1-500 | 501-1000 | 1001-1313
Book Chapter: Verse
1001 Matt 20:31| maar zij riepen te meer, zeggende: Ontferm U onzer, Heere,
1002 Matt 21:1 | zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen:
1003 Matt 21:4 | gesproken is door den profeet, zeggende: ~
1004 Matt 21:9 | en die volgden, riepen, zeggende: Hosanna den Zone Davids!
1005 Matt 21:10| de gehele stad beroerd, zeggende: Wie is Deze? ~
1006 Matt 21:15| roepende in den tempel, en zeggende: Hosanna den Zone Davids!
1007 Matt 21:20| ziende, verwonderden zich, zeggende: Hoe is de vijgeboom zo
1008 Matt 21:23| de ouderlingen des volks, zeggende: Door wat macht doet Gij
1009 Matt 21:37| zond hij tot hen zijn zoon, zeggende: Zij zullen mijn zoon ontzien. ~
1010 Matt 22:1 | wederom door gelijkenissen, zeggende: ~
1011 Matt 22:4 | andere dienstknechten uit, zeggende: Zegt den genoden: Ziet,
1012 Matt 22:16| discipelen, met de Herodianen, zeggende: Meester! wij weten, dat
1013 Matt 22:24| 24 Zeggende: Meester! Mozes heeft gezegd:
1014 Matt 22:35| gevraagd, Hem verzoekende, en zeggende: ~
1015 Matt 22:43| in de Geest, zijn Heere? zeggende: ~
1016 Matt 23:2 | 2 Zeggende: De Schriftgeleerden en
1017 Matt 24:3 | discipelen tot Hem alleen, zeggende: Zeg ons, wanneer zullen
1018 Matt 24:5 | zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en
1019 Matt 25:9 | Doch de wijzen antwoordden, zeggende: Geenszins, opdat er misschien
1020 Matt 25:11| kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heer, heer, doe ons open! ~
1021 Matt 25:20| hem andere vijf talenten, zeggende: Heer, vijf talenten hebt
1022 Matt 25:37| rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Heere! wanneer hebben wij
1023 Matt 25:44| ook dezen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij
1024 Matt 26:8 | namen het zeer kwalijk, zeggende: Waartoe dit verlies? ~
1025 Matt 26:17| de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar wilt Gij,
1026 Matt 26:27| hebbende, gaf hun dien, zeggende: Drinkt allen daaruit; ~
1027 Matt 26:39| aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het
1028 Matt 26:42| male heengaande, bad Hij, zeggende: Mijn Vader! Indien deze
1029 Matt 26:44| en bad ten derden male, zeggende dezelfde woorden. ~
1030 Matt 26:48| had hun een teken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, Dezelve
1031 Matt 26:65| hogepriester zijn klederen, zeggende: Hij heeft God gelasterd,
1032 Matt 26:68| gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: Profeteer ons, Christus,
1033 Matt 26:69| dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: Gij waart ook met Jezus,
1034 Matt 26:70| loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet, wat gij zegt. ~
1035 Matt 26:72| het wederom met een eed, zeggende: Ik ken den Mens niet. ~
1036 Matt 27:4 | 4 Zeggende: Ik heb gezondigd, verradende
1037 Matt 27:9 | door den profeet Jeremia, zeggende: En zij hebben de dertig
1038 Matt 27:11| stadhouder vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der
1039 Matt 27:19| huisvrouw tot hem gezonden, zeggende: Heb toch niet te doen met
1040 Matt 27:23| En zij riepen te meer, zeggende: Laat Hem gekruisigd worden! ~
1041 Matt 27:24| de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het
1042 Matt 27:29| Hem, bespotten zij Hem, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning
1043 Matt 27:40| 40 En zeggende: Gij, Die den tempel afbreekt,
