1-500 | 501-1000 | 1001-1264
Book Chapter: Verse
1 Gen 1 | 1 ~
2 Gen 1:1 | 1 In den beginne schiep God
3 Gen 2:1 | 1 Alzo zijn volbracht de hemel
4 Gen 3:1 | 1 De slang nu was listiger
5 Gen 4:1 | 1 En Adam bekende Heva, zijn
6 Gen 5:1 | 1 Dit is het boek van Adams
7 Gen 6:1 | 1 En het geschiedde, als de
8 Gen 7:1 | 1 Daarna zeide de HEERE tot
9 Gen 8:1 | 1 En God gedacht aan Noach,
10 Gen 9:1 | 1 En God zegende Noach en
11 Gen 10:1 | 1 Dit nu zijn de geboorten
12 Gen 11:1 | 1 En de ganse aarde was van
13 Gen 12:1 | 1 De HEERE nu had tot Abram
14 Gen 13:1 | 1 Alzo toog Abram op uit Egypte
15 Gen 14:1 | 1 En het geschiedde in de
16 Gen 14:25 | 1 Na deze dingen geschiedde
17 Gen 15:1 | 1 Doch Sarai, Abrams huisvrouw,
18 Gen 16:1 | 1 Als nu Abram negen en negentig
19 Gen 17:1 | 1 Daarna verscheen hem de
20 Gen 18:1 | 1 En die twee engelen kwamen
21 Gen 19:1 | 1 En Abraham reisde van daar
22 Gen 20:1 | 1 En de HEERE bezocht Sara,
23 Gen 21:1 | 1 En het geschiedde na deze
24 Gen 22:1 | 1 En het leven van Sara was
25 Gen 23:1 | 1 Abraham nu was oud, en wel
26 Gen 23:68 | 1 En Abraham voer voort, en
27 Gen 24:1 | 1 En er was honger in dat
28 Gen 25:1 | 1 En het geschiedde, als Izak
29 Gen 26:1 | 1 En Izak riep Jakob, en zegende
30 Gen 27:1 | 1 Toen hief Jakob zijn voeten
31 Gen 27:36 | 1 Als nu Rachel zag, dat zij
32 Gen 28:1 | 1 Toen hoorde hij de woorden
33 Gen 29:1 | 1 Jakob toog ook zijns weegs;
34 Gen 30:1 | 1 En Jakob hief zijn ogen
35 Gen 31:1 | 1 En Dina, de dochter van
36 Gen 32:1 | 1 Daarna zeide God tot Jakob:
37 Gen 33:1 | 1 Dit nu zijn de geboorten
38 Gen 34:1 | 1 En Jakob woonde in het land
39 Gen 35:1 | 1 En het geschiedde ten zelven
40 Gen 36:1 | 1 Jozef nu werd naar Egypte
41 Gen 36:24 | 1 En het geschiedde na deze
42 Gen 37:1 | 1 En het geschiedde ten einde
43 Gen 38:1 | 1 Toen Jakob zag, dat er koren
44 Gen 39:1 | 1 De honger nu werd zwaar
45 Gen 40:1 | 1 En hij gebood dengene, die
46 Gen 41:1 | 1 Toen kon zich Jozef niet
47 Gen 42:1 | 1 En Israel verreisde met
48 Gen 43:1 | 1 Toen kwam Jozef en boodschapte
49 Gen 44:1 | 1 Het geschiedde nu na deze
50 Gen 45:1 | 1 Daarna riep Jakob zijn zonen,
51 Gen 46:1 | 1 Toen viel Jozef op zijns
52 Exo 1 | 1 ~
53 Exo 1:1 | 1 Dit nu zijn de namen der
54 Exo 2:1 | 1 En een man van het huis
55 Exo 3:1 | 1 En Mozes hoedde de kudde
56 Exo 4:1 | 1 Toen antwoordde Mozes, en
57 Exo 5:1 | 1 En daarna gingen Mozes en
58 Exo 6:1 | 1 Verder sprak God tot Mozes,
59 Exo 7:1 | 1 Toen zeide de HEERE tot
60 Exo 8:1 | 1 Daarna zeide de HEERE tot
61 Exo 9:1 | 1 Daarna zeide de HEERE tot
62 Exo 10:1 | 1 Daarna zeide de HEERE tot
63 Exo 11:1 | 1 (Want de HEERE had tot Mozes
