Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
4wie 1
4wij 1
4ziet 2
5 1184
50 70
51 64
52 57
Frequency    [«  »]
1241 2
1198 3
1189 4
1184 5
1176 6
1169 7
1166 8

Bijbel

IntraText - Concordances

5

1-500 | 501-1000 | 1001-1184

     Book Chapter: Verse
1 Gen 1:5 | 5 En God noemde het licht 2 Gen 2:5 | 5 En allen struik des velds, 3 Gen 3:5 | 5 Maar God weet, dat, ten 4 Gen 4:5 | 5 Maar Kain en zijn offer 5 Gen 5 | 5 ~ 6 Gen 5:5 | 5 Zo waren al de dagen van 7 Gen 6:5 | 5 En de HEERE zag, dat de 8 Gen 7:5 | 5 En Noach deed, naar al wat 9 Gen 8:5 | 5 En de wateren waren gaande, 10 Gen 9:5 | 5 En voorwaar, Ik zal uw bloed, 11 Gen 10:5 | 5 Van dezen zijn verdeeld 12 Gen 11:5 | 5 Toen kwam de HEERE neder, 13 Gen 12:5 | 5 En Abram nam Sarai, zijn 14 Gen 13:5 | 5 En Lot, die met Abram toog, 15 Gen 14:5 | 5 Zo kwam Kedor-Laomer in 16 Gen 14:29 | 5 Toen leidde Hij hem uit 17 Gen 15:5 | 5 Toen zeide Sarai tot Abram: 18 Gen 16:5 | 5 En uw naam zal niet meer 19 Gen 17:5 | 5 En ik zal een bete broods 20 Gen 18:5 | 5 En zij riepen Lot toe, en 21 Gen 19:5 | 5 Heeft hij zelf mij niet 22 Gen 20:5 | 5 En Abraham was honderd jaren 23 Gen 21:5 | 5 En Abraham zeide tot zijn 24 Gen 22:5 | 5 En de zonen Heths antwoordden 25 Gen 23:5 | 5 En die knecht zeide tot 26 Gen 23:72 | 5 Doch Abraham gaf aan Izak 27 Gen 24:5 | 5 Daarom dat Abraham Mijn 28 Gen 25:5 | 5 Rebekka nu hoorde toe, als 29 Gen 26:5 | 5 Alzo zond Izak Jakob weg, 30 Gen 27:5 | 5 En hij zeide tot hen: Kent 31 Gen 27:40 | 5 En Bilha werd zwanger, en 32 Gen 28:5 | 5 En hij zeide tot haar: Ik 33 Gen 29:5 | 5 En ik heb ossen en ezelen, 34 Gen 30:5 | 5 Daarna hief hij zijn ogen 35 Gen 31:5 | 5 Toen Jakob hoorde, dat hij 36 Gen 32:5 | 5 En zij reisden heen; en 37 Gen 33:5 | 5 En Aholibama baarde Jehus, 38 Gen 34:5 | 5 Ook droomde Jozef een droom, 39 Gen 35:5 | 5 En zij voer nog voort, en 40 Gen 36:5 | 5 En het geschiedde van toen 41 Gen 36:28 | 5 Zij droomden nu beiden een 42 Gen 37:5 | 5 Daarna sliep hij en droomde 43 Gen 38:5 | 5 Alzo kwamen Israels zonen 44 Gen 39:5 | 5 Maar indien gij hem niet 45 Gen 40:5 | 5 Is het deze niet, waaruit 46 Gen 41:5 | 5 Maar nu, weest niet bekommerd, 47 Gen 42:5 | 5 Toen maakte zich Jakob op 48 Gen 43:5 | 5 Toen sprak Farao tot Jozef, 49 Gen 44:5 | 5 Nu dan, uw twee zonen, die 50 Gen 45:5 | 5 Simeon en Levi zijn gebroeders! 