1044 Matt 27:46| Jezus met een grote stem zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI!
1045 Matt 27:54| waren, werden zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk, Deze was Gods
1046 Matt 27:63| 63 Zeggende: Heer, wij zijn indachtig,
1047 Matt 28:9 | Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! En zij,
1048 Matt 28:18| komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht
1049 Mark 1:7 | 7 En hij predikte, zeggende: Na mij komt, Die sterker
1050 Mark 1:15| 15 En zeggende: De tijd is vervuld, en
1051 Mark 1:24| 24 Zeggende: Laat af, wat hebben wij
1052 Mark 1:25| En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil, en ga uit van
1053 Mark 1:27| onder elkander vraagden, zeggende: Wat is dit? Wat nieuwe
1054 Mark 1:40| op de knieen, en tot Hem zeggende: Indien Gij wilt, Gij kunt
1055 Mark 2:12| ontzetten en verheerlijkten God, zeggende: Wij hebben nooit zulks
1056 Mark 3:11| voor Hem neder en riepen, zeggende: Gij zijt de Zone Gods. ~
1057 Mark 3:33| 33 En Hij antwoordde hun, zeggende: Wie is Mijn moeder, of
1058 Mark 5:9 | naam? En hij antwoordde, zeggende: Mijn naam is Legio; want
1059 Mark 5:12| al de duivelen baden Hem, zeggende: Zend ons in die zwijnen,
1060 Mark 5:23| 23 En bad Hem zeer, zeggende: Mijn dochtertje is in haar
1061 Mark 5:35| des oversten der synagoge, zeggende: Uw dochter is gestorven;
1062 Mark 6:2 | hoorden, ontzetten zich, zeggende: Van waar komen Dezen deze
1063 Mark 6:25| koning, heeft het geeist, zeggende: Ik wil, dat gij mij nu
1064 Mark 7:37| ontzetten zich bovenmate zeer, zeggende: Hij heeft alles wel gedaan,
1065 Mark 8:15| 15 En Hij gebood hun, zeggende: Ziet toe, wacht u van den
1066 Mark 8:16| overlegden onder elkander, zeggende: Het is, omdat wij geen
1067 Mark 8:26| zond hem naar zijn huis, zeggende: Ga niet in het vlek, en
1068 Mark 8:27| vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende tot hen: Wie zeggen de mensen,
1069 Mark 8:33| aanziende, bestrafte Petrus, zeggende: Ga heen, achter Mijn, satanas,
1070 Mark 9:7 | een stem kwam uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon,
1071 Mark 9:11| 11 En zij vraagden Hem, zeggende: Waarom zeggen de Schriftgeleerden,
1072 Mark 9:25| bestrafte den onreinen geest, zeggende tot hem: Gij stomme en dove
1073 Mark 9:38| Johannes antwoordde Hem, zeggende: Meester! wij hebben een
1074 Mark 10:26| werden nog meer verslagen, zeggende tot elkander: Wie kan dan
1075 Mark 10:33| 33 Zeggende: Ziet, wij gaan op naar
1076 Mark 10:35| de zonen van Zebedeus, zeggende: Meester! wij wilden wel,
1077 Mark 10:49| en zij riepen den blinde, zeggende tot hem: Heb goeden moed;
1078 Mark 11:9 | voorgingen en die volgden riepen, zeggende: Hosanna, gezegend is Hij,
1079 Mark 11:17| 17 En Hij leerde, zeggende tot hen: Is er niet geschreven:
1080 Mark 11:31| zij overlegden onder zich, zeggende: Indien wij zeggen: Uit
1081 Mark 12:6 | laatste tot hen gezonden, zeggende: Zij zullen immers mijn
1082 Mark 12:18| opstanding is, en vraagden Hem, zeggende: ~
1083 Mark 12:26| tot hem gesproken heeft, zeggende: Ik ben de God Abrahams,
1084 Mark 13:6 | zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en
1085 Mark 14:44| een gemeen teken gegeven, zeggende: Dien ik kussen zal, Die
1086 Mark 14:57| getuigden valselijk tegen Hem, zeggende: ~
1087 Mark 14:60| opstaande, vraagde Jezus, zeggende: Antwoordt Gij niets? Wat