64 Exo 12:1 | 1 De HEERE nu had tot Mozes
65 Exo 13:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot
66 Exo 14:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot
67 Exo 15:1 | 1 Toen zong Mozes en de kinderen
68 Exo 16:1 | 1 Toen zij van Elim gereisd
69 Exo 17:1 | 1 Daarna toog de ganse vergadering
70 Exo 18:1 | 1 Toen Jethro, priester van
71 Exo 19:1 | 1 In de derde maand, na het
72 Exo 20:1 | 1 Toen sprak God al deze woorden,
73 Exo 21:1 | 1 Dit nu zijn de rechten,
74 Exo 22:1 | 1 Wanneer iemand een os, of
75 Exo 23:1 | 1 Gij zult geen vals gerucht
76 Exo 24:1 | 1 Daarna zeide Hij tot Mozes:
77 Exo 25:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot
78 Exo 26:1 | 1 Den tabernakel nu zult gij
79 Exo 27:1 | 1 Gij zult ook een altaar
80 Exo 28:1 | 1 Daarna zult gij uw broeder
81 Exo 29:1 | 1 Dit nu is de zaak, die gij
82 Exo 30:1 | 1 Gij zult ook een reukaltaar
83 Exo 31:1 | 1 Daarna sprak de HEERE tot
84 Exo 32:1 | 1 Toen het volk zag, dat Mozes
85 Exo 33:1 | 1 Toen het volk zag, dat Mozes
86 Exo 34:1 | 1 Voorts sprak de HEERE tot
87 Exo 34:24 | 1 Toen zeide de HEERE tot
88 Exo 35:1 | 1 Toen deed Mozes de ganse
89 Exo 36:1 | 1 Toen wrocht Bezaleel en
90 Exo 37:1 | 1 Alzo maakte Bezaleel de
91 Exo 38:1 | 1 Hij maakte ook het brandofferaltaar
92 Exo 39:1 | 1 Zij maakten ook ambtsklederen,
93 Exo 40:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
94 Lev 1 | 1 ~
95 Lev 1:1 | 1 En de HEERE riep Mozes,
96 Lev 2:1 | 1 Als nu een ziel een offerande
97 Lev 3:1 | 1 En indien zijn offer een
98 Lev 4:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
99 Lev 5:1 | 1 Als nu een mens zal gezondigd
100 Lev 6:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
101 Lev 7:1 | 1 Dit is nu de wet des schuldoffers;
102 Lev 8:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
103 Lev 9:1 | 1 En het geschiedde op den
104 Lev 10:1 | 1 En de zonen van Aaron, Nadab
105 Lev 11:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes,
106 Lev 13:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
107 Lev 14:1 | 1 Daarna sprak de HEERE tot
108 Lev 15:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
109 Lev 16:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes,
110 Lev 17:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
111 Lev 18:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
112 Lev 19:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
113 Lev 20:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
114 Lev 21:1 | 1 Daarna zeide de HEERE tot
115 Lev 22:1 | 1 Daarna sprak de HEERE tot
116 Lev 23:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes,
117 Lev 24:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
