Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
3zij 2
3zijt 1
3zo 1
4 1189
40 161
41 142
42 136
Frequency    [«  »]
1264 1
1241 2
1198 3
1189 4
1184 5
1176 6
1169 7

Bijbel

IntraText - Concordances

4

1-500 | 501-1000 | 1001-1189

     Book Chapter: Verse
1 Gen 1:4 | 4 En God zag het licht, dat 2 Gen 2:4 | 4 Dit zijn de geboorten des 3 Gen 3:4 | 4 Toen zeide de slang tot 4 Gen 4 | 4 ~ 5 Gen 4:4 | 4 En Habel bracht ook van 6 Gen 5:4 | 4 En Adams dagen, nadat hij 7 Gen 6:4 | 4 In die dagen waren er reuzen 8 Gen 7:4 | 4 Want over nog zeven dagen 9 Gen 8:4 | 4 En de ark rustte in de zevende 10 Gen 9:4 | 4 Doch het vlees met zijn 11 Gen 10:4 | 4 En de zonen van Javan zijn: 12 Gen 11:4 | 4 En zij zeiden: Kom aan, 13 Gen 12:4 | 4 En Abram toog heen, gelijk 14 Gen 13:4 | 4 Tot de plaats des altaars, 15 Gen 14:4 | 4 Twaalf jaren hadden zij 16 Gen 14:28 | 4 En ziet, het woord des HEEREN 17 Gen 15:4 | 4 En hij ging in tot Hagar, 18 Gen 16:4 | 4 Mij aangaande, zie, Mijn 19 Gen 17:4 | 4 Dat toch een weinig waters 20 Gen 18:4 | 4 Eer zij zich te slapen legden, 21 Gen 19:4 | 4 Doch Abimelech was tot haar 22 Gen 20:4 | 4 En Abraham besneed zijn 23 Gen 21:4 | 4 Aan den derden dag, toen 24 Gen 22:4 | 4 Ik ben een vreemdeling en 25 Gen 23:4 | 4 Maar dat gij naar mijn land, 26 Gen 23:71 | 4 En de zonen van Midian waren 27 Gen 24:4 | 4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, 28 Gen 25:4 | 4 En maak mij smakelijke spijzen, 29 Gen 26:4 | 4 En Hij geve u den zegen 30 Gen 27:4 | 4 Toen zeide Jakob tot hen: 31 Gen 27:39 | 4 Zo gaf zij hem haar dienstmaagd 32 Gen 28:4 | 4 Toen zond Jakob heen, en 33 Gen 29:4 | 4 En hij gebood hun, zeggende: 34 Gen 30:4 | 4 Toen liep Ezau hem tegemoet, 35 Gen 31:4 | 4 Sichem sprak ook tot zijn 36 Gen 32:4 | 4 Toen gaven zij Jakob al 37 Gen 33:4 | 4 Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, 38 Gen 34:4 | 4 Als nu zijn broeders zagen, 39 Gen 35:4 | 4 Daarna werd zij weder bevrucht, 40 Gen 36:4 | 4 Zo vond Jozef genade in 41 Gen 36:27 | 4 En de overste der trawanten 42 Gen 37:4 | 4 En die koeien, lelijk van 43 Gen 38:4 | 4 Doch Benjamin, Jozefs broeder, 44 Gen 39:4 | 4 Indien gij onzen broeder 45 Gen 40:4 | 4 Zij zijn ter stad uitgegaan; 46 Gen 41:4 | 4 En Jozef zeide tot zijn 47 Gen 42:4 | 4 Ik zal met u aftrekken naar 48 Gen 43:4 | 4 Voorts zeiden zij tot Farao: 49 Gen 44:4 | 4 En Hij heeft tot mij gezegd: 50 Gen 45:4 | 4 Snelle afloop als der wateren, 51 Gen 46:4 | 4 Als nu de dagen zijns bewenens 52 Exo 1:4 | 4 Dan en Nafthali, Gad en 53 Exo 2:4 | 4 En zijn zuster stelde zich 54 Exo 3:4 | 4 Toen de HEERE zag, dat hij 55 Exo 4 | 4 ~ 56 Exo 4:4 | 4 Toen zeide de HEERE tot 57 Exo 5:4 | 4 Toen zeide de koning van 58 Exo 6:4 | 4 En ook heb Ik