1088 Mark 14:68| hij heeft het geloochend, zeggende: Ik ken Hem niet, en ik
1089 Mark 15:4 | Pilatus vraagde Hem wederom, zeggende: Antwoordt Gij niet? Zie,
1090 Mark 15:9 | Pilatus antwoordde hun, zeggende: Wilt gij, dat ik u den
1091 Mark 15:18| begonnen Hem te groeten, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning
1092 Mark 15:29| schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha! Gij, die den tempel
1093 Mark 15:34| Jezus met een grote stem, zeggende: ELOI, ELOI, LAMMA SABACHTANI,
1094 Mark 15:36| en gaf Hem te drinken, zeggende: Houdt stil, laat ons zien,
1095 Luk 1:24 | verborg zich vijf maanden, zeggende: ~
1096 Luk 1:63 | geeist had, schreef hij, zeggende: Johannes is zijn naam.
1097 Luk 1:66 | hoorden, namen het ter harte, zeggende: Wat zal toch dit kindeken
1098 Luk 1:67 | Heiligen Geest, en profeteerde, zeggende: ~
1099 Luk 2:13 | heirlegers, prijzende God en zeggende: ~
1100 Luk 3:4 | van Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in
1101 Luk 3:10 | de scharen vraagden hem, zeggende: Wat zullen wij dan doen? ~
1102 Luk 3:14 | vraagden ook de krijgslieden, zeggende: En wij, wat zullen wij
1103 Luk 3:16 | antwoordde Johannes aan allen, zeggende: Ik doop u wel met water;
1104 Luk 3:22 | geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde
1105 Luk 4:4 | En Jezus antwoordde hem, zeggende: Er is geschreven, dat de
1106 Luk 4:34 | 34 Zeggende: Laat af, wat hebben wij
1107 Luk 4:35 | En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil, en ga van hem
1108 Luk 4:36 | spraken samen tot elkander, zeggende: Wat woord is dit, dat Hij
1109 Luk 4:41 | uit van velen, roepende en zeggende: Gij zijt de Christus, de
1110 Luk 5:8 | aan de knieen van Jezus, zeggende: Heere! ga uit van mij;
1111 Luk 5:12 | aangezicht, en bad Hem, zeggende: Heere! zo Gij wilt, Gij
1112 Luk 5:21 | begonnen te overdenken, zeggende: Wie is Deze, Die gods lastering
1113 Luk 5:26 | werden vervuld met vreze, zeggende: Wij hebben heden ongelofelijke
1114 Luk 5:30 | murmureerden tegen Zijn discipelen, zeggende: Waarom eet en drinkt gij
1115 Luk 7:4 | zijnde, baden Hem ernstelijk, zeggende: Hij is waardig, dat Gij
1116 Luk 7:16 | zij verheerlijkten God, zeggende: Een groot Profeet is onder
1117 Luk 7:19 | hebbende, zond hen tot Jezus, zeggende: Zijt Gij Degene, Die komen
1118 Luk 7:20 | heeft ons tot U afgezonden, zeggende: Zijt Gij, Die komen zou,
1119 Luk 7:39 | ziende, sprak bij zichzelven, zeggende: Deze, indien Hij een profeet
1120 Luk 8:8 | honderdvoudige vrucht voort. Dit zeggende, riep Hij: Wie oren heeft,
1121 Luk 8:9 | discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat mag deze gelijkenis
1122 Luk 8:24 | tot Hem, en wekten Hem op, zeggende: Meester, Meester, wij vergaan!
1123 Luk 8:25 | zijnde, verwonderden zich, zeggende tot elkander: Wie is toch
1124 Luk 8:30 | 30 En Jezus vraagde hem, zeggende: Welke is uw naam? En hij
1125 Luk 8:38 | liet hem van Zich gaan, zeggende: ~
1126 Luk 8:49 | des oversten der synagoge, zeggende tot hem: Uw dochter is gestorven;
1127 Luk 8:50 | horende, antwoordde hem, zeggende: Vrees niet, geloof alleenlijk,
1128 Luk 8:54 | greep Hij haar hand en riep, zeggende: Kind, sta op! ~
1129 Luk 9:18 | waren, en Hij vraagde hen, zeggende: Wie zeggen de scharen,
1130 Luk 9:22 | 22 Zeggende: De Zoon des mensen moet
1131 Luk 9:35 | geschiedde een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon;