118 Lev 25:1 | 1 Gij zult ulieden geen afgoden
119 Lev 26:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
120 Num 1 | 1 ~
121 Num 1:1 | 1 Voorts sprak de HEERE tot
122 Num 2:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes
123 Num 3:1 | 1 Dit nu zijn de geboorten
124 Num 4:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes
125 Num 5:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes,
126 Num 6:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes,
127 Num 7:1 | 1 En het geschiedde ten dage,
128 Num 8:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes,
129 Num 9:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes
130 Num 10:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
131 Num 11:1 | 1 En het geschiedde, als het
132 Num 12:1 | 1 Mirjam nu sprak, en Aaron,
133 Num 13:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes,
134 Num 14:1 | 1 Toen verhief zich de gehele
135 Num 15:1 | 1 Daarna sprak de HEERE tot
136 Num 16:1 | 1 Korach nu, de zoon van Jizhar,
137 Num 17:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot
138 Num 18:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot
139 Num 18:14 | 1 Zo zeide de HEERE tot Aaron:
140 Num 19:1 | 1 Zo zeide de HEERE tot Aaron:
141 Num 20:1 | 1 Als de kinderen Israels,
142 Num 21:1 | 1 Als de Kanaaniet, de koning
143 Num 22:1 | 1 Daarna reisden de kinderen
144 Num 23:1 | 1 Toen zeide Bileam tot Balak:
145 Num 24:1 | 1 Toen Bileam zag, dat het
146 Num 25:1 | 1 En Israel verbleef te Sittim,
147 Num 26:1 | 1 Het geschiedde nu na die
148 Num 27:1 | 1 Toen naderden de dochteren
149 Num 28:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot
150 Num 29:1 | 1 Desgelijks in de zevende
151 Num 30:1 | 1 En Mozes sprak tot de hoofden
152 Num 31:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes,
153 Num 32:1 | 1 Dit zijn de reizen der kinderen
154 Num 33:1 | 1 Voorts sprak de HEERE tot
155 Num 34:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes,
156 Num 35:1 | 1 En de hoofden der vaderen
157 Deu 1 | 1 ~
158 Deu 1:1 | 1 Dit zijn de woorden, die
159 Deu 2:1 | 1 Daarna keerden wij ons,
160 Deu 3:1 | 1 Daarna keerden wij ons en
161 Deu 4:1 | 1 Nu dan, Israel! hoor naar
162 Deu 5:1 | 1 En Mozes riep het ganse
163 Deu 6:1 | 1 Dit zijn dan de geboden,
164 Deu 7:1 | 1 Wanneer u de HEERE, uw God,
165 Deu 8:1 | 1 Alle geboden, die ik u heden
166 Deu 9:1 | 1 Hoor, Israel! gij zult heden
167 Deu 10:1 | 1 Ter zelver tijd zeide de
168 Deu 11:1 | 1 Daarom zult gij den HEERE,
169 Deu 12:1 | 1 Dit zijn de inzettingen
170 Deu 13:1 | 1 Wanneer een profeet, of
171 Deu 14:1 | 1 Gijlieden zijt kinderen
