1-500 | 501-1000 | 1001-1176
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:6 | 6 En God zeide: Daar zij een
2 Gen 2:6 | 6 Maar een damp was opgegaan
3 Gen 3:6 | 6 En de vrouw zag, dat die
4 Gen 4:6 | 6 En de HEERE zeide tot Kain:
5 Gen 5:6 | 6 En Seth leefde honderd en
6 Gen 6 | 6 ~
7 Gen 6:6 | 6 Toen berouwde het de HEERE,
8 Gen 7:6 | 6 Noach nu was zeshonderd
9 Gen 8:6 | 6 En het geschiedde, ten einde
10 Gen 9:6 | 6 Wie des mensen bloed vergiet,
11 Gen 10:6 | 6 En de zonen van Cham zijn:
12 Gen 11:6 | 6 En de HEERE zeide: Ziet,
13 Gen 12:6 | 6 En Abram is doorgetogen
14 Gen 13:6 | 6 En dat land droeg hen niet,
15 Gen 14:6 | 6 En de Horieten op hun gebergte
16 Gen 14:30 | 6 En hij geloofde in den HEERE;
17 Gen 15:6 | 6 En Abram zeide tot Sarai:
18 Gen 16:6 | 6 En Ik zal u gans zeer vruchtbaar
19 Gen 17:6 | 6 En Abraham haastte zich
20 Gen 18:6 | 6 Toen ging Lot uit tot hen
21 Gen 19:6 | 6 En God zeide tot hem in
22 Gen 20:6 | 6 En Sara zeide: God heeft
23 Gen 21:6 | 6 En Abraham nam het hout
24 Gen 22:6 | 6 Hoor ons, mijn heer! gij
25 Gen 23:6 | 6 En Abraham zeide tot hem:
26 Gen 23:73 | 6 Maar aan de zonen der bijwijven,
27 Gen 24:6 | 6 Alzo woonde Izak te Gerar. ~
28 Gen 25:6 | 6 Toen sprak Rebekka tot Jakob,
29 Gen 26:6 | 6 Als nu Ezau zag, dat Izak
30 Gen 27:6 | 6 Voorts zeide hij tot hen:
31 Gen 27:41 | 6 Toen zeide Rachel: God heeft
32 Gen 28:6 | 6 En gijlieden weet, dat ik
33 Gen 29:6 | 6 En de boden kwamen weder
34 Gen 30:6 | 6 Toen traden de dienstmaagden
35 Gen 31:6 | 6 En Hemor, de vader van Sichem,
36 Gen 32:6 | 6 Alzo kwam Jakob te Luz,
37 Gen 33:6 | 6 Ezau nu had genomen zijn
38 Gen 34:6 | 6 En hij zeide tot hen: Hoort
39 Gen 35:6 | 6 Juda nu nam een vrouw voor
40 Gen 36:6 | 6 En hij liet alles, wat hij
41 Gen 36:29 | 6 En Jozef kwam des morgens
42 Gen 37:6 | 6 En ziet, zeven dunne en
43 Gen 38:6 | 6 Jozef nu was regent over
44 Gen 39:6 | 6 En Israel zeide: Waarom
45 Gen 40:6 | 6 En hij achterhaalde hen,
46 Gen 41:6 | 6 Want het zijn nu twee jaren
47 Gen 42:6 | 6 En zij namen hun vee, en
48 Gen 43:6 | 6 Egypteland is voor uw aangezicht;
49 Gen 44:6 | 6 Maar uw geslacht, dat gij
50 Gen 45:6 | 6 Mijn ziel kome niet in hun
51 Gen 46:6 | 6 En Farao zeide: Trek op
52 Exo 1:6 | 6 Toen nu Jozef gestorven
53 Exo 2:6 | 6 Toen zij het open deed,
54 Exo 3:6 | 6 Hij zeide voorts: Ik ben
55 Exo 4:6 | 6 En de HEERE zeide verder
56 Exo 5:6 | 6 Daarom beval Farao, ten
57 Exo 6 | 6 ~
58 Exo 6:6 | 6 En Ik zal ulieden tot Mijn
59 Exo 7:6 | 6 Toen deed Mozes en Aaron,
60 Exo 8:6 | 6 En Aaron strekte zijn hand
61 Exo 9:6 | 6 En de HEERE deed deze zaak
62 Exo 10:6 | 6 En zij zullen vervullen
63 Exo 11:6 | 6 En er zal een groot geschrei
