Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
5zie 1
5zij 1
5zijt 1
6 1176
60 23
61 23
62 23
Frequency    [«  »]
1198 3
1189 4
1184 5
1176 6
1169 7
1166 8
1163 9

Bijbel

IntraText - Concordances

6

1-500 | 501-1000 | 1001-1176

     Book Chapter: Verse
1 Gen 1:6 | 6 En God zeide: Daar zij een 2 Gen 2:6 | 6 Maar een damp was opgegaan 3 Gen 3:6 | 6 En de vrouw zag, dat die 4 Gen 4:6 | 6 En de HEERE zeide tot Kain: 5 Gen 5:6 | 6 En Seth leefde honderd en 6 Gen 6 | 6 ~ 7 Gen 6:6 | 6 Toen berouwde het de HEERE, 8 Gen 7:6 | 6 Noach nu was zeshonderd 9 Gen 8:6 | 6 En het geschiedde, ten einde 10 Gen 9:6 | 6 Wie des mensen bloed vergiet, 11 Gen 10:6 | 6 En de zonen van Cham zijn: 12 Gen 11:6 | 6 En de HEERE zeide: Ziet, 13 Gen 12:6 | 6 En Abram is doorgetogen 14 Gen 13:6 | 6 En dat land droeg hen niet, 15 Gen 14:6 | 6 En de Horieten op hun gebergte 16 Gen 14:30 | 6 En hij geloofde in den HEERE; 17 Gen 15:6 | 6 En Abram zeide tot Sarai: 18 Gen 16:6 | 6 En Ik zal u gans zeer vruchtbaar 19 Gen 17:6 | 6 En Abraham haastte zich 20 Gen 18:6 | 6 Toen ging Lot uit tot hen 21 Gen 19:6 | 6 En God zeide tot hem in 22 Gen 20:6 | 6 En Sara zeide: God heeft 23 Gen 21:6 | 6 En Abraham nam het hout 24 Gen 22:6 | 6 Hoor ons, mijn heer! gij 25 Gen 23:6 | 6 En Abraham zeide tot hem: 26 Gen 23:73 | 6 Maar aan de zonen der bijwijven, 27 Gen 24:6 | 6 Alzo woonde Izak te Gerar. ~ 28 Gen 25:6 | 6 Toen sprak Rebekka tot Jakob, 29 Gen 26:6 | 6 Als nu Ezau zag, dat Izak 30 Gen 27:6 | 6 Voorts zeide hij tot hen: 31 Gen 27:41 | 6 Toen zeide Rachel: God heeft 32 Gen 28:6 | 6 En gijlieden weet, dat ik 33 Gen 29:6 | 6 En de boden kwamen weder 34 Gen 30:6 | 6 Toen traden de dienstmaagden 35 Gen 31:6 | 6 En Hemor, de vader van Sichem, 36 Gen 32:6 | 6 Alzo kwam Jakob te Luz, 37 Gen 33:6 | 6 Ezau nu had genomen zijn 38 Gen 34:6 | 6 En hij zeide tot hen: Hoort 39 Gen 35:6 | 6 Juda nu nam een vrouw voor 40 Gen 36:6 | 6 En hij liet alles, wat hij 41 Gen 36:29 | 6 En Jozef kwam des morgens 42 Gen 37:6 | 6 En ziet, zeven dunne en 43 Gen 38:6 | 6 Jozef nu was regent over 44 Gen 39:6 | 6 En Israel zeide: Waarom 45 Gen 40:6 | 6 En hij achterhaalde hen, 46 Gen 41:6 | 6 Want het zijn nu twee jaren 47 Gen 42:6 | 6 En zij namen hun vee, en 48 Gen 43:6 | 6 Egypteland is voor uw aangezicht; 49 Gen 44:6 | 6 Maar uw geslacht, dat gij 50 Gen 45:6 | 6 Mijn ziel kome niet in hun 51 Gen 46:6 | 6 En Farao zeide: Trek op 52 Exo 1:6 | 6 Toen nu Jozef gestorven 53 Exo 2:6 | 6 Toen zij het open deed, 54 Exo 3:6 | 6 Hij zeide voorts: Ik ben 55 Exo 4:6 | 6 En de HEERE zeide verder 56 Exo 5:6 | 6 Daarom beval Farao, ten 57 Exo 6 | 6 ~ 58 Exo 6:6 | 6 En Ik zal ulieden tot Mijn 59 Exo 7:6 | 6 Toen deed Mozes en Aaron, 60 