Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
7waarmede 1
7want 1
7wie 1
8 1166
80 5
81 4
82 3
Frequency    [«  »]
1184 5
1176 6
1169 7
1166 8
1163 9
1160 10
1157 onder

Bijbel

IntraText - Concordances

8

1-500 | 501-1000 | 1001-1166

     Book Chapter: Verse
1 Gen 1:8 | 8 En God noemde het uitspansel 2 Gen 2:8 | 8 Ook had de HEERE God een 3 Gen 3:8 | 8 En zij hoorden de stem van 4 Gen 4:8 | 8 En Kain sprak met zijn broeder 5 Gen 5:8 | 8 Zo waren al de dagen van 6 Gen 6:8 | 8 Maar Noach vond genade in 7 Gen 7:8 | 8 Van het reine vee, en van 8 Gen 8 | 8 ~ 9 Gen 8:8 | 8 Daarna liet hij een duif 10 Gen 9:8 | 8 Voorts zeide God tot Noach, 11 Gen 10:8 | 8 En Cusch gewon Nimrod; deze 12 Gen 11:8 | 8 Alzo verstrooide hen de 13 Gen 12:8 | 8 En hij brak op van daar 14 Gen 13:8 | 8 En Abram zeide tot Lot: 15 Gen 14:8 | 8 Toen toog de koning van 16 Gen 14:32 | 8 En hij zeide: Heere, HEERE! 17 Gen 15:8 | 8 En hij zeide: Hagar, gij, 18 Gen 16:8 | 8 En Ik zal u, en uw zaad 19 Gen 17:8 | 8 En hij nam boter en melk, 20 Gen 18:8 | 8 Ziet toch, ik heb twee dochters, 21 Gen 19:8 | 8 Toen stond Abimelech des 22 Gen 20:8 | 8 En het kind werd groot, 23 Gen 21:8 | 8 En Abraham zeide: God zal 24 Gen 22:8 | 8 En hij sprak met hen, zeggende: 25 Gen 23:8 | 8 Maar indien de vrouw u niet 26 Gen 23:75 | 8 En Abraham gaf den geest 27 Gen 24:8 | 8 En het geschiedde, als hij 28 Gen 25:8 | 8 Nu dan, mijn zoon! hoor 29 Gen 26:8 | 8 En dat Ezau zag, dat de 30 Gen 27:8 | 8 Toen zeiden zij: Wij kunnen 31 Gen 27:43 | 8 Toen zeide Rachel: Ik heb 32 Gen 28:8 | 8 Wanneer hij aldus zeide: 33 Gen 29:8 | 8 Want hij zeide: Indien Ezau 34 Gen 30:8 | 8 En hij zeide: Voor wien 35 Gen 31:8 | 8 Toen sprak Hemor met hen, 36 Gen 32:8 | 8 En Debora, de voedster van 37 Gen 33:8 | 8 Derhalve woonde Ezau op 38 Gen 34:8 | 8 Toen zeiden zijn broeders 39 Gen 35:8 | 8 Toen zeide Juda tot Onan: 40 Gen 36:8 | 8 Maar hij weigerde het, en 41 Gen 36:31 | 8 En zij zeiden tot hem: Wij 42 Gen 37:8 | 8 En het geschiedde in den 43 Gen 38:8 | 8 Jozef dan kende zijn broederen; 44 Gen 39:8 | 8 Toen zeide Juda tot Israel, 45 Gen 40:8 | 8 Zie, het geld, dat wij in 46 Gen 41:8 | 8 Nu dan, gij hebt mij herwaarts 47 Gen 42:8 | 8 En dit zijn de namen der 48 Gen 43:8 | 8 En Farao zeide tot Jakob: 49 Gen 44:8 | 8 En Israel zag de zonen van 50 Gen 45:8 | 8 Juda! gij zijt het, u zullen 51 Gen 46:8 | 8 Daartoe het ganse huis van 52 Exo 1:8 | 8 Daarna stond een nieuwe 53 Exo 2:8 | 8 En de dochter van Farao 54 Exo 3:8 | 8 Daarom ben Ik nedergekomen, 55 Exo 4:8 | 8 En het zal geschieden, zo 56 Exo 5:8 | 8 En het getal der tichelstenen, 57 Exo 6:8 | 8 En Mozes sprak alzo tot 58 Exo 7:8 | 8 En de HEERE sprak tot Mozes 59 Exo 8 | 8 ~ 60 Exo 8:8 | 8 En