64 Exo 12:6 | 6 En gij zult het in bewaring
65 Exo 13:6 | 6 Zeven dagen zult gij ongezuurde
66 Exo 14:6 | 6 En hij spande zijn wagen
67 Exo 15:6 | 6 O HEERE! Uw rechterhand
68 Exo 16:6 | 6 Toen zeiden Mozes en Aaron
69 Exo 17:6 | 6 Zie, Ik zal aldaar voor
70 Exo 18:6 | 6 Zo zeide hij tot Mozes:
71 Exo 19:6 | 6 En gij zult Mij een priesterlijk
72 Exo 20:6 | 6 En doe barmhartigheid aan
73 Exo 21:6 | 6 Zo zal hem zijn heer tot
74 Exo 22:6 | 6 Wanneer een vuur uitgaat,
75 Exo 23:6 | 6 Gij zult het recht uws armen
76 Exo 24:6 | 6 En Mozes nam de helft van
77 Exo 25:6 | 6 Olie tot den luchter, specerijen
78 Exo 26:6 | 6 Gij zult ook vijftig gouden
79 Exo 27:6 | 6 Gij zult ook handbomen maken
80 Exo 28:6 | 6 En zullen den efod maken
81 Exo 29:6 | 6 En gij zult den hoed op
82 Exo 30:6 | 6 En gij zult het zetten voor
83 Exo 31:6 | 6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd
84 Exo 32:6 | 6 En zij stonden des anderen
85 Exo 33:6 | 6 En zij stonden des anderen
86 Exo 34:6 | 6 De kinderen Israels dan
87 Exo 34:29 | 6 Als nu de HEERE voor zijn
88 Exo 35:6 | 6 Als ook hemelsblauw, en
89 Exo 36:6 | 6 Toen gebood Mozes, dat men
90 Exo 37:6 | 6 Hij maakte ook een verzoendeksel
91 Exo 38:6 | 6 En hij maakte de handbomen
92 Exo 39:6 | 6 Zij bereidden ook de sardonixstenen,
93 Exo 40:6 | 6 Gij zult ook het altaar
94 Lev 1:6 | 6 Dan zal hij het brandoffer
95 Lev 2:6 | 6 Breekt ze in stukken, en
96 Lev 3:6 | 6 En indien zijn offerande
97 Lev 4:6 | 6 En de priester zal zijn
98 Lev 5:6 | 6 En tot zijn schuldoffer
99 Lev 6 | 6 ~
100 Lev 6:6 | 6 En hij zal den HEERE zijn
101 Lev 7:6 | 6 Al wat mannelijk is onder
102 Lev 8:6 | 6 En Mozes deed Aaron en zijn
103 Lev 9:6 | 6 En Mozes zeide: Deze zaak,
104 Lev 10:6 | 6 En Mozes zeide tot Aaron,
105 Lev 11:6 | 6 En den haas, want hij herkauwt
106 Lev 13:6 | 6 En de priester zal hem andermaal
107 Lev 14:6 | 6 Dien levenden vogel zal
108 Lev 15:6 | 6 En die op dat tuig zit,
109 Lev 16:6 | 6 Daarna zal Aaron den var
110 Lev 17:6 | 6 En de priester zal het bloed
111 Lev 18:6 | 6 Niemand zal tot enige nabestaande
112 Lev 19:6 | 6 Op den dag van uw offeren,
113 Lev 20:6 | 6 Wanneer er een ziel is,
114 Lev 21:6 | 6 Zij zullen hun God heilig
115 Lev 22:6 | 6 De mens, die dat aangeroerd
116 Lev 22:37 | 6 En op den vijftienden dag
117 Lev 23:6 | 6 En gij zult ze in twee rijen
118 Lev 24:6 | 6 En de inkomst van den sabbat
119 Lev 25:6 | 6 Ook zal Ik vrede geven in
120 Lev 26:6 | 6 Maar is het van een, die
121 Num 1:6 | 6 Van Simeon, Selumiel, de
122 Num 2:6 | 6 Zijn heir nu, en zijn getelden
123 Num 3:6 | 6 Doe den stam van Levi naderen,
124 Num 4:6 | 6 En zij zullen een deksel