Exo 8:6 | 6 En Aaron strekte zijn hand 61 Exo 9:6 | 6 En de HEERE deed deze zaak 62 Exo 10:6 | 6 En zij zullen vervullen 63 Exo 11:6 | 6 En er zal een groot geschrei 64 Exo 12:6 | 6 En gij zult het in bewaring 65 Exo 13:6 | 6 Zeven dagen zult gij ongezuurde 66 Exo 14:6 | 6 En hij spande zijn wagen 67 Exo 15:6 | 6 O HEERE! Uw rechterhand 68 Exo 16:6 | 6 Toen zeiden Mozes en Aaron 69 Exo 17:6 | 6 Zie, Ik zal aldaar voor 70 Exo 18:6 | 6 Zo zeide hij tot Mozes: 71 Exo 19:6 | 6 En gij zult Mij een priesterlijk 72 Exo 20:6 | 6 En doe barmhartigheid aan 73 Exo 21:6 | 6 Zo zal hem zijn heer tot 74 Exo 22:6 | 6 Wanneer een vuur uitgaat, 75 Exo 23:6 | 6 Gij zult het recht uws armen 76 Exo 24:6 | 6 En Mozes nam de helft van 77 Exo 25:6 | 6 Olie tot den luchter, specerijen 78 Exo 26:6 | 6 Gij zult ook vijftig gouden 79 Exo 27:6 | 6 Gij zult ook handbomen maken 80 Exo 28:6 | 6 En zullen den efod maken 81 Exo 29:6 | 6 En gij zult den hoed op 82 Exo 30:6 | 6 En gij zult het zetten voor 83 Exo 31:6 | 6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd 84 Exo 32:6 | 6 En zij stonden des anderen 85 Exo 33:6 | 6 En zij stonden des anderen 86 Exo 34:6 | 6 De kinderen Israels dan 87 Exo 34:29 | 6 Als nu de HEERE voor zijn 88 Exo 35:6 | 6 Als ook hemelsblauw, en 89 Exo 36:6 | 6 Toen gebood Mozes, dat men 90 Exo 37:6 | 6 Hij maakte ook een verzoendeksel 91 Exo 38:6 | 6 En hij maakte de handbomen 92 Exo 39:6 | 6 Zij bereidden ook de sardonixstenen, 93 Exo 40:6 | 6 Gij zult ook het altaar 94 Lev 1:6 | 6 Dan zal hij het brandoffer 95 Lev 2:6 | 6 Breekt ze in stukken, en 96 Lev 3:6 | 6 En indien zijn offerande 97 Lev 4:6 | 6 En de priester zal zijn 98 Lev 5:6 | 6 En tot zijn schuldoffer 99 Lev 6 | 6 ~ 100 Lev 6:6 | 6 En hij zal den HEERE zijn 101 Lev 7:6 | 6 Al wat mannelijk is onder 102 Lev 8:6 | 6 En Mozes deed Aaron en zijn 103 Lev 9:6 | 6 En Mozes zeide: Deze zaak, 104 Lev 10:6 | 6 En Mozes zeide tot Aaron, 105 Lev 11:6 | 6 En den haas, want hij herkauwt 106 Lev 13:6 | 6 En de priester zal hem andermaal 107 Lev 14:6 | 6 Dien levenden vogel zal 108 Lev 15:6 | 6 En die op dat tuig zit, 109 Lev 16:6 | 6 Daarna zal Aaron den var 110 Lev 17:6 | 6 En de priester zal het bloed 111 Lev 18:6 | 6 Niemand zal tot enige nabestaande 112 Lev 19:6 | 6 Op den dag van uw offeren, 113 Lev 20:6 | 6 Wanneer er een ziel is, 114 Lev 21:6 | 6 Zij zullen hun God heilig 115 Lev 22:6 | 6 De mens, die dat aangeroerd 116 Lev 22:37 | 6 En op den vijftienden dag 117 Lev 23:6 | 6 En gij zult ze in twee rijen 118 Lev 24:6 | 6 En de inkomst van den sabbat 119 Lev 25:6 | 6 Ook zal Ik vrede geven in 120 Lev 26:6 | 6 Maar is het van een, die 121 Num 1:6 | 6 Van Simeon, Selumiel, de 122 Num 2:6 | 6 Zijn heir nu, en