Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
-----
-----
1 1264
10 1160
100 2
101 2
102 2
Frequency    [«  »]
1169 7
1166 8
1163 9
1160 10
1157 onder
1149 gods
1137 11

Bijbel

IntraText - Concordances

10

1-500 | 501-1000 | 1001-1160

     Book Chapter: Verse
1 Gen 1:10 | 10 En God noemde het droge 2 Gen 2:10 | 10 En een rivier was voortgaande 3 Gen 3:10 | 10 En hij zeide: Ik hoorde 4 Gen 4:10 | 10 En Hij zeide: Wat hebt gij 5 Gen 5:10 | 10 En Enos leefde, nadat hij 6 Gen 6:10 | 10 En Noach gewon drie zonen: 7 Gen 7:10 | 10 En het geschiedde na die 8 Gen 8:10 | 10 En hij verbeidde nog zeven 9 Gen 9:10 | 10 En met alle levende ziel, 10 Gen 10 | 10 ~ 11 Gen 10:10 | 10 En het beginsel zijns rijks 12 Gen 11:10 | 10 Deze zijn de geboorten van 13 Gen 12:10 | 10 En er was honger in dat 14 Gen 13:10 | 10 En Lot hief zijn ogen op, 15 Gen 14:10 | 10 Het dal nu van Siddim was 16 Gen 14:34 | 10 En hij bracht Hem deze alle, 17 Gen 15:10 | 10 Voorts zeide de Engel des 18 Gen 16:10 | 10 Dit is Mijn verbond, dat 19 Gen 17:10 | 10 En Hij zeide: Ik zal voorzeker 20 Gen 18:10 | 10 Doch die mannen staken hun 21 Gen 19:10 | 10 Voorts zeide Abimelech tot 22 Gen 20:10 | 10 En zij zeide tot Abraham: 23 Gen 21:10 | 10 En Abraham strekte zijn 24 Gen 22:10 | 10 Efron nu zat in het midden 25 Gen 23:10 | 10 En die knecht nam tien kemelen 26 Gen 23:77 | 10 In den akker, dien Abraham 27 Gen 24:10 | 10 En Abimelech zeide: Wat 28 Gen 25:10 | 10 En gij zult ze tot uw vader 29 Gen 26:10 | 10 Jakob dan toog uit van Ber-seba, 30 Gen 27:10 | 10 En het geschiedde, als Jakob 31 Gen 27:45 | 10 En Zilpa, Lea's dienstmaagd, 32 Gen 28:10 | 10 En het geschiedde ten tijde, 33 Gen 29:10 | 10 Ik ben geringer dan al deze 34 Gen 30:10 | 10 Toen zeide Jakob: Och neen! 35 Gen 31:10 | 10 En woont met ons; en het 36 Gen 32:10 | 10 En God zeide tot hem: Uw 37 Gen 33:10 | 10 Dit zijn de namen der zonen 38 Gen 34:10 | 10 En als hij het aan zijn 39 Gen 35:10 | 10 En het was kwaad in des 40 Gen 36:10 | 10 En het geschiedde, als zij 41 Gen 36:33 | 10 En aan den wijnstok waren 42 Gen 37:10 | 10 Farao was zeer vertoornd 43 Gen 38:10 | 10 En zij zeiden tot hem: Neen, 44 Gen 39:10 | 10 Want hadden wij niet gezuimd, 45 Gen 40:10 | 10 En hij zeide: Dit zij nu 46 Gen 41:10 | 10 En gij zult in het land 47 Gen 42:10 | 10 En de zonen van Simeon: 48 Gen 43:10 | 10 En Jakob zegende Farao, 49 Gen 44:10 | 10 Doch de ogen van Israel 50 Gen 45:10 | 10 De schepter zal van Juda 51 Gen 46:10 | 10 Toen zij nu aan het plein 52 Exo 1:10 | 10 Komt aan, laat ons wijselijk 53 Exo 2:10 | 10 En toen het knechtje groot 54 Exo 3:10 | 10 Zo kom nu, en Ik zal u tot 55 Exo 4:10 | 10 Toen zeide Mozes tot de 56 Exo 5:10 | 10 Toen gingen de aandrijvers 57 Exo 6:10 | 10 Ga heen, spreek tot Farao, 58 Exo 7:10 | 10 Toen ging Mozes en Aaron 59 Exo 8:10 | 10 Hij dan zeide: Tegen morgen. 