Farao riep Mozes en Aaron, 61 Exo 9:8 | 8 Toen zeide de HEERE tot 62 Exo 10:8 | 8 Toen werden Mozes en Aaron 63 Exo 11:8 | 8 Dan zullen al deze uw knechten 64 Exo 12:8 | 8 En zij zullen het vlees 65 Exo 13:8 | 8 En gij zult uw zoon te kennen 66 Exo 14:8 | 8 Want de HEERE verstokte 67 Exo 15:8 | 8 En door het geblaas van 68 Exo 16:8 | 8 Voorts zeide Mozes: Als 69 Exo 17:8 | 8 Toen kwam Amalek en streed 70 Exo 18:8 | 8 En Mozes vertelde zijn schoonvader 71 Exo 19:8 | 8 Toen antwoordde al het volk 72 Exo 20:8 | 8 Gedenkt den sabbatdag, dat 73 Exo 21:8 | 8 Indien zij kwalijk bevalt 74 Exo 22:8 | 8 Indien de dief niet gevonden 75 Exo 23:8 | 8 Ook zult gij geen geschenk 76 Exo 24:8 | 8 Toen nam Mozes dat bloed, 77 Exo 25:8 | 8 En zij zullen Mij een heiligdom 78 Exo 26:8 | 8 De lengte ener gordijn zal 79 Exo 27:8 | 8 Gij zult hetzelve hol van 80 Exo 28:8 | 8 En de kunstelijkste riem 81 Exo 29:8 | 8 Daarna zult gij zijn zonen 82 Exo 30:8 | 8 En als Aaron de lampen aansteken 83 Exo 31:8 | 8 En de tafel, met haar gereedschap; 84 Exo 32:8 | 8 En zij zijn haast afgeweken 85 Exo 33:8 | 8 En zij zijn haast afgeweken 86 Exo 34:8 | 8 En het geschiedde, wanneer 87 Exo 34:31 | 8 Mozes nu haastte zich en 88 Exo 35:8 | 8 En olie tot den luchter, 89 Exo 36:8 | 8 Alzo maakte een ieder wijze 90 Exo 37:8 | 8 Een cherub uit het ene einde 91 Exo 38:8 | 8 Hij maakte ook het koperen 92 Exo 39:8 | 8 Hij maakte ook de borstlap 93 Exo 40:8 | 8 Daarna zult gij den voorhof 94 Lev 1:8 | 8 Ook zullen de zonen van 95 Lev 2:8 | 8 Dan zult gij dat spijsoffer, 96 Lev 3:8 | 8 En hij zal zijn hand op 97 Lev 4:8 | 8 Verder, al het vet van den 98 Lev 5:8 | 8 En hij zal die tot den priester 99 Lev 6:8 | 8 Verder sprak de HEERE tot 100 Lev 7:8 | 8 Ook de priester, die iemands 101 Lev 8 | 8 ~ 102 Lev 8:8 | 8 Voorts deed hij hem den 103 Lev 9:8 | 8 Toen naderde Aaron tot het 104 Lev 10:8 | 8 En de HEERE sprak tot Aaron, 105 Lev 11:8 | 8 Van hun vlees zult gij niet 106 Lev 13:8 | 8 Indien de priester merken 107 Lev 14:8 | 8 Die nu te reinigen is, zal 108 Lev 15:8 | 8 Als ook hij, die den vloed 109 Lev 16:8 | 8 En Aaron zal de loten over 110 Lev 17:8 | 8 Zeg dan tot hen: Een ieder 111 Lev 18:8 | 8 Gij zult de schaamte der 112 Lev 19:8 | 8 En zo wie dat eet, zal zijn 113 Lev 20:8 | 8 En onderhoudt Mijn inzettingen, 114 Lev 21:8 | 8 Daarom zult gij hem heiligen, 115 Lev 22:8 | 8 Het dode aas, en het verscheurde 116 Lev 22:39 | 8 Maar gij zult zeven dagen 117 Lev 23:8 | 8 Op elken sabbatdag gedurig 118 Lev 24:8 | 8 Gij zult u ook tellen zeven 119 Lev 25:8 | 8 Vijf uit u zullen honderd 120 Lev 26:8 | 8 Maar zo hij armer is, dan 121 Num 1:8 | 8 Van Issaschar, Nethaneel, 122 Num 2:8 | 8 Zijn heir nu, en zijn getelden 123 Num 3:8 | 