Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
ziener 22
zieners 7
zienlijk 1
ziet 1125
zif 10
zifa 1
zifieten 3
Frequency    [«  »]
1157 onder
1149 gods
1137 11
1125 ziet
1116 12
1095 israels
1091 zijt

Bijbel

IntraText - Concordances

ziet

1-500 | 501-1000 | 1001-1125

     Book Chapter: Verse
1 Gen 1:29 | 29 En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende 2 Gen 1:31 | wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen 3 Gen 3:22 | Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als 4 Gen 6:12 | Toen zag God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want 5 Gen 8:11 | tegen den avondtijd; en ziet, een afgebroken olijfblad 6 Gen 8:13 | der ark af, en zag toe, en ziet, de aardbodem was gedroogd. ~ 7 Gen 9:9 | 9 Maar Ik, ziet, Ik richt Mijn verbond op 8 Gen 11:6 | 6 En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn enerlei volk, 9 Gen 13:15 | Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan 10 Gen 14:28 | 4 En ziet, het woord des HEEREN was 11 Gen 14:36 | diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis 12 Gen 14:41 | en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven 13 Gen 15:5 | uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, 14 Gen 15:14 | put, den put Lachai-Roi; ziet, hij is tussen Kades en 15 Gen 17:2 | zijn ogen op en zag; en ziet, daar stonden drie mannen 16 Gen 17:9 | huisvrouw? En hij zeide: Ziet, in de tent. ~ 17 Gen 18:2 | 2 En hij zeide: Ziet nu, mijne heren! keert toch 18 Gen 18:8 | 8 Ziet toch, ik heb twee dochters, 19 Gen 18:20 | 20 Ziet toch, deze stad is nabij, 20 Gen 18:28 | die vlakte; en hij zag, en ziet, er ging een rook van het 21 Gen 21:13 | zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter was een ram in de 22 Gen 23:15 | geeindigd had te spreken, ziet, zo kwam Rebekka uit, welke 23 Gen 23:30 | kwam hij tot dien man, en ziet, hij stond bij de kemelen, 24 Gen 23:45 | te spreken in mijn hart, ziet, zo kwam Rebekka uit, en 25 Gen 23:63 | zijn ogen op en zag toe, en ziet, de kemelen kwamen! ~ 26 Gen 23:91 | vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in 27 Gen 24:8 | uitkeek, en hij zag, dat, ziet, Izak was jokkende met Rebekka 28 Gen 26:12 | 12 En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld 29 Gen 26:12 | aan de hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen 30 Gen 26:13 | 13 En ziet, de HEERE stond op dezelve 31 Gen 27:2 | 2 En hij zag toe, en ziet, er was een put in het veld; 32 Gen 27:2 | een put in het veld; en ziet, er waren drie kudden schapen 33 Gen 27:7 | 7 En hij zeide: Ziet, het is nog hoog dag, het 34 Gen 27:25 | geschiedde des morgens, en ziet, het was Lea. Daarom zeide 35 Gen 28:2 | aangezicht van Laban aan, en ziet, het was jegens hem niet 36 Gen 28:10 | ik zag in den droom; en ziet, de bokken, die de kudden 37 Gen 28:43 | mijn kudde, ja, al wat gij ziet, dat is mijn; en wat zoude 38 Gen 30:1 | zijn ogen op en zag; en ziet, Ezau kwam, en vierhonderd 39 Gen 31:21 | daarin handelen, en het land (ziet het is wijd van begrip) 40 Gen 34:7 | 7 En ziet, wij waren schoven bindende 41 Gen 34:7 | het midden des velds; en ziet, mijn schoof stond op, en 42 Gen 34:7 | en bleef ook staande; en ziet, uw schoven kwamen rondom, 43 Gen 34:9 | broederen; en hij zeide: Ziet, ik heb nog een droom gedroomd, 44 Gen 34:9 | nog een droom gedroomd, en ziet, de zon, en de maan en elf 45 Gen 34:15 | En een man vond hem (want ziet, hij was dwalende in het 46 Gen 34:19 | zeiden de een tot den ander: Ziet, daar komt die meester-dromer 47 Gen 34:25 | hun ogen op, en zagen, en ziet, een reisgezelschap van 48 Gen 34:29 | tot den kuil wederkeerde, ziet, zo was Jozef niet in den 49 Gen 35:27 | tijde, als zij baren zou, ziet, zo waren tweelingen in 50 Gen 35:29 | zijn hand weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit; 51 Gen 36:14 | sprak tot hen, zeggende: Ziet, hij heeft ons den Hebreeuwsen 52 Gen 36:29 | en hij zag hen aan, en ziet, zij waren ontsteld. ~ 53 Gen 37:1 | jaren, dat Farao droomde, en ziet, hij stond aan de