60 Exo 9:10 | 10 En zij namen as uit den 61 Exo 10 | 10 ~ 62 Exo 10:10 | 10 Toen zeide hij tot hen: 63 Exo 11:10 | 10 En Mozes en Aaron hebben 64 Exo 12:10 | 10 Gij zult daarvan ook niet 65 Exo 13:10 | 10 Daarom onderhoudt deze inzetting 66 Exo 14:10 | 10 Als Farao nabij gekomen 67 Exo 15:10 | 10 Gij hebt met Uw wind geblazen; 68 Exo 16:10 | 10 En het geschiedde, als Aaron 69 Exo 17:10 | 10 Jozua nu deed, als Mozes 70 Exo 18:10 | 10 En Jethro zeide: Gezegend 71 Exo 19:10 | 10 Ook zeide de HEERE tot Mozes: 72 Exo 20:10 | 10 Maar de zevende dag is de 73 Exo 21:10 | 10 Indien hij voor zich een 74 Exo 22:10 | 10 Wanneer iemand aan zijn 75 Exo 23:10 | 10 Gij zult ook zes jaar uw 76 Exo 24:10 | 10 En zij zagen den God van 77 Exo 25:10 | 10 Zo zullen zij een ark van 78 Exo 26:10 | 10 En gij zult vijftig striklisjes 79 Exo 27:10 | 10 Ook zullen zijn twintig 80 Exo 28:10 | 10 Zes van hun namen op een 81 Exo 29:10 | 10 En gij zult den var nabij 82 Exo 30:10 | 10 En Aaron zal eens in het 83 Exo 31:10 | 10 En de ambtsklederen, en 84 Exo 32:10 | 10 En nu, laat Mij toe, dat 85 Exo 33:10 | 10 En nu, laat Mij toe, dat 86 Exo 34:10 | 10 Als het volk de wolkkolom 87 Exo 34:33 | 10 Toen zeide Hij: Zie, Ik 88 Exo 35:10 | 10 En allen, die wijs van hart 89 Exo 36:10 | 10 En hij voegde vijf gordijnen, 90 Exo 37:10 | 10 Hij maakte ook een tafel 91 Exo 38:10 | 10 Hun twintig pilaren en derzelver 92 Exo 39:10 | 10 En zij vulden daarin vier 93 Exo 40:10 | 10 Gij zult ook het altaar 94 Lev 1:10 | 10 En indien zijn offerande 95 Lev 2:10 | 10 En wat overblijft van het 96 Lev 3:10 | 10 Ook beide de nieren, en 97 Lev 4:10 | 10 Gelijk als het van den os 98 Lev 5:10 | 10 En de andere zal hij ten 99 Lev 6:10 | 10 En de priester zal zijn 100 Lev 7:10 | 10 Ook alle spijsoffer met 101 Lev 8:10 | 10 Toen nam Mozes de zalfolie, 102 Lev 9:10 | 10 Maar het vet, en de nieren, 103 Lev 10 | 10 ~ 104 Lev 10:10 | 10 En om onderscheid te maken 105 Lev 11:10 | 10 Maar al wat in de zeeen 106 Lev 13:10 | 10 Indien de priester merken 107 Lev 14:10 | 10 En op den achtsten dag zal 108 Lev 15:10 | 10 En al wie iets aanroert, 109 Lev 16:10 | 10 Maar de bok, op denwelken 110 Lev 17:10 | 10 En een ieder uit het huis 111 Lev 18:10 | 10 De schaamte der dochter 112 Lev 19:10 | 10 Insgelijks zult gij uw wijngaard 113 Lev 20:10 | 10 Een man ook, die met iemands 114 Lev 21:10 | 10 En hij, die de hogepriester 115 Lev 22:10 | 10 Ook zal geen vreemde het 116 Lev 22:41 | 10 Spreek tot de kinderen Israels, 117 Lev 23:10 | 10 En er ging de zoon ener 118 Lev 24:10 | 10 En gij zult dat vijftigste 119 Lev 25:10 | 10 En gij zult het oude, dat 120 Lev 26:10 | 10 Hij zal niet vermangelen, 121 Num 1:10 | 10 Van de kinderen van Jozef: 122 Num 2:10 | 10 De banier des legers van 123 Num 3:10 | 10 Maar Aaron en zijn zonen 124 Num 4:10 | 10 Zij zullen ook