gehoord het 59 Exo 7:4 | 4 Farao nu zal naar ulieden 60 Exo 8:4 | 4 En de vorsen zullen opkomen, 61 Exo 9:4 | 4 En de HEERE zal een afzondering 62 Exo 10:4 | 4 Want indien gij weigert 63 Exo 11:4 | 4 Verder zeide Mozes: Zo heeft 64 Exo 12:4 | 4 Maar indien een huis te 65 Exo 13:4 | 4 Heden gaat gijlieden uit, 66 Exo 14:4 | 4 En Ik zal Farao's hart verstokken, 67 Exo 15:4 | 4 Hij heeft Farao's wagenen 68 Exo 16:4 | 4 Toen zeide de HEERE tot 69 Exo 17:4 | 4 Zo riep Mozes tot den HEERE, 70 Exo 18:4 | 4 En de naam des anderen was 71 Exo 19:4 | 4 Gijlieden hebt gezien, wat 72 Exo 20:4 | 4 Gij zult u geen gesneden 73 Exo 21:4 | 4 Indien hem zijn heer een 74 Exo 22:4 | 4 Indien de diefstal levend 75 Exo 23:4 | 4 Wanneer gij uw vijands os, 76 Exo 24:4 | 4 Mozes nu beschreef al de 77 Exo 25:4 | 4 Als ook hemelsblauw, en 78 Exo 26:4 | 4 En gij zult hemelsblauwe 79 Exo 27:4 | 4 Gij zult het een rooster 80 Exo 28:4 | 4 Dit nu zijn de klederen, 81 Exo 29:4 | 4 Alsdan zult gij Aaron en 82 Exo 30:4 | 4 Gij zult ook twee gouden 83 Exo 31:4 | 4 Om te bedenken vernuftigen 84 Exo 32:4 | 4 En hij nam ze uit hun hand, 85 Exo 33:4 | 4 En hij nam ze uit hun hand, 86 Exo 34:4 | 4 Toen het volk dit kwade 87 Exo 34:27 | 4 Toen hieuw hij twee stenen 88 Exo 35:4 | 4 Verder sprak Mozes tot de 89 Exo 36:4 | 4 Derhalve kwamen alle wijzen, 90 Exo 37:4 | 4 En hij maakte handbomen 91 Exo 38:4 | 4 Ook maakte hij aan het altaar 92 Exo 39:4 | 4 Zij maakten samenvoegende 93 Exo 40:4 | 4 Daarna zult gij de tafel 94 Lev 1:4 | 4 En hij zal zijn hand op 95 Lev 2:4 | 4 En als gij offeren zult 96 Lev 3:4 | 4 Dan zal hij beide de nieren, 97 Lev 4 | 4 ~ 98 Lev 4:4 | 4 En hij zal die var brengen 99 Lev 5:4 | 4 Of als een mens zal gezworen 100 Lev 6:4 | 4 Het zal dan geschieden, 101 Lev 7:4 | 4 Ook de beide nieren, en 102 Lev 8:4 | 4 Mozes nu deed, gelijk als 103 Lev 9:4 | 4 Ook een os en ram ten dankoffer, 104 Lev 10:4 | 4 En Mozes riep Misael en 105 Lev 11:4 | 4 Deze nochtans zult gij niet 106 Lev 13:4 | 4 Maar zo de blaar in het 107 Lev 14:4 | 4 Zo zal de priester gebieden, 108 Lev 15:4 | 4 Alle leger, waarop hij, 109 Lev 16:4 | 4 Hij zal den heiligen linnen 110 Lev 17:4 | 4 En dezelve aan de deur van 111 Lev 18:4 | 4 Mijn rechten zult gij doen, 112 Lev 19:4 | 4 Gij zult u tot de afgoden 113 Lev 20:4 | 4 En indien het volk des lands 114 Lev 21:4 | 4 Hij zal zich niet verontreinigen 115 Lev 22:4 | 4 Niemand van het zaad van 116 Lev 22:35 | 4 Deze zijn de gezette hoogtijden 117 Lev 23:4 | 4 Hij zal op den louteren 118 Lev 24:4 | 4 Doch in het zevende jaar 119 Lev 25:4 | 4 Zo zal Ik uw regens geven 120 Lev 26:4 | 4 Maar is het een vrouw, dan 121 Num 1:4 | 4 En met ulieden zullen zijn 122 Num 2:4 | 4 Zijn heir nu, en zijn