rivier. ~ 54 Gen 37:2 | 2 En ziet, uit de rivier kwamen op 55 Gen 37:3 | 3 En ziet, zeven andere koeien kwamen 56 Gen 37:5 | en droomde andermaal; en ziet, zeven aren rezen op, in 57 Gen 37:6 | 6 En ziet, zeven dunne en van den 58 Gen 37:7 | Toen ontwaakte Farao, en ziet, het was een droom. ~ 59 Gen 38:1 | Jakob tot zijn zonen: Waarom ziet gij op elkander? ~ 60 Gen 38:2 | 2 Voorts zeide hij: Ziet, ik heb gehoord, dat er 61 Gen 38:22 | niet; en ook zijn bloed, ziet, het wordt gezocht! ~ 62 Gen 38:27 | zag hij zijn geld; want ziet, het was in den mond van 63 Gen 38:28 | wedergekeerd; daartoe ook, ziet, het is in mijn zak! Toen 64 Gen 38:35 | zij hun zakken ledigden, ziet, zo had een iegelijk den 65 Gen 40:31 | het geschieden, als hij ziet, dat de jongeling er niet 66 Gen 41:12 | 12 En ziet, uw ogen zien het, en de 67 Gen 43:23 | zeide Jozef tot het volk: Ziet, ik heb heden u en uw land 68 Gen 43:23 | land gekocht voor Farao; ziet, daar is zaad voor u, opdat 69 Exo 1:9 | Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israels 70 Exo 1:16 | Hebreinnen in het baren helpt, en ziet haar op de stoelen; is het 71 Exo 2:6 | zag zij dat knechtje; en ziet, het jongsken weende; en 72 Exo 2:13 | ging hij wederom uit, en ziet, twee Hebreeuwse mannen 73 Exo 3:2 | braambos; en hij zag, en ziet, het braambos brandde in 74 Exo 4:6 | daarna trok hij ze uit, en ziet, zijn hand was melaats, 75 Exo 4:7 | hij ze uit zijn boezem, en ziet, zij was weder als zijn 76 Exo 4:14 | tegemoet; wanneer hij u ziet, zo zal hij in zijn hart 77 Exo 5:5 | 5 Verder zeide Farao: Ziet, het volk des lands is alreeds 78 Exo 5:16 | Maakt de tichelstenen; en ziet, uw knechten worden geslagen, 79 Exo 9:7 | En Farao zond er heen, en ziet, van het vee van Israel 80 Exo 10:10 | kinderen zal trekken laten: ziet toe, want er is kwaad voor 81 Exo 10:28 | niet meer mijn aangezicht ziet; want op welken dag gij 82 Exo 14:10 | Israels hun ogen op, en ziet, de Egyptenaars togen achter 83 Exo 14:13 | Vreest niet, staat vast, en ziet het heil des HEEREN, dat 84 Exo 16:10 | de woestijn keerden, zo ziet, de heerlijkheid des HEEREN 85 Exo 16:14 | liggende dauw opgevaren was, zo ziet, over de woestijn was een 86 Exo 16:29 | 29 Ziet, omdat de HEERE ulieden 87 Exo 22:10 | weggedreven, dat het niemand ziet; ~ 88 Exo 23:5 | haters ezel onder zijn last ziet liggen, zult gij dan nalatig 89 Exo 23:20 | 20 Ziet, Ik zende een Engel voor 90 Exo 24:8 | het volk; en hij zeide: Ziet, dit is het bloed des verbonds, 91 Exo 24:14 | wij weder tot u komen; en ziet, Aaron en Hur zijn bij u; 92 Exo 34:53 | Israels Mozes aanzagen, ziet, zo glinsterde het vel zijns 93 Exo 35:30 | tot de kinderen Israels: Ziet, de HEERE heeft met name 94 Exo 39:43 | bezag het ganse werk, en ziet, zij hadden het gemaakt, 95 Lev 10:16 | den bok des zondoffers; en ziet, hij was verbrand. Dies 96 Lev 10:18 | 18 Ziet, deszelfs bloed is niet 97 Lev 13:5 | dag hem bezien; indien, ziet, de plaag, naar dat hij 98 Lev 13:6 | zevenden dag bezien; indien, ziet, de plaag ingetrokken, en 99 Lev 13:8 | priester merken zal, dat, ziet, de verzwering in het vel 100 Lev 13:10 | priester merken zal, dat, ziet, een wit gezwel in het vel 101 Lev 13:13 | priester merken zal, dat, ziet, de melaatsheid zijn gehele 102 Lev 13:17 | bezien zal hebben, dat, ziet, de plaag in wit veranderd 103 Lev 13:20 | priester merken zal, dat, ziet, haar aanzien lager is dan 104 Lev 13:21 | bezien zal hebben, dat, ziet, geen wit haar daaraan is, 105 Lev 13:25 | gezien zal hebben, dat, ziet, het haar op de blaar in 106 Lev 13:26 | priester die merken zal, dat, ziet, op de blaar geen wit haar 107 Lev 13:30 | zal bezien hebben, dat, ziet, haar aanzien dieper is 108 Lev 13:31 | zal bezien hebben, dat, ziet, haar aanzien niet dieper 109 Lev 13:32 | zevenden dag bezien; indien, ziet, de schurftheid niet uitgespreid, 110 Lev 13:34 | zevenden dag bezien; indien, ziet, de schurftheid in het vel 111 Lev 13:36 | zal bezien hebben, dat, ziet, de schurftheid in het vel 112 Lev 13:39 | zal gemerkt