8 En dat zij al het gereedschap 124 Num 4:8 | 8 Daarna zullen zij een scharlaken 125 Num 5:8 | 8 Maar zo die man geen losser 126 Num 6:8 | 8 Al de dagen van zijn Nazireerschap 127 Num 7:8 | 8 En vier wagens en acht runderen 128 Num 8 | 8 ~ 129 Num 8:8 | 8 Daarna zullen zij nemen 130 Num 9:8 | 8 En Mozes zeide tot hen: 131 Num 10:8 | 8 En de zonen van Aaron, de 132 Num 11:8 | 8 Het volk liep hier en daar, 133 Num 12:8 | 8 Van mond tot mond spreek 134 Num 13:8 | 8 Van de stam van Efraim, 135 Num 14:8 | 8 Indien de HEERE een welgevallen 136 Num 15:8 | 8 En wanneer gij een jong 137 Num 16:8 | 8 Voorts zeide Mozes tot Korach: 138 Num 17:8 | 8 Het geschiedde nu des anderen 139 Num 18:8 | 8 Het geschiedde nu des anderen 140 Num 18:21 | 8 Voorts sprak de HEERE tot 141 Num 19:8 | 8 Voorts sprak de HEERE tot 142 Num 20:8 | 8 Neem dien staf, en verzamel 143 Num 21:8 | 8 En de HEERE zeide tot Mozes: 144 Num 22:8 | 8 Hij dan zeide tot hen: Vernacht 145 Num 23:8 | 8 Wat zal ik vloeken, dien 146 Num 24:8 | 8 God heeft hem uit Egypte 147 Num 25:8 | 8 En hij ging den Israelietischen 148 Num 26:8 | 8 En de zonen van Pallu waren 149 Num 27:8 | 8 En tot de kinderen Israels 150 Num 28:8 | 8 En het andere lam zult gij 151 Num 29:8 | 8 Maar gij zult brandoffer, 152 Num 30:8 | 8 Maar indien haar man ten 153 Num 31:8 | 8 Daartoe doodden zij boven 154 Num 31:61 | 8 Zo deden uw vaders, als 155 Num 32:8 | 8 En zij verreisden van Hachiroth, 156 Num 33:8 | 8 Van den berg Hor zult gij 157 Num 34:8 | 8 De steden, die gij van de 158 Num 35:8 | 8 Voorts zal elke dochter, 159 Deu 1:8 | 8 Ziet, Ik heb dat land gegeven 160 Deu 2:8 | 8 Als wij nu doorgetrokken 161 Deu 3:8 | 8 Zo namen wij te dier tijd 162 Deu 4:8 | 8 En wat groot volk is er, 163 Deu 5:8 | 8 Gij zult u geen gesneden 164 Deu 6:8 | 8 Ook zult gij ze tot een 165 Deu 7:8 | 8 Maar omdat de HEERE ulieden 166 Deu 8 | 8 ~ 167 Deu 8:8 | 8 Een land van tarwe en gerst, 168 Deu 9:8 | 8 Want aan Horeb vertoorndet 169 Deu 10:8 | 8 Ter zelver tijd scheidde 170 Deu 11:8 | 8 Houdt dan alle geboden, 171 Deu 12:8 | 8 Gij zult niet doen naar 172 Deu 13:8 | 8 Zo zult gij hem niet ter 173 Deu 14:8 | 8 Ook het varken; want dat 174 Deu 15:8 | 8 Maar gij zult hem uw hand 175 Deu 16:8 | 8 Zes dagen zult gij ongezuurde 176 Deu 17:8 | 8 Wanneer een zaak aan het 177 Deu 18:8 | 8 Zo zullen zij een gelijk 178 Deu 19:8 | 8 En indien de HEERE, uw God, 179 Deu 20:8 | 8 Daarna zullen de ambtlieden 180 Deu 21:8 | 8 Wees genadig aan Uw volk 181 Deu 22:8 | 8 Wanneer gij een nieuw huis 182 Deu 23:8 | 8 Aangaande de kinderen, die 183 Deu 24:8 | 8 Wacht u in de plaag der 184 Deu 25:8 | 8 Dan zullen hem de oudsten 185 Deu 26:8 | 8 En de HEERE voerde ons uit 186 Deu 27:8 | 8 En gij zult op