getelden 123 Num 3:4 | 4 Maar Nadab en Abihu stierven 124 Num 4 | 4 ~ 125 Num 4:4 | 4 Dit zal de dienst zijn der 126 Num 5:4 | 4 En de kinderen Israels deden 127 Num 6:4 | 4 Al de dagen van zijn Nazireerschap 128 Num 7:4 | 4 En de HEERE sprak tot Mozes, 129 Num 8:4 | 4 Dit werk nu des kandelaars 130 Num 9:4 | 4 Mozes dan sprak tot de kinderen 131 Num 10:4 | 4 Maar als zij met de ene 132 Num 11:4 | 4 En het gemene volk, dat 133 Num 12:4 | 4 Toen sprak de HEERE haastelijk 134 Num 13:4 | 4 En dit zijn hun namen: van 135 Num 14:4 | 4 En zij zeiden de een tot 136 Num 15:4 | 4 Zo zal hij, die zijn offerande 137 Num 16:4 | 4 Als Mozes dit hoorde, zo 138 Num 17:4 | 4 En gij zult ze wegleggen 139 Num 18:4 | 4 En gij zult ze wegleggen 140 Num 18:17 | 4 Maar zij zullen u bijgevoegd 141 Num 19:4 | 4 Maar zij zullen u bijgevoegd 142 Num 20:4 | 4 Waarom toch hebt gijlieden 143 Num 21:4 | 4 Toen reisden zij van den 144 Num 22:4 | 4 Derhalve zeide Moab tot 145 Num 23:4 | 4 Als God Bileam ontmoet was, 146 Num 24:4 | 4 De hoorder der redenen Gods 147 Num 25:4 | 4 En de HEERE zeide tot Mozes: 148 Num 26:4 | 4 Dat men opneme van twintig 149 Num 27:4 | 4 Waarom zou de naam onzes 150 Num 28:4 | 4 Het ene lam zult gij bereiden 151 Num 29:4 | 4 En een tiende tot een lam, 152 Num 30:4 | 4 En haar vader haar gelofte, 153 Num 31:4 | 4 Van elken stam onder alle 154 Num 31:57 | 4 Dit land, hetwelk de HEERE 155 Num 32:4 | 4 Als de Egyptenaars begroeven 156 Num 33:4 | 4 En deze landpale zal u omgaan 157 Num 34:4 | 4 En de voorsteden der steden, 158 Num 35:4 | 4 Als ook de kinderen Israels 159 Deu 1:4 | 4 Nadat hij geslagen had Sihon, 160 Deu 2:4 | 4 En gebied het volk, zeggende: 161 Deu 3:4 | 4 En wij namen te dier tijd 162 Deu 4 | 4 ~ 163 Deu 4:4 | 4 Gij daarentegen, die den 164 Deu 5:4 | 4 Van aangezicht tot aangezicht 165 Deu 6:4 | 4 Hoor, Israel! de HEERE, 166 Deu 7:4 | 4 Want zij zouden uw zonen 167 Deu 8:4 | 4 Uw kleding is aan u niet 168 Deu 9:4 | 4 Wanneer hen nu de HEERE, 169 Deu 10:4 | 4 Toen schreef Hij op de tafelen, 170 Deu 11:4 | 4 En wat Hij gedaan heeft 171 Deu 12:4 | 4 Gij zult den HEERE, uw God, 172 Deu 13:4 | 4 Den HEERE, uw God, zult 173 Deu 14:4 | 4 Dit zijn de beesten, die 174 Deu 15:4 | 4 Alleenlijk, omdat er geen 175 Deu 16:4 | 4 Er zal bij u in zeven dagen 176 Deu 17:4 | 4 En het wordt u aangezegd, 177 Deu 18:4 | 4 De eerstelingen van uw koren, 178 Deu 19:4 | 4 En dit zij de zaak des doodslagers, 179 Deu 20:4 | 4 Want het is de HEERE, uw 180 Deu 21:4 | 4 En de oudsten derzelver 181 Deu 22:4 | 4 Gij zult uws broeders ezel 182 Deu 23:4 | 4 Ter oorzake dat zij ulieden 183 Deu 24:4 | 4 Zo zal haar eerste man, 184 Deu 25:4 | 4 Een os zult gij niet muilbanden, 185 Deu 26:4 | 4 En de priester zal