zijn getelden 123 Num 3:6 | 6 Doe den stam van Levi naderen, 124 Num 4:6 | 6 En zij zullen een deksel 125 Num 5:6 | 6 Spreek tot de kinderen Israels: 126 Num 6 | 6 ~ 127 Num 6:6 | 6 Al de dagen, die hij zich 128 Num 7:6 | 6 Alzo nam Mozes die wagens, 129 Num 8:6 | 6 Neem de Levieten uit het 130 Num 9:6 | 6 Toen waren er lieden geweest, 131 Num 10:6 | 6 Maar als gij ten tweeden 132 Num 11:6 | 6 Maar nu is onze ziel dor, 133 Num 12:6 | 6 En Hij zeide: Hoort nu Mijn 134 Num 13:6 | 6 Van de stam van Juda, Kaleb, 135 Num 14:6 | 6 En Jozua, de zoon van Nun, 136 Num 15:6 | 6 Of voor een ram zult gij 137 Num 16:6 | 6 Doet dit: neemt u wierookvaten, 138 Num 17:6 | 6 Mozes dan sprak tot de kinderen 139 Num 18:6 | 6 Mozes dan sprak tot de kinderen 140 Num 18:19 | 6 Want Ik, zie, Ik heb uw 141 Num 19:6 | 6 Want Ik, zie, Ik heb uw 142 Num 20:6 | 6 Toen gingen Mozes en Aaron 143 Num 21:6 | 6 Toen zond de HEERE vurige 144 Num 22:6 | 6 En nu, kom toch, vervloek 145 Num 23:6 | 6 Als hij nu tot hem wederkeerde, 146 Num 24:6 | 6 Gelijk de beken breiden 147 Num 25:6 | 6 En ziet, een man uit de 148 Num 26:6 | 6 Van Hezron het geslacht 149 Num 27:6 | 6 En de HEERE sprak tot Mozes, 150 Num 28:6 | 6 Het is het gedurig brandoffer, 151 Num 29:6 | 6 Behalve het brandoffer der 152 Num 30:6 | 6 Doch indien zij immers een 153 Num 31:6 | 6 En Mozes zond hen ten strijde, 154 Num 31:59 | 6 Maar Mozes zeide tot de 155 Num 32:6 | 6 En zij verreisden van Sukkoth, 156 Num 33:6 | 6 Aangaande de landpale van 157 Num 34:6 | 6 De steden nu, die gij aan 158 Num 35:6 | 6 Dit is het woord, dat de 159 Deu 1:6 | 6 De HEERE, onze God, sprak 160 Deu 2:6 | 6 Spijze zult gij voor geld 161 Deu 3:6 | 6 En wij verbanden dezelve, 162 Deu 4:6 | 6 Behoudt ze dan, en doet 163 Deu 5:6 | 6 Ik ben de HEERE, uw God, 164 Deu 6 | 6 ~ 165 Deu 6:6 | 6 En deze woorden, die ik 166 Deu 7:6 | 6 Want gij zijt een heilig 167 Deu 8:6 | 6 En houdt de geboden des 168 Deu 9:6 | 6 Weet dan, dat u de HEERE, 169 Deu 10:6 | 6 (En de kinderen Israels 170 Deu 11:6 | 6 Daarboven, wat Hij gedaan 171 Deu 12:6 | 6 En daarheen zult gijlieden 172 Deu 13:6 | 6 Wanneer uw broeder, de zoon 173 Deu 14:6 | 6 Alle beesten, die de klauwen 174 Deu 15:6 | 6 Want de HEERE, uw God, zal 175 Deu 16:6 | 6 Maar aan de plaats, die 176 Deu 17:6 | 6 Op den mond van twee getuigen, 177 Deu 18:6 | 6 Voorts wanneer een Leviet 178 Deu 19:6 | 6 Opdat de bloedwreker den 179 Deu 20:6 | 6 En wie is de man, die een 180 Deu 21:6 | 6 En alle oudsten derzelver 181 Deu 22:6 | 6 Wanneer voor uw aangezicht 182 Deu 23:6 | 6 Gij zult hun vrede en hun 183 Deu 24:6 | 6 Men zal beide molenstenen, 184 Deu 25:6 | 6 En het zal geschieden, dat 185 Deu 26:6 | 6 Doch de Egyptenaars