deze stenen 187 Deu 28:8 | 8 De HEERE zal den zegen gebieden, 188 Deu 29:8 | 8 En wij hebben hun land ingenomen, 189 Deu 30:8 | 8 Gij dan zult u bekeren, 190 Deu 31:8 | 8 De HEERE nu is Degene, Die 191 Deu 32:8 | 8 Toen de Allerhoogste aan 192 Deu 33:8 | 8 En van Levi zeide hij: Uw 193 Deu 34:8 | 8 En de kinderen Israels beweenden 194 Joz 1:8 | 8 Dat het boek dezer wet niet 195 Joz 2:8 | 8 Eer zij nu sliepen, zo klom 196 Joz 3:8 | 8 Gij dan zult den priesteren, 197 Joz 4:8 | 8 De kinderen Israels nu deden 198 Joz 5:8 | 8 En het geschiedde, als men 199 Joz 6:8 | 8 En het geschiedde, gelijk 200 Joz 7:8 | 8 Och, HEERE! wat zal ik zeggen, 201 Joz 8 | 8 ~ 202 Joz 8:8 | 8 En het zal geschieden, wanneer 203 Joz 9:8 | 8 Zij dan zeiden tot Jozua: 204 Joz 10:8 | 8 Want de HEERE had tot Jozua 205 Joz 11:8 | 8 En de HEERE gaf hen in de 206 Joz 12:8 | 8 Wat op het gebergte, en 207 Joz 13:8 | 8 Met denwelken de Rubenieten 208 Joz 14:8 | 8 Maar mijn broeders, die 209 Joz 15:8 | 8 En deze landpale zal opgaan 210 Joz 16:8 | 8 Van Tappuah gaat deze landpale 211 Joz 17:8 | 8 Manasse had wel het land 212 Joz 18:8 | 8 Toen maakten zich die mannen 213 Joz 19:8 | 8 En al de dorpen, die rondom 214 Joz 21:8 | 8 Alzo gaven de kinderen Israels 215 Joz 23:8 | 8 En hij sprak tot hen, zeggende: 216 Joz 24:8 | 8 Maar den HEERE, uw God, 217 Joz 25:8 | 8 Toen bracht Ik u in het 218 Ric 1:8 | 8 Want de kinderen van Juda 219 Ric 2:8 | 8 Maar als Jozua, de zoon 220 Ric 3:8 | 8 Toen ontstak de toorn des 221 Ric 4:8 | 8 Toen zeide Barak tot haar: 222 Ric 4:32 | 8 Verkoos hij nieuwe goden, 223 Ric 5:8 | 8 Zo zond de HEERE een man, 224 Ric 6:8 | 8 En het volk nam den teerkost 225 Ric 7 | 8 ~ 226 Ric 7:8 | 8 En hij toog van daar op 227 Ric 8:8 | 8 De bomen gingen eens heen, 228 Ric 9:8 | 8 En zij onderdrukten en vertraden 229 Ric 10:8 | 8 En de oudsten van Gilead 230 Ric 11:8 | 8 En na hem richtte Israel 231 Ric 12:8 | 8 Toen aanbad Manoach den 232 Ric 13:8 | 8 En na sommige dagen kwam 233 Ric 14:8 | 8 En hij sloeg hen, den schenkel 234 Ric 15:8 | 8 Toen brachten de vorsten 235 Ric 16:8 | 8 En deze man was uit die 236 Ric 17:8 | 8 En zij kwamen tot hun broederen 237 Ric 18:8 | 8 Als hij op den vijfden dag 238 Ric 19:8 | 8 Toen maakte zich al het 239 Ric 20:8 | 8 En zij zeiden: Is er iemand 240 Rut 1:8 | 8 Zo zeide Naomi tot haar 241 Rut 2:8 | 8 Toen zeide Boaz tot Ruth: 242 Rut 3:8 | 8 En het geschiedde te middernacht, 243 Rut 4:8 | 8 Zo zeide de losser tot Boaz: 244 1Sa 1:8 | 8 Toen zeide Elkana, haar 245 1Sa 2:8 | 8 Hij verheft den geringe 246 1Sa 3:8 | 8 Toen riep de HEERE Samuel 247 1Sa 4:8 | 8 Wee ons, wie zal ons redden 248 1Sa 5:8 | 8 Daarom zonden zij heen, 249 1Sa 6:8 | 8 Neemt dan de ark des HEEREN, 250 