51 Gen 46:5 | 5 Mijn vader heeft mij doen 52 Exo 1:5 | 5 Al de zielen nu, die uit 53 Exo 2:5 | 5 En de dochter van Farao 54 Exo 3:5 | 5 En Hij zeide: Nader hier 55 Exo 4:5 | 5 Opdat zij geloven, dat u 56 Exo 5 | 5 ~ 57 Exo 5:5 | 5 Verder zeide Farao: Ziet, 58 Exo 6:5 | 5 Derhalve zeg tot de kinderen 59 Exo 7:5 | 5 Dan zullen de Egyptenaars 60 Exo 8:5 | 5 Verder zeide de HEERE tot 61 Exo 9:5 | 5 En de HEERE bestemde een 62 Exo 10:5 | 5 En zij zullen het gezicht 63 Exo 11:5 | 5 En alle eerstgeborenen in 64 Exo 12:5 | 5 Gij zult een volkomen lam 65 Exo 13:5 | 5 En het zal geschieden, als 66 Exo 14:5 | 5 Toen nu de koning van Egypte 67 Exo 15:5 | 5 De afgronden hebben hen 68 Exo 16:5 | 5 En het zal geschieden op 69 Exo 17:5 | 5 Toen zeide de HEERE tot 70 Exo 18:5 | 5 Toen nu Jethro, Mozes' schoonvader, 71 Exo 19:5 | 5 Nu dan, indien gij naarstiglijk 72 Exo 20:5 | 5 Gij zult u voor die niet 73 Exo 21:5 | 5 Maar indien de knecht ronduit 74 Exo 22:5 | 5 Wanneer iemand een veld, 75 Exo 23:5 | 5 Wanneer gij uws haters ezel 76 Exo 24:5 | 5 En hij zond de jongelingen 77 Exo 25:5 | 5 En roodgeverfde ramsvellen, 78 Exo 26:5 | 5 Vijftig striklisjes zult 79 Exo 27:5 | 5 En gij zult het onder den 80 Exo 28:5 | 5 Zij zullen ook het goud, 81 Exo 29:5 | 5 Daarna zult gij de klederen 82 Exo 30:5 | 5 De draagbomen nu zult gij 83 Exo 31:5 | 5 En in kunstige steensnijding, 84 Exo 32:5 | 5 Als Aaron dat zag, zo bouwde 85 Exo 33:5 | 5 Als Aaron dat zag, zo bouwde 86 Exo 34:5 | 5 En de HEERE had tot Mozes 87 Exo 34:28 | 5 De HEERE nu kwam nederwaarts 88 Exo 35:5 | 5 Neemt van hetgeen, dat gijlieden 89 Exo 36:5 | 5 En zij spraken tot Mozes, 90 Exo 37:5 | 5 En hij stak de handbomen 91 Exo 38:5 | 5 En hij goot vier ringen 92 Exo 39:5 | 5 En de kunstelijke riem zijns 93 Exo 40:5 | 5 En gij zult het gouden altaar 94 Lev 1:5 | 5 Daarna zal hij het jonge 95 Lev 2:5 | 5 En indien uw offerande spijsoffer 96 Lev 3:5 | 5 En de zonen van Aaron zullen 97 Lev 4:5 | 5 Daarna zal die gezalfde 98 Lev 5 | 5 ~ 99 Lev 5:5 | 5 Het zal dan geschieden, 100 Lev 6:5 | 5 Of van al, waarover hij 101 Lev 7:5 | 5 En de priester zal die aansteken 102 Lev 8:5 | 5 Toen zeide Mozes tot de 103 Lev 9:5 | 5 Toen namen zij hetgeen Mozes 104 Lev 10:5 | 5 Toen traden zij toe, en 105 Lev 11:5 | 5 En het konijntje, want het 106 Lev 13:5 | 5 Daarna zal de priester op 107 Lev 14:5 | 5 De priester zal ook gebieden, 108 Lev 15:5 | 5 Een ieder ook, die zijn 109 Lev 16:5 | 5 En aan de vergadering der 110 Lev 17:5 | 5 Opdat, wanneer de kinderen 111 Lev 18:5 | 5 Ja, Mijn inzettingen en 112 Lev 19:5 | 5 En wanneer gij een dankoffer 113 Lev 20:5 | 5 Zo zal Ik Mijn aangezicht 114 Lev 21:5 | 5 Zij zullen op hun hoofd 115 Lev 22:5 | 5 Of zo wie aangeroerd zal 116 Lev 22:36 | 5 In de eerste maand, op den 117 Lev 23:5 | 5 Gij zult ook meelbloem nemen, 118 Lev 24:5 | 5 Wat van zelf van uw oogst 119 Lev 25:5 | 5 En de dorstijd zal u reiken 120 Lev 26:5 | 5 En is het van een, die vijf 121 Num 1:5 | 5 Deze zijn nu de namen der 122 Num 2:5 | 5 En nevens zal zich legeren 123 Num 3:5 | 5 En de HEERE sprak tot Mozes, 124 