denzelven, 125 Num 5:10 | 10 En een ieders geheiligde 126 Num 6:10 | 10 En op den achtsten dag zal 127 Num 7:10 | 10 En de oversten offerden 128 Num 8:10 | 10 Ja, gij zult de Levieten 129 Num 9:10 | 10 Spreek tot de kinderen Israels, 130 Num 10 | 10 ~ 131 Num 10:10 | 10 Desgelijks ten dage uwer 132 Num 11:10 | 10 Toen hoorde Mozes het volk 133 Num 12:10 | 10 En de wolk week van boven 134 Num 13:10 | 10 Van de stam van Zebulon, 135 Num 14:10 | 10 Toen zeide de ganse vergadering, 136 Num 15:10 | 10 En wijn zult gij offeren 137 Num 16:10 | 10 Daar Hij u, en al uw broederen, 138 Num 17:10 | 10 Toen zeide de HEERE tot 139 Num 18:10 | 10 Toen zeide de HEERE tot 140 Num 18:23 | 10 Aan het allerheiligste zult 141 Num 19:10 | 10 Aan het allerheiligste zult 142 Num 20:10 | 10 En Mozes en Aaron vergaderden 143 Num 21:10 | 10 Toen verreisden de kinderen 144 Num 22:10 | 10 Toen zeide Bileam tot God: 145 Num 23:10 | 10 Wie zal het stof van Jakob 146 Num 24:10 | 10 Toen ontstak de toorn van 147 Num 25:10 | 10 Toen sprak de HEERE tot 148 Num 26:10 | 10 En de aarde haar mond opendeed, 149 Num 27:10 | 10 Indien hij nu geen broederen 150 Num 28:10 | 10 Het is het brandoffer des 151 Num 29:10 | 10 Tot elk een tiende tot een 152 Num 30:10 | 10 Maar indien zij ten huize 153 Num 31:10 | 10 Voorts al hun steden met 154 Num 31:63 | 10 Toen ontstak de toorn des 155 Num 32:10 | 10 En zij verreisden van Elim, 156 Num 33:10 | 10 Voorts zult gij u tot een 157 Num 34:10 | 10 Spreek tot de kinderen Israels, 158 Num 35:10 | 10 Gelijk als de HEERE Mozes 159 Deu 1:10 | 10 De HEERE, uw God, heeft 160 Deu 2:10 | 10 De Emieten woonden te voren 161 Deu 3:10 | 10 Al de steden des platten 162 Deu 4:10 | 10 Ten dage, als gij voor het 163 Deu 5:10 | 10 En doe barmhartigheid aan 164 Deu 6:10 | 10 Als het dan zal geschied 165 Deu 7:10 | 10 En Hij vergeldt een ieder 166 Deu 8:10 | 10 Als gij dan zult gegeten 167 Deu 9:10 | 10 En de HEERE gaf mij de twee 168 Deu 10 | 10 ~ 169 Deu 10:10 | 10 En ik stond op den berg, 170 Deu 11:10 | 10 Want het land, waar gij 171 Deu 12:10 | 10 Maar gij zult over de Jordaan 172 Deu 13:10 | 10 En gij zult hem met stenen 173 Deu 14:10 | 10 Maar al wat geen vinnen 174 Deu 15:10 | 10 Gij zult hem mildelijk geven, 175 Deu 16:10 | 10 Daarna zult gij den HEERE, 176 Deu 17:10 | 10 En gij zult doen naar de 177 Deu 18:10 | 10 Onder u zal niet gevonden 178 Deu 19:10 | 10 Opdat het bloed des onschuldigen 179 Deu 20:10 | 10 Wanneer gij nadert tot een 180 Deu 21:10 | 10 Wanneer gij zult uitgetogen 181 Deu 22:10 | 10 Gij zult niet ploegen met 182 Deu 23:10 | 10 Wanneer iemand onder u is, 183 Deu 24:10 | 10 Wanneer gij aan uw naaste 184 Deu 25:10 | 10 En zijn naam zal in Israel 185 Deu 26:10 | 10 En nu, zie, ik heb gebracht 186 Deu 27:10 | 10 Daarom zult gij der stem 187 Deu 28:10 | 10 En alle volken der aarde 188 Deu 