deden 186 Deu 27:6 | 6 Van gehele stenen zult gij 187 Deu 28:6 | 6 Gezegend zult gij zijn in 188 Deu 29:6 | 6 Brood hebt gij niet gegeten, 189 Deu 30:6 | 6 En de HEERE, uw God, zal 190 Deu 31:6 | 6 Weest sterk en hebt goeden 191 Deu 32:6 | 6 Zult gij dit den HEERE vergelden, 192 Deu 33:6 | 6 Dat Ruben leve, en niet 193 Deu 34:6 | 6 En Hij begroef hem in een 194 Joz 1:6 | 6 Wees sterk en heb goeden 195 Joz 2:6 | 6 Maar zij had hen op het 196 Joz 3:6 | 6 Desgelijks sprak Jozua tot 197 Joz 4:6 | 6 Opdat dit een teken zij 198 Joz 5:6 | 6 Want de kinderen Israels 199 Joz 6 | 6 ~ 200 Joz 6:6 | 6 Toen riep Jozua, de zoon 201 Joz 7:6 | 6 Toen verscheurde Jozua zijn 202 Joz 8:6 | 6 Laat hen dan uitkomen achter 203 Joz 9:6 | 6 En zij gingen tot Jozua 204 Joz 10:6 | 6 De mannen nu van Gibeon 205 Joz 11:6 | 6 En de HEERE zeide tot Jozua: 206 Joz 12:6 | 6 Mozes, de knecht des HEEREN, 207 Joz 13:6 | 6 Allen, die op het gebergte 208 Joz 14:6 | 6 Toen naderden de kinderen 209 Joz 15:6 | 6 En deze landpale zal opgaan 210 Joz 16:6 | 6 En deze landpale gaat uit 211 Joz 17:6 | 6 Want de dochteren van Manasse 212 Joz 18:6 | 6 En gijlieden zult het land 213 Joz 19:6 | 6 En Beth-Lebaoth, en Saruhen; 214 Joz 21:6 | 6 En aan den kinderen van 215 Joz 23:6 | 6 Alzo zegende hen Jozua, 216 Joz 24:6 | 6 Zo weest zeer sterk, om 217 Joz 25:6 | 6 Als Ik uw vaders uit Egypte 218 Ric 1:6 | 6 Doch Adoni-Bezek vluchtte; 219 Ric 2:6 | 6 Als Jozua het volk had laten 220 Ric 3:6 | 6 Zo namen zij zich derzelver 221 Ric 4:6 | 6 En zij zond heen en riep 222 Ric 4:30 | 6 In de dagen van Samgar, 223 Ric 5 | 6 ~ 224 Ric 5:6 | 6 Alzo werd Israel zeer verarmd, 225 Ric 6:6 | 6 Toen was het getal dergenen, 226 Ric 7:6 | 6 Maar de oversten van Sukkoth 227 Ric 8:6 | 6 Toen vergaderden zich alle 228 Ric 9:6 | 6 Toen voeren de kinderen 229 Ric 10:6 | 6 En zij zeiden tot Jeftha: 230 Ric 11:6 | 6 Zo zeiden zij tot hem: Zeg 231 Ric 12:6 | 6 Toen kwam deze vrouw in, 232 Ric 13:6 | 6 Toen werd de Geest des HEEREN 233 Ric 14:6 | 6 Toen zeiden de Filistijnen: 234 Ric 15:6 | 6 Delila dan zeide tot Simson: 235 Ric 16:6 | 6 In diezelve dagen was er 236 Ric 17:6 | 6 En de priester zeide tot 237 Ric 18:6 | 6 Zo zaten zij neder, en zij 238 Ric 19:6 | 6 Toen greep ik mijn bijwijf, 239 Ric 20:6 | 6 En het berouwde den kinderen 240 Rut 1:6 | 6 Toen maakte zij zich op 241 Rut 2:6 | 6 En de jongen, die over de 242 Rut 3:6 | 6 Alzo ging zij af naar den 243 Rut 4:6 | 6 Toen zeide die losser: Ik 244 1Sa 1:6 | 6 En haar tegenpartijdige 245 1Sa 2:6 | 6 De HEERE doodt en maakt 246 1Sa 3:6 | 6 Toen riep de HEERE Samuel 247 1Sa 4:6 | 6 Als nu de Filistijnen de 248 1Sa 5:6 | 6 Doch de hand des HEEREN 249 1Sa 6 | 6 ~ 250 1Sa 6:6 | 6 Waarom