125 Num 5:6 | 6 Spreek tot de kinderen Israels:
126 Num 6 | 6 ~
127 Num 6:6 | 6 Al de dagen, die hij zich
128 Num 7:6 | 6 Alzo nam Mozes die wagens,
129 Num 8:6 | 6 Neem de Levieten uit het
130 Num 9:6 | 6 Toen waren er lieden geweest,
131 Num 10:6 | 6 Maar als gij ten tweeden
132 Num 11:6 | 6 Maar nu is onze ziel dor,
133 Num 12:6 | 6 En Hij zeide: Hoort nu Mijn
134 Num 13:6 | 6 Van de stam van Juda, Kaleb,
135 Num 14:6 | 6 En Jozua, de zoon van Nun,
136 Num 15:6 | 6 Of voor een ram zult gij
137 Num 16:6 | 6 Doet dit: neemt u wierookvaten,
138 Num 17:6 | 6 Mozes dan sprak tot de kinderen
139 Num 18:6 | 6 Mozes dan sprak tot de kinderen
140 Num 18:19 | 6 Want Ik, zie, Ik heb uw
141 Num 19:6 | 6 Want Ik, zie, Ik heb uw
142 Num 20:6 | 6 Toen gingen Mozes en Aaron
143 Num 21:6 | 6 Toen zond de HEERE vurige
144 Num 22:6 | 6 En nu, kom toch, vervloek
145 Num 23:6 | 6 Als hij nu tot hem wederkeerde,
146 Num 24:6 | 6 Gelijk de beken breiden
147 Num 25:6 | 6 En ziet, een man uit de
148 Num 26:6 | 6 Van Hezron het geslacht
149 Num 27:6 | 6 En de HEERE sprak tot Mozes,
150 Num 28:6 | 6 Het is het gedurig brandoffer,
151 Num 29:6 | 6 Behalve het brandoffer der
152 Num 30:6 | 6 Doch indien zij immers een
153 Num 31:6 | 6 En Mozes zond hen ten strijde,
154 Num 31:59 | 6 Maar Mozes zeide tot de
155 Num 32:6 | 6 En zij verreisden van Sukkoth,
156 Num 33:6 | 6 Aangaande de landpale van
157 Num 34:6 | 6 De steden nu, die gij aan
158 Num 35:6 | 6 Dit is het woord, dat de
159 Deu 1:6 | 6 De HEERE, onze God, sprak
160 Deu 2:6 | 6 Spijze zult gij voor geld
161 Deu 3:6 | 6 En wij verbanden dezelve,
162 Deu 4:6 | 6 Behoudt ze dan, en doet
163 Deu 5:6 | 6 Ik ben de HEERE, uw God,
164 Deu 6 | 6 ~
165 Deu 6:6 | 6 En deze woorden, die ik
166 Deu 7:6 | 6 Want gij zijt een heilig
167 Deu 8:6 | 6 En houdt de geboden des
168 Deu 9:6 | 6 Weet dan, dat u de HEERE,
169 Deu 10:6 | 6 (En de kinderen Israels
170 Deu 11:6 | 6 Daarboven, wat Hij gedaan
171 Deu 12:6 | 6 En daarheen zult gijlieden
172 Deu 13:6 | 6 Wanneer uw broeder, de zoon
173 Deu 14:6 | 6 Alle beesten, die de klauwen
174 Deu 15:6 | 6 Want de HEERE, uw God, zal
175 Deu 16:6 | 6 Maar aan de plaats, die
176 Deu 17:6 | 6 Op den mond van twee getuigen,
177 Deu 18:6 | 6 Voorts wanneer een Leviet
178 Deu 19:6 | 6 Opdat de bloedwreker den
179 Deu 20:6 | 6 En wie is de man, die een
180 Deu 21:6 | 6 En alle oudsten derzelver
181 Deu 22:6 | 6 Wanneer voor uw aangezicht
182 Deu 23:6 | 6 Gij zult hun vrede en hun
183 Deu 24:6 | 6 Men zal beide molenstenen,
184 Deu 25:6 | 6 En het zal geschieden, dat
185 Deu 26:6 | 6 Doch de Egyptenaars deden
186 Deu 27:6 | 6 Van gehele stenen zult gij
187 Deu 28:6 | 6 Gezegend zult gij zijn in