hebben, dat, ziet, ingetrokken witte blaren 113 Lev 13:43 | zal bezien hebben, dat, ziet, het gezwel van die plaag 114 Lev 13:53 | priester zal zien, dat, ziet, de plaag aan het kleed, 115 Lev 13:55 | zal bezien hebben, dat, ziet, de plaag haar gedaante 116 Lev 13:56 | priester merken zal, dat, ziet, die plaag, nadat zij zal 117 Lev 14:3 | priester merken zal, dat, ziet, die plaag der melaatsheid 118 Lev 14:37 | die plaag bezien zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden 119 Lev 14:39 | indien hij merken zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden 120 Lev 14:44 | hij nu zal merken, dat, ziet, die plaag aan dat huis 121 Lev 14:48 | zijn, en zal merken, dat, ziet, die plaag aan dat huis 122 Lev 24:20 | eten in het zevende jaar? Ziet, wij zullen niet zaaien, 123 Num 12:10 | week van boven de tent; en ziet, Mirjam was melaats, wit 124 Num 12:10 | Aaron zag Mirjam aan, en ziet, zij was melaats. ~ 125 Num 14:40 | hoogte des bergs, zeggende: Ziet, hier zijn wij, en wij zullen 126 Num 16:42 | de tent der samenkomst, ziet, zo bedekte haar die wolk; 127 Num 16:47 | midden der gemeente, en ziet, de plaag had aangevangen 128 Num 17:8 | der getuigenis inging; en ziet, Aarons staf, voor het huis 129 Num 18:8 | der getuigenis inging; en ziet, Aarons staf, voor het huis 130 Num 20:16 | leidde ons uit Egypte; en ziet, wij zijn te Kades, en stad 131 Num 21:20 | en dat tegen de wildernis ziet. ~ 132 Num 23:6 | nu tot hem wederkeerde, ziet, zo stond hij bij zijn brandoffer, 133 Num 23:9 | heuvelen aanschouw ik hem; ziet, dat volk zal alleen wonen, 134 Num 23:17 | 17 Toen hij tot hem kwam, ziet, zo stond hij bij zijn brandoffer, 135 Num 23:21 | ongerechtigheid in Jakob; ook ziet Hij niet aan de boosheid 136 Num 23:28 | Peor, die tegen de woestijn ziet. ~ 137 Num 24:4 | gezicht des Almachtigen ziet; die verrukt wordt, en wien 138 Num 24:16 | gezicht des Almachtigen ziet, die verrukt wordt, en wien 139 Num 25:6 | 6 En ziet, een man uit de kinderen 140 Num 31:16 | 16 Ziet, deze waren, door den raad 141 Num 31:54 | het land van Gilead, en ziet, deze plaats was een plaats 142 Num 31:67 | 14 En ziet, gijlieden zijt opgestaan 143 Num 31:76 | daarentegen alzo niet zult doen, ziet, zo hebt gij tegen den HEERE 144 Deu 1:8 | 8 Ziet, Ik heb dat land gegeven 145 Deu 1:10 | heeft u vermenigvuldigd, en ziet, gij zijt heden als de sterren 146 Deu 1:21 | 21 Ziet, de HEERE, uw God, heeft 147 Deu 2:24 | gaat over de beek Arnon; ziet, Ik heb Sihon, den koning 148 Deu 3:11 | der reuzen overgebleven; ziet, zijn bedstede, zijnde een 149 Deu 4:5 | 5 Ziet, ik heb u geleerd de inzettingen 150 Deu 9:16 | 16 En ik zag toe, en ziet, gij hadt tegen den HEERE, 151 Deu 10:14 | 14 Ziet, des HEEREN, uws Gods, is 152 Deu 11:26 | 26 Ziet, ik stel ulieden heden voor, 153 Deu 13:14 | naspeuren, en wel navragen; en ziet, het is de waarheid, de 154 Deu 17:4 | het wel onderzoeken; en ziet, het is de waarheid, de 155 Deu 19:18 | zullen wel onderzoeken; en ziet, de getuige is een vals 156 Deu 22:17 | 17 En ziet, hij heeft oorzaak van opspraak 157 Deu 30:15 | 15 Ziet, ik heb u heden voorgesteld 158 Deu 31:27 | wederspannigheid, en uw harden nek. Ziet, terwijl ik nog heden met 159 Deu 32:39 | 39 Ziet nu, dat Ik, Ik Die ben, 160 Joz 3:3 | verbonds des HEEREN, uws Gods, ziet, en de Levietische priesters 161 Joz 3:11 | 11 Ziet, de ark des verbonds van 162 Joz 5:13 | ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover 163 Joz 7:22 | die tot de tent liepen; en ziet, het lag verborgen in zijn 164 Joz 8:4 | En gebood hun, zeggende: Ziet toe, gijlieden zult der 165 Joz 8:8 | HEEREN zult gijlieden doen; ziet, ik heb het ulieden geboden. ~ 166 Joz 8:20 | keerden, zo zagen zij, en ziet, de rook der stad ging op 167 Joz 9:12 | ulieden te reizen; maar ziet, nu is het droog, en het 168 Joz 9:13 | hebben, waren nieuw, maar ziet, zij zijn gescheurd; en 169 Joz 15:2 | af, die tegen het zuiden ziet; ~ 170 Joz 23:11 | Israels hoorden zeggen: Ziet, de kinderen van Ruben, 171 Joz 23:28 | zullen; zo zullen wij