29:10 | 10 Gij staat heden allen voor 189 Deu 30:10 | 10 Wanneer gij der stemme des 190 Deu 31:10 | 10 En Mozes gebood hun, zeggende: 191 Deu 32:10 | 10 Hij vond hem in een land 192 Deu 33:10 | 10 Zij zullen Jakob Uw rechten 193 Deu 34:10 | 10 En er stond geen profeet 194 Joz 1:10 | 10 Toen gebood Jozua den ambtlieden 195 Joz 2:10 | 10 Want wij hebben gehoord, 196 Joz 3:10 | 10 Verder zeide Jozua: Hieraan 197 Joz 4:10 | 10 De priesters nu, die de 198 Joz 5:10 | 10 Terwijl de kinderen Israels 199 Joz 6:10 | 10 Jozua nu had het volk geboden, 200 Joz 7:10 | 10 Toen zeide de HEERE tot 201 Joz 8:10 | 10 En Jozua maakte zich des 202 Joz 9:10 | 10 En alles wat Hij gedaan 203 Joz 10 | 10 ~ 204 Joz 10:10 | 10 En de HEERE verschrikte 205 Joz 11:10 | 10 En Jozua keerde weder ter 206 Joz 12:10 | 10 De koning van Jeruzalem, 207 Joz 13:10 | 10 En al de steden van Sihon, 208 Joz 14:10 | 10 En nu, zie, de HEERE heeft 209 Joz 15:10 | 10 Daarna zal deze landpale 210 Joz 16:10 | 10 En zij verdreven de Kanaanieten 211 Joz 17:10 | 10 Het was van Efraim tegen 212 Joz 18:10 | 10 Toen wierp Jozua het lot 213 Joz 19:10 | 10 Daarna kwam het derde lot 214 Joz 21:10 | 10 Dat zij waren van de kinderen 215 Joz 23:10 | 10 Toen zij kwamen aan de grenzen 216 Joz 24:10 | 10 Een enig man onder u zal 217 Joz 25:10 | 10 Maar Ik wilde Bileam niet 218 Ric 1:10 | 10 En Juda was heengetogen 219 Ric 2:10 | 10 En al datzelve geslacht 220 Ric 3:10 | 10 En de Geest des HEEREN was 221 Ric 4:10 | 10 Toen riep Barak Zebulon 222 Ric 4:34 | 10 Gij, die op witte ezelinnen 223 Ric 5:10 | 10 En Ik zeide tot ulieden: 224 Ric 6:10 | 10 Vreest gij dan nog af te 225 Ric 7:10 | 10 Zebah nu en Tsalmuna waren 226 Ric 8:10 | 10 Toen zeiden de bomen tot 227 Ric 9 | 10 ~ 228 Ric 9:10 | 10 Toen riepen de kinderen 229 Ric 10:10 | 10 En de oudsten van Gilead 230 Ric 11:10 | 10 Toen stierf Ebzan, en werd 231 Ric 12:10 | 10 Zo haastte de vrouw, en 232 Ric 13:10 | 10 Als nu zijn vader afgekomen 233 Ric 14:10 | 10 En de mannen van Juda zeiden: 234 Ric 15:10 | 10 Toen zeide Delila tot Simson: 235 Ric 16:10 | 10 Toen zeide Micha tot hem: 236 Ric 17:10 | 10 (Als gij daarhenen komt, 237 Ric 18:10 | 10 Doch de man wilde niet vernachten, 238 Ric 19:10 | 10 En wij zullen tien mannen 239 Ric 20:10 | 10 Toen zond de vergadering 240 Rut 1:10 | 10 En zij zeiden tot haar: 241 Rut 2:10 | 10 Toen viel zij op haar aangezicht, 242 Rut 3:10 | 10 En hij zeide: Gezegend zijt 243 Rut 4:10 | 10 Daartoe aanvaard ik mij 244 1Sa 1:10 | 10 Zij dan viel bitterlijk 245 1Sa 2:10 | 10 Die met den HEERE twisten, 246 1Sa 3:10 | 10 Toen kwam de HEERE, en stelde 247 1Sa 4:10 | 10 Toen streden de Filistijnen, 248 1Sa 5:10 | 10 Toen zonden zij de ark Gods 249 1Sa 6:10 | 10 En die lieden deden alzo, 250 1Sa 7:10 | 10 En het geschiedde, toen 251 1Sa 8:10 | 10 Samuel nu zeide al de woorden 