1Sa 7:8 | 8 En de kinderen Israels zeiden 251 1Sa 8 | 1 Samuël 8 ~ 252 1Sa 8:8 | 8 Naar de werken, die zij 253 1Sa 9:8 | 8 En de jongen antwoordde 254 1Sa 10:8 | 8 Gij nu zult voor mijn aangezicht 255 1Sa 11:8 | 8 En hij telde hen te Bezek; 256 1Sa 12:8 | 8 Nadat Jakob in Egypte gekomen 257 1Sa 13:8 | 8 En hij vertoefde zeven dagen, 258 1Sa 14:8 | 8 Jonathan nu zeide: Zie, 259 1Sa 15:8 | 8 En hij ving Agag, den koning 260 1Sa 16:8 | 8 Toen riep Isai Abinadab, 261 1Sa 17:8 | 8 Deze nu stond, en riep tot 262 1Sa 18:8 | 8 Toen ontstak Saul zeer, 263 1Sa 19:8 | 8 En er werd wederom krijg; 264 1Sa 20:8 | 8 Doe dan barmhartigheid aan 265 1Sa 21:8 | 8 En David zeide tot Achimelech: 266 1Sa 22:8 | 8 Dat gij u allen tegen mij 267 1Sa 23:8 | 8 Toen liet Saul al het volk 268 1Sa 24:8 | 8 En David scheidde zijn mannen 269 1Sa 25:8 | 8 Vraag het uw jongelingen, 270 1Sa 26:8 | 8 Toen zeide Abisai tot David: 271 1Sa 27:8 | 8 David nu toog op met zijn 272 1Sa 28:8 | 8 En Saul verstelde zich, 273 1Sa 29:8 | 8 Toen zeide David tot Achis: 274 1Sa 30:8 | 8 Toen vraagde David den HEERE, 275 1Sa 31:8 | 8 Het geschiedde nu des anderen 276 2Sa 1:8 | 8 En hij zeide tot mij: Wie 277 2Sa 2:8 | 8 Abner nu, de zoon van Ner, 278 2Sa 3:8 | 8 Toen ontstak Abner zeer 279 2Sa 4:8 | 8 En zij brachten het hoofd 280 2Sa 5:8 | 8 Want David zeide ten zelven 281 2Sa 6:8 | 8 En David ontstak, omdat 282 2Sa 7:8 | 8 Nu dan, alzo zult gij tot 283 2Sa 8 | 8 ~ 284 2Sa 8:8 | 8 Daartoe nam de koning David 285 2Sa 9:8 | 8 Toen boog hij zich, en zeide: 286 2Sa 10:8 | 8 En de kinderen Ammons togen 287 2Sa 11:8 | 8 Daarna zeide David tot Uria: 288 2Sa 12:8 | 8 En Ik heb u uws heren huis 289 2Sa 13:8 | 8 En Thamar ging heen in het 290 2Sa 14:8 | 8 Toen zeide de koning tot 291 2Sa 15:8 | 8 Want uw knecht heeft een 292 2Sa 16:8 | 8 De HEERE heeft op u doen 293 2Sa 17:8 | 8 Wijders zeide Husai: Gij 294 2Sa 18:8 | 8 Want de strijd werd aldaar 295 2Sa 19:8 | 8 Toen stond de koning op, 296 2Sa 20:8 | 8 Als zij nu waren bij den 297 2Sa 21:8 | 8 Maar de koning nam de twee 298 2Sa 22:8 | 8 Toen daverde en beefde de 299 2Sa 23:8 | 8 Dit zijn de namen der helden, 300 2Sa 24:8 | 8 Alzo togen zij om door het 301 1Kon 1:8 | 8 Maar Zadok, de priester, 302 1Kon 2:8 | 8 En zie, bij u is Simei, 303 1Kon 3:8 | 8 En Uw knecht is in het midden 304 1Kon 4:8 | 8 En dit zijn hun namen: de 305 1Kon 5:8 | 8 En Hiram zond tot Salomo, 306 1Kon 6:8 | 8 De deur der middelste zijkamer 307 1Kon 7:8 | 8 En aan zijn huis, alwaar 308 1Kon 8 | 1 Koningen 8 ~ 309 1Kon 8:8 | 8 Daarna schoven zij de handbomen 310 1Kon 9:8 | 8 En aangaande dit huis, dat 311 1Kon 10:8 | 8 Welgelukzalig zijn uw mannen, 312 1Kon 11:8 | 8 En alzo deed hij voor al 313 1Kon 12:8 | 8 Maar