188 Deu 29:6 | 6 Brood hebt gij niet gegeten,
189 Deu 30:6 | 6 En de HEERE, uw God, zal
190 Deu 31:6 | 6 Weest sterk en hebt goeden
191 Deu 32:6 | 6 Zult gij dit den HEERE vergelden,
192 Deu 33:6 | 6 Dat Ruben leve, en niet
193 Deu 34:6 | 6 En Hij begroef hem in een
194 Joz 1:6 | 6 Wees sterk en heb goeden
195 Joz 2:6 | 6 Maar zij had hen op het
196 Joz 3:6 | 6 Desgelijks sprak Jozua tot
197 Joz 4:6 | 6 Opdat dit een teken zij
198 Joz 5:6 | 6 Want de kinderen Israels
199 Joz 6 | 6 ~
200 Joz 6:6 | 6 Toen riep Jozua, de zoon
201 Joz 7:6 | 6 Toen verscheurde Jozua zijn
202 Joz 8:6 | 6 Laat hen dan uitkomen achter
203 Joz 9:6 | 6 En zij gingen tot Jozua
204 Joz 10:6 | 6 De mannen nu van Gibeon
205 Joz 11:6 | 6 En de HEERE zeide tot Jozua:
206 Joz 12:6 | 6 Mozes, de knecht des HEEREN,
207 Joz 13:6 | 6 Allen, die op het gebergte
208 Joz 14:6 | 6 Toen naderden de kinderen
209 Joz 15:6 | 6 En deze landpale zal opgaan
210 Joz 16:6 | 6 En deze landpale gaat uit
211 Joz 17:6 | 6 Want de dochteren van Manasse
212 Joz 18:6 | 6 En gijlieden zult het land
213 Joz 19:6 | 6 En Beth-Lebaoth, en Saruhen;
214 Joz 21:6 | 6 En aan den kinderen van
215 Joz 23:6 | 6 Alzo zegende hen Jozua,
216 Joz 24:6 | 6 Zo weest zeer sterk, om
217 Joz 25:6 | 6 Als Ik uw vaders uit Egypte
218 Ric 1:6 | 6 Doch Adoni-Bezek vluchtte;
219 Ric 2:6 | 6 Als Jozua het volk had laten
220 Ric 3:6 | 6 Zo namen zij zich derzelver
221 Ric 4:6 | 6 En zij zond heen en riep
222 Ric 4:30 | 6 In de dagen van Samgar,
223 Ric 5 | 6 ~
224 Ric 5:6 | 6 Alzo werd Israel zeer verarmd,
225 Ric 6:6 | 6 Toen was het getal dergenen,
226 Ric 7:6 | 6 Maar de oversten van Sukkoth
227 Ric 8:6 | 6 Toen vergaderden zich alle
228 Ric 9:6 | 6 Toen voeren de kinderen
229 Ric 10:6 | 6 En zij zeiden tot Jeftha:
230 Ric 11:6 | 6 Zo zeiden zij tot hem: Zeg
231 Ric 12:6 | 6 Toen kwam deze vrouw in,
232 Ric 13:6 | 6 Toen werd de Geest des HEEREN
233 Ric 14:6 | 6 Toen zeiden de Filistijnen:
234 Ric 15:6 | 6 Delila dan zeide tot Simson:
235 Ric 16:6 | 6 In diezelve dagen was er
236 Ric 17:6 | 6 En de priester zeide tot
237 Ric 18:6 | 6 Zo zaten zij neder, en zij
238 Ric 19:6 | 6 Toen greep ik mijn bijwijf,
239 Ric 20:6 | 6 En het berouwde den kinderen
240 Rut 1:6 | 6 Toen maakte zij zich op
241 Rut 2:6 | 6 En de jongen, die over de
242 Rut 3:6 | 6 Alzo ging zij af naar den
243 Rut 4:6 | 6 Toen zeide die losser: Ik
244 1Sa 1:6 | 6 En haar tegenpartijdige
245 1Sa 2:6 | 6 De HEERE doodt en maakt
246 1Sa 3:6 | 6 Toen riep de HEERE Samuel
247 1Sa 4:6 | 6 Als nu de Filistijnen de
248 1Sa 5:6 | 6 Doch de hand des HEEREN
249 1Sa 6 | 6 ~
250 1Sa 6:6 | 6 Waarom toch zoudt gijlieden
251 1Sa 7:6 | 6 En zij werden vergaderd