Num 4:5 | 5 In het optrekken des legers, 125 Num 5 | 5 ~ 126 Num 5:5 | 5 Verder sprak de HEERE tot 127 Num 6:5 | 5 Al de dagen der gelofte 128 Num 7:5 | 5 Neem ze van hen, opdat zij 129 Num 8:5 | 5 En de HEERE sprak tot Mozes, 130 Num 9:5 | 5 En zij hielden het pascha 131 Num 10:5 | 5 Als gij met een gebroken 132 Num 11:5 | 5 Wij gedenken aan de vissen, 133 Num 12:5 | 5 Toen kwam de HEERE af in 134 Num 13:5 | 5 Van de stam van Simeon, 135 Num 14:5 | 5 Toen vielen Mozes en Aaron 136 Num 15:5 | 5 En wijn ten drankoffer, 137 Num 16:5 | 5 En hij sprak tot Korach, 138 Num 17:5 | 5 En het zal geschieden, dat 139 Num 18:5 | 5 En het zal geschieden, dat 140 Num 18:18 | 5 Gijlieden nu zult waarnemen 141 Num 19:5 | 5 Gijlieden nu zult waarnemen 142 Num 20:5 | 5 En waarom hebt gijlieden 143 Num 21:5 | 5 En het volk sprak tegen 144 Num 22:5 | 5 Die zond boden aan Bileam, 145 Num 23:5 | 5 Toen legde de HEERE het 146 Num 24:5 | 5 Hoe goed zijn uw tenten, 147 Num 25:5 | 5 Toen zeide Mozes tot de 148 Num 26:5 | 5 Ruben was de eerstgeborene 149 Num 27:5 | 5 En Mozes bracht haar rechtzaak 150 Num 28:5 | 5 En een tiende deel ener 151 Num 29:5 | 5 En een geitenbok ten zondoffer, 152 Num 30:5 | 5 Maar indien haar vader dat 153 Num 31:5 | 5 Alzo werden geleverd uit 154 Num 31:58 | 5 Voorts zeiden zij: Indien 155 Num 32:5 | 5 Als de kinderen Israels 156 Num 33:5 | 5 Voorts zal deze landpale 157 Num 34:5 | 5 En gij zult meten van buiten 158 Num 35:5 | 5 Toen gebood Mozes den kinderen 159 Deu 1:5 | 5 Aan deze zijde van de Jordaan, 160 Deu 2:5 | 5 Mengt u niet met hen; want 161 Deu 3:5 | 5 Al die steden waren met 162 Deu 4:5 | 5 Ziet, ik heb u geleerd de 163 Deu 5 | 5 ~ 164 Deu 5:5 | 5 (Ik stond te dier tijd tussen 165 Deu 6:5 | 5 Zo zult gij den HEERE, uw 166 Deu 7:5 | 5 Maar alzo zult gij hun doen: 167 Deu 8:5 | 5 Bekent dan in uw hart, dat 168 Deu 9:5 | 5 Niet om uw gerechtigheid, 169 Deu 10:5 | 5 En ik keerde mij, en ging 170 Deu 11:5 | 5 En wat Hij ulieden gedaan 171 Deu 12:5 | 5 Maar naar de plaats, die 172 Deu 13:5 | 5 En diezelve profeet, of 173 Deu 14:5 | 5 Een hert, en een ree, en 174 Deu 15:5 | 5 Indien gij slechts de stem 175 Deu 16:5 | 5 Gij zult het pascha niet 176 Deu 17:5 | 5 Zo zult gij dien man of 177 Deu 18:5 | 5 Want de HEERE, uw God, heeft 178 Deu 19:5 | 5 Als, dewelke met zijn naaste 179 Deu 20:5 | 5 Dan zullen de ambtlieden 180 Deu 21:5 | 5 Dan zullen de priesters, 181 Deu 22:5 | 5 Het kleed eens mans zal 182 Deu 23:5 | 5 Doch de HEERE, uw God, heeft 183 Deu 24:5 | 5 Wanneer een man een nieuwe 184 Deu 25:5 | 5 Wanneer broeders samenwonen, 185 Deu 26:5 | 5 Dan zult gij voor het aangezicht 186 Deu 27:5 | 5 En gij zult aldaar den HEERE, 187 Deu 28:5 | 5 Gezegend zal zijn uw