hij verliet den raad 314 1Kon 13:8 | 8 Maar de man Gods zeide tot 315 1Kon 14:8 | 8 En het koninkrijk van het 316 1Kon 15:8 | 8 En Abiam ontsliep met zijn 317 1Kon 16:8 | 8 In het zes en twintigste 318 1Kon 17:8 | 8 Toen geschiedde het woord 319 1Kon 18:8 | 8 Hij zeide: Ik ben het; ga 320 1Kon 19:8 | 8 Zo stond hij op, en at, 321 1Kon 20:8 | 8 Doch al de oudsten, en het 322 1Kon 21:8 | 8 Zij dan schreef brieven 323 1Kon 22:8 | 8 Toen zeide de koning van 324 2Kon 1:8 | 8 En zij zeiden tot hem: Hij 325 2Kon 2:8 | 8 Toen nam Elia zijn mantel, 326 2Kon 3:8 | 8 En hij zeide: Door welken 327 2Kon 4:8 | 8 Het geschiedde ook op een 328 2Kon 5:8 | 8 Maar het geschiedde, als 329 2Kon 6:8 | 8 En de koning van Syrie voerde 330 2Kon 7:8 | 8 Als nu deze melaatsen aan 331 2Kon 8 | 8 ~ 332 2Kon 8:8 | 8 Toen zeide de koning tot 333 2Kon 9:8 | 8 En het ganse huis van Achab 334 2Kon 10:8 | 8 En er kwam een bode, en 335 2Kon 11:8 | 8 En gij zult den koning rondom 336 2Kon 12:8 | 8 En de priesters bewilligden 337 2Kon 13:8 | 8 En de priesters bewilligden 338 2Kon 14:8 | 8 Het overige nu der geschiedenissen 339 2Kon 15:8 | 8 Toen zond Amazia boden tot 340 2Kon 16:8 | 8 In het acht en dertigste 341 2Kon 17:8 | 8 En Achaz nam het zilver 342 2Kon 18:8 | 8 En Achaz nam het zilver 343 2Kon 19:8 | 8 En hadden gewandeld in de 344 2Kon 20:8 | 8 Hij sloeg de Filistijnen 345 2Kon 21:8 | 8 Zo kwam Rabsake weder, en 346 2Kon 22:8 | 8 Hizkia nu had gezegd tot 347 2Kon 23:8 | 8 En Ik zal niet voortvaren 348 2Kon 24:8 | 8 Toen zeide de hogepriester 349 2Kon 25:8 | 8 En hij bracht al de priesters 350 2Kon 26:8 | 8 Jojachin was achttien jaren 351 2Kon 27:8 | 8 Daarna in de vijfde maand, 352 1Kro 1:8 | 8 De kinderen van Cham waren 353 1Kro 2:8 | 8 De kinderen van Ethan nu 354 1Kro 3:8 | 8 En Elisama, en Eljada, en 355 1Kro 4:8 | 8 En Koz gewon Anub en Hazobeba, 356 1Kro 5:8 | 8 En Bela, de zoon van Azaz, 357 1Kro 6:8 | 8 En Ahitub gewon Zadok, en 358 1Kro 7:8 | 8 De kinderen van Becher nu 359 1Kro 8 | 1 Kronieken 8 ~ 360 1Kro 8:8 | 8 En Saharaim gewon kinderen 361 1Kro 9:8 | 8 En Jibnea, de zoon van Jeroham, 362 1Kro 10:8 | 8 Het geschiedde nu des anderen 363 1Kro 11:8 | 8 En hij bouwde de stad rondom, 364 1Kro 12:8 | 8 Ook scheidden zich van de 365 1Kro 13:8 | 8 En David en gans Israel 366 1Kro 14:8 | 8 Toen de Filistijnen hoorden, 367 1Kro 15:8 | 8 Uit de kinderen van Elizafan 368 1Kro 16:8 | 8 Looft den HEERE, roept Zijn 369 1Kro 17:8 | 8 En Ik ben met u geweest 370 1Kro 18:8 | 8 Ook nam David zeer veel 371 1Kro 19:8 | 8 Ook nam David zeer veel 372 1Kro 20:8 | 8 Toen het David hoorde, zo 373 1Kro 22:8 | 8 Toen zeide David tot God: 374 1Kro 23:8 | 8 Doch het woord des HEEREN 375 1Kro 24:8 | 8 De kinderen van Ladan