toch zoudt gijlieden 251 1Sa 7:6 | 6 En zij werden vergaderd 252 1Sa 8:6 | 6 Maar dit woord was kwaad 253 1Sa 9:6 | 6 Hij daarentegen zeide tot 254 1Sa 10:6 | 6 En de Geest des HEEREN zal 255 1Sa 11:6 | 6 Toen werd de Geest Gods 256 1Sa 12:6 | 6 Verder zeide Samuel tot 257 1Sa 13:6 | 6 Toen de mannen van Israel 258 1Sa 14:6 | 6 Jonathan nu zeide tot den 259 1Sa 15:6 | 6 En Saul liet den Kenieten 260 1Sa 16:6 | 6 En het geschiedde, toen 261 1Sa 17:6 | 6 En een koperen scheenharnas 262 1Sa 18:6 | 6 Het geschiedde nu, toen 263 1Sa 19:6 | 6 Saul nu hoorde naar de stem 264 1Sa 20:6 | 6 Indien uw vader mij gewisselijk 265 1Sa 21:6 | 6 Toen gaf de priester hem 266 1Sa 22:6 | 6 En Saul hoorde, dat David 267 1Sa 23:6 | 6 En het geschiedde, toen 268 1Sa 24:6 | 6 Doch het geschiedde daarna, 269 1Sa 25:6 | 6 En zult alzo zeggen tot 270 1Sa 26:6 | 6 Toen antwoordde David, en 271 1Sa 27:6 | 6 Toen gaf Achis te dien dage 272 1Sa 28:6 | 6 En Saul vraagde den HEERE; 273 1Sa 29:6 | 6 Toen riep Achis David, en 274 1Sa 30:6 | 6 En David werd zeer bang, 275 1Sa 31:6 | 6 Alzo stierf Saul, en zijn 276 2Sa 1:6 | 6 Toen zeide de jongen, die 277 2Sa 2:6 | 6 Zo doe nu de HEERE aan u 278 2Sa 3:6 | 6 Terwijl die krijg was tussen 279 2Sa 4:6 | 6 En zij kwamen daarin tot 280 2Sa 5:6 | 6 En de koning toog met zijn 281 2Sa 6 | 6 ~ 282 2Sa 6:6 | 6 Als zij nu kwamen tot aan 283 2Sa 7:6 | 6 Want Ik heb in geen huis 284 2Sa 8:6 | 6 En David legde bezettingen 285 2Sa 9:6 | 6 Als nu Mefiboseth, de zoon 286 2Sa 10:6 | 6 Toen nu de kinderen Ammons 287 2Sa 11:6 | 6 Toen zond David tot Joab, 288 2Sa 12:6 | 6 En dat ooilam zal hij viervoudig 289 2Sa 13:6 | 6 Amnon dan legde zich, en 290 2Sa 14:6 | 6 Nu had uw dienstmaagd twee 291 2Sa 15:6 | 6 En naar die wijze deed Absalom 292 2Sa 16:6 | 6 En hij wierp David met stenen, 293 2Sa 17:6 | 6 En als Husai tot Absalom 294 2Sa 18:6 | 6 Alzo toog het volk uit in 295 2Sa 19:6 | 6 Liefhebbende die u haten, 296 2Sa 20:6 | 6 Toen zeide David tot Abisai: 297 2Sa 21:6 | 6 Laat ons zeven mannen van 298 2Sa 22:6 | 6 Banden der hel omringden 299 2Sa 23:6 | 6 Maar de mannen Belials zullen 300 2Sa 24:6 | 6 Voorts kwamen zij in Gilead, 301 1Kon 1:6 | 6 En zijn vader had hem niet 302 1Kon 2:6 | 6 Doe dan naar uw wijsheid, 303 1Kon 3:6 | 6 En Salomo zeide: Gij hebt 304 1Kon 4:6 | 6 En Ahisar was hofmeester; 305 1Kon 5:6 | 6 Zo gebied nu, dat men mij 306 1Kon 6 | 6 ~ 307 1Kon 6:6 | 6 De onderste kamer was van 308 1Kon 7:6 | 6 Daarna maakte hij een voorhuis 309 1Kon 8:6 | 6 Alzo brachten de priesteren 310 1Kon 9:6 | 6 Maar zo gijlieden u te enen 311 1Kon 10:6 | 6 En zij zeide tot den koning: 312 1Kon 11:6 | 6 Alzo deed Salomo dat kwaad 313 1Kon 12:6 | 6 En de koning Rehabeam