korf, 188 Deu 29:5 | 5 En Ik heb ulieden veertig 189 Deu 30:5 | 5 En de HEERE, uw God, zal 190 Deu 31:5 | 5 Wanneer hen nu de HEERE 191 Deu 32:5 | 5 Hij heeft het tegen Hem 192 Deu 33:5 | 5 En Hij was Koning in Jeschurun, 193 Deu 34:5 | 5 Alzo stierf Mozes, de knecht 194 Joz 1:5 | 5 Niemand zal voor uw aangezicht 195 Joz 2:5 | 5 En het geschiedde, als men 196 Joz 3:5 | 5 Jozua zeide ook tot het 197 Joz 4:5 | 5 En Jozua zeide tot hen: 198 Joz 5 | 5 ~ 199 Joz 5:5 | 5 Want al het volk, dat er 200 Joz 6:5 | 5 En het zal geschieden, als 201 Joz 7:5 | 5 En de mannen van Ai sloegen 202 Joz 8:5 | 5 Ik nu, en al het volk, dat 203 Joz 9:5 | 5 Ook oude en bevlekte schoenen 204 Joz 10:5 | 5 Toen werden verzameld en 205 Joz 11:5 | 5 Al deze koningen werden 206 Joz 12:5 | 5 En heerste over den berg 207 Joz 13:5 | 5 Daartoe het land der Giblieten, 208 Joz 14:5 | 5 Gelijk als de HEERE Mozes 209 Joz 15:5 | 5 De landpale nu tegen het 210 Joz 16:5 | 5 De landpale nu der kinderen 211 Joz 17:5 | 5 En aan Manasse vielen tien 212 Joz 18:5 | 5 Zij nu zullen het delen 213 Joz 19:5 | 5 En Ziklag, en Beth-hammerchaboth, 214 Joz 21:5 | 5 En aan de overgebleven kinderen 215 Joz 23:5 | 5 Alleenlijk neemt naarstiglijk 216 Joz 24:5 | 5 En de HEERE, uw God, Zelf 217 Joz 25:5 | 5 Toen zond Ik Mozes en Aaron, 218 Ric 1:5 | 5 En zij vonden Adoni-Bezek 219 Ric 2:5 | 5 Daarom noemden zij den naam 220 Ric 3:5 | 5 Als nu de kinderen Israels 221 Ric 4:5 | 5 En zij woonde onder den 222 Ric 4:24 | uitgeroeid. ~  ~  ~ Richteren 5 ~ 223 Ric 4:29 | 5 De bergen vervloten van 224 Ric 5:5 | 5 Want zij kwamen op met hun 225 Ric 6:5 | 5 En hij deed het volk afgaan 226 Ric 7:5 | 5 En hij zeide tot de lieden 227 Ric 8:5 | 5 En hij kwam in zijns vaders 228 Ric 9:5 | 5 En Jair stierf, en werd 229 Ric 10:5 | 5 Zo geschiedde het, als de 230 Ric 11:5 | 5 Want de Gileadieten namen 231 Ric 12:5 | 5 Want zie, gij zult zwanger 232 Ric 13:5 | 5 Alzo ging Simson, met zijn 233 Ric 14:5 | 5 En hij stak de fakkelen 234 Ric 15:5 | 5 Toen kwamen de vorsten der 235 Ric 16:5 | 5 En de man Micha had een 236 Ric 17:5 | 5 Toen zeiden zij tot hem: 237 Ric 18:5 | 5 Op den vierden dag nu geschiedde 238 Ric 19:5 | 5 En de burgers van Gibea 239 Ric 20:5 | 5 En de kinderen Israels zeiden: 240 Rut 1:5 | 5 En die twee, Machlon en 241 Rut 2:5 | 5 Daarna zeide Boaz tot zijn 242 Rut 3:5 | 5 En zij zeide tot haar: Al 243 Rut 4:5 | 5 Maar Boaz zeide: Ten dage, 244 1Sa 1:5 | 5 Maar aan Hanna gaf hij een 245 1Sa 2:5 | 5 Die verzadigd waren, hebben 246 1Sa 3:5 | 5 En hij liep tot Eli en zeide: 247 1Sa 4:5 | 5 En het geschiedde, als de 248 1Sa 5 | 1 Samuël 5 ~ 249 1Sa 5:5 | 5 Daarom treden de priesters 250 1Sa 6:5 | 5 Zo maakt dan beelden uwer 251 1Sa 7:5 | 