252 1Sa 9:10 | 10 Toen zeide Saul tot zijn 253 1Sa 10 | 10 ~ 254 1Sa 10:10 | 10 Toen zij daar aan den heuvel 255 1Sa 11:10 | 10 En de mannen van Jabes zeiden: 256 1Sa 12:10 | 10 En zij riepen tot den HEERE, 257 1Sa 13:10 | 10 En het geschiedde, toen 258 1Sa 14:10 | 10 Maar zeggen zij aldus: Klimt 259 1Sa 15:10 | 10 Toen geschiedde het woord 260 1Sa 16:10 | 10 Alzo liet Isai zijn zeven 261 1Sa 17:10 | 10 Verder zeide de Filistijn: 262 1Sa 18:10 | 10 En het geschiedde des anderen 263 1Sa 19:10 | 10 Saul nu zocht met de spies 264 1Sa 20:10 | 10 David nu zeide tot Jonathan: 265 1Sa 21:10 | 10 En David maakte zich op, 266 1Sa 22:10 | 10 Die den HEERE voor hem vraagde, 267 1Sa 23:10 | 10 En David zeide: HEERE, God 268 1Sa 24:10 | 10 En David zeide tot Saul: 269 1Sa 25:10 | 10 En Nabal antwoordde den 270 1Sa 26:10 | 10 Verder zeide David: Zo waarachtig 271 1Sa 27:10 | 10 Als Achis zeide: Waar zijt 272 1Sa 28:10 | 10 Saul nu zwoer haar bij den 273 1Sa 29:10 | 10 Nu dan, maak u morgen vroeg 274 1Sa 30:10 | 10 En David vervolgde hen, 275 1Sa 31:10 | 10 En zij legden zijn wapenen 276 2Sa 1:10 | 10 Zo stond ik bij hem, en 277 2Sa 2:10 | 10 Veertig jaren was Isboseth, 278 2Sa 3:10 | 10 Overbrengende het koninkrijk 279 2Sa 4:10 | 10 Dewijl ik hem, die mij boodschapte, 280 2Sa 5:10 | 10 David nu ging geduriglijk 281 2Sa 6:10 | 10 David dan wilde de ark des 282 2Sa 7:10 | 10 En Ik heb voor Mijn volk, 283 2Sa 8:10 | 10 Zo zond Thoi zijn zoon Joram 284 2Sa 9:10 | 10 Daarom zult gij voor hem 285 2Sa 10 | 10 ~ 286 2Sa 10:10 | 10 En het overige des volks 287 2Sa 11:10 | 10 En zij gaven het David te 288 2Sa 12:10 | 10 Nu dan, het zwaard zal van 289 2Sa 13:10 | 10 Toen zeide Amnon tot Thamar: 290 2Sa 14:10 | 10 En de koning zeide: Spreekt 291 2Sa 15:10 | 10 Absalom nu had verspieders 292 2Sa 16:10 | 10 Maar de koning zeide: Wat 293 2Sa 17:10 | 10 Zo zou hij, die ook een 294 2Sa 18:10 | 10 Als dat een man zag, zo 295 2Sa 19:10 | 10 En Absalom, dien wij over 296 2Sa 20:10 | 10 En Amasa hoedde zich niet 297 2Sa 21:10 | 10 Toen nam Rizpa, de dochter 298 2Sa 22:10 | 10 En Hij boog den hemel, en 299 2Sa 23:10 | 10 Deze stond op, en sloeg 300 2Sa 24:10 | 10 En Davids hart sloeg hem, 301 1Kon 1:10 | 10 Maar Nathan, den profeet, 302 1Kon 2:10 | 10 En David ontsliep met zijn 303 1Kon 3:10 | 10 Die zaak nu was goed in 304 1Kon 4:10 | 10 De zoon van Hesed in Arubboth; 305 1Kon 5:10 | 10 Alzo gaf Hiram aan Salomo 306 1Kon 6:10 | 10 Hij bouwde ook de kameren 307 1Kon 7:10 | 10 Het was ook gegrondvest 308 1Kon 8:10 | 10 En het geschiedde, als de 309 1Kon 9:10 | 10 En het geschiedde ten einde 310 1Kon 10 | 1 Koningen 10 ~ 311 1Kon 10:10 | 10 En zij gaf den koning honderd 312 1Kon 11:10 | 10 En hem van deze zaak geboden 313 1Kon 12:10 | 10 En de jongelingen, die met 314 1Kon 13:10 | 10 En hij ging door een anderen 315 1Kon 14:10 | 10 Daarom, zie, Ik zal kwaad 316 1Kon 15:10 | 10 En hij regeerde een en veertig 317 1Kon 16:10 | 10 Zo kwam Zimri in, en sloeg 318 1Kon 17:10 | 10 Toen maakte hij zich op, 319 1Kon 18:10 | 10 Zo waarachtig als de HEERE, 320 1Kon 19:10 | 10 En hij zeide: Ik heb zeer 321 1Kon 20:10 | 10 En Benhadad zond tot hem 322 1Kon 21:10 | 10 En zet tegenover hem twee 323 1Kon 22:10 | 10 De koning van Israel nu, 324 2Kon 1:10 | 10 Maar Elia antwoordde en 325 2Kon 2:10 | 10 En hij zeide: Gij hebt een 326 2Kon 3:10 | 10 Toen zeide de koning van 327 2Kon 4:10 | 10 Laat ons toch een kleine 328 2Kon 5:10 | 10 Toen zond Elisa tot hem 329 2Kon 6:10 | 10 Daarom zond de koning van 330 2Kon 7:10 | 10 Zo kwamen zij, en riepen 331 2Kon 8:10 | 10 En Elisa zeide tot hem: 332 2Kon 9:10 | 10 Ook zullen de honden Izebel 333 2Kon 10 | 2 Koningen 10 ~ 334 2Kon 10:10 | 10 Weet nu, dat niets van het 335 2Kon 11:10 | 10 En de priester gaf aan de 336 2Kon 12:10 | 10 Het geschiedde nu, als zij 337 2Kon 13:10 | 10 Het geschiedde nu, als zij 338 2Kon 14:10 | 10 In het zeven en dertigste 339 2Kon 15:10 | 10 Gij hebt de Edomieten dapper 340 2Kon 16:10 | 10 En Sallum, de zoon van Jabes, 341 2Kon 17:10 | 10 Toen toog de koning Achaz 342 2Kon 18:10 | 10 Toen toog de koning Achaz 343 2Kon 19:10 | 10 En zij hadden zich staande 344 2Kon 20:10 | 10 En zij namen haar in ten 345 2Kon 21:10 | 10 Zo zult gij spreken tot 346 2Kon 22:10 | 10 Toen zeide Hizkia: Het is 347 2Kon 23:10 | 10 Toen sprak de HEERE door 348 2Kon 24:10 | 10 Ook gaf Safan, de schrijver, 349 2Kon 25:10 | 10 Hij verontreinigde ook Thofeth, 350 2Kon 26:10 | 10 Te dier tijd togen de knechten 351 2Kon 27:10 | 10 En het ganse heir de Chaldeen, 352 1Kro 1:10 | 10 Cusch nu gewon Nimrod; die 353 1Kro 2:10 | 10 Ram nu gewon Amminadab, 354 1Kro 3:10 | 10 Salomo's zoon nu was Rehabeam; 355 1Kro 4:10 | 10 Want Jabez riep den God 356 1Kro 5:10 | 10 En in de dagen van Saul 357 1Kro 6:10 | 10 En Johanan gewon Azarja. 358 1Kro 7:10 | 10 De kinderen van Jediael 359 1Kro 8:10 | 10 En Jeuz, en Sochja, en Mirma; 360 1Kro 9:10 | 10 Van de priesteren nu, Jedaja, 361 1Kro 10 | 1 Kronieken 10 ~ 362 1Kro 10:10 | 10 En zij legden zijn wapenen 363 1Kro 11:10 | 10 Dezen nu waren de hoofden 364 1Kro 12:10 | 10 Mismanna de vierde; Jirmeja 365 1Kro 13:10 | 10 Toen ontstak de toorn des 366 1Kro 14:10 | 10 Toen vraagde David God, 367 1Kro 15:10 | 10 Uit de kinderen van Uzziel 368 1Kro 16:10 | 10 Roemt u in den Naam Zijner 369 1Kro 17:10 | 10 En van die dagen af, dat 370 1Kro 18:10 | 10 Zo zond hij zijn zoon Hadoram 371 1Kro 19:10 | 10 Zo zond hij zijn zoon Hadoram 372 1Kro 20:10 | 10 Toen Joab zag, dat de spits 373 1Kro 22:10 | 10 Ga heen, en spreek tot David, 374 1Kro 23:10 | 10 Die zal Mijn Naam een huis 375 1Kro 24:10 | 10 De kinderen van Simei nu 376 1Kro 25:10 | 10 Het zevende voor Hakkoz, 377 