252 1Sa 8:6 | 6 Maar dit woord was kwaad
253 1Sa 9:6 | 6 Hij daarentegen zeide tot
254 1Sa 10:6 | 6 En de Geest des HEEREN zal
255 1Sa 11:6 | 6 Toen werd de Geest Gods
256 1Sa 12:6 | 6 Verder zeide Samuel tot
257 1Sa 13:6 | 6 Toen de mannen van Israel
258 1Sa 14:6 | 6 Jonathan nu zeide tot den
259 1Sa 15:6 | 6 En Saul liet den Kenieten
260 1Sa 16:6 | 6 En het geschiedde, toen
261 1Sa 17:6 | 6 En een koperen scheenharnas
262 1Sa 18:6 | 6 Het geschiedde nu, toen
263 1Sa 19:6 | 6 Saul nu hoorde naar de stem
264 1Sa 20:6 | 6 Indien uw vader mij gewisselijk
265 1Sa 21:6 | 6 Toen gaf de priester hem
266 1Sa 22:6 | 6 En Saul hoorde, dat David
267 1Sa 23:6 | 6 En het geschiedde, toen
268 1Sa 24:6 | 6 Doch het geschiedde daarna,
269 1Sa 25:6 | 6 En zult alzo zeggen tot
270 1Sa 26:6 | 6 Toen antwoordde David, en
271 1Sa 27:6 | 6 Toen gaf Achis te dien dage
272 1Sa 28:6 | 6 En Saul vraagde den HEERE;
273 1Sa 29:6 | 6 Toen riep Achis David, en
274 1Sa 30:6 | 6 En David werd zeer bang,
275 1Sa 31:6 | 6 Alzo stierf Saul, en zijn
276 2Sa 1:6 | 6 Toen zeide de jongen, die
277 2Sa 2:6 | 6 Zo doe nu de HEERE aan u
278 2Sa 3:6 | 6 Terwijl die krijg was tussen
279 2Sa 4:6 | 6 En zij kwamen daarin tot
280 2Sa 5:6 | 6 En de koning toog met zijn
281 2Sa 6 | 6 ~
282 2Sa 6:6 | 6 Als zij nu kwamen tot aan
283 2Sa 7:6 | 6 Want Ik heb in geen huis
284 2Sa 8:6 | 6 En David legde bezettingen
285 2Sa 9:6 | 6 Als nu Mefiboseth, de zoon
286 2Sa 10:6 | 6 Toen nu de kinderen Ammons
287 2Sa 11:6 | 6 Toen zond David tot Joab,
288 2Sa 12:6 | 6 En dat ooilam zal hij viervoudig
289 2Sa 13:6 | 6 Amnon dan legde zich, en
290 2Sa 14:6 | 6 Nu had uw dienstmaagd twee
291 2Sa 15:6 | 6 En naar die wijze deed Absalom
292 2Sa 16:6 | 6 En hij wierp David met stenen,
293 2Sa 17:6 | 6 En als Husai tot Absalom
294 2Sa 18:6 | 6 Alzo toog het volk uit in
295 2Sa 19:6 | 6 Liefhebbende die u haten,
296 2Sa 20:6 | 6 Toen zeide David tot Abisai:
297 2Sa 21:6 | 6 Laat ons zeven mannen van
298 2Sa 22:6 | 6 Banden der hel omringden
299 2Sa 23:6 | 6 Maar de mannen Belials zullen
300 2Sa 24:6 | 6 Voorts kwamen zij in Gilead,
301 1Kon 1:6 | 6 En zijn vader had hem niet
302 1Kon 2:6 | 6 Doe dan naar uw wijsheid,
303 1Kon 3:6 | 6 En Salomo zeide: Gij hebt
304 1Kon 4:6 | 6 En Ahisar was hofmeester;
305 1Kon 5:6 | 6 Zo gebied nu, dat men mij
306 1Kon 6 | 6 ~
307 1Kon 6:6 | 6 De onderste kamer was van
308 1Kon 7:6 | 6 Daarna maakte hij een voorhuis
309 1Kon 8:6 | 6 Alzo brachten de priesteren
310 1Kon 9:6 | 6 Maar zo gijlieden u te enen
311 1Kon 10:6 | 6 En zij zeide tot den koning:
312 1Kon 11:6 | 6 Alzo deed Salomo dat kwaad
313 1Kon 12:6 | 6 En de koning Rehabeam hield
314 1Kon 13:6 | 6 Toen antwoordde de koning,