172 Deu 15:1 | 1 Ten einde van zeven jaren
173 Deu 16:1 | 1 Neemt waar de maand Abib,
174 Deu 17:1 | 1 Gij zult den HEERE, uw God,
175 Deu 18:1 | 1 De Levietische priesteren,
176 Deu 19:1 | 1 Wanneer de HEERE, uw God,
177 Deu 20:1 | 1 Wanneer gij zult uittrekken
178 Deu 21:1 | 1 Wanneer in het land, hetwelk
179 Deu 22:1 | 1 Gij zult uws broeders os
180 Deu 23:1 | 1 Die door plettering verwond
181 Deu 24:1 | 1 Wanneer een man een vrouw
182 Deu 25:1 | 1 Wanneer er tussen lieden
183 Deu 26:1 | 1 Voorts zal het geschieden,
184 Deu 27:1 | 1 En Mozes, te zamen met de
185 Deu 28:1 | 1 En het zal geschieden, indien
186 Deu 29:1 | 1 Dit zijn de woorden des
187 Deu 30:1 | 1 Voorts zal het geschieden,
188 Deu 31:1 | 1 Daarna ging Mozes heen,
189 Deu 32:1 | 1 Neig de oren, gij hemel,
190 Deu 33:1 | 1 Dit nu is de zegen, met
191 Deu 34:1 | 1 Toen ging Mozes op, uit
192 Joz 1 | 1 ~
193 Joz 1:1 | 1 Het geschiedde nu, na den
194 Joz 2:1 | 1 Jozua nu, de zoon van Nun,
195 Joz 3:1 | 1 Jozua dan maakte zich des
196 Joz 4:1 | 1 Het geschiedde nu, toen
197 Joz 5:1 | 1 En het geschiedde, toen
198 Joz 6:1 | 1 (Jericho nu sloot de poorten
199 Joz 7:1 | 1 Maar de kinderen Israels
200 Joz 8:1 | 1 Toen zeide de HEERE tot
201 Joz 9:1 | 1 En het geschiedde, toen
202 Joz 10:1 | 1 Het geschiedde nu, toen
203 Joz 11:1 | 1 Het geschiedde daarna, als
204 Joz 12:1 | 1 Dit nu zijn de koningen
205 Joz 13:1 | 1 Jozua nu was oud, wel bedaagd;
206 Joz 14:1 | 1 Dit is nu hetgeen de kinderen
207 Joz 15:1 | 1 En het lot voor den stam
208 Joz 16:1 | 1 Daarna kwam het lot der
209 Joz 17:1 | 1 De stam van Manasse had
210 Joz 18:1 | 1 En de ganse vergadering
211 Joz 19:1 | 1 Daarna ging het tweede lot
212 Joz 21:1 | 1 Toen naderden de hoofden
213 Joz 23:1 | 1 Toen riep Jozua de Rubenieten,
214 Joz 24:1 | 1 En het geschiedde na vele
215 Joz 25:1 | 1 Daarna verzamelde Jozua
216 Ric 1 | 1 ~
217 Ric 1:1 | 1 En het geschiedde na den
218 Ric 2:1 | 1 En een Engel des HEEREN
219 Ric 3:1 | 1 Dit nu zijn de heidenen,
220 Ric 4:1 | 1 Maar de kinderen Israels
221 Ric 4:25 | 1 Voorts zong Debora, en Barak,
222 Ric 5:1 | 1 Maar de kinderen Israels
223 Ric 6:1 | 1 Toen stond Jerubbaal (dewelke
224 Ric 7:1 | 1 Toen zeiden de mannen van
225 Ric 8:1 | 1 Abimelech nu, de zoon van
226 Ric 9:1 | 1 Na Abimelech nu stond op,
227 Ric 10:1 | 1 Jeftha nu, de Gileadiet,
228 Ric 11:1 | 1 Toen werden de mannen van
229 Ric 12:1 | 1 En de kinderen Israels voeren
230 Ric 13:1 | 1 En Simson ging af naar Thimnath,
231 Ric 14:1 | 1 En het geschiedde na sommige
232 Ric 15:1 | 1 Simson nu ging heen naar
233 Ric 16:1 | 1 En er was een man van het
234 Ric 17:1 | 1 In die dagen was er geen