5 Verder zeide Samuel: Vergadert 252 1Sa 8:5 | 5 En zij zeiden tot hem: Zie, 253 1Sa 9:5 | 5 Toen zij in het land van 254 1Sa 10:5 | 5 Daarna zult gij komen op 255 1Sa 11:5 | 5 En ziet, Saul kwam achter 256 1Sa 12:5 | 5 Toen zeide hij tot hen: 257 1Sa 13:5 | 5 En de Filistijnen werden 258 1Sa 14:5 | 5 De ene tand was gelegen 259 1Sa 15:5 | 5 Als Saul tot aan de stad 260 1Sa 16:5 | 5 Hij dan zeide: Met vrede; 261 1Sa 17:5 | 5 En hij had een koperen helm 262 1Sa 18:5 | 5 En David toog uit, overal, 263 1Sa 19:5 | 5 Want hij heeft zijn ziel 264 1Sa 20:5 | 5 En David zeide tot Jonathan: 265 1Sa 21:5 | 5 David nu antwoordde den 266 1Sa 22:5 | 5 Doch de profeet Gad zeide 267 1Sa 23:5 | 5 Alzo toog David en zijn 268 1Sa 24:5 | 5 Toen zeiden de mannen van 269 1Sa 25:5 | 5 Zo zond David tien jongelingen; 270 1Sa 26:5 | 5 En David maakte zich op, 271 1Sa 27:5 | 5 En David zeide tot Achis: 272 1Sa 28:5 | 5 Toen Saul het leger der 273 1Sa 29:5 | 5 Is dit niet die David, van 274 1Sa 30:5 | 5 Davids beide vrouwen waren 275 1Sa 31:5 | 5 Toen zijn wapendrager zag, 276 2Sa 1:5 | 5 En David zeide tot den jongen, 277 2Sa 2:5 | 5 Toen zond David boden tot 278 2Sa 3:5 | 5 En de zesde, Jithream, van 279 2Sa 4:5 | 5 En de zonen van Rimmon: 280 2Sa 5 | 5 ~ 281 2Sa 5:5 | 5 Te Hebron regeerde hij over 282 2Sa 6:5 | 5 En David en het ganse huis 283 2Sa 7:5 | 5 Ga, en zeg tot Mijn knecht, 284 2Sa 8:5 | 5 En de Syriers van Damaskus 285 2Sa 9:5 | 5 Toen zond de koning David 286 2Sa 10:5 | 5 Als zij dit David lieten 287 2Sa 11:5 | 5 En die vrouw werd zwanger; 288 2Sa 12:5 | 5 Toen ontstak Davids toorn 289 2Sa 13:5 | 5 En Jonadab zeide tot hem: 290 2Sa 14:5 | 5 En de koning zeide tot haar: 291 2Sa 15:5 | 5 Het geschiedde ook, als 292 2Sa 16:5 | 5 Als nu de koning David tot 293 2Sa 17:5 | 5 Doch Absalom zeide: Roep 294 2Sa 18:5 | 5 En de koning gebood Joab, 295 2Sa 19:5 | 5 Toen kwam Joab tot den koning 296 2Sa 20:5 | 5 En Amasa ging heen, om Juda 297 2Sa 21:5 | 5 En zij zeiden tot den koning: 298 2Sa 22:5 | 5 Want baren des doods hadden 299 2Sa 23:5 | 5 Hoewel mijn huis alzo niet 300 2Sa 24:5 | 5 En zij gingen over de Jordaan, 301 1Kon 1:5 | 5 Adonia nu, de zoon van Haggith, 302 1Kon 2:5 | 5 Zo weet gij ook, wat Joab, 303 1Kon 3:5 | 5 Te Gibeon verscheen de HEERE 304 1Kon 4:5 | 5 En Azaria, de zoon van Nathan, 305 1Kon 5 | 1 Koningen 5 ~ 306 1Kon 5:5 | 5 En zie, ik denk voor den 307 1Kon 6:5 | 5 En rondom aan den wand van 308 1Kon 7:5 | 5 Ook waren al de deuren en 309 1Kon 8:5 | 5 De koning Salomo nu en de 310 1Kon 9:5 | 5 Zo zal Ik den troon uws 311 1Kon 10:5 | 5 En de spijze zijner tafel, 312 1Kon 11:5 | 5 Want Salomo wandelde Astoreth, 313 1Kon 12:5 | 5 En hij zeide tot hen: Gaat 314 1Kon 13:5 | 