zeggen: Ziet de gedaante van het altaar 172 Joz 24:4 | 4 Ziet, ik heb u deze overige volken 173 Joz 24:14 | 14 En ziet, ik ga heden in den weg 174 Joz 25:27 | zeide tot het ganse volk: Ziet, deze steen zal ons tot 175 Ric 1:2 | zeide: Juda zal optrekken; ziet, Ik heb dat land in zijn 176 Ric 3:24 | knechten, en zagen toe, en ziet, de deuren der opperzaal 177 Ric 3:25 | schamens toe gebeid hadden, ziet, zo opende hij de deuren 178 Ric 3:25 | sleutel en deden open; en ziet, hunlieder heer lag ter 179 Ric 4:22 | 22 En ziet, Barak vervolgde Sisera; 180 Ric 4:22 | kwam hij tot haar in, en ziet, Sisera lag dood, en de 181 Ric 5:28 | morgens vroeg opstonden, ziet, zo was het altaar van Baal 182 Ric 6:13 | Toen nu Gideon aankwam, ziet, zo was er een man, die 183 Ric 6:17 | 17 En hij zeide tot hen: Ziet naar mij en doet alzo; en 184 Ric 6:17 | naar mij en doet alzo; en ziet, als ik zal komen aan het 185 Ric 7:15 | lieden van Sukkoth, en zeide: Ziet daar Zebah en Tsalmuna, 186 Ric 8:36 | daarentegen zeide tot hem: Gij ziet de schaduw der bergen voor 187 Ric 8:43 | veld; en hij zag toe, en ziet, het volk trok uit de stad, 188 Ric 10:34 | Mizpa bij zijn huis kwam, ziet, zo ging zijn dochter uit 189 Ric 13:5 | wijngaarden van Thimnath, ziet daar, een jonge leeuw, brullende 190 Ric 13:8 | van de leeuw te bezien, en ziet, een bijenzwerm was in het 191 Ric 17:9 | hebben dat land bezien, en ziet, het is zeer goed; zoudt 192 Ric 17:12 | Machane-Dan, tot op dezen dag; ziet, het is achter Kirjath-Jearim. ~ 193 Ric 18:16 | 16 En ziet, een oud man kwam van zijn 194 Ric 18:22 | hun hart vrolijk maakten, ziet, zo omringden de mannen 195 Ric 18:24 | 24 Ziet, mijn dochter die maagd 196 Ric 18:27 | om zijns weegs te gaan, ziet, zo lag de vrouw, zijn bijwijf, 197 Ric 19:7 | 7 Ziet, gij allen zijt kinderen 198 Ric 19:40 | Benjamin achter zich omzag, ziet, zo ging de brand der stad 199 Ric 20:8 | tot den HEERE te Mizpa? En ziet, van Jabes in Gilead was 200 Ric 20:9 | het volk werd geteld, en ziet, er was niemand van de inwoners 201 Ric 20:19 | 19 Toen zeiden zij: Ziet, er is een feest des HEEREN 202 Ric 20:21 | 21 En let er op, en ziet, als de dochters van Silo 203 Rut 2:4 | 4 En ziet, Boaz kwam van Bethlehem, 204 Rut 3:8 | verschrikte, en om zich greep; en ziet, een vrouw lag aan zijn 205 Rut 4:1 | en zette zich aldaar en ziet, de losser, van welken Boaz 206 1Sa 4:13 | 13 En als hij kwam, ziet, zo zat Eli op een stoel 207 1Sa 5:3 | anderen daags vroeg opstonden, ziet, zo was Dagon op zijn aangezicht 208 1Sa 5:4 | morgens vroeg opstonden, ziet, Dagon lag op zijn aangezicht 209 1Sa 6:9 | 9 Ziet dan toe, indien zij den 210 1Sa 9:12 | antwoordden zij hun, en zeiden: Ziet, hij is voor uw aangezicht; 211 1Sa 9:14 | midden der stad kwamen, ziet, zo ging Samuel uit hun 212 1Sa 10:11 | gekend had, zag, dat hij, ziet, profeteerde met de profeten, 213 1Sa 10:22 | zou? De HEERE dan zeide: Ziet, hij heeft zich tussen de 214 1Sa 10:24 | Samuel tot het ganse volk: Ziet gij, dien de HEERE verkoren 215 1Sa 11:5 | 5 En ziet, Saul kwam achter de runderen 216 1Sa 12:1 | Samuel tot gans Israel: Ziet, ik heb naar ulieder stem 217 1Sa 12:2 | 2 En nu, ziet, daar trekt de koning voor 218 1Sa 12:2 | oud en grijs geworden, en ziet, mijn zonen zijn bij ulieden; 219 1Sa 12:3 | 3 Ziet, hier ben ik, betuigt tegen 220 1Sa 12:13 | 13 En nu, ziet daar den koning, dien gij 221 1Sa 12:13 | dien gij begeerd hebt; en ziet, de HEERE heeft een koning 222 1Sa 12:16 | Ook stelt u nu hier, en ziet die grote zaak, die de HEERE 223 1Sa 12:17 | regen geven; zo weet dan, en ziet, dat uw kwaad groot is, 224 1Sa 12:24 | met uw ganse hart; want ziet, hoe grote dingen Hij bij 225 1Sa 13:10 | het brandoffer te offeren, ziet, zo kwam Samuel; en Saul 226 1Sa 14:11 | zo zeiden de Filistijnen: Ziet, de Hebreen zijn uit de 227 1Sa 14:16 | Gibea-Benjamins zagen, dat, ziet, de menigte versmolt, en 228 1Sa 14:17 | zijn. En zij telden, en ziet, Jonathan en zijn wapendrager 229 1Sa 14:20 | zij kwamen ten strijde; en ziet, het zwaard des