235 Ric 18:1 | 1 Het geschiedde ook in die
236 Ric 19:1 | 1 Toen togen al de kinderen
237 Ric 20:1 | 1 De mannen van Israel nu
238 Rut 1 | 1 ~
239 Rut 1:1 | 1 In de dagen, als de richters
240 Rut 2:1 | 1 Naomi nu had een bloedvriend
241 Rut 3:1 | 1 En Naomi, haar schoonmoeder,
242 Rut 4:1 | 1 En Boaz ging op in de poort,
243 1Sa | 1 Samuël~ ~
244 1Sa 1 | 1 ~
245 1Sa 1:1 | 1 Daar was een man van Ramathaim-Zofim,
246 1Sa 2 | 1 Samuël 2 ~
247 1Sa 2:1 | 1 Toen bad Hanna en zeide:
248 1Sa 3 | 1 Samuël 3 ~
249 1Sa 3:1 | 1 En de jongeling Samuel diende
250 1Sa 4 | 1 Samuël 4 ~
251 1Sa 4:1 | 1 En het woord van Samuel
252 1Sa 5 | 1 Samuël 5 ~
253 1Sa 5:1 | 1 De Filistijnen nu namen
254 1Sa 6:1 | 1 Als nu de ark des HEEREN
255 1Sa 7 | 1 Samuël 7 ~
256 1Sa 7:1 | 1 Toen kwamen de mannen van
257 1Sa 8 | 1 Samuël 8 ~
258 1Sa 8:1 | 1 Het geschiedde nu, toen
259 1Sa 9:1 | 1 Er was nu een man van Benjamin,
260 1Sa 10:1 | 1 Toen nam Samuel een oliekruik,
261 1Sa 11 | 1 Samuël 11 ~
262 1Sa 11:1 | 1 Toen toog Nahas, de Ammoniet,
263 1Sa 12:1 | 1 Toen zeide Samuel tot gans
264 1Sa 13:1 | 1 Saul was een jaar in zijn
265 1Sa 14:1 | 1 Het geschiedde nu op een
266 1Sa 15 | 1 Samuël 15 ~
267 1Sa 15:1 | 1 Toen zeide Samuel tot Saul:
268 1Sa 16:1 | 1 Toen zeide de HEERE tot
269 1Sa 17 | 1 Samuël 17 ~
270 1Sa 17:1 | 1 En de Filistijnen verzamelden
271 1Sa 18 | 1 Samuël 18 ~
272 1Sa 18:1 | 1 Het geschiedde nu, als hij
273 1Sa 19 | 1 Samuël 19 ~
274 1Sa 19:1 | 1 Derhalve sprak Saul tot
275 1Sa 20:1 | 1 Toen vluchtte David van
276 1Sa 21:1 | 1 Toen kwam David te Nob,
277 1Sa 22 | 1 Samuël 22 ~
278 1Sa 22:1 | 1 Toen ging David van daar,
279 1Sa 23:1 | 1 En men boodschapte David,
280 1Sa 24 | 1 Samuël 24 ~
281 1Sa 24:1 | 1 En David toog van daar op,
282 1Sa 25:1 | 1 En Samuel stierf; en gans
283 1Sa 26:1 | 1 De Zifieten nu kwamen tot
284 1Sa 27 | 1 Samuël 27 ~
285 1Sa 27:1 | 1 David nu zeide in zijn hart:
286 1Sa 28 | 1 Samuël 28 ~
287 1Sa 28:1 | 1 En het geschiedde in die
288 1Sa 29 | 1 Samuël 29 ~
289 1Sa 29:1 | 1 De Filistijnen nu hadden
290 1Sa 30 | 1 Samuël 30 ~
291 1Sa 30:1 | 1 Het geschiedde nu, als David
292 1Sa 31 | 1 Samuël 31 ~
293 1Sa 31:1 | 1 De Filistijnen dan steden
294 2Sa 1 | 1 ~
295 2Sa 1:1 | 1 Voorts geschiedde het na
296 2Sa 2:1 | 1 En het geschiedde daarna,
297 2Sa 3:1 | 1 En er was een lange krijg
298 2Sa 4:1 | 1 Als nu Sauls zoon hoorde,
299 2Sa 5:1 | 1 Toen kwamen alle stammen
300 2Sa 6:1 | 1 Daarna verzamelde David
301 2Sa 7:1 | 1 En het geschiedde, als de
302 2Sa 8:1 | 1 En het geschiedde daarna,
303 2Sa 9:1 | 1 En David zeide: Is er nog
304 2Sa 10:1 | 1 En het geschiedde daarna,
305 2Sa 11:1 | 1 En het geschiedde met de