hield 314 1Kon 13:6 | 6 Toen antwoordde de koning, 315 1Kon 14:6 | 6 En het geschiedde, als Ahia 316 1Kon 15:6 | 6 En er was krijg geweest 317 1Kon 16:6 | 6 En Baesa ontsliep met zijn 318 1Kon 17:6 | 6 En de raven brachten hem 319 1Kon 18:6 | 6 En zij deelden het land 320 1Kon 19:6 | 6 En hij zag om, en ziet, 321 1Kon 20:6 | 6 Maar morgen om dezen tijd 322 1Kon 21:6 | 6 En hij sprak tot haar: Omdat 323 1Kon 22:6 | 6 Toen vergaderde de koning 324 2Kon 1:6 | 6 En zij zeiden tot hem: Een 325 2Kon 2:6 | 6 En Elia zeide tot hem: Blijf 326 2Kon 3:6 | 6 Zo toog de koning Joram 327 2Kon 4:6 | 6 En het geschiedde, als die 328 2Kon 5:6 | 6 En hij bracht den brief 329 2Kon 6 | 2 Koningen 6 ~ 330 2Kon 6:6 | 6 En de man Gods zeide: Waar 331 2Kon 7:6 | 6 Want de HEERE had het heir 332 2Kon 8:6 | 6 En de koning ondervraagde 333 2Kon 9:6 | 6 Toen stond hij op, en ging 334 2Kon 10:6 | 6 Toen schreef hij ten tweeden 335 2Kon 11:6 | 6 En een derde deel zal zijn 336 2Kon 12:6 | 6 Maar het geschiedde in het 337 2Kon 13:6 | 6 Maar het geschiedde in het 338 2Kon 14:6 | 6 Nochtans weken zij niet 339 2Kon 15:6 | 6 Doch de kinderen der doodslagers 340 2Kon 16:6 | 6 Het overige nu der geschiedenissen 341 2Kon 17:6 | 6 Te dierzelfder tijd bracht 342 2Kon 18:6 | 6 Te dierzelfder tijd bracht 343 2Kon 19:6 | 6 In het negende jaar van 344 2Kon 20:6 | 6 Want hij kleefde den HEERE 345 2Kon 21:6 | 6 En Jesaja zeide tot hen: 346 2Kon 22:6 | 6 En Ik zal vijftien jaren 347 2Kon 23:6 | 6 Ja, hij deed zijn zoon door 348 2Kon 24:6 | 6 Aan de timmerlieden en de 349 2Kon 25:6 | 6 Hij bracht ook het beeld 350 2Kon 26:6 | 6 En Jojakim ontsliep met 351 2Kon 27:6 | 6 Zij dan grepen den koning, 352 1Kro 1:6 | 6 En de kinderen van Gomer 353 1Kro 2:6 | 6 En de kinderen van Zerah 354 1Kro 3:6 | 6 Daartoe Jibchar, en Elisama, 355 1Kro 4:6 | 6 En Naara baarde hem Ahuzzam, 356 1Kro 5:6 | 6 Zijn zoon Beera, welken 357 1Kro 6 | 6 ~ 358 1Kro 6:6 | 6 En Uzzi gewon Zerahja, en 359 1Kro 7:6 | 6 De kinderen van Benjamin 360 1Kro 8:6 | 6 Dezen nu zijn de kinderen 361 1Kro 9:6 | 6 En van de kinderen van Zerah 362 1Kro 10:6 | 6 Alzo stierf Saul en zijn 363 1Kro 11:6 | 6 Want David zeide: Al wie 364 1Kro 12:6 | 6 Elkana, en Jissia, en Azareel, 365 1Kro 13:6 | 6 Toen toog David op met het 366 1Kro 14:6 | 6 En Nogah, en Nefeg, en Jafia, ~ 367 1Kro 15:6 | 6 Van de kinderen van Merari 368 1Kro 16:6 | 6 Maar Benaja en Jahaziel, 369 1Kro 17:6 | 6 Overal, waar Ik gewandeld 370 1Kro 18:6 | 6 En David legde bezetting 371 1Kro 19:6 | 6 En David legde bezetting 372 1Kro 20:6 | 6 Toen de kinderen Ammons 373 1Kro 22:6 | 6 Doch Levi en Benjamin telde 374 1Kro 23:6 | 6 Toen riep hij zijn zoon 375 1Kro 24:6 | 6 En David verdeelde hen in 376 