1Kro 26:10 | 10 Het derde voor Zakkur; zijn 378 1Kro 27:10 | 10 En Hosa, uit de kinderen 379 1Kro 28:10 | 10 De zevende, in de zevende 380 1Kro 29:10 | 10 Zie nu toe, want de HEERE 381 1Kro 30:10 | 10 Daarom loofde David den 382 2Kro 1:10 | 10 Geef mij nu wijsheid en 383 2Kro 2:10 | 10 En zie, ik zal uw knechten, 384 2Kro 3:10 | 10 Ook maakte hij, in het huis 385 2Kro 4:10 | 10 De zee nu zette hij aan 386 2Kro 5:10 | 10 Er was niets in de ark, 387 2Kro 6:10 | 10 Er was niets in de ark, 388 2Kro 7:10 | 10 Zo heeft de HEERE Zijn woord 389 2Kro 8:10 | 10 Doch op den drie en twintigsten 390 2Kro 9:10 | 10 Uit dezen dan waren oversten 391 2Kro 10:10 | 10 Verder ook Hurams knechten, 392 2Kro 11 | 2 Kronieken 10 ~ 393 2Kro 11:10 | 10 En de jongelingen die met 394 2Kro 12:10 | 10 En Zora, en Ajalon, en Hebron; 395 2Kro 13:10 | 10 En de koning Rehabeam maakte, 396 2Kro 14:10 | 10 Maar ons aangaande, de HEERE 397 2Kro 15:10 | 10 Toen toog Asa tegen hem 398 2Kro 16:10 | 10 En zij vergaderden zich 399 2Kro 17:10 | 10 Doch Asa werd toornig tegen 400 2Kro 18:10 | 10 En een verschrikking des 401 2Kro 19:10 | 10 En Zedekia, de zoon van 402 2Kro 20:10 | 10 En in alle geschil, hetwelk 403 2Kro 21:10 | 10 En nu, zie de kinderen Ammons, 404 2Kro 22:10 | 10 Evenwel vielen de Edomieten 405 2Kro 22:30 | 10 Evenwel vielen de Edomieten 406 2Kro 23:10 | 10 Toen Athalia, de moeder 407 2Kro 23:23 | 10 En hij stelde al het volk, 408 2Kro 24:10 | 10 Toen verblijdden zich alle 409 2Kro 25:10 | 10 Toen scheidde Amazia die 410 2Kro 26:10 | 10 Hij bouwde ook torens in 411 2Kro 28:10 | 10 Daartoe denkt gij nu de 412 2Kro 29:10 | 10 Nu is het in mijn hart een 413 2Kro 30:10 | 10 Zo gingen de lopers door, 414 2Kro 31:10 | 10 En Azaria, de hoofdpriester, 415 2Kro 32:10 | 10 Zo zegt Sanherib, de koning 416 2Kro 33:10 | 10 De HEERE sprak wel tot Manasse 417 2Kro 34:10 | 10 Zij nu gaven het in de hand 418 2Kro 35:10 | 10 Alzo werd de dienst toebereid; 419 2Kro 36:10 | 10 Alzo werd de dienst toebereid; 420 2Kro 37:10 | 10 En met de wederkomst des 421 Ezra 1:10 | 10 Dertig gouden bekers, vierhonderd 422 Ezra 2:10 | 10 De kinderen van Bani, zeshonderd 423 Ezra 3:10 | 10 Als nu de bouwlieden den 424 Ezra 4:10 | 10 En de overige volkeren, 425 Ezra 5:10 | 10 Wijders hebben wij hun ook 426 Ezra 6:10 | 10 Opdat zij offeranden van 427 Ezra 7:10 | 10 Want Ezra had zijn hart 428 Ezra 8:10 | 10 En van de kinderen van Selomith, 429 Ezra 9:10 | 10 En nu, wat zullen wij zeggen, 430 Ezra 10 | 10 ~ 431 Ezra 10:10 | 10 Toen stond Ezra, de priester, 432 Neh 1:10 | 10 Zij zijn toch Uw knechten 433 Neh 2:10 | 10 Toen nu Sanballat, de Horoniet, 434 Neh 3:10 | 10 Voorts aan hun hand verbeterde 435 Neh 4:10 | 10 Toen zeide Juda: De kracht 436 Neh 5:10 | 10 Ik, mijn broederen, en mijn 437 Neh 6:10 | 10 Als ik nu kwam in het huis 438 Neh 7:10 | 10 De