306 2Sa 12:1 | 1 En de HEERE zond Nathan
307 2Sa 13:1 | 1 En het geschiedde daarna,
308 2Sa 14:1 | 1 Als nu Joab, de zoon van
309 2Sa 15:1 | 1 En het geschiedde daarna,
310 2Sa 16:1 | 1 Als nu David een weinig
311 2Sa 17:1 | 1 Voorts zeide Achitofel tot
312 2Sa 18:1 | 1 En David monsterde het volk,
313 2Sa 19:1 | 1 En Joab werd aangezegd:
314 2Sa 20:1 | 1 Toen was daar bij geval
315 2Sa 21:1 | 1 En er was in Davids dagen
316 2Sa 22:1 | 1 En David sprak de woorden
317 2Sa 23:1 | 1 Voorts zijn dit de laatste
318 2Sa 24:1 | 1 En de toorn des HEEREN voer
319 1Kon | 1 Koningen~ ~
320 1Kon 1 | 1 ~
321 1Kon 1:1 | 1 De koning David nu was oud,
322 1Kon 2 | 1 Koningen 2 ~
323 1Kon 2:1 | 1 Als nu de dagen van David
324 1Kon 3:1 | 1 En Salomo verzwagerde zich
325 1Kon 4:1 | 1 Alzo was de koning Salomo
326 1Kon 5 | 1 Koningen 5 ~
327 1Kon 5:1 | 1 En Hiram, de koning van
328 1Kon 6:1 | 1 Het geschiedde nu in het
329 1Kon 7 | 1 Koningen 7 ~
330 1Kon 7:1 | 1 Maar aan zijn huis bouwde
331 1Kon 8 | 1 Koningen 8 ~
332 1Kon 8:1 | 1 Toen vergaderde Salomo de
333 1Kon 9 | 1 Koningen 9 ~
334 1Kon 9:1 | 1 Het geschiedde nu, als Salomo
335 1Kon 10 | 1 Koningen 10 ~
336 1Kon 10:1 | 1 En toen de koningin van
337 1Kon 11 | 1 Koningen 11 ~
338 1Kon 11:1 | 1 En de koning Salomo had
339 1Kon 12 | 1 Koningen 12 ~
340 1Kon 12:1 | 1 En Rehabeam toog naar Sichem,
341 1Kon 13:1 | 1 En ziet, een man Gods kwam
342 1Kon 14 | 1 Koningen 14 ~
343 1Kon 14:1 | 1 Te dierzelfder tijd was
344 1Kon 15:1 | 1 In het achttiende jaar nu
345 1Kon 16 | 1 Koningen 16 ~
346 1Kon 16:1 | 1 Toen geschiedde het woord
347 1Kon 17 | 1 Koningen 17 ~
348 1Kon 17:1 | 1 En Elia, de Thisbiet, van
349 1Kon 18 | 1 Koningen 18 ~
350 1Kon 18:1 | 1 En het gebeurde na vele
351 1Kon 19 | 1 Koningen 19 ~
352 1Kon 19:1 | 1 En Achab zeide Izebel aan
353 1Kon 20:1 | 1 En Benhadad, de koning van
354 1Kon 21 | 1 Koningen 21 ~
355 1Kon 21:1 | 1 Het geschiedde nu na deze
356 1Kon 22:1 | 1 En zij zaten drie jaren
357 2Kon 1 | 1 ~
358 2Kon 1:1 | 1 En Moab viel van Israel
359 2Kon 2:1 | 1 Het geschiedde nu, als de
360 2Kon 3:1 | 1 Joram nu, de zoon van Achab,
361 2Kon 4:1 | 1 Een vrouw nu uit de vrouwen
362 2Kon 5:1 | 1 Naaman nu, de krijgsoverste
363 2Kon 6:1 | 1 En de kinderen der profeten
364 2Kon 7:1 | 1 Toen zeide Elisa: Hoort
365 2Kon 8:1 | 1 Elisa nu had gesproken tot
366 2Kon 9:1 | 1 Toen riep de profeet Elisa
367 2Kon 10:1 | 1 Achab nu had zeventig zonen
368 2Kon 11:1 | 1 Toen nu Athalia, de moeder
369 2Kon 12:1 | 1 In het zevende jaar van
370 2Kon 13:1 | 1 In het zevende jaar van
371 2Kon 14:1 | 1 In het drie en twintigste
372 2Kon 15:1 | 1 In het tweede jaar van Joas,
373 2Kon 16:1 | 1 In het zeven en twintigste