1Kro 25:6 | 6 En Semaja, de zoon van Nethaneel, 377 1Kro 26:6 | 6 Dezen waren altemaal aan 378 1Kro 27:6 | 6 Ook werden zijn zoon Semaja 379 1Kro 28:6 | 6 Deze Benaja was een held 380 1Kro 29:6 | 6 En Hij heeft tot mij gezegd: 381 1Kro 30:6 | 6 Toen gaven vrijwillig de 382 2Kro 1:6 | 6 En Salomo offerde daar, 383 2Kro 2:6 | 6 Doch wie zou de kracht hebben, 384 2Kro 3:6 | 6 Hij overtoog ook het huis 385 2Kro 4:6 | 6 En hij maakte tien wasvaten, 386 2Kro 5:6 | 6 De koning Salomo nu, en 387 2Kro 6:6 | 6 De koning Salomo nu, en 388 2Kro 7 | 6 ~ 389 2Kro 7:6 | 6 Maar Ik heb Jeruzalem verkoren, 390 2Kro 8:6 | 6 Ook stonden de priesters 391 2Kro 9:6 | 6 Mitsgaders Baalath, en al 392 2Kro 10:6 | 6 En ik heb hun woorden niet 393 2Kro 11:6 | 6 En de koning Rehabeam hield 394 2Kro 12:6 | 6 Hij bouwde nu Bethlehem, 395 2Kro 13:6 | 6 Toen verootmoedigden zich 396 2Kro 14:6 | 6 Evenwel is Jerobeam, de 397 2Kro 15:6 | 6 Daartoe bouwde hij vaste 398 2Kro 16:6 | 6 Dat volk tegen volk, en 399 2Kro 17:6 | 6 Toen nam de koning Asa gans 400 2Kro 18:6 | 6 En zijn hart verhief zich 401 2Kro 19:6 | 6 Maar Josafat zeide: Is hier 402 2Kro 20:6 | 6 En hij zeide tot de richters: 403 2Kro 21:6 | 6 En hij zeide: O, HEERE, 404 2Kro 22:6 | 6 En hij wandelde in de weg 405 2Kro 22:26 | 6 En hij wandelde in de weg 406 2Kro 23:6 | 6 En hij keerde weder om zich 407 2Kro 23:19 | 6 Maar dat niemand kome in 408 2Kro 24:6 | 6 En de koning riep Jojada, 409 2Kro 25:6 | 6 Daartoe huurde hij uit Israel 410 2Kro 26:6 | 6 Want hij toog uit, en krijgde 411 2Kro 28:6 | 6 Want Pekah, de zoon van 412 2Kro 29:6 | 6 Want onze vaders hebben 413 2Kro 30:6 | 6 De lopers dan gingen henen 414 2Kro 31:6 | 6 En de kinderen van Israel 415 2Kro 32:6 | 6 En hij stelde krijgsoversten 416 2Kro 33:6 | 6 En hij deed zijn zonen door 417 2Kro 34:6 | 6 Daartoe in de steden van 418 2Kro 35:6 | 6 En slacht het pascha, en 419 2Kro 36:6 | 6 En slacht het pascha, en 420 2Kro 37:6 | 6 Nebukadnezar, de koning 421 Ezra 1:6 | 6 Allen nu, die rondom hen 422 Ezra 2:6 | 6 De kinderen van Pahath-Moab, 423 Ezra 3:6 | 6 Van den eersten dag af der 424 Ezra 4:6 | 6 En onder het koninkrijk 425 Ezra 5:6 | 6 Afschrift des briefs, dien 426 Ezra 6 | 6 ~ 427 Ezra 6:6 | 6 Nu, gij Thathnai, landvoogd 428 Ezra 7:6 | 6 Deze Ezra toog op uit Babel; 429 Ezra 8:6 | 6 En van de kinderen van Adin, 430 Ezra 9:6 | 6 En ik zeide: Mijn God, ik 431 Ezra 10:6 | 6 En Ezra stond op van voor 432 Neh 1:6 | 6 Laat toch Uw oor opmerkende, 433 Neh 2:6 | 6 Toen zeide de koning tot 434 Neh 3:6 | 6 En de Oude poort verbeterden 435 Neh 4:6 | 6 Doch wij bouwden den muur, 436 Neh 5:6 | 6 Toen ik nu hun geroep en 437 Neh 6 | 6 ~ 438 Neh 6:6 | 6 Daarin was geschreven: Het 439 