enen was 230 1Sa 14:26 | het volk in het woud kwam, ziet, zo was er een honigvloed; 231 1Sa 14:38 | des volks, en verneemt, en ziet, waarin deze zonde heden 232 1Sa 16:7 | het is niet gelijk de mens ziet; want de mens ziet aan, 233 1Sa 16:7 | mens ziet; want de mens ziet aan, wat voor ogen is, maar 234 1Sa 16:7 | voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. ~ 235 1Sa 16:17 | Saul tot zijn knechten: Ziet mij toch naar een man uit, 236 1Sa 17:23 | Toen hij met hen sprak, ziet, zo kwam der kampvechter 237 1Sa 19:16 | Als de boden kwamen, zo ziet, er was een beeld in het 238 1Sa 21:14 | Achis tot zijn knechten: Ziet, gij ziet, dat de man razende 239 1Sa 21:14 | zijn knechten: Ziet, gij ziet, dat de man razende is, 240 1Sa 23:23 | 23 Daarom ziet toe, en verneemt naar alle 241 1Sa 25:19 | heen voor mijn aangezicht; ziet, ik kom achter ulieden; 242 1Sa 25:20 | verborgene des bergs, en ziet, David en zijn mannen kwamen 243 1Sa 25:36 | Abigail tot Nabal kwam, ziet, zo had hij een maaltijd 244 1Sa 25:41 | ter aarde, en zij zeide: Ziet, uw dienstmaagd zij tot 245 1Sa 26:7 | het volk des nachts; en ziet, Saul lag te slapen in den 246 1Sa 28:13 | haar: Vrees niet; maar wat ziet gij? Toen zeide de vrouw 247 1Sa 30:3 | mannen kwamen aan de stad, en ziet, zij was met vuur verbrand; 248 1Sa 30:16 | En hij leidde hem af, en ziet, zij lagen verstrooid over 249 1Sa 30:26 | van den buit, zeggende: Ziet, daar is een zegen voor 250 2Sa 1:2 | op den derden dag, dat, ziet, uit het heirleger van Saul, 251 2Sa 1:6 | gebergte van Gilboa; en ziet, Saul leunde op zijn spies; 252 2Sa 1:6 | leunde op zijn spies; en ziet, de wagens en ritmeesters 253 2Sa 1:18 | Juda den boog zou leren; ziet, het is geschreven in het 254 2Sa 3:22 | 22 En ziet, Davids knechten en Joab 255 2Sa 12:18 | dood was, want zij zeiden: Ziet, als het kind nog levend 256 2Sa 13:34 | ogen op, en zag toe, en ziet, er kwam veel volks van 257 2Sa 13:36 | geeindigd had te spreken, ziet, zo kwamen de zonen des 258 2Sa 14:30 | zeide hij tot zijn knechten: Ziet, het stuk akkers van Joab 259 2Sa 15:15 | de koning verkiezen zal, ziet, hier zijn uw knechten. ~ 260 2Sa 15:24 | 24 En ziet, Zadok was ook daar, en 261 2Sa 15:32 | dat hij aldaar God aanbad; ziet, toen ontmoette hem Husai, 262 2Sa 15:36 | 36 Ziet, hun beide zonen zijn aldaar 263 2Sa 16:1 | hoogte was voortgegaan, ziet, toen ontmoette hem Ziba, 264 2Sa 16:5 | David tot aan Bahurim kwam, ziet, toen kwam van daar een 265 2Sa 16:11 | en tot al zijn knechten: Ziet, mijn zoon, die van mijn 266 2Sa 18:24 | zijn ogen op, en zag, en ziet, er liep een man alleen. ~ 267 2Sa 18:31 | 31 En ziet, Cuschi kwam aan; en Cuschi 268 2Sa 19:8 | het volk weten, zeggende: Ziet, de koning zit in de poort. 269 2Sa 19:41 | 41 En ziet, alle mannen van Israel 270 1Kon 1:22| 22 En ziet, zij sprak nog met den koning, 271 1Kon 1:42| 42 Als hij nog sprak, ziet, zo kwam Jonathan, de zoon 272 1Kon 3:15| En Salomo waakte op, en ziet, het was een droom. En hij 273 1Kon 13:1 | 1 En ziet, een man Gods kwam uit Juda, 274 1Kon 13:3 | de HEERE gesproken heeft; ziet, het altaar zal vaneen gescheurd, 275 1Kon 13:25| 25 En ziet, er gingen lieden voorbij, 276 1Kon 14:19| hoe hij geregeerd heeft, ziet, die zijn geschreven in 277 1Kon 17:10| de poort der stad kwam, ziet, zo was daar een weduwvrouw, 278 1Kon 18:7 | nu Obadja op den weg was, ziet, zo was hem Elia tegemoet; 279 1Kon 19:5 | onder een jeneverboom; en ziet, toen roerde hem een engel 280 1Kon 19:6 | 6 En hij zag om, en ziet, aan zijn hoofdeinde was 281 1Kon 19:9 | en vernachtte aldaar; en ziet, het woord des HEEREN geschiedde 282 1Kon 19:11| aangezicht des HEEREN. En ziet, de HEERE ging voorbij, 283 1Kon 19:13| den ingang der spelonk. En ziet, een stem kwam tot hem, 284 1Kon 20:7 | en zeide: Merkt toch en ziet, dat deze het kwade zoekt; 285 1Kon 20:13| 13 En ziet, een profeet trad tot Achab, 286 2Kon 1:9 | hij tot hem opkwam (want ziet, hij zat op de hoogte eens 287 2Kon 2:11| voortgingen, gaande en sprekende, ziet, zo was er een vurige