den korf 186 Deu 27:4 | 4 Het zal dan geschieden, 187 Deu 28:4 | 4 Gezegend zal zijn de vrucht 188 Deu 29:4 | 4 Maar de HEERE heeft ulieden 189 Deu 30:4 | 4 Al waren uw verdrevenen 190 Deu 31:4 | 4 En de HEERE zal hun doen, 191 Deu 32:4 | 4 Hij is de Rotssteen, Wiens 192 Deu 33:4 | 4 Mozes heeft ons de wet geboden, 193 Deu 34:4 | 4 En de HEERE zeide tot hem: 194 Joz 1:4 | 4 Van de woestijn en dezen 195 Joz 2:4 | 4 Maar die vrouw had die beide 196 Joz 3:4 | 4 Dat er nochtans ruimte zij 197 Joz 4 | 4 ~ 198 Joz 4:4 | 4 Jozua dan riep die twaalf 199 Joz 5:4 | 4 Dit nu was de oorzaak, waarom 200 Joz 6:4 | 4 En zeven priesters zullen 201 Joz 7:4 | 4 Alzo trokken derwaarts op 202 Joz 8:4 | 4 En gebood hun, zeggende: 203 Joz 9:4 | 4 Zo handelden zij ook arglistiglijk, 204 Joz 10:4 | 4 Komt op tot mij, en helpt 205 Joz 11:4 | 4 Dezen nu togen uit, en al 206 Joz 12:4 | 4 Daartoe de landpale van 207 Joz 13:4 | 4 Van het zuiden, het ganse 208 Joz 14:4 | 4 Want de kinderen van Jozef 209 Joz 15:4 | 4 En gaat door naar Azmon, 210 Joz 16:4 | 4 Alzo hebben hun erfdeel 211 Joz 17:4 | 4 Dezen dan traden toe voor 212 Joz 18:4 | 4 Geeft voor ulieden drie 213 Joz 19:4 | 4 En Eltholad, en Bethul, 214 Joz 21:4 | 4 Toen ging het lot uit voor 215 Joz 23:4 | 4 En nu, de HEERE, uw God, 216 Joz 24:4 | 4 Ziet, ik heb u deze overige 217 Joz 25:4 | 4 En aan Izak gaf Ik Jakob 218 Ric 1:4 | 4 En Juda toog op, en de HEERE 219 Ric 2:4 | 4 En het geschiedde, als de 220 Ric 3:4 | 4 Dezen dan waren, om Israel 221 Ric 4 | 4 ~ 222 Ric 4:4 | 4 Debora nu, een vrouw, die 223 Ric 4:28 | 4 HEERE! toen Gij voorttoogt 224 Ric 5:4 | 4 En zij legerden zich tegen 225 Ric 6:4 | 4 En de HEERE zeide tot Gideon: 226 Ric 7:4 | 4 Als nu Gideon gekomen was 227 Ric 8:4 | 4 En zij gaven hem zeventig 228 Ric 9:4 | 4 En hij had dertig zonen, 229 Ric 10:4 | 4 En het geschiedde, na enige 230 Ric 11:4 | 4 En Jeftha vergaderde alle 231 Ric 12:4 | 4 Zo wacht u toch nu, en drink 232 Ric 13:4 | 4 Zijn vader nu en zijn moeder 233 Ric 14:4 | 4 En Simson ging heen, en 234 Ric 15:4 | 4 En het geschiedde daarna, 235 Ric 16:4 | 4 Maar hij gaf dat geld aan 236 Ric 17:4 | 4 En hij zeide tot hen: Zo 237 Ric 18:4 | 4 En zijn schoonvader, de 238 Ric 19:4 | 4 Toen antwoordde de Levietische 239 Ric 20:4 | 4 En het geschiedde des anderen 240 Rut 1:4 | 4 Die namen zich Moabietische 241 Rut 2:4 | 4 En ziet, Boaz kwam van Bethlehem, 242 Rut 3:4 | 4 En het zal geschieden, als 243 Rut 4 | 4 ~ 244 Rut 4:4 | 4 En ik heb gezegd: Ik zal 245 1Sa 1:4 | 4 En het geschiedde op dien 246 1Sa 2:4 | 4 De boog der sterken is gebroken; 247 1Sa 3:4 | 4 Dat de HEERE Samuel riep; 248 1Sa 4 | 1 Samuël 4 ~ 249 1Sa 4:4 | 4 Het volk dan zond naar Silo, 250 1Sa 5:4 | 4 Toen zij nu des