2 | kwaad tegen haar gedacht, zeggende: Komt, en laat ons haar
825 Jer 49:4 | haar schatten vertrouwt, zeggende: Wie zou tegen mij komen? ~
826 Jer 49:34 | Zedekia, den koning van Juda, zeggende: ~
827 Klaa 1:37| over de dochter Jeruzalems, zeggende: Is dit die stad, waar men
828 Klaa 1:73| steke zijn mond in het stof, zeggende: Misschien is er verwachting. ~
829 Klaa 1:85| handen, tot God in den hemel, zeggende: ~
830 Eze 3:12 | stem van grote ruising, zeggende: Geloofd zij de heerlijkheid
831 Eze 3:16 | HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: ~
832 Eze 6:1 | HEEREN geschiedde tot mij, zeggende: ~
833 Eze 7:1 | woord des HEEREN tot mij, zeggende: ~
834 Eze 9:1 | mijn oren met luider stem, zeggende: Doet de opzieners der stad
835 Eze 9:11 | bracht bescheid weder, zeggende: Ik heb gedaan, gelijk als
836 Eze 10:6 | met linnen, geboden had, zeggende: Neem vuur van tussen de
837 Eze 11:14 | woord des HEEREN tot mij, zeggende: ~
838 Eze 12:1 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
839 Eze 12:8 | woord des HEEREN tot mij, zeggende: ~
840 Eze 12:17 | woord des HEEREN tot mij, zeggende: ~
841 Eze 12:21 | woord des HEEREN tot mij, zeggende: ~
842 Eze 12:22 | hebt in het land Israels, zeggende: de dagen zullen verlengd
843 Eze 12:26 | woord des HEEREN tot mij, zeggende: ~
844 Eze 13:1 | woord geschiedde tot mij, zeggende: ~
845 Eze 13:10 | zij Mijn volk verleiden, zeggende: Vrede, daar geen vrede
846 Eze 14:2 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
847 Eze 14:12 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
848 Eze 15:1 | woord geschiedde tot mij, zeggende: ~
849 Eze 16:1 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
850 Eze 16:44 | een spreekwoord gebruiken, zeggende: Zo de moeder is, is haar
851 Eze 17:1 | woord geschiedde tot mij, zeggende: ~
852 Eze 17:11 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
853 Eze 18:1 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
854 Eze 18:2 | gebruikt van het land Israels, zeggende: De vaders hebben onrijpe
855 Eze 20:2 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
856 Eze 20:5 | hief Mijn hand tot hen op, zeggende: Ik ben de HEERE, uw God. ~
857 Eze 20:45 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
858 Eze 21:1 | woord geschiedde tot mij, zeggende: ~
859 Eze 21:8 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
860 Eze 21:18 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
861 Eze 22:1 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
862 Eze 22:17 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
863 Eze 22:23 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
864 Eze 22:28 | hun leugen voorzeggende, zeggende: Alzo zegt de Heere HEERE!
865 Eze 23:1 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
866 Eze 24:1 | op den tienden der maand, zeggende: ~
867 Eze 24:15 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
868 Eze 24:20 | HEEREN is tot mij geschied, zeggende: ~
869 Eze 25:1 | woord geschiedde tot mij, zeggende: ~
870 Eze 26:1 | woord tot mij geschiedde, zeggende: ~
871 Eze 27:1 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
872 Eze 27:32 | opheffen, en over u weeklagen, zeggende: Wie is geweest als Tyrus,
873 Eze 28:1 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
874 Eze 28:11 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
875 Eze 28:20 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
876 Eze 29:1 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
877 Eze 29:17 | HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: ~
878 Eze 30:1 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
879 Eze 30:20 | HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: ~
880 Eze 31:1 | woord tot mij geschiedde, zeggende: ~
881 Eze 32:1 | HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: ~
882 Eze 32:17 | HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: ~
883 Eze 33:1 | woord geschiedde tot mij, zeggende: ~
884 Eze 33:10 | Gijlieden spreekt aldus, zeggende: Dewijl onze overtredingen
885 Eze 33:21 | Jeruzalem ontkomen was, zeggende: De stad is geslagen. ~