kinderen van Arach, zeshonderd 439 Neh 8:10 | 10 En Nehemia (dezelve is Hattirsatha) 440 Neh 9:10 | 10 En Gij hebt tekenen en wonderen 441 Neh 10 | 10 ~ 442 Neh 10:10 | 10 En hun broederen: Sebanja, 443 Neh 11:10 | 10 Van de priesteren: Jedaja, 444 Neh 12:10 | 10 Jesua nu gewon Jojakim, 445 Neh 13:10 | 10 Ook vernam ik, dat der Levieten 446 Est 1:10 | 10 Op den zevenden dag, toen 447 Est 4:2 | 10 ~ 448 Est 16:10 | 10 Toen trok de koning zijn 449 Est 17:10 | 10 Toen trok de koning zijn 450 Est 28:3 | 10 Doch Haman bedwong zich, 451 Est 30:10 | 10 Toen zeide de koning tot 452 Est 40:2 | 10 Alzo hingen zij Haman aan 453 Est 49:3 | 10 En men schreef in den naam 454 Est 50:10 | 10 De tien zonen van Haman, 455 Est 56 | 10 ~ 456 Job 1:10 | 10 Hebt Gij niet een betuining 457 Job 2:10 | 10 Maar hij zeide tot haar: 458 Job 3:10 | 10 Omdat hij niet toegesloten 459 Job 4:10 | 10 De brulling des leeuws, 460 Job 5:10 | 10 Die den regen geeft op de 461 Job 6:10 | 10 Dat zou nog mijn troost 462 Job 7:10 | 10 Hij zal niet meer wederkeren 463 Job 8:10 | 10 Zullen die u niet leren, 464 Job 9:10 | 10 Die grote dingen doet, die 465 Job 10 | 10 ~ 466 Job 10:10 | 10 Hebt Gij mij niet als melk 467 Job 11:10 | 10 Indien Hij voorbijgaat, 468 Job 12:10 | 10 In Wiens hand de ziel is 469 Job 13:10 | 10 Hij zal u gewisselijk bestraffen, 470 Job 14:10 | 10 Maar een man sterft, als 471 Job 15:10 | 10 Onder ons is ook een grijze, 472 Job 16:10 | 10 Zij gapen met hun mond tegen 473 Job 17:10 | 10 Maar toch gij allen, keert 474 Job 18:10 | 10 Zijn touw is in de aarde 475 Job 19:10 | 10 Hij heeft mij rondom afgebroken, 476 Job 20:10 | 10 Zijn kinderen zullen zoeken 477 Job 21:10 | 10 Zijn stier bespringt, en 478 Job 22:10 | 10 Daarom zijn strikken rondom 479 Job 23:10 | 10 Doch Hij kent den weg, die 480 Job 24:10 | 10 Den naakte doen zij weggaan 481 Job 26:10 | 10 Hij heeft een gezet perk 482 Job 27:10 | 10 Zal hij zich verlustigen 483 Job 28:10 | 10 In de rotsstenen houwt hij 484 Job 29:10 | 10 De stem der vorsten verstak 485 Job 30:10 | 10 Zij hebben een gruwel aan 486 Job 31:10 | 10 Zo moet mijn huisvrouw met 487 Job 32:10 | 10 Daarom zeg ik: Hoor naar 488 Job 33:10 | 10 Zie, Hij vindt oorzaken 489 Job 34:10 | 10 Daarom, gij, lieden van 490 Job 35:10 | 10 Maar niemand zegt: Waar 491 Job 36:10 | 10 En Hij openbaart het voor 492 Job 36:43 | 10 Door zijn geblaas geeft 493 Job 37:10 | 10 Toen Ik voor haar met Mijn 494 Job 38:10 | 10 Hij belacht het gewoel der 495 Job 39:10 | 10 Zie nu Behemoth, welken 496 Job 40:10 | 10 Uit zijn mond gaan fakkelen, 497 Job 41:10 | 10 En de HEERE wendde de gevangenis 498 Psa 2:10 | 10 Nu dan, gij koningen, handelt 499 Psa 5:10 | 10 Want in hun mond is niets 500 Psa 6:10 | 10 De HEERE heeft mijn smeking


1-500 | 501-1000 | 1001-1160

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License