anderen 251 1Sa 6:4 | 4 Toen zeiden zij: Welk is 252 1Sa 7:4 | 4 De kinderen Israels nu deden 253 1Sa 8:4 | 4 Toen vergaderden zich alle 254 1Sa 9:4 | 4 Hij dan ging door het gebergte 255 1Sa 10:4 | 4 En zij zullen u naar uw 256 1Sa 11:4 | 4 Als de boden te Gibea-Sauls 257 1Sa 12:4 | 4 Toen zeiden zij: Gij hebt 258 1Sa 13:4 | 4 Toen hoorde het ganse Israel 259 1Sa 14:4 | 4 Er was nu tussen de doortochten, 260 1Sa 15:4 | 4 Dit verkondigde Saul het 261 1Sa 16:4 | 4 Samuel nu deed, hetgeen 262 1Sa 17:4 | 4 Toen ging er een kampvechter 263 1Sa 18:4 | 4 En Jonathan deed zijn mantel 264 1Sa 19:4 | 4 Zo sprak dan Jonathan goed 265 1Sa 20:4 | 4 Jonathan nu zeide tot David: 266 1Sa 21:4 | 4 En de priester antwoordde 267 1Sa 22:4 | 4 En hij bracht hen voor het 268 1Sa 23:4 | 4 Toen vraagde David den HEERE 269 1Sa 24:4 | 4 En hij kwam tot de schaapskooien 270 1Sa 25:4 | 4 Als David hoorde in de woestijn, 271 1Sa 26:4 | 4 Want David had verspieders 272 1Sa 27:4 | 4 Toen aan Saul geboodschapt 273 1Sa 28:4 | 4 En de Filistijnen kwamen 274 1Sa 29:4 | 4 Doch de oversten der Filistijnen 275 1Sa 30:4 | 4 Toen hief David en het volk, 276 1Sa 31:4 | 4 Toen zeide Saul tot zijn 277 2Sa 1:4 | 4 Voorts zeide David tot hem: 278 2Sa 2:4 | 4 Daarna kwamen de mannen 279 2Sa 3:4 | 4 En de vierde, Adonia, de 280 2Sa 4 | 2 Samuël 4 ~ 281 2Sa 4:4 | 4 En Jonathan, Sauls zoon, 282 2Sa 5:4 | 4 Dertig jaar was David oud, 283 2Sa 6:4 | 4 Toen zij hem nu uit het 284 2Sa 7:4 | 4 Maar het gebeurde in denzelfden 285 2Sa 8:4 | 4 En David nam hem duizend 286 2Sa 9:4 | 4 En de koning zeide tot hem: 287 2Sa 10:4 | 4 Toen nam Hanun Davids knechten, 288 2Sa 11:4 | 4 Toen zond David boden henen, 289 2Sa 12:4 | 4 Toen nu den rijken man een 290 2Sa 13:4 | 4 Die zeide tot hem: Waarom 291 2Sa 14:4 | 4 En de Thekoietische vrouw 292 2Sa 15:4 | 4 Voorts zeide Absalom: Och, 293 2Sa 16:4 | 4 Zo zeide de koning tot Ziba: 294 2Sa 17:4 | 4 Dit woord nu was recht in 295 2Sa 18:4 | 4 Toen zeide de koning tot 296 2Sa 19:4 | 4 De koning nu had zijn aangezicht 297 2Sa 20:4 | 4 Voorts zeide de koning tot 298 2Sa 21:4 | 4 Toen zeiden de Gibeonieten 299 2Sa 22:4 | 4 Ik riep den HEERE aan, Die 300 2Sa 23:4 | 4 En Hij zal zijn gelijk het 301 2Sa 24:4 | 4 Doch des konings woord nam 302 1Kon 1:4 | 4 En de jonge dochter was 303 1Kon 2:4 | 4 Opdat de HEERE bevestige 304 1Kon 3:4 | 4 En de koning ging naar Gibeon, 305 1Kon 4 | 4 ~ 306 1Kon 4:4 | 4 En Benaja, de zoon van Jojada, 307 1Kon 5:4 | 4 Maar nu heeft de HEERE, 308 1Kon 6:4 | 4 En hij maakte vensteren 309 1Kon 7:4 | 4 Er waren drie rijen van 310 1Kon 8:4 | 4 En zij brachten de ark des 311 1Kon 9:4 | 4 En zo gij voor Mijn aangezicht 312 1Kon 10:4 | 4 Als nu de koningin van Scheba 313 1Kon 11:4 | 