1132 Luk 9:38 | van de schare riep uit, zeggende: Meester, ik bid U, zie
1133 Luk 10:17 | wedergekeerd met blijdschap, zeggende: Heere, ook de duivelen
1134 Luk 10:25 | op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal
1135 Luk 12:17 | overleide bij zichzelven, zeggende: Wat zal ik doen, want ik
1136 Luk 13:25 | aan de deur te kloppen, zeggende: Heere, Heere, doe ons open!
1137 Luk 13:31 | kwamen er enige Farizeen, zeggende tot Hem: Ga weg, en vertrek
1138 Luk 14:7 | vooraanzittingen verkozen; zeggende tot hen: ~
1139 Luk 14:30 | 30 Zeggende: Deze mens heeft begonnen
1140 Luk 15:2 | Schriftgeleerden murmureerden, zeggende: Deze ontvangt de zondaars,
1141 Luk 15:3 | tot hen deze gelijkenis, zeggende: ~
1142 Luk 15:6 | vrienden en de geburen samen, zeggende tot hen: Weest blijde met
1143 Luk 15:9 | en de geburinnen samen, zeggende: Weest blijde met mij; want
1144 Luk 17:4 | daags tot u wederkeert, zeggende: Het is mij leed; zo zult
1145 Luk 17:13 | zij verhieven hun stem, zeggende: Jezus, Meester! ontferm
1146 Luk 18:2 | 2 Zeggende: Er was een zeker rechter
1147 Luk 18:3 | stad, en zij kwam tot hem, zeggende: Doe mij recht tegen mijn
1148 Luk 18:13 | maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God! wees mij zondaar
1149 Luk 18:18 | zeker overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende
1150 Luk 18:38 | 38 En hij riep, zeggende: Jezus, Gij Zone Davids,
1151 Luk 18:41 | 41 Zeggende: Wat wilt gij, dat Ik u
1152 Luk 19:7 | het zagen, murmureerden, zeggende: Hij is tot een zondigen
1153 Luk 19:14 | zonden hem gezanten na, zeggende: Wij willen niet, dat deze
1154 Luk 19:20 | 20 En een ander kwam, zeggende: Heer, zie hier uw pond,
1155 Luk 19:30 | 30 Zeggende: Gaat henen in dat vlek,
1156 Luk 19:38 | 38 Zeggende: Gezegend is de Koning,
1157 Luk 19:42 | 42 Zeggende: Och, of gij ook bekendet,
1158 Luk 19:46 | 46 Zeggende tot hen: Er is geschreven:
1159 Luk 20:2 | 2 En spraken tot Hem zeggende: Zeg ons, door wat macht
1160 Luk 20:5 | zij overleiden onder zich, zeggende: Indien wij zeggen: Uit
1161 Luk 20:21 | 21 En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wij weten, dat
1162 Luk 20:28 | 28 Zeggende: Meester! Mozes heeft ons
1163 Luk 21:7 | 7 En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wanneer zullen
1164 Luk 21:8 | er komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en
1165 Luk 22:8 | Petrus en Johannes uit, zeggende: Gaat heen, en bereidt ons
1166 Luk 22:19 | Hij het, en gaf het hun, zeggende: Dat is Mijn lichaam, hetwelk
1167 Luk 22:20 | drinkbeker na het avondmaal, zeggende: Deze drinkbeker is het
1168 Luk 22:42 | 42 Zeggende: Vader, of Gij wildet dezen
1169 Luk 22:57 | Maar hij verloochende Hem, zeggende: Vrouw, ik ken Hem niet. ~
1170 Luk 22:59 | bevestigde dat een ander, zeggende: In der waarheid, ook deze
1171 Luk 22:64 | aangezicht, en vraagden Hem, zeggende: Profeteer, wie het is,
1172 Luk 22:67 | 67 Zeggende: Zijt Gij de Christus, zeg
1173 Luk 23:2 | begonnen Hem te beschuldigen, zeggende: Wij hebben bevonden, dat
1174 Luk 23:2 | keizer schattingen te geven, zeggende, dat Hij Zelf Christus,
1175 Luk 23:3 | En Pilatus vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der
1176 Luk 23:5 | hielden te sterker aan, zeggende: Hij beroert het volk, lerende
1177 Luk 23:18 | menigte riep gelijkelijk, zeggende: Weg met Dezen, en laat
1178 Luk 23:21 | Maar zij riepen daartegen, zeggende: Kruis Hem, kruis Hem! ~