5 En het altaar werd vaneen 315 1Kon 14:5 | 5 Maar de HEERE zeide tot 316 1Kon 15:5 | 5 Omdat David gedaan had wat 317 1Kon 16:5 | 5 Het overige nu der geschiedenissen 318 1Kon 17:5 | 5 Hij ging dan heen, en deed 319 1Kon 18:5 | 5 En Achab had gezegd tot 320 1Kon 19:5 | 5 En hij legde zich neder, 321 1Kon 20:5 | 5 Daarna kwamen de boden weder, 322 1Kon 21:5 | 5 Maar Izebel, zijn huisvrouw, 323 1Kon 22:5 | 5 Verder zeide Josafat tot 324 2Kon 1:5 | 5 Zo kwamen de boden weder 325 2Kon 2:5 | 5 Toen traden de zonen der 326 2Kon 3:5 | 5 Maar het geschiedde, als 327 2Kon 4:5 | 5 Zo ging zij van hem, en 328 2Kon 5 | 5 ~ 329 2Kon 5:5 | 5 Toen zeide de koning van 330 2Kon 6:5 | 5 En het geschiedde, als een 331 2Kon 7:5 | 5 En zij stonden op in de 332 2Kon 8:5 | 5 En het geschiedde, als hij 333 2Kon 9:5 | 5 En toen hij inkwam, ziet, 334 2Kon 10:5 | 5 Die dan over het huis was, 335 2Kon 11:5 | 5 En hij gebood hun, zeggende: 336 2Kon 12:5 | 5 Zullen de priesters tot 337 2Kon 13:5 | 5 Zullen de priesters tot 338 2Kon 14:5 | 5 (Zo gaf de HEERE Israel 339 2Kon 15:5 | 5 Het geschiedde nu, als het 340 2Kon 16:5 | 5 En de HEERE plaagde den 341 2Kon 17:5 | 5 Toen toog Rezin, de koning 342 2Kon 18:5 | 5 Toen toog Rezin, de koning 343 2Kon 19:5 | 5 Want de koning van Assyrie 344 2Kon 20:5 | 5 Hij betrouwde op den HEERE, 345 2Kon 21:5 | 5 En de knechten van den koning 346 2Kon 22:5 | 5 Keer weder en zeg tot Hizkia, 347 2Kon 23:5 | 5 Daartoe bouwde hij altaren 348 2Kon 24:5 | 5 En dat zij dat geven in 349 2Kon 25:5 | 5 Daartoe schafte hij de Chemarim 350 2Kon 26:5 | 5 Het overige nu der geschiedenissen 351 2Kon 27:5 | 5 Doch het heir der Chaldeen 352 1Kro 1:5 | 5 De kinderen van Jafeth waren 353 1Kro 2:5 | 5 De kinderen van Perez waren 354 1Kro 3:5 | 5 Dezen nu zijn hem te Jeruzalem 355 1Kro 4:5 | 5 Asschur nu, de vader van 356 1Kro 5 | 5 ~ 357 1Kro 5:5 | 5 Zijn zoon Micha; zijn zoon 358 1Kro 6:5 | 5 En Abisua gewon Bukki, en 359 1Kro 7:5 | 5 En hun broeders, in alle 360 1Kro 8:5 | 5 En Gera, en Sefufan, en 361 1Kro 9:5 | 5 En van de Silonieten was 362 1Kro 10:5 | 5 Toen zijn wapendrager zag, 363 1Kro 11:5 | 5 En de inwoners van Jebus 364 1Kro 12:5 | 5 Eluzai, en Jerimoth, en 365 1Kro 13:5 | 5 David dan vergaderde gans 366 1Kro 14:5 | 5 En Jibchar, en Elisua, en 367 1Kro 15:5 | 5 Van de kinderen van Kehath 368 1Kro 16:5 | 5 Asaf was het hoofd, en Zecharja 369 1Kro 17:5 | 5 Want Ik heb in geen huis 370 1Kro 18:5 | 5 En de Syriers van Damaskus 371 1Kro 19:5 | 5 En de Syriers van Damaskus 372 1Kro 20:5 | 5 Zij nu gingen henen, en 373 1Kro 22:5 | 5 En Joab gaf David de som 374 1Kro 23:5 | 5 Want David zeide: Mijn zoon 375 1Kro 24:5 | 5 En vier duizend poortiers, 376 1Kro 25:5 | 5 En zij deelden