4 Want het geschiedde in den 314 1Kon 12:4 | 4 Uw vader heeft ons juk hard 315 1Kon 13:4 | 4 Het geschiedde nu, als de 316 1Kon 14:4 | 4 En Jerobeams huisvrouw deed 317 1Kon 15:4 | 4 Maar om Davids wil, gaf 318 1Kon 16:4 | 4 Die van Baesa in de stad 319 1Kon 17:4 | 4 En het zal geschieden, dat 320 1Kon 18:4 | 4 Want het geschiedde, als 321 1Kon 19:4 | 4 Maar hij zelf ging henen 322 1Kon 20:4 | 4 En de koning van Israel 323 1Kon 21:4 | 4 Toen kwam Achab in zijn 324 1Kon 22:4 | 4 Daarna zeide hij tot Josafat: 325 2Kon 1:4 | 4 Daarom nu zegt de HEERE 326 2Kon 2:4 | 4 En Elia zeide tot hem: Elisa, 327 2Kon 3:4 | 4 Mesa nu, de koning der Moabieten, 328 2Kon 4 | 2 Koningen 4 ~ 329 2Kon 4:4 | 4 Kom dan in, en sluit de 330 2Kon 5:4 | 4 Toen ging hij in en gaf 331 2Kon 6:4 | 4 Zo ging hij met hen. Als 332 2Kon 7:4 | 4 Indien wij zeggen: Laat 333 2Kon 8:4 | 4 De koning nu sprak tot Gehazi, 334 2Kon 9:4 | 4 Zo ging de jongeling, die 335 2Kon 10:4 | 4 Doch zij vreesden gans zeer, 336 2Kon 11:4 | 4 In het zevende jaar nu zond 337 2Kon 12:4 | 4 En Joas zeide tot de priesteren: 338 2Kon 13:4 | 4 En Joas zeide tot de priesteren: 339 2Kon 14:4 | 4 Doch Joahaz bad des HEEREN 340 2Kon 15:4 | 4 Alleenlijk werden de hoogten 341 2Kon 16:4 | 4 Alleenlijk werden de hoogten 342 2Kon 17:4 | 4 Hij offerde ook en rookte 343 2Kon 18:4 | 4 Hij offerde ook en rookte 344 2Kon 19:4 | 4 Maar de koning van Assyrie 345 2Kon 20:4 | 4 Hij nam de hoogten weg, 346 2Kon 21:4 | 4 Misschien zal de HEERE, 347 2Kon 22:4 | 4 Het gebeurde nu, als Jesaja 348 2Kon 23:4 | 4 En hij bouwde altaren in 349 2Kon 24:4 | 4 Ga op tot Hilkia, den hogepriester, 350 2Kon 25:4 | 4 En de koning gebood den 351 2Kon 26:4 | 4 Als ook om het onschuldig 352 2Kon 27:4 | 4 Toen werd de stad doorgebroken, 353 1Kro 1:4 | 4 Noach, Sem, Cham en Jafeth. ~ 354 1Kro 2:4 | 4 Maar Thamar, zijn schoondochter, 355 1Kro 3:4 | 4 Zes zijn hem te Hebron geboren; 356 1Kro 4 | 4 ~ 357 1Kro 4:4 | 4 En Pnuel was de vader van 358 1Kro 5:4 | 4 De kinderen van Joel: zijn 359 1Kro 6:4 | 4 En Eleazar gewon Pinehas, 360 1Kro 7:4 | 4 En met hen naar hun geslachten, 361 1Kro 8:4 | 4 En Abisua, en Naaman, en 362 1Kro 9:4 | 4 Uthai, de zoon van Ammihud, 363 1Kro 10:4 | 4 Toen zeide Saul tot zijn 364 1Kro 11:4 | 4 En David toog henen, en 365 1Kro 12:4 | 4 En Jismaja, de Gibeoniet, 366 1Kro 13:4 | 4 Toen zeide de ganse gemeente, 367 1Kro 14:4 | 4 Dit nu zijn de namen der 368 1Kro 15:4 | 4 En David verzamelde de kinderen 369 1Kro 16:4 | 4 En hij stelde voor de ark 370 1Kro 17:4 | 4 Ga heen en zeg tot David, 371 1Kro 18:4 | 4 En David nam hem duizend 372 1Kro 19:4 | 4 En David nam hem duizend 373 1Kro 20:4 | 4 Daarom nam Hanun de knechten 374 1Kro 22:4 | 4 Doch het woord des konings 