1179 Luk 23:35 | met hen beschimpten Hem, zeggende: Anderen heeft Hij verlost,
1180 Luk 23:39 | gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de Christus
1181 Luk 23:40 | antwoordende, bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet,
1182 Luk 24:7 | 7 Zeggende: De Zoon des mensen moet
1183 Luk 24:29 | 29 En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons; want het
1184 Joha 1:15| Hem, en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van Welken
1185 Joha 1:26| Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar
1186 Joha 1:32| 32 En Johannes getuigde, zeggende: Ik heb den Geest zien nederdalen
1187 Joha 4:31| baden Hem de discipelen, zeggende: Rabbi, eet. ~
1188 Joha 4:51| tegemoet, en boodschapten, zeggende: Uw kind leeft! ~
1189 Joha 6:52| streden onder elkander, zeggende: Hoe kan ons deze Zijn vlees
1190 Joha 7:15| Joden verwonderden zich, zeggende: Hoe weet Deze de Schriften,
1191 Joha 7:28| in den tempel, lerende en zeggende: En gij kent Mij, en gij
1192 Joha 7:37| feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome
1193 Joha 8:12| sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het licht der wereld;
1194 Joha 9:2 | discipelen vraagden Hem, zeggende: Rabbi, wie heeft er gezondigd,
1195 Joha 9:19| 19 En zij vraagden hun, zeggende: Is deze uw zoon, welken
1196 Joha 10:33| De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over
1197 Joha 11:3 | zusters dan zonden tot Hem, zeggende: Heere, zie, dien Gij liefhebt,
1198 Joha 11:28| haar zuster, heimelijk, zeggende: De Meester is daar, en
1199 Joha 11:31| en uitging, volgden haar, zeggende: Zij gaat naar het graf,
1200 Joha 11:32| zag, viel aan Zijn voeten, zeggende tot Hem: Heere, indien Gij
1201 Joha 12:21| Galilea was, en baden hem, zeggende: Heer, wij wilden Jezus
1202 Joha 12:23| Maar Jezus antwoordde hun, zeggende: De ure is gekomen, dat
1203 Joha 12:28| een stem uit den hemel, zeggende: En Ik heb Hem verheerlijkt,
1204 Joha 18:22| Jezus een kinnebakslag, zeggende: Antwoordt Gij alzo den
1205 Joha 18:40| dan riepen allen wederom, zeggende: Niet Dezen, maar Bar-abbas!
1206 Joha 19:6 | dienaars zagen, riepen zij, zeggende: Kruis Hem, kruis Hem! Pilatus
1207 Joha 19:12| laten; maar de Joden riepen, zeggende: Indien gij Dezen loslaat,
1208 Hand 1:6 | samengekomen waren, vraagden Hem, zeggende: Heere, zult Gij in dezen
1209 Hand 2:7 | allen, en verwonderden zich, zeggende tot elkander: Ziet, zijn
1210 Hand 2:12| en werden twijfelmoedig, zeggende, de een tegen den ander:
1211 Hand 2:40| betuigde hij, en vermaande hen, zeggende: Wordt behouden van dit
1212 Hand 3:25| vaderen opgericht heeft, zeggende tot Abraham: En in uw zade
1213 Hand 4:16| 16 Zeggende: Wat zullen wij dezen mensen
1214 Hand 5:3 | hem inkomen, en tot hem zeggende: Cornelius! ~
1215 Hand 5:26| Maar Petrus richtte hem op, zeggende: Sta op, ik ben ook zelf
1216 Hand 6:3 | 3 Zeggende: Gij zijt ingegaan tot mannen,
1217 Hand 6:4 | verhaalde het hun vervolgens, zeggende: ~
1218 Hand 6:18| en verheerlijkten God, zeggende: Zo heeft dan God ook den
1219 Hand 6:37| Petrus, wekte hij hem op, zeggende: Sta haastelijk op. En zijn
1220 Hand 7:15| oversten der synagogen tot hen, zeggende: Mannen broeders, indien
1221 Hand 7:47| heeft ons de Heere geboden, zeggende: Ik heb u gesteld tot een
1222 Hand 8:15| 15 En zeggende: Mannen, waarom doet gij