886 Eze 33:23 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
887 Eze 33:24 | het land Israels spreken, zeggende: Abraham was een enig man,
888 Eze 33:30 | iegelijk met zijn broeder, zeggende: Komt toch en hoort, wat
889 Eze 34:1 | woord geschiedde tot mij, zeggende: ~
890 Eze 35:1 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
891 Eze 35:12 | Israels gesproken hebt, zeggende: Zij zijn verwoest, zij
892 Eze 36:16 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
893 Eze 37:15 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
894 Eze 37:18 | volks tot u zullen spreken, zeggende: Zult gij ons niet te kennen
895 Eze 38:1 | des HEEREN woord tot mij, zeggende: ~
896 Dan 4:8 | den droom voor hem, zeggende: ~
897 Dan 4:14 | Roepende met kracht, en aldus zeggende: Houwt dien boom af, en
898 Amos 2:12| hebt den profeten geboden zeggende: Gij zult niet profeteren. ~
899 Amos 3:1 | Egypteland heb opgevoerd, zeggende: ~
900 Amos 7:10| den koning van Israel, zeggende: Amos heeft een verbintenis
901 Amos 8:5 | 5 Zeggende: Wanneer zal de nieuwe maan
902 Jona 1:1 | den zoon van Amitthai, zeggende: ~
903 Jona 3:1 | ten anderen male tot Jona, zeggende: ~
904 Jona 3:7 | konings en zijner groten, zeggende: Laat mens noch beest, rund
905 Mic 2:11 | omgaat, en valselijk liegt, zeggende: Ik zal u profeteren voor
906 Mic 3:11 | steunen zij op den HEERE, zeggende: Is de HEERE niet in
907 Zac 1:1 | zoon van Iddo, den profeet, zeggende: ~
908 Zac 1:4 | vorige profeten riepen, zeggende: Alzo zegt de HEERE der
909 Zac 1:7 | zoon van Iddo, den profeet, zeggende: ~
910 Zac 1:14 | zeide tot mij: Roep uit, zeggende: Alzo zegt de HEERE der
911 Zac 1:17 | 17 Roep nog, zeggende: Alzo zegt de HEERE der
912 Zac 1:21 | die maken? En Hij sprak, zeggende: Dat zijn de hoornen, die
913 Zac 2:4 | spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze
914 Zac 3:4 | Zijn aangezicht stonden, zeggende: Doet deze vuile klederen
915 Zac 3:6 | Engel des HEEREN Josua, zeggende: ~
916 Zac 4:4 | Engel, Die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere! wat zijn deze
917 Zac 4:6 | antwoordde Hij, en sprak tot mij, zeggende: Dit is het woord des HEEREN
918 Zac 4:6 | des HEEREN tot Zerubbabel, zeggende: Niet door kracht noch door
919 Zac 4:8 | geschiedde verder tot mij, zeggende: ~
920 Zac 4:13 | En Hij sprak tot mij, zeggende: Weet gij niet, wat deze
921 Zac 6:8 | riep mij, en sprak tot mij, zeggende: Zie, deze, die uitgegaan
922 Zac 6:9 | woord geschiedde tot mij, zeggende: ~
923 Zac 6:12 | En spreek tot hem, zeggende: Alzo spreekt de HEERE der
924 Zac 6:12 | de HEERE der heirscharen, zeggende: Ziet, een Man, Wiens naam
925 Zac 7:3 | 3 Zeggende tot de priesters, die in
926 Zac 7:3 | waren, en tot de profeten, zeggende: Moet ik wenen in de vijfde
927 Zac 7:4 | der heirscharen tot mij, zeggende: ~
928 Zac 7:5 | lands, en tot de priesters, zeggende: Toen gij vasttet en rouwklaagdet,
929 Zac 7:8 | des HEEREN tot Zacharia, zeggende: ~
930 Zac 7:9 | de HEERE der heirscharen, zeggende: Richt een waarachtig gericht,
931 Zac 8:1 | der heirscharen tot mij, zeggende: ~
932 Zac 8:18 | der heirscharen tot mij, zeggende: ~
933 Zac 8:21 | de inwoners der andere, zeggende: Laat ons vlijtig henengaan,
934 Zac 8:23 | van een Joodsen man, zeggende: Wij zullen met ulieden
935 Matt 1:20| verscheen hem in den droom, zeggende: Jozef, gij zone Davids!
936 Matt 1:22| gesproken is, door den profeet, zeggende: ~
937 Matt 2:2 | 2 Zeggende: Waar is de geboren Koning
938 Matt 2:13| verschijnt Jozef in den droom, zeggende: Sta op, en neem tot u het
939 Matt 2:15| gesproken is door den profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn
940 Matt 2:17| door den profeet Jeremia, zeggende: ~
941 Matt 2:20| 20 Zeggende: Sta op, neem het Kindeken
942 Matt 2:25| 2 En zeggende: Bekeert u; want het Koninkrijk
943 Matt 2:26| door Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in
944 Matt 2:37| Johannes weigerde Hem zeer, zeggende: Mij is nodig van U gedoopt
945 Matt 2:40| een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn
946 Matt 4:14| door Jesaja, den profeet, zeggende: ~
947 Matt 5:2 | hebbende, leerde Hij hen, zeggende: ~