hen door 377 1Kro 26:5 | 5 Deze allen waren kinderen 378 1Kro 27:5 | 5 Ammiel de zesde, Issaschar 379 1Kro 28:5 | 5 De derde overste des heirs 380 1Kro 29:5 | 5 En uit al mijn zonen (want 381 1Kro 30:5 | 5 Goud tot de gouden, en zilver 382 2Kro 1:5 | 5 Ook was het koperen altaar, 383 2Kro 2:5 | 5 En het huis, dat ik zal 384 2Kro 3:5 | 5 Het grote huis nu overdekte 385 2Kro 4:5 | 5 Haar dikte nu was een hand 386 2Kro 5 | 5 ~ 387 2Kro 5:5 | 5 En zij brachten de ark, 388 2Kro 6 | 2 Kronieken 5 ~ 389 2Kro 6:5 | 5 En zij brachten de ark, 390 2Kro 7:5 | 5 Van dien dag af, dat Ik 391 2Kro 8:5 | 5 En de koning Salomo offerde 392 2Kro 9:5 | 5 Ook bouwde hij het hoge 393 2Kro 10:5 | 5 En zij zeide tot den koning: 394 2Kro 11:5 | 5 En hij zeide tot hen: Komt 395 2Kro 12:5 | 5 Rehabeam nu woonde te Jeruzalem; 396 2Kro 13:5 | 5 Toen kwam Semaja, de profeet, 397 2Kro 14:5 | 5 Staat het u niet toe te 398 2Kro 15:5 | 5 Hij nam ook weg uit alle 399 2Kro 16:5 | 5 En in die tijden was er 400 2Kro 17:5 | 5 En het geschiedde, als Baesa 401 2Kro 18:5 | 5 En de HEERE bevestigde het 402 2Kro 19:5 | 5 Toen vergaderde de koning 403 2Kro 20:5 | 5 En hij stelde richters in 404 2Kro 21:5 | 5 En Josafat stond in de gemeente 405 2Kro 22:5 | 5 Twee en dertig jaar was 406 2Kro 22:25 | 5 Twee en dertig jaar was 407 2Kro 23:5 | 5 Hij wandelde ook in hun 408 2Kro 23:18 | 5 En een derde deel zal zijn 409 2Kro 24:5 | 5 Zo vergaderde hij de priesteren 410 2Kro 25:5 | 5 En Amazia vergaderde Juda, 411 2Kro 26:5 | 5 Want hij begaf zich om God 412 2Kro 28:5 | 5 Daarom gaf hem de HEERE, 413 2Kro 29:5 | 5 En hij zeide tot hen: Hoort 414 2Kro 30:5 | 5 Zo stelden zij zulks, dat 415 2Kro 31:5 | 5 Toen nu dat woord uitbrak, 416 2Kro 32:5 | 5 Zo versterkte hij zich, 417 2Kro 33:5 | 5 Daartoe bouwde hij altaren 418 2Kro 34:5 | 5 En de beenderen der priesteren 419 2Kro 35:5 | 5 En staat in het heiligdom, 420 2Kro 36:5 | 5 En staat in het heiligdom, 421 2Kro 37:5 | 5 Vijf en twintig jaren was 422 Ezra 1:5 | 5 Toen maakten zich op de 423 Ezra 2:5 | 5 De kinderen van Arach, zevenhonderd 424 Ezra 3:5 | 5 Daarna ook het gedurig brandoffer, 425 Ezra 4:5 | 5 En zij huurden tegen hen 426 Ezra 5 | 5 ~ 427 Ezra 5:5 | 5 Doch het oog huns Gods was 428 Ezra 6:5 | 5 Daartoe zal men ook de gouden 429 Ezra 7:5 | 5 Den zoon van Abisua, den 430 Ezra 8:5 | 5 Van de kinderen van Sechanja, 431 Ezra 9:5 | 5 En omtrent het avondoffer 432 Ezra 10:5 | 5 Toen stond Ezra op, en deed 433 Neh 1:5 | 5 En ik zeide: Och, HEERE, 434 Neh 2:5 | 5 En ik zeide tot den koning: 435 Neh 3:5 | 5 Voorts aan hun hand verbeterden 436 Neh 4:5 | 5 En dek hun ongerechtigheid 437 Neh 5 | 5 ~ 438 Neh 5:5 | 5 Nu is toch ons vlees als 439 Neh 6:5 | 5 Toen zond Sanballat