1223 Hand 8:18| 18 En dit zeggende, wederhielden zij nauwelijks
1224 Hand 9:1 | Judea, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden
1225 Hand 9:5 | die gelovig zijn geworden, zeggende, dat men hen moet besnijden,
1226 Hand 9:13| zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort
1227 Hand 9:24| zielen wankelende gemaakt, zeggende, dat gij moet besneden worden,
1228 Hand 10:15| haar huis, bad zij ons, zeggende: Indien gij hebt geoordeeld,
1229 Hand 10:17| en ons achterna, en riep, zeggende: Deze mensen zijn dienstknechten
1230 Hand 10:28| Paulus riep met grote stem, zeggende: Doe uzelven geen kwaad;
1231 Hand 10:35| hoofdmannen de stadsdienaars, zeggende: Laat die mensen los. ~
1232 Hand 10:36| deze woorden aan Paulus, zeggende: De hoofdmannen hebben gezonden,
1233 Hand 11:7 | de geboden des keizers, zeggende, dat er een andere Koning
1234 Hand 11:19| plaats, genaamd Areopagus, zeggende: Kunnen wij niet weten,
1235 Hand 12:13| 13 Zeggende: Deze raadt den mensen aan,
1236 Hand 12:21| hij nam afscheid van hen, zeggende: Ik moet ganselijk het toekomende
1237 Hand 13:4 | gedoopt den doop der bekering, zeggende tot het volk, dat zij geloven
1238 Hand 13:13| die boze geesten hadden, zeggende: Wij bezweren u bij Jezus,
1239 Hand 13:21| naar Jeruzalem te reizen, zeggende: Nadat ik aldaar zal geweest
1240 Hand 13:26| overreed en afgekeerd heeft, zeggende, dat het geen goden zijn,
1241 Hand 13:28| toornigheid, en riepen, zeggende: Groot is de Diana de Efezeren! ~
1242 Hand 14:23| van stad tot stad betuigt, zeggende, dat mij banden en verdrukkingen
1243 Hand 15:14| hielden wij ons tevreden, zeggende: De wil des Heeren geschiede. ~
1244 Hand 15:21| leert van Mozes afvallen, zeggende: dat zij de kinderen niet
1245 Hand 15:40| aan in de Hebreeuwse taal, zeggende: ~ ~ ~
1246 Hand 16:7 | hoorde een stem, tot mij zeggende: Saul, Saul, wat vervolgt
1247 Hand 16:22| zij verhieven hun stem, zeggende: Weg van de aarde met zulk
1248 Hand 16:26| boodschapte het den overste, zeggende: Zie, wat gij te doen hebt;
1249 Hand 17:9 | stonden op, en streden, zeggende: Wij vinden geen kwaad in
1250 Hand 17:12| vervloekten zichzelven, zeggende, dat zij noch eten noch
1251 Hand 18:2 | Tertullus hem te beschuldigen, zeggende: ~
1252 Hand 18:9 | de Joden stemden het toe, zeggende, dat deze dingen alzo waren. ~
1253 Hand 18:22| had, stelde hij hen uit, zeggende: Als ik nader wetenschap
1254 Hand 19:14| aan den koning verhaald, zeggende: Hier is een zeker man van
1255 Hand 20:14| stem, tot mij sprekende, en zeggende in de Hebreeuwse taal: Saul,
1256 Hand 20:22| beiden klein en groot; niets zeggende buiten hetgeen de profeten
1257 Hand 20:31| spraken zij tot elkander, zeggende: Deze mens doet niets des
1258 Hand 21:24| 24 Zeggende: Vrees niet, Paulus, gij
1259 Hand 22:26| 26 Zeggende: Ga heen tot dit volk, en
1260 Rom 4:7 | 7 Zeggende: Zalig zijn zij, welker
1261 Rom 10:5 | rechtvaardigheid, die uit de wet is, zeggende: De mens, die deze dingen
1262 Rom 11:2 | aanspreekt tegen Israel, zeggende: ~
1263 Gal 3:8 | het Evangelie verkondigd, zeggende: In u zullen al de volken
1264 Gal 4:16 | geworden, u de waarheid zeggende? ~
1265 2Tim 2:18| waarheid zijn afgeweken, zeggende, dat de opstanding alrede
1266 Heb 2:6 | iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij
1267 Heb 2:12 | 12 Zeggende: Ik zal Uw naam Mijn broederen