waren 376 1Kro 25:8 | 8 Het derde voor Harim, het 377 1Kro 26:8 | 8 En zij wierpen de loten 378 1Kro 27:8 | 8 Deze allen waren uit de 379 1Kro 28:8 | 8 De vijfde, in de vijfde 380 1Kro 29:8 | 8 Nu dan, voor de ogen van 381 1Kro 30:8 | 8 En bij wien stenen gevonden 382 2Kro 1:8 | 8 En Salomo zeide tot God: 383 2Kro 2:8 | 8 Zend mij ook cederen, dennen, 384 2Kro 3:8 | 8 Verder maakte hij het huis 385 2Kro 4:8 | 8 Ook maakte hij tien tafelen, 386 2Kro 5:8 | 8 Want de cherubim spreidden 387 2Kro 6:8 | 8 Want de cherubim spreidden 388 2Kro 7:8 | 8 Maar de HEERE zeide tot 389 2Kro 8:8 | 8 Salomo hield ook ter zelfder 390 2Kro 9 | 8 ~ 391 2Kro 9:8 | 8 Uit hun kinderen, die na 392 2Kro 10:8 | 8 Geloofd zij de HEERE, uw 393 2Kro 11:8 | 8 Maar hij verliet den raad 394 2Kro 12:8 | 8 En Gath, en Maresa, en Zif, ~ 395 2Kro 13:8 | 8 Doch zij zullen hem tot 396 2Kro 14:8 | 8 En nu, gij denkt u te versterken 397 2Kro 15:8 | 8 Asa nu had een heir van 398 2Kro 16:8 | 8 Als nu Asa deze woorden 399 2Kro 17:8 | 8 Waren niet de Moren en de 400 2Kro 18:8 | 8 En met hen de Levieten, 401 2Kro 19:8 | 8 Toen riep de koning van 402 2Kro 20:8 | 8 Daartoe stelde Josafat ook 403 2Kro 21:8 | 8 Zij nu hebben daarin gewoond, 404 2Kro 22:8 | 8 In zijn dagen vielen de 405 2Kro 22:28 | 8 In zijn dagen vielen de 406 2Kro 23:8 | 8 Zo geschiedde het, als Jehu 407 2Kro 23:21 | 8 En de Levieten en gans Juda 408 2Kro 24:8 | 8 En de koning gebood, en 409 2Kro 25:8 | 8 Maar zo gij gaat, doe het, 410 2Kro 26:8 | 8 En de Ammonieten gaven Uzzia 411 2Kro 28:8 | 8 En de kinderen Israels voerden 412 2Kro 29:8 | 8 Daarom is een grote toorn 413 2Kro 30:8 | 8 Verhardt nu ulieder nek 414 2Kro 31:8 | 8 Toen nu Jehizkia en de vorsten 415 2Kro 32:8 | 8 Met hem is een vreselijke 416 2Kro 33:8 | 8 En Ik zal den voet van Israel 417 2Kro 34:8 | 8 In het achttiende jaar nu 418 2Kro 35:8 | 8 Ook gaven zijn vorsten tot 419 2Kro 36:8 | 8 Ook gaven zijn vorsten tot 420 2Kro 37:8 | 8 Het overige nu van de geschiedenissen 421 Ezra 1:8 | 8 En Kores, de koning van 422 Ezra 2:8 | 8 De kinderen van Zatthu, 423 Ezra 3:8 | 8 In het tweede jaar nu hunner 424 Ezra 4:8 | 8 Rehum, de kanselier, en 425 Ezra 5:8 | 8 Den koning zij bekend, dat 426 Ezra 6:8 | 8 Ook wordt van mij bevel 427 Ezra 7:8 | 8 En hij kwam te Jeruzalem 428 Ezra 8 | 8 ~ 429 Ezra 8:8 | 8 En van de kinderen van Sefatja, 430 Ezra 9:8 | 8 En nu is er, als een klein 431 Ezra 10:8 | 8 En al wie niet kwam in drie 432 Neh 1:8 | 8 Gedenk toch des woords, 433 Neh 2:8 | 8 Ook een brief aan Asaf, 434 Neh 3:8 | 8 Aan zijn hand verbeterde 435 Neh 4:8 | 8 En zij maakten allen te 436 Neh 5:8 | 8 En ik zeide tot hen: Wij 437 Neh 6:8 | 8 Doch ik zond tot hem, om 438 Neh 7:8 | 8 De kinderen van Parhos waren 439 Neh 8 | 8 ~ 440 Neh 8:8 | 8 Jesua nu, en Bani, en Serebja, 441 Neh 9:8 | 8 En Gij hebt zijn hart getrouw 442 Neh 10:8 | 8 Maazia, Bilgai, Semaja. 