Neh 7:6 | 6 Dit zijn de kinderen van 440 Neh 8:6 | 6 En Ezra opende het boek 441 Neh 9:6 | 6 Gij zijt die HEERE alleen, 442 Neh 10:6 | 6 Daniel, Ginnethon, Baruch, ~ 443 Neh 11:6 | 6 Alle kinderen van Perez, 444 Neh 12:6 | 6 Semaja, en Jojarib, Jedaja, ~ 445 Neh 13:6 | 6 Doch in dit alles was ik 446 Est 1:6 | 6 Er waren witte, groene en 447 Est 2:6 | 6 Die weggevoerd was van Jeruzalem 448 Est 16:6 | 6 Doch hij verachtte in zijn 449 Est 17:6 | 6 Doch hij verachtte in zijn 450 Est 26:1 | 6 Zo zeide de koning tot ~ 451 Est 30 | 6 ~ 452 Est 30:6 | 6 Als Haman ingekomen was, 453 Est 37:1 | 6 En ~ 454 Est 47:2 | 6 Want hoe zal ik vermogen, 455 Est 50:6 | 6 En in den burg Susan hebben 456 Job 1:6 | 6 Er was nu een dag, als de 457 Job 2:6 | 6 En de HEERE zeide tot den 458 Job 3:6 | 6 Diezelve nacht, donkerheid 459 Job 4:6 | 6 Was niet uw vreze Gods uw 460 Job 5:6 | 6 Want uit het stof komt het 461 Job 6 | 6 ~ 462 Job 6:6 | 6 Wordt ook het onsmakelijke 463 Job 7:6 | 6 Mijn dagen zijn lichter 464 Job 8:6 | 6 Zo gij zuiver en recht zijt, 465 Job 9:6 | 6 Die de aarde beweegt uit 466 Job 10:6 | 6 Dat Gij onderzoekt naar 467 Job 11:6 | 6 En u bekend maakte de verborgenheden 468 Job 12:6 | 6 De tenten der verwoesters 469 Job 13:6 | 6 Hoort toch mijn verdediging, 470 Job 14:6 | 6 Wend U van hem af, dat hij 471 Job 15:6 | 6 Uw mond verdoemt u, en niet 472 Job 16:6 | 6 Zo ik spreek, mijn smart 473 Job 17:6 | 6 Doch Hij heeft mij tot een 474 Job 18:6 | 6 Het licht zal verduisteren 475 Job 19:6 | 6 Weet nu, dat God mij heeft 476 Job 20:6 | 6 Wanneer zijn hoogheid tot 477 Job 21:6 | 6 Ja, wanneer ik daaraan gedenk, 478 Job 22:6 | 6 Want gij hebt uw broederen 479 Job 23:6 | 6 Zou Hij naar de grootheid 480 Job 24:6 | 6 Op het veld maaien zij zijn 481 Job 26:6 | 6 De hel is naakt voor Hem, 482 Job 27:6 | 6 Aan mijn gerechtigheid zal 483 Job 28:6 | 6 Haar stenen zijn de plaats 484 Job 29:6 | 6 Toen ik mijn gangen wies 485 Job 30:6 | 6 Opdat zij wonen zouden in 486 Job 31:6 | 6 Hij wege mij op, in een 487 Job 32:6 | 6 Hierom antwoordde Elihu, 488 Job 33:6 | 6 Zie, ik ben Godes, gelijk 489 Job 34:6 | 6 Ik moet liegen in mijn recht; 490 Job 35:6 | 6 Indien gij zondigt, wat 491 Job 36:6 | 6 Hij laat den goddeloze niet 492 Job 36:39 | 6 Want Hij zegt tot de sneeuw: 493 Job 37:6 | 6 Waarop zijn haar grondvesten 494 Job 38:6 | 6 Als zij zich krommen, haar 495 Job 39:6 | 6 Strooi de verbolgenheden 496 Job 40:6 | 6 Zeer uitnemend zijn zijn 497 Job 41:6 | 6 Daarom verfoei ik mij, en 498 Psa 2:6 | 6 Ik toch heb Mijn Koning 499 Psa 5:6 | 6 De onzinnigen zullen voor 500 Psa 6 | 6 ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1176

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License