315 1Kon 14:6 | 6 En het geschiedde, als Ahia
316 1Kon 15:6 | 6 En er was krijg geweest
317 1Kon 16:6 | 6 En Baesa ontsliep met zijn
318 1Kon 17:6 | 6 En de raven brachten hem
319 1Kon 18:6 | 6 En zij deelden het land
320 1Kon 19:6 | 6 En hij zag om, en ziet,
321 1Kon 20:6 | 6 Maar morgen om dezen tijd
322 1Kon 21:6 | 6 En hij sprak tot haar: Omdat
323 1Kon 22:6 | 6 Toen vergaderde de koning
324 2Kon 1:6 | 6 En zij zeiden tot hem: Een
325 2Kon 2:6 | 6 En Elia zeide tot hem: Blijf
326 2Kon 3:6 | 6 Zo toog de koning Joram
327 2Kon 4:6 | 6 En het geschiedde, als die
328 2Kon 5:6 | 6 En hij bracht den brief
329 2Kon 6 | 2 Koningen 6 ~
330 2Kon 6:6 | 6 En de man Gods zeide: Waar
331 2Kon 7:6 | 6 Want de HEERE had het heir
332 2Kon 8:6 | 6 En de koning ondervraagde
333 2Kon 9:6 | 6 Toen stond hij op, en ging
334 2Kon 10:6 | 6 Toen schreef hij ten tweeden
335 2Kon 11:6 | 6 En een derde deel zal zijn
336 2Kon 12:6 | 6 Maar het geschiedde in het
337 2Kon 13:6 | 6 Maar het geschiedde in het
338 2Kon 14:6 | 6 Nochtans weken zij niet
339 2Kon 15:6 | 6 Doch de kinderen der doodslagers
340 2Kon 16:6 | 6 Het overige nu der geschiedenissen
341 2Kon 17:6 | 6 Te dierzelfder tijd bracht
342 2Kon 18:6 | 6 Te dierzelfder tijd bracht
343 2Kon 19:6 | 6 In het negende jaar van
344 2Kon 20:6 | 6 Want hij kleefde den HEERE
345 2Kon 21:6 | 6 En Jesaja zeide tot hen:
346 2Kon 22:6 | 6 En Ik zal vijftien jaren
347 2Kon 23:6 | 6 Ja, hij deed zijn zoon door
348 2Kon 24:6 | 6 Aan de timmerlieden en de
349 2Kon 25:6 | 6 Hij bracht ook het beeld
350 2Kon 26:6 | 6 En Jojakim ontsliep met
351 2Kon 27:6 | 6 Zij dan grepen den koning,
352 1Kro 1:6 | 6 En de kinderen van Gomer
353 1Kro 2:6 | 6 En de kinderen van Zerah
354 1Kro 3:6 | 6 Daartoe Jibchar, en Elisama,
355 1Kro 4:6 | 6 En Naara baarde hem Ahuzzam,
356 1Kro 5:6 | 6 Zijn zoon Beera, welken
357 1Kro 6 | 6 ~
358 1Kro 6:6 | 6 En Uzzi gewon Zerahja, en
359 1Kro 7:6 | 6 De kinderen van Benjamin
360 1Kro 8:6 | 6 Dezen nu zijn de kinderen
361 1Kro 9:6 | 6 En van de kinderen van Zerah
362 1Kro 10:6 | 6 Alzo stierf Saul en zijn
363 1Kro 11:6 | 6 Want David zeide: Al wie
364 1Kro 12:6 | 6 Elkana, en Jissia, en Azareel,
365 1Kro 13:6 | 6 Toen toog David op met het
366 1Kro 14:6 | 6 En Nogah, en Nefeg, en Jafia, ~
367 1Kro 15:6 | 6 Van de kinderen van Merari
368 1Kro 16:6 | 6 Maar Benaja en Jahaziel,
369 1Kro 17:6 | 6 Overal, waar Ik gewandeld
370 1Kro 18:6 | 6 En David legde bezetting
371 1Kro 19:6 | 6 En David legde bezetting
372 1Kro 20:6 | 6 Toen de kinderen Ammons
373 1Kro 22:6 | 6 Doch Levi en Benjamin telde
374 1Kro 23:6 | 6 Toen riep hij zijn zoon
375 1Kro 24:6 | 6 En David verdeelde hen in