tot 440 Neh 7:5 | 5 Zo gaf mijn God in mijn 441 Neh 8:5 | 5 En Ezra, de schriftgeleerde, 442 Neh 9:5 | 5 En de Levieten, Jesua, en 443 Neh 10:5 | 5 Harim, Meremoth, Obadja, ~ 444 Neh 11:5 | 5 En Maaseja, de zoon van 445 Neh 12:5 | 5 Mijamin, Maadja, Bilga, ~ 446 Neh 13:5 | 5 En hij had hem een grote 447 Est 1:5 | 5 Toen nu die dagen vervuld 448 Est 2:5 | 5 Er was een Joods man op 449 Est 16:5 | 5 Toen Haman zag, dat Mordechai 450 Est 17:5 | 5 Toen Haman zag, dat Mordechai 451 Est 18 | 5 ~ 452 Est 24:1 | 5 Toen zeide de koning: Doet 453 Est 30:5 | 5 En des konings jongelingen 454 Est 36:2 | 5 Toen sprak de koning Ahasveros, 455 Est 47:1 | 5 En zij zeide: Indien het 456 Est 50:5 | 5 De Joden nu sloegen op al 457 Job 1:5 | 5 Het geschiedde dan, als 458 Job 2:5 | 5 Doch strek nu Uw hand uit, 459 Job 3:5 | 5 Dat de duisternis en des 460 Job 4:5 | 5 Maar nu komt het aan u, 461 Job 5 | 5 ~ 462 Job 5:5 | 5 Wiens oogst de hongerige 463 Job 6:5 | 5 Rochelt ook de woudezel 464 Job 7:5 | 5 Mijn vlees is met het gewormte 465 Job 8:5 | 5 Maar indien gij naar God 466 Job 9:5 | 5 Die de bergen verzet, dat 467 Job 10:5 | 5 Zijn Uw dagen als de dagen 468 Job 11:5 | 5 Maar gewisselijk, och, of 469 Job 12:5 | 5 Hij is een verachte fakkel, 470 Job 13:5 | 5 Och, of gij gans stilzweegt! 471 Job 14:5 | 5 Dewijl zijn dagen bestemd 472 Job 15:5 | 5 Want uw mond leert uw ongerechtigheid, 473 Job 16:5 | 5 Ik zou u versterken met 474 Job 17:5 | 5 Die met vleiing den vrienden 475 Job 18:5 | 5 Ja, het licht der goddelozen 476 Job 19:5 | 5 Indien gijlieden waarlijk 477 Job 20:5 | 5 Dat het gejuich de goddelozen 478 Job 21:5 | 5 Ziet mij aan, en wordt verbaasd, 479 Job 22:5 | 5 Is niet uw boosheid groot, 480 Job 23:5 | 5 Ik zou de redenen weten, 481 Job 24:5 | 5 Ziet, zij zijn woudezels 482 Job 26:5 | 5 De doden zullen geboren 483 Job 27:5 | 5 Het zij verre van mij, dat 484 Job 28:5 | 5 Uit de aarde komt het brood 485 Job 29:5 | 5 Toen de Almachtige nog met 486 Job 30:5 | 5 Zij werden uit het midden 487 Job 31:5 | 5 Zo ik met ijdelheid omgegaan 488 Job 32:5 | 5 Als dan Elihu zag, dat er 489 Job 33:5 | 5 Zo gij kunt, antwoord mij; 490 Job 34:5 | 5 Want Job heeft gezegd: Ik 491 Job 35:5 | 5 Bemerk den hemel en zie; 492 Job 36:5 | 5 Zie, God is geweldig, nochtans 493 Job 36:38 | 5 God dondert met Zijn stem 494 Job 37:5 | 5 Wie heeft haar maten gezet, 495 Job 38:5 | 5 Zult gij de maanden tellen, 496 Job 39:5 | 5 Versier u nu met voortreffelijkheid 497 Job 40:5 | 5 Wie zou de deuren zijns 498 Job 41:5 | 5 Met het gehoor des oors 499 Psa 2:5 | 5 Dan zal Hij tot hen spreken 500 Psa 5 | 5 ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1184

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License