375 1Kro 23:4 | 4 En cederenhout zonder getal; 376 1Kro 24:4 | 4 Uit dezen waren er vier 377 1Kro 25:4 | 4 En van de kinderen van Eleazar 378 1Kro 26:4 | 4 Aangaande Heman: de kinderen 379 1Kro 27:4 | 4 Obed-Edom had ook kinderen: 380 1Kro 28:4 | 4 En over de verdeling in 381 1Kro 29:4 | 4 Nu heeft mij de HEERE, de 382 1Kro 30:4 | 4 Drie duizend talenten gouds, 383 2Kro 1:4 | 4 (Maar de ark Gods had David 384 2Kro 2:4 | 4 Zie, ik zal een huis voor 385 2Kro 3:4 | 4 En het voorhuis, hetwelk 386 2Kro 4 | 4 ~ 387 2Kro 4:4 | 4 Zij stond op twaalf runderen, 388 2Kro 5:4 | 4 En al de oudsten van Israel 389 2Kro 6:4 | 4 En al de oudsten van Israel 390 2Kro 7:4 | 4 En hij zeide: Geloofd zij 391 2Kro 8:4 | 4 De koning nu en al het volk 392 2Kro 9:4 | 4 Hij bouwde ook Thadmor in 393 2Kro 10:4 | 4 En de spijze zijner tafel, 394 2Kro 11:4 | 4 Uw vader heeft ons juk hard 395 2Kro 12:4 | 4 Zo zegt de HEERE: Gij zult 396 2Kro 13:4 | 4 En hij nam de vaste steden 397 2Kro 14:4 | 4 En Abia maakte zich op van 398 2Kro 15:4 | 4 En hij zeide tot Juda, dat 399 2Kro 16:4 | 4 Maar als zij zich in hun 400 2Kro 17:4 | 4 En Benhadad hoorde naar 401 2Kro 18:4 | 4 Maar hij zocht den God zijns 402 2Kro 19:4 | 4 Verder zeide Josafat tot 403 2Kro 20:4 | 4 Josafat nu woonde in Jeruzalem; 404 2Kro 21:4 | 4 En Juda werd vergaderd, 405 2Kro 22:4 | 4 Als Joram tot het koninkrijk 406 2Kro 22:24 | 4 Als Joram tot het koninkrijk 407 2Kro 23:4 | 4 En hij deed dat kwaad was 408 2Kro 23:17 | 4 Dit is de zaak, die gij 409 2Kro 24:4 | 4 Het geschiedde nu na dezen, 410 2Kro 25:4 | 4 Doch hun kinderen doodde 411 2Kro 26:4 | 4 En hij deed dat recht was 412 2Kro 28:4 | 4 Ook offerde hij en rookte 413 2Kro 29:4 | 4 En hij bracht de priesteren 414 2Kro 30:4 | 4 En deze zaak was recht in 415 2Kro 31:4 | 4 En hij zeide tot het volk, 416 2Kro 32:4 | 4 Want veel volks werd vergaderd, 417 2Kro 33:4 | 4 En bouwde altaren in het 418 2Kro 34:4 | 4 En men brak voor zijn aangezicht 419 2Kro 35:4 | 4 En bereidt u naar de huizen 420 2Kro 36:4 | 4 En bereidt u naar de huizen 421 2Kro 37:4 | 4 En de koning van Egypte 422 Ezra 1:4 | 4 En al wie achterblijven 423 Ezra 2:4 | 4 De kinderen van Sefatja, 424 Ezra 3:4 | 4 En zij hielden het feest 425 Ezra 4 | 4 ~ 426 Ezra 4:4 | 4 Evenwel maakte het volk 427 Ezra 5:4 | 4 Toen zeiden wij aldus tot 428 Ezra 6:4 | 4 Met drie rijen van groten 429 Ezra 7:4 | 4 Den zoon van Zerahja, den 430 Ezra 8:4 | 4 Van de kinderen van Pahath-Moab, 431 Ezra 9:4 | 4 Toen verzamelden zich tot 432 Ezra 10:4 | 4 Sta op, want deze zaak komt 433 Neh 1:4 | 4 En het geschiedde, als ik 434 Neh 2:4 | 4 En de koning zeide tot mij: 435 Neh 3:4 | 4 En aan hun hand verbeterde 436 Neh 4 | 4 ~ 437 Neh 4:4 | 4 Hoor, o onze God! dat wij 