374 2Kon 17:1 | 1 In het zeventiende jaar
375 2Kon 18:1 | 1 In het zeventiende jaar
376 2Kon 19:1 | 1 In het twaalfde jaar van
377 2Kon 20:1 | 1 Het geschiedde nu in het
378 2Kon 21:1 | 1 En het geschiedde, als de
379 2Kon 22:1 | 1 In die dagen werd Hizkia
380 2Kon 23:1 | 1 Manasse was twaalf jaren
381 2Kon 24:1 | 1 Josia was acht jaren oud,
382 2Kon 25:1 | 1 Toen zond de koning henen,
383 2Kon 26:1 | 1 In zijn dagen toog Nebukadnezar,
384 2Kon 27:1 | 1 En het geschiedde in het
385 1Kro | 1 Kronieken~ ~
386 1Kro 1 | 1 ~
387 1Kro 1:1 | 1 Adam, Seth, Enos, ~
388 1Kro 2 | 1 Kronieken 2 ~
389 1Kro 2:1 | 1 Dezen zijn de kinderen van
390 1Kro 3:1 | 1 Dezen nu waren de kinderen
391 1Kro 4:1 | 1 De kinderen van Juda waren
392 1Kro 5:1 | 1 De kinderen van Ruben nu,
393 1Kro 6:1 | 1 De kinderen van Levi waren
394 1Kro 7 | 1 Kronieken 7 ~
395 1Kro 7:1 | 1 De kinderen van Issaschar
396 1Kro 8 | 1 Kronieken 8 ~
397 1Kro 8:1 | 1 Benjamin nu gewon Bela,
398 1Kro 9 | 1 Kronieken 9 ~
399 1Kro 9:1 | 1 En gans Israel werd in geslachtsregisters
400 1Kro 10 | 1 Kronieken 10 ~
401 1Kro 10:1 | 1 En de Filistijnen streden
402 1Kro 11 | 1 Kronieken 11 ~
403 1Kro 11:1 | 1 Toen vergaderde zich gans
404 1Kro 12:1 | 1 Dezen nu zijn het, die tot
405 1Kro 13 | 1 Kronieken 13 ~
406 1Kro 13:1 | 1 En David hield raad met
407 1Kro 14:1 | 1 Toen zond Hiram, de koning
408 1Kro 15:1 | 1 En David maakte zich huizen
409 1Kro 16:1 | 1 Toen zij de ark Gods inbrachten,
410 1Kro 17 | 1 Kronieken 17 ~
411 1Kro 17:1 | 1 Het geschiedde nu, als David
412 1Kro 18 | 1 Kronieken 18 ~
413 1Kro 18:1 | 1 Het geschiedde nu na dezen,
414 1Kro 19 | 1 Kronieken 18 ~
415 1Kro 19:1 | 1 Het geschiedde nu na dezen,
416 1Kro 20:1 | 1 En het geschiedde na dezen,
417 1Kro 22:1 | 1 Toen stond de satan op tegen
418 1Kro 23:1 | 1 En David zeide: Hier zal
419 1Kro 24:1 | 1 Toen nu David oud was en
420 1Kro 25:1 | 1 Aangaande nu de kinderen
421 1Kro 26:1 | 1 En David, mitsgaders de
422 1Kro 27 | 1 Kronieken 26 ~
423 1Kro 27:1 | 1 Aangaande de verdelingen
424 1Kro 28:1 | 1 Dit nu zijn de kinderen
425 1Kro 29:1 | 1 Toen vergaderde David te
426 1Kro 30 | 1 Kronieken 29 ~
427 1Kro 30:1 | 1 Verder zeide de koning David
428 2Kro 1 | 1 ~
429 2Kro 1:1 | 1 En Salomo, de zoon van David,
430 2Kro 2:1 | 1 Salomo nu dacht voor den
431 2Kro 3:1 | 1 En Salomo begon het huis
432 2Kro 4:1 | 1 Hij maakte ook een koperen
433 2Kro 5:1 | 1 Alzo werd al het werk volbracht,
434 2Kro 6:1 | 1 Alzo werd al het werk volbracht,
435 2Kro 7:1 | 1 Toen zeide Salomo: De HEERE
436 2Kro 8:1 | 1 Als nu Salomo voleind had
437 2Kro 9:1 | 1 Het geschiedde nu ten einde
438 2Kro 10:1 | 1 En toen de koningin van