1268 Heb 4:7 | namelijk heden, door David zeggende, zo langen tijd daarna (
1269 Heb 6:14 | 14 Zeggende: Waarlijk, zegenende zal
1270 Heb 8:11 | een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken de Heere; want zij
1271 Heb 9:20 | 20 Zeggende: Dit is het bloed des testaments,
1272 Heb 12:26 | nu heeft Hij verkondigd, zeggende: Nog eenmaal zal Ik bewegen
1273 Jud 1:14 | van Adam, geprofeteerd, zeggende: Ziet, de Heere is gekomen
1274 Open 1:11| 11 Zeggende: Ik ben de Alfa en de Omega,
1275 Open 1:17| Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; Ik
1276 Open 4:8 | geen rust dag en nacht, zeggende: Heilig, heilig, heilig
1277 Open 4:10| hun kronen voor den troon, zeggende: ~
1278 Open 5:9 | zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig dat boek
1279 Open 5:12| 12 Zeggende met een grote stem: Het
1280 Open 6:10| zij riepen met grote stem, zeggende: Hoelang, o heilige en waarachtige
1281 Open 7:3 | 3 Zeggende: Beschadigt de aarde niet,
1282 Open 7:10| zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onzen
1283 Open 7:12| 12 Zeggende: Amen. De lof, en de heerlijkheid,
1284 Open 7:13| ouderlingen antwoordde, zeggende tot mij: Dezen, die bekleed
1285 Open 8:13| in het midden des hemels, zeggende met grote stem: Wee, wee,
1286 Open 9:14| 14 Zeggende tot den zesden engel, die
1287 Open 10:9 | ging henen tot den engel, zeggende tot hem: Geef mij dat boeksken.
1288 Open 11:15| grote stemmen in den hemel, zeggende: De koninkrijken der wereld
1289 Open 11:17| 17 Zeggende: Wij danken U, Heere God
1290 Open 12:10| ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid,
1291 Open 13:4 | zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is dit beest gelijk?
1292 Open 13:14| tegenwoordigheid van het beest; zeggende tot degenen, die op de aarde
1293 Open 14:7 | 7 Zeggende met een grote stem: Vreest
1294 Open 14:8 | een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is
1295 Open 14:9 | derde engel is hen gevolgd, zeggende met een grote stem: Indien
1296 Open 14:18| die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel,
1297 Open 15:3 | en het gezang des Lams, zeggende: Groot en wonderlijk zijn
1298 Open 16:1 | grote stem uit den tempel, zeggende tot de zeven engelen: Gaat
1299 Open 16:17| des hemels, van den troon, zeggende: Het is geschied! ~
1300 Open 18:2 | krachtelijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij is
1301 Open 18:4 | andere stem uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar, Mijn
1302 Open 18:10| vreze van haar pijniging, zeggende: Wee, wee, de grote stad
1303 Open 18:16| 16 En zeggende: Wee, wee, de grote stad,
1304 Open 18:18| rook van haar brand, en zeggende: Wat stad was deze grote
1305 Open 18:19| wenende en rouw bedrijvende, zeggende: Wee, wee, de grote stad,
1306 Open 18:21| en wierp dien in de zee, zeggende: Aldus zal de grote stad
1307 Open 19:1 | grote schare in den hemel, zeggende: Halleluja, de zaligheid,
1308 Open 19:4 | God, Die op den troon zat, zeggende: Amen, Halleluja! ~
1309 Open 19:5 | stem kwam uit den troon, zeggende: Looft onzen God, gij al
1310 Open 19:6 | van sterke donderslagen, zeggende: Halleluja, want de Heere,
1311 Open 19:17| riep met een grote stem, zeggende tot al de vogelen, die in
1312 Open 21:3 | grote stem uit den hemel, zeggende: Ziet, de tabernakel Gods
1313 Open 21:9 | plagen, en sprak met mij, zeggende: Kom herwaarts, ik zal u
1-500 | 501-1000 | 1001-1313 |