438 Neh 5:4 | 4 Desgelijks waren er, die 439 Neh 6:4 | 4 Zij zonden nu wel viermaal 440 Neh 7:4 | 4 De stad nu was wijd van 441 Neh 8:4 | 4 En hij las daarin voor de 442 Neh 9:4 | 4 Jesua nu, en Bani, Kadmiel, 443 Neh 10:4 | 4 Hattus, Sebanja, Malluch, ~ 444 Neh 11:4 | 4 Te Jeruzalem dan woonden 445 Neh 12:4 | 4 Iddo, Ginnethoi, Abia, ~ 446 Neh 13:4 | 4 Eljasib nu, de priester, 447 Est 1:4 | 4 Als hij vertoonde den rijkdom 448 Est 2:4 | 4 En de jonge dochter, die 449 Est 16:4 | 4 Het geschiedde nu, toen 450 Est 17:4 | 4 Het geschiedde nu, toen 451 Est 23:1 | 4 ~ 452 Est 30:4 | 4 Toen zeide de koning: Wie 453 Est 36:1 | 4 Want wij zijn verkocht, 454 Est 45:1 | 4 De koning nu reikte den 455 Est 50:4 | 4 Want Mordechai was groot 456 Job 1:4 | 4 En zijn zonen gingen, en 457 Job 2:4 | 4 Toen antwoordde de satan 458 Job 3:4 | 4 Diezelve dag zij duisternis; 459 Job 4 | 4 ~ 460 Job 4:4 | 4 Uw woorden hebben den struikelende 461 Job 5:4 | 4 Verre waren zijn zonen van 462 Job 6:4 | 4 Want de pijlen des Almachtigen 463 Job 7:4 | 4 Als ik te slapen lig, dan 464 Job 8:4 | 4 Indien uw kinderen gezondigd 465 Job 9:4 | 4 Hij is wijs van hart, en 466 Job 10:4 | 4 Hebt Gij vleselijke ogen, 467 Job 11:4 | 4 Want gij hebt gezegd: Mijn 468 Job 12:4 | 4 Ik ben het, die zijn vriend 469 Job 13:4 | 4 Want gewisselijk, gij zijt 470 Job 14:4 | 4 Wie zal een reine geven 471 Job 15:4 | 4 Ja, gij vernietigt de vreze, 472 Job 16:4 | 4 Zou ik ook, als gijlieden, 473 Job 17:4 | 4 Want hun hart hebt Gij van 474 Job 18:4 | 4 O gij, die zijn ziel verscheurt 475 Job 19:4 | 4 Maar ook het zij waarlijk, 476 Job 20:4 | 4 Weet gij dit? Van altoos 477 Job 21:4 | 4 Is (mij aangaande) mijn 478 Job 22:4 | 4 Is het om uw vreze, dat 479 Job 23:4 | 4 Ik zou het recht voor Zijn 480 Job 24:4 | 4 Zij doen de nooddruftigen 481 Job 26:4 | 4 Aan wien hebt gij die woorden 482 Job 27:4 | 4 Indien mijn lippen onrecht 483 Job 28:4 | 4 Breekt er een beek door, 484 Job 29:4 | 4 Gelijk als ik was in de 485 Job 30:4 | 4 Die ziltige kruiden plukten 486 Job 31:4 | 4 Ziet Hij niet mijn wegen, 487 Job 32:4 | 4 Doch Elihu had gewacht op 488 Job 33:4 | 4 De Geest Gods heeft mij 489 Job 34:4 | 4 Laat ons kiezen voor ons, 490 Job 35:4 | 4 Ik zal u antwoord geven, 491 Job 36:4 | 4 Want voorwaar, mijn woorden 492 Job 36:37 | 4 Daarna brult Hij met de 493 Job 37:4 | 4 Waar waart gij, toen Ik 494 Job 38:4 | 4 Weet gij den tijd van het 495 Job 39:4 | 4 Hebt gij een arm gelijk 496 Job 40:4 | 4 Wie zou het opperste zijns 497 Job 41:4 | 4 Hoor toch, en ik zal spreken; 498 Psa 2:4 | 4 Die in den hemel woont, 499 Psa 4 | 4 ~ 500 Psa 5:4 | 4 Des morgens, HEERE, zult


1-500 | 501-1000 | 1001-1189

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License