376 1Kro 25:6 | 6 En Semaja, de zoon van Nethaneel,
377 1Kro 26:6 | 6 Dezen waren altemaal aan
378 1Kro 27:6 | 6 Ook werden zijn zoon Semaja
379 1Kro 28:6 | 6 Deze Benaja was een held
380 1Kro 29:6 | 6 En Hij heeft tot mij gezegd:
381 1Kro 30:6 | 6 Toen gaven vrijwillig de
382 2Kro 1:6 | 6 En Salomo offerde daar,
383 2Kro 2:6 | 6 Doch wie zou de kracht hebben,
384 2Kro 3:6 | 6 Hij overtoog ook het huis
385 2Kro 4:6 | 6 En hij maakte tien wasvaten,
386 2Kro 5:6 | 6 De koning Salomo nu, en
387 2Kro 6:6 | 6 De koning Salomo nu, en
388 2Kro 7 | 6 ~
389 2Kro 7:6 | 6 Maar Ik heb Jeruzalem verkoren,
390 2Kro 8:6 | 6 Ook stonden de priesters
391 2Kro 9:6 | 6 Mitsgaders Baalath, en al
392 2Kro 10:6 | 6 En ik heb hun woorden niet
393 2Kro 11:6 | 6 En de koning Rehabeam hield
394 2Kro 12:6 | 6 Hij bouwde nu Bethlehem,
395 2Kro 13:6 | 6 Toen verootmoedigden zich
396 2Kro 14:6 | 6 Evenwel is Jerobeam, de
397 2Kro 15:6 | 6 Daartoe bouwde hij vaste
398 2Kro 16:6 | 6 Dat volk tegen volk, en
399 2Kro 17:6 | 6 Toen nam de koning Asa gans
400 2Kro 18:6 | 6 En zijn hart verhief zich
401 2Kro 19:6 | 6 Maar Josafat zeide: Is hier
402 2Kro 20:6 | 6 En hij zeide tot de richters:
403 2Kro 21:6 | 6 En hij zeide: O, HEERE,
404 2Kro 22:6 | 6 En hij wandelde in de weg
405 2Kro 22:26 | 6 En hij wandelde in de weg
406 2Kro 23:6 | 6 En hij keerde weder om zich
407 2Kro 23:19 | 6 Maar dat niemand kome in
408 2Kro 24:6 | 6 En de koning riep Jojada,
409 2Kro 25:6 | 6 Daartoe huurde hij uit Israel
410 2Kro 26:6 | 6 Want hij toog uit, en krijgde
411 2Kro 28:6 | 6 Want Pekah, de zoon van
412 2Kro 29:6 | 6 Want onze vaders hebben
413 2Kro 30:6 | 6 De lopers dan gingen henen
414 2Kro 31:6 | 6 En de kinderen van Israel
415 2Kro 32:6 | 6 En hij stelde krijgsoversten
416 2Kro 33:6 | 6 En hij deed zijn zonen door
417 2Kro 34:6 | 6 Daartoe in de steden van
418 2Kro 35:6 | 6 En slacht het pascha, en
419 2Kro 36:6 | 6 En slacht het pascha, en
420 2Kro 37:6 | 6 Nebukadnezar, de koning
421 Ezra 1:6 | 6 Allen nu, die rondom hen
422 Ezra 2:6 | 6 De kinderen van Pahath-Moab,
423 Ezra 3:6 | 6 Van den eersten dag af der
424 Ezra 4:6 | 6 En onder het koninkrijk
425 Ezra 5:6 | 6 Afschrift des briefs, dien
426 Ezra 6 | 6 ~
427 Ezra 6:6 | 6 Nu, gij Thathnai, landvoogd
428 Ezra 7:6 | 6 Deze Ezra toog op uit Babel;
429 Ezra 8:6 | 6 En van de kinderen van Adin,
430 Ezra 9:6 | 6 En ik zeide: Mijn God, ik
431 Ezra 10:6 | 6 En Ezra stond op van voor
432 Neh 1:6 | 6 Laat toch Uw oor opmerkende,
433 Neh 2:6 | 6 Toen zeide de koning tot
434 Neh 3:6 | 6 En de Oude poort verbeterden
435 Neh 4:6 | 6 Doch wij bouwden den muur,
436 Neh 5:6 | 6 Toen ik nu hun geroep en
437 Neh 6 | 6 ~