443 Neh 11:8 | 8 En na hem Gabbai, Sallai; 444 Neh 12:8 | 8 En de Levieten waren: Jesua, 445 Neh 13:8 | 8 En het mishaagde mij zeer; 446 Est 1:8 | 8 En het drinken geschiedde 447 Est 3:1 | 8 Het geschiedde nu, toen 448 Est 16:8 | 8 Want Haman had tot den koning 449 Est 17:8 | 8 Want Haman had tot den koning 450 Est 28:1 | 8 Indien ik genade gevonden 451 Est 30:8 | 8 Zal men het koninklijke 452 Est 39:1 | 8 Toen de koning wederkwam 453 Est 41 | 8 ~ 454 Est 49:1 | 8 Schrijft dan gijlieden voor 455 Est 50:8 | 8 En Poratha, en Adalia, en 456 Job 1:8 | 8 En de HEERE zeide tot den 457 Job 2:8 | 8 En hij nam zich een potscherf, 458 Job 3:8 | 8 Dat hem vervloeken de vervloekers 459 Job 4:8 | 8 Maar gelijk als ik gezien 460 Job 5:8 | 8 Doch ik zou naar God zoeken, 461 Job 6:8 | 8 Och, of mijn begeerte kwame, 462 Job 7:8 | 8 Het oog desgenen, die mij 463 Job 8 | 8 ~ 464 Job 8:8 | 8 Want vraag toch naar het 465 Job 9:8 | 8 Die alleen de hemelen uitbreidt, 466 Job 10:8 | 8 Uw handen doen mij smart 467 Job 11:8 | 8 Zij is als de hoogten der 468 Job 12:8 | 8 Of spreek tot de aarde, 469 Job 13:8 | 8 Zult gij Zijn aangezicht 470 Job 14:8 | 8 Indien zijn wortel in de 471 Job 15:8 | 8 Hebt gij den verborgen raad 472 Job 16:8 | 8 Dat Gij mij rimpelachtig 473 Job 17:8 | 8 De oprechten zullen hierover 474 Job 18:8 | 8 Want met zijn voeten zal 475 Job 19:8 | 8 Hij heeft mijn weg toegemuurd, 476 Job 20:8 | 8 Hij zal wegvlieden als een 477 Job 21:8 | 8 Hun zaad is bestendig met 478 Job 22:8 | 8 Maar was er een man van 479 Job 23:8 | 8 Zie, ga ik voorwaarts, zo 480 Job 24:8 | 8 Van den stroom der bergen 481 Job 26:8 | 8 Hij bindt de wateren in 482 Job 27:8 | 8 Want wat is de verwachting 483 Job 28:8 | 8 De jonge hoogmoedige dieren 484 Job 29:8 | 8 De jongens zagen mij, en 485 Job 30:8 | 8 Zij waren kinderen der dwazen, 486 Job 31:8 | 8 Zo moet ik zaaien, maar 487 Job 32:8 | 8 Zekerlijk de geest, die 488 Job 33:8 | 8 Zeker, gij hebt gezegd voor 489 Job 34:8 | 8 En gaat over weg in gezelschap 490 Job 35:8 | 8 Uw goddeloosheid zou zijn 491 Job 36:8 | 8 En zo zij, gebonden zijnde 492 Job 36:41 | 8 En het gedierte gaat in 493 Job 37:8 | 8 Of wie heeft de zee met 494 Job 38:8 | 8 Wie heeft den woudezel vrij 495 Job 39:8 | 8 Verberg hen te zamen in 496 Job 40:8 | 8 Zij kleven aan elkander, 497 Job 41:8 | 8 Daarom neemt nu voor ulieden 498 Psa 2:8 | 8 Eis van Mij, en Ik zal de 499 Psa 5:8 | 8 Maar ik zal door de grootheid 500 Psa 6:8 | 8 Mijn oog is doorknaagd van


1-500 | 501-1000 | 1001-1166

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License