439 2Kro 11:1 | 1 En Rehabeam toog naar Sichem;
440 2Kro 12:1 | 1 Toen nu Rehabeam te Jeruzalem
441 2Kro 13:1 | 1 Het geschiedde nu, als Rehabeam
442 2Kro 14:1 | 1 In het achttiende jaar van
443 2Kro 15:1 | 1 Zo ontsliep Abia met zijn
444 2Kro 16:1 | 1 Toen kwam de Geest Gods
445 2Kro 17:1 | 1 In het zes en dertigste
446 2Kro 18:1 | 1 En zijn zoon Josafat werd
447 2Kro 19:1 | 1 Josafat nu had rijkdom en
448 2Kro 20:1 | 1 En Josafat, de koning van
449 2Kro 21:1 | 1 Het geschiedde nu na dezen,
450 2Kro 22:1 | 1 Daarna ontsliep Josafat
451 2Kro 22:21 | 1 Daarna ontsliep Josafat
452 2Kro 23:1 | 1 En de inwoners van Jeruzalem
453 2Kro 23:14 | 1 Doch in het zevende jaar
454 2Kro 24:1 | 1 Joas was zeven jaren oud,
455 2Kro 25:1 | 1 Amazia, vijf en twintig
456 2Kro 26:1 | 1 Toen nam het ganse volk
457 2Kro 28:1 | 1 Achaz was twintig jaren
458 2Kro 29:1 | 1 Jehizkia werd koning, vijf
459 2Kro 30:1 | 1 Daarna zond Jehizkia tot
460 2Kro 31:1 | 1 Als zij nu voleind hadden,
461 2Kro 32:1 | 1 Na deze geschiedenissen
462 2Kro 33:1 | 1 Manasse was twaalf jaren
463 2Kro 34:1 | 1 Josia was acht jaren oud,
464 2Kro 35:1 | 1 Daarna hield Josia het pascha
465 2Kro 36:1 | 1 Daarna hield Josia het pascha
466 2Kro 37:1 | 1 Toen nam het volk des lands
467 Ezra 1 | 1 ~
468 Ezra 1:1 | 1 In het eerste jaar nu van
469 Ezra 2:1 | 1 Dit zijn de kinderen van
470 Ezra 3:1 | 1 Toen nu de zevende maand
471 Ezra 4:1 | 1 Toen nu de wederpartijders
472 Ezra 5:1 | 1 Haggai nu, de profeet, en
473 Ezra 6:1 | 1 Toen gaf de koning Darius
474 Ezra 7:1 | 1 Na deze geschiedenissen
475 Ezra 8:1 | 1 Dit nu zijn de hoofden hunner
476 Ezra 9:1 | 1 Als nu deze dingen voleind
477 Ezra 10:1 | 1 Als Ezra alzo bad, en als
478 Neh 1 | 1 ~
479 Neh 1:1 | 1 De geschiedenissen van Nehemia,
480 Neh 2:1 | 1 Toen geschiedde het in de
481 Neh 3:1 | 1 En Eljasib, de hogepriester,
482 Neh 4:1 | 1 Maar het geschiedde, als
483 Neh 5:1 | 1 Maar het geroep des volks
484 Neh 6:1 | 1 Voorts is het geschied,
485 Neh 7:1 | 1 Voorts geschiedde het, als
486 Neh 8:1 | 1 Als nu de zevende maand
487 Neh 9:1 | 1 Voorts op den vier en twintigsten
488 Neh 10:1 | 1 Tot de verzegelingen nu
489 Neh 11:1 | 1 Voorts woonden de oversten
490 Neh 12:1 | 1 Dit nu zijn de priesters
491 Neh 13:1 | 1 Te dien dage werd er gelezen
492 Est 1 | 1 ~
493 Est 1:1 | 1 Het geschiedde nu in de
494 Est 2:1 | 1 Na deze geschiedenissen,
495 Est 16:1 | 1 Na deze geschiedenissen
496 Est 17:1 | 1 Na deze geschiedenissen
497 Est 18:1 | 1 Het geschiedde nu aan den
498 Est 30:1 | 1 In denzelfden nacht was
499 Est 32:1 | 1 Toen de koning met Haman
500 Est 41:1 | 1 Te dienzelfden dage gaf
1-500 | 501-1000 | 1001-1264 |