438 Neh 6:6 | 6 Daarin was geschreven: Het
439 Neh 7:6 | 6 Dit zijn de kinderen van
440 Neh 8:6 | 6 En Ezra opende het boek
441 Neh 9:6 | 6 Gij zijt die HEERE alleen,
442 Neh 10:6 | 6 Daniel, Ginnethon, Baruch, ~
443 Neh 11:6 | 6 Alle kinderen van Perez,
444 Neh 12:6 | 6 Semaja, en Jojarib, Jedaja, ~
445 Neh 13:6 | 6 Doch in dit alles was ik
446 Est 1:6 | 6 Er waren witte, groene en
447 Est 2:6 | 6 Die weggevoerd was van Jeruzalem
448 Est 16:6 | 6 Doch hij verachtte in zijn
449 Est 17:6 | 6 Doch hij verachtte in zijn
450 Est 26:1 | 6 Zo zeide de koning tot ~
451 Est 30 | 6 ~
452 Est 30:6 | 6 Als Haman ingekomen was,
453 Est 37:1 | 6 En ~
454 Est 47:2 | 6 Want hoe zal ik vermogen,
455 Est 50:6 | 6 En in den burg Susan hebben
456 Job 1:6 | 6 Er was nu een dag, als de
457 Job 2:6 | 6 En de HEERE zeide tot den
458 Job 3:6 | 6 Diezelve nacht, donkerheid
459 Job 4:6 | 6 Was niet uw vreze Gods uw
460 Job 5:6 | 6 Want uit het stof komt het
461 Job 6 | 6 ~
462 Job 6:6 | 6 Wordt ook het onsmakelijke
463 Job 7:6 | 6 Mijn dagen zijn lichter
464 Job 8:6 | 6 Zo gij zuiver en recht zijt,
465 Job 9:6 | 6 Die de aarde beweegt uit
466 Job 10:6 | 6 Dat Gij onderzoekt naar
467 Job 11:6 | 6 En u bekend maakte de verborgenheden
468 Job 12:6 | 6 De tenten der verwoesters
469 Job 13:6 | 6 Hoort toch mijn verdediging,
470 Job 14:6 | 6 Wend U van hem af, dat hij
471 Job 15:6 | 6 Uw mond verdoemt u, en niet
472 Job 16:6 | 6 Zo ik spreek, mijn smart
473 Job 17:6 | 6 Doch Hij heeft mij tot een
474 Job 18:6 | 6 Het licht zal verduisteren
475 Job 19:6 | 6 Weet nu, dat God mij heeft
476 Job 20:6 | 6 Wanneer zijn hoogheid tot
477 Job 21:6 | 6 Ja, wanneer ik daaraan gedenk,
478 Job 22:6 | 6 Want gij hebt uw broederen
479 Job 23:6 | 6 Zou Hij naar de grootheid
480 Job 24:6 | 6 Op het veld maaien zij zijn
481 Job 26:6 | 6 De hel is naakt voor Hem,
482 Job 27:6 | 6 Aan mijn gerechtigheid zal
483 Job 28:6 | 6 Haar stenen zijn de plaats
484 Job 29:6 | 6 Toen ik mijn gangen wies
485 Job 30:6 | 6 Opdat zij wonen zouden in
486 Job 31:6 | 6 Hij wege mij op, in een
487 Job 32:6 | 6 Hierom antwoordde Elihu,
488 Job 33:6 | 6 Zie, ik ben Godes, gelijk
489 Job 34:6 | 6 Ik moet liegen in mijn recht;
490 Job 35:6 | 6 Indien gij zondigt, wat
491 Job 36:6 | 6 Hij laat den goddeloze niet
492 Job 36:39 | 6 Want Hij zegt tot de sneeuw:
493 Job 37:6 | 6 Waarop zijn haar grondvesten
494 Job 38:6 | 6 Als zij zich krommen, haar
495 Job 39:6 | 6 Strooi de verbolgenheden
496 Job 40:6 | 6 Zeer uitnemend zijn zijn
497 Job 41:6 | 6 Daarom verfoei ik mij, en
498 Psa 2:6 | 6 Ik toch heb Mijn Koning
499 Psa 5:6 | 6 De onzinnigen zullen voor
500 Psa 6 | 6 ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1176 |