948 Matt 6:31| Daarom zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of
949 Matt 8:2 | melaatse kwam, en aanbad Hem, zeggende: Heere! indien Gij wilt,
950 Matt 8:3 | uitstrekkende, heeft hem aangeraakt, zeggende: Ik wil, word gereinigd!
951 Matt 8:6 | 6 En zeggende: Heere! mijn knecht ligt
952 Matt 8:17| door Jesaja, den profeet, zeggende: Hij heeft onze krankheden
953 Matt 8:25| komende, hebben Hem opgewekt, zeggende: Heere, behoed ons, wij
954 Matt 8:27| mensen verwonderden zich, zeggende: Hoedanig een is Deze, dat
955 Matt 8:29| 29 En ziet, zij riepen, zeggende: Jezus, Gij Zone Gods! wat
956 Matt 8:31| En de duivelen baden Hem, zeggende: Indien Gij ons uitwerpt,
957 Matt 9:14| discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de
958 Matt 9:18| overste kwam en aanbad Hem, zeggende: Mijn dochter is nu terstond
959 Matt 9:27| blinden gevolgd, roepende en zeggende: Gij Zone Davids, ontferm
960 Matt 9:29| raakte Hij hun ogen aan, zeggende: U geschiede naar uw geloof. ~
961 Matt 9:30| gestrengelijk verboden, zeggende: Ziet, dat het niemand wete. ~
962 Matt 9:33| scharen verwonderden zich, zeggende: Er is nooit desgelijks
963 Matt 10:5 | uitgezonden, en hun bevel gegeven, zeggende: Gij zult niet heengaan
964 Matt 10:7 | 7 En heengaande predikt, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen
965 Matt 12:10| had, en zij vraagden Hem, zeggende: Is het ook geoorloofd op
966 Matt 12:17| door Jesaja, den profeet, zeggende: ~
967 Matt 12:38| Schriftgeleerden en Farizeen, zeggende: Meester! wij willen van
968 Matt 13:3 | dingen door gelijkenissen, zeggende: Ziet, een zaaier ging uit
969 Matt 13:24| heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen
970 Matt 13:31| heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen
971 Matt 13:33| gelijkenis sprak Hij tot hen, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen
972 Matt 13:35| gesproken is door den profeet, zeggende: Ik zal Mijn mond opendoen
973 Matt 13:36| discipelen kwamen tot Hem, zeggende: Verklaar ons de gelijkenis
974 Matt 14:15| Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en
975 Matt 14:26| wandelen, werden ontroerd, zeggende: Het is een spooksel! En
976 Matt 14:27| terstond sprak Jezus hen aan, zeggende: Zijt goedsmoeds, Ik ben
977 Matt 14:30| neder te zinken, riep hij, zeggende: Heere, behoud mij! ~
978 Matt 14:33| kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gij zijt Gods
979 Matt 15:1 | die van Jeruzalem waren, zeggende: ~
980 Matt 15:4 | Want God heeft geboden, zeggende: Eert uwen vader en moeder,
981 Matt 15:7 | Jesaja van u geprofeteerd, zeggende: ~
982 Matt 15:22| landpalen komende, riep tot Hem, zeggende: Heere! Gij Zone Davids,
983 Matt 15:23| Hem komende, baden Hem, zeggende: Laat haar van U; want zij
984 Matt 15:25| zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, help mij! ~
985 Matt 16:7 | overlegden bij zichzelven, zeggende: Het is omdat wij geen broden
986 Matt 16:13| vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende: Wie zeggen de mensen, dat
987 Matt 16:22| begon Hem te bestraffen, zeggende: Heere, wees U genadig!
988 Matt 17:5 | ziet, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon,
989 Matt 17:9 | afkwamen, gebood hun Jezus, zeggende: Zegt niemand dit gezicht,
990 Matt 17:10| discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat zeggen dan de Schriftgeleerden,
991 Matt 17:14| voor Hem op de knieen, en zeggende: ~
992 Matt 17:25| was, voorkwam hem Jezus, zeggende: Wat dunkt u, Simon! de
993 Matt 18:1 | de discipelen tot Jezus, zeggende: Wie is toch de meeste in
994 Matt 18:26| nedervallende, aanbad hem, zeggende: Heer! wees lankmoedig over
995 Matt 18:28| greep hem bij de keel, zeggende: Betaal mij, wat gij schuldig
996 Matt 18:29| aan zijn voeten, bad hem, zeggende: Wees lankmoedig over mij,
997 Matt 19:3 | Hem, verzoekende Hem, en zeggende tot Hem: Is het een mens
998 Matt 19:25| werden zeer verslagen, zeggende: Wie kan dan zalig worden? ~
999 Matt 20:12| 12 Zeggende: Deze laatsten hebben maar
1000 Matt 20:30| Jezus voorbijging, riepen, zeggende: Heere, Gij Zone Davids!
1-500 | 501-1000 | 1001-1313 |