wagen 288 2Kon 2:19| goed, gelijk als mijn heer ziet; maar het water is kwaad, 289 2Kon 3:20| spijsoffer offert, dat er, ziet, water door den weg van 290 2Kon 4:32| Elisa in het huis kwam, ziet, zo was de jongen dood, 291 2Kon 5:7 | voorwaar, merkt toch, en ziet, dat hij oorzaak tegen mij 292 2Kon 6:13| hij zeide: Gaat heen, en ziet, waar hij is, dat ik zende 293 2Kon 6:15| vroeg op, en ging uit; en ziet, een heir omringde de stad 294 2Kon 6:17| jongen, dat hij zag; en ziet, de berg was vol vurige 295 2Kon 6:20| ogen, dat zij zagen; en ziet, zij waren in het midden 296 2Kon 6:25| honger in Samaria; want ziet, zij belegerden ze, totdat 297 2Kon 6:30| voortging; en het volk zag, dat, ziet, een zak van binnen over 298 2Kon 6:32| mijn hoofd af te nemen? Ziet toe, als die bode komt, 299 2Kon 6:33| Als hij nog met hen sprak, ziet, zo kwam de bode tot hem 300 2Kon 7:5 | leger der Syriers kwamen, ziet, toen was er niemand. ~ 301 2Kon 7:10| het leger der Syriers, en ziet, niemand was daar, noch 302 2Kon 7:14| zeggende: Gaat henen, en ziet. ~ 303 2Kon 7:15| na tot de Jordaan toe; en ziet, de ganse weg was vol van 304 2Kon 8:5 | dode had levend gemaakt, ziet, zo riep de vrouw, welker 305 2Kon 9:5 | 5 En toen hij inkwam, ziet, daar zaten de hoofdmannen 306 2Kon 9:34| gedronken had, zeide hij: Ziet nu naar die vervloekte, 307 2Kon 10:3 | 3 Zo ziet naar den beste en gerechtigste 308 2Kon 10:4 | vreesden gans zeer, en zeiden: Ziet, twee koningen bestonden 309 2Kon 10:9 | Gij zijt rechtvaardig. Ziet, ik heb een verbintenis 310 2Kon 10:23| van Baal: Onderzoekt, en ziet toe, dat hier misschien 311 2Kon 11:14| 14 En zij zag toe, en ziet, de koning stond bij den 312 2Kon 14:21| man begroeven, dat zij, ziet, een bende zagen; zo wierpen 313 2Kon 16:11| geschiedenissen van Zacharia, ziet, dat is geschreven in het 314 2Kon 16:15| verbintenis, die hij maakte, ziet, die zijn geschreven in 315 2Kon 16:26| al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het 316 2Kon 16:31| al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het 317 2Kon 19:26| leeuwen onder hen gezonden, en ziet, zij doden hen, dewijl zij 318 2Kon 21:9 | koning van Cusch, zeggen: Ziet, hij is uitgetogen om tegen 319 2Kon 21:35| morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren dode lichamen. ~ 320 2Kon 23:12| de HEERE, de God Israels: Ziet, Ik zal een kwaad over Jeruzalem 321 1Kro 9:1 | geslachtsregisters geteld, en ziet, zij zijn geschreven in 322 1Kro 11:25| 25 Ziet, hij was de heerlijkste 323 1Kro 30:29| de eerste en de laatste, ziet, die zijn geschreven in 324 2Kro 7:18| mensen op de aarde wonen? Ziet de hemelen, ja, de hemel 325 2Kro 14:12| 12 Daarom ziet, God is met ons aan de spitse, 326 2Kro 14:14| 14 Toen nu Juda omzag, ziet, zo hadden zij den strijd 327 2Kro 17:11| 11 En ziet, de geschiedenissen van 328 2Kro 17:11| de eerste met de laatste, ziet, zij zijn beschreven in 329 2Kro 20:6 | hij zeide tot de richters: Ziet wat gij doet, want gij houdt 330 2Kro 20:11| 11 En ziet, Amarja, den hoofdpriester, 331 2Kro 21:16| Trekt morgen tot hen af; ziet, zij komen op bij den opgang 332 2Kro 21:17| stelt uzelven, staat en ziet het heil des HEEREN met 333 2Kro 21:24| zich naar de menigte; en ziet, het waren dode lichamen, 334 2Kro 21:34| de eerste en de laatste, ziet, die zijn geschreven in 335 2Kro 23:16| koning; en hij zeide tot hen: Ziet, de zoon des konings zal 336 2Kro 23:26| 13 En zij zag toe; en ziet, de koning stond bij zijn 337 2Kro 24:27| gebouw van het huis Gods, ziet, zij zijn geschreven in 338 2Kro 25:26| de eerste en de laatste, ziet, zijn die niet geschreven 339 2Kro 26:20| en al de priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn 340 2Kro 27:7 | krijgen, en zijn wegen, ziet, zij zijn geschreven in 341 2Kro 28:9 | kwam, en zeide tot hen: Ziet, door de grimmigheid des 342 2Kro 28:26| de eerste en de laatste, ziet, zij zijn geschreven in 343 2Kro 29:8 | aanfluiting, gelijk als gij ziet met uw ogen. ~ 344 2Kro 29:9 | 9 Want ziet, onze vaders zijn door het 345 2Kro 30:7 | overgegeven heeft, gelijk als gij ziet. ~ 346 2Kro 32:32| en zijn goeddadigheden, ziet, die zijn geschreven in 347 2Kro 33:18| HEERE, den God Israels, ziet, die zijn in de geschiedenissen 348 2Kro 33:19| eer hij vernederd werd, ziet, dat is beschreven in de 349 2Kro 35:25| inzetting in Israel; en ziet, zij zijn geschreven in 350 2Kro 35:27| de eerste en de laatste, ziet, die zijn geschreven in 351 2Kro 36:25| inzetting in Israel; en ziet, zij zijn geschreven in 352 2Kro 36:27| de eerste en de laatste, ziet, die zijn geschreven in 353 2Kro 37:8 | wat aan hem gevonden werd, ziet, dat is geschreven in het 354 Neh 2:17 | zeide ik tot hen: Gijlieden ziet de ellende, waarin wij zijn, 355 Neh 5:5 | zijn als hun kinderen; en ziet, wij onderwerpen onze zonen 356 Neh 6:12 | 12 Want ik merkte, en ziet, God had hem niet gezonden; 357 Est 48 | den Jood: Ziet, het huis van Haman heb 358 Job 3:7 | 7 Ziet, diezelve nacht zij eenzaam; 359 Job 7:8 | oog desgenen, die mij nu ziet, zal mij niet zien; uw ogen 360 Job 8:17 | springader ingevlochten; hij ziet een stenige plaats. ~ 361 Job 10:4 | Hebt Gij vleselijke ogen, ziet Gij, gelijk een mens ziet? ~ 362 Job 10:4 | ziet Gij, gelijk een mens ziet? ~ 363 Job 11:11 | de ijdele lieden en Hij ziet de ondeugd; zou Hij dan 364 Job 12:14 | 14 Ziet, Hij breekt af, en het zal 365 Job 12:15 | 15 Ziet, Hij houdt de wateren op, 366 Job 13:1 | 1 Ziet, dat alles heeft mijn oog 367 Job 13:15 | 15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou 368 Job 13:18 | 18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk 369 Job 19:7 | 7 Ziet, ik roep, geweld! doch word 370 Job 21:5 | 5 Ziet mij aan, en wordt verbaasd, 371 Job 21:16 | 16 Doch ziet, hun goed is niet in hun 372 Job 21:27 | 27 Ziet, ik weet ulieder gedachten, 373 Job 22:11 | 11 Of gij ziet de duisternis niet, en des 374 Job 22:14 | verberging, dat Hij niet ziet; en Hij bewandelt den omgang 375 Job 24:5 | 5 Ziet, zij zijn woudezels in de 376 Job 26:14 | 14 Ziet, dit zijn maar uiterste 377 Job 27:12 | 12 Ziet, gij zelve allen hebt het 378 Job 28:10 | stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke. ~ 379 Job 28:24 | de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. ~ 380 Job 31:4 | 4 Ziet Hij niet mijn wegen, en 381 Job 32:11 | 11 Ziet, ik heb gewacht op ulieder 382 Job 32:12 | nu acht op u gegeven heb, ziet, er is niemand, die Job 383 Job 32:19 | 19 Ziet, mijn buik is als de wijn, 384 Job 34:21 | op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden. ~ 385 Job 36:54 | 21 En nu ziet men het licht niet als het 386 Job 36:57 | vreze Hem de lieden; Hij ziet geen wijzen van harte aan. ~  ~  ~ 387 Job 41:5 | heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog. ~ 388 Psa 7:15 | 15 Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid, 389 Psa 10:11 | aangezicht verborgen, Hij ziet niet in eeuwigheid. ~ 390 Psa 10:14 | 14 Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt 391 Psa 11:2 | 2Want ziet, de goddelozen spannen den 392 Psa 33:13 | schouwt uit den hemel, en ziet alle mensenkinderen. ~ 393 Psa 33:14 | 14 Hij ziet uit van Zijn vaste woonplaats 394 Psa 33:18 | 18 Ziet, des HEEREN oog is over 395 Psa 34:13 | schouwt uit den hemel, en ziet alle mensenkinderen. 396 Psa 34:14 | 14 Hij ziet uit van Zijn vaste woonplaats 397 Psa 34:18 | 18 Ziet, des HEEREN oog is over 398 Psa 35:9 | 9 Teth. Smaakt en ziet, dat de HEERE goed is; welgelukzalig 399 Psa 38:13 | Heere belacht hem, want Hij ziet, dat zijn dag komt. ~ 400 Psa 48:5 | 5 Want ziet, de koningen waren vergaderd; 401 Psa 49:11 | 11 Want hij ziet, dat de wijzen sterven, 402 Psa 50:18 | 18 Indien gij een dief ziet, zo loopt gij met hem; en 403 Psa 52:9 | 9 Ziet den man, die God niet stelde 404 Psa 55:8 | 8 Ziet, ik zou ver wegzwerven, 405 Psa 64:9 | zichzelven; een ieder, die hen ziet, zal zich wegpakken. ~ 406 Psa 66:5 | 5 Komt en ziet Gods daden; Hij is vreselijk 407 Psa 68:34 | hemelen, Die van ouds is; ziet, Hij geeft Zijn stem, een 408 Psa 73:12 | 12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans 409 Psa 73:15 | Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn 410 Psa 73:27 | 27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen 411 Psa 78:20 | 20 Ziet, Hij heeft den rotssteen 412 Psa 87:4 | degenen, die Mij kennen; ziet, de Filistijn, en de Tyrier, 413 Psa 94:7 | 7 En zeggen: De HEERE ziet het niet, en de God van 414 Psa 97:4 | de wereld; het aardrijk ziet ze en het beeft. ~ 415 Psa 113:6 | 6Die zeer laag ziet, in den hemel en op de aarde. ~ 416 Psa 132:6 | 6 Ziet, wij hebben van haar gehoord 417 Psa 133:1 | lied Hammaaloth, van David. Ziet, hoe goed en hoe liefelijk 418 Psa 134:1 | 1Een lied Hammaaloth. Ziet, looft den HEERE, alle gij 419 Psa 138:6 | HEERE is hoog, nochtans ziet Hij de nederige aan, en 420 Psa 142:5 | uit ter rechterhand, en ziet, zo was er niemand, die 421 Spre 1:23| u tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden 422 Spre 7:10| 10      En ziet, een vrouw ontmoette hem 423 Spre 11:31| 31      Ziet, den rechtvaardige wordt 424 Spre 22:3 | Een kloekzinnig mens ziet het kwaad, en verbergt zich; 425 Spre 24:12| 12      Wanneer gij zegt: Ziet, wij weten dat niet; zal 426 Spre 24:31| 31      En ziet, hij was gans opgeschoten 427 Spre 27:12| 12      De kloekzinnige ziet het kwaad, en verbergt zich; 428 Pred 1:10| waarvan men zou kunnen zeggen: Ziet dat, het is nieuw? Het is 429 Pred 1:14| onder de zon geschieden; en ziet, het was al ijdelheid en 430 Pred 2:11| ik werkende gearbeid had; ziet, het was al ijdelheid en 431 Pred 3:22| daarhenen brengen, dat hij ziet, hetgeen na hem      geschieden 432 Pred 4:1 | onder de zon geschieden; en ziet, er waren de tranen der 433 Pred 5:7 | gerichts en der gerechtigheid ziet in een landschap, verwonder 434 Pred 5:17| 17      Ziet, wat ik gezien heb, een 435 Pred 7:27| 27      Ziet, dit heb ik gevonden, zegt 436 Pred 7:29| 29      Alleenlijk ziet, dit heb ik gevonden, dat 437 Pred 8:16| des nachts, den slaap niet ziet met zijne      ogen; ~ 438 Pred 11:4 | zaaien, en wie op de wolken ziet, die zal niet maaien. ~ 439 Hoo 1:6 | 6      Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig 440 Hoo 2:8 | de stem mijns Liefsten, ziet Hem, Hij komt, springende 441 Hoo 2:9 | of een welp der herten; ziet, Hij staat achter onzen 442 Hoo 3:7 | 7      Ziet, het bed, dat Salomo heeft, 443 Hoo 6:13 | wij u mogen aanzien. Wat ziet gijlieden de Sulammith aan? 444 Hoo 7:4 | Libanon, die tegen Damaskus ziet. ~ 445 Jes 3:1 | 1      Want ziet, de Heere, HEERE der heirscharen, 446 Jes 5:7 | gewacht naar recht, maar ziet,      het is schurftheid, 447 Jes 5:7 | naar gerechtigheid, maar ziet, het is geschreeuw. ~ 448 Jes 5:26 | het einde der aarde; en ziet, haastelijk, snellijk zullen 449 Jes 5:30 | men de aarde aanzien, maar ziet, er zal duisternis en benauwdheid 450 Jes 6:9 | verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet. ~ 451 Jes 7:14 | ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, 452 Jes 8:7 | 7      Daarom ziet, zo zal de Heere over hen 453 Jes 8:18 | 18      Ziet, ik en de kinderen, die 454 Jes 8:22 | de aarde aanschouwen zal, ziet, er zal benauwdheid en duisternis 455 Jes 10:33 | 33      Doch ziet, de Heere HEERE der heirscharen 456 Jes 12:2 | 2   Ziet, God is mijn Heil, ik zal 457 Jes 13:9 | 9      Ziet, de dag des HEEREN komt, 458 Jes 13:17 | 17      Ziet, Ik zal de Meden tegen hen 459 Jes 17:1 | De last van Damaskus. Ziet, Damaskus zal weggenomen 460 Jes 17:14 | Ten tijde des avonds, ziet, zo is er verschrikking, 461 Jes 19:1 | De last van Egypte. Ziet, de HEERE rijdt op een snelle 462 Jes 20:6 | zullen te dien dage zeggen: Ziet, alzo is het gegaan dien, 463 Jes 21:6 | laat hem aanzeggen, wat hij ziet. ~ 464 Jes 22:13 | 13      Maar ziet, er is vreugde en blijdschap 465 Jes 23:13 | 13      Ziet, het land der Chaldeen; 466 Jes 24:1 | 1      Ziet, de HEERE maakt het land 467 Jes 25:9 | zal te dien dage zeggen: Ziet, Deze is onze God; wij hebben 468 Jes 26:10 | gans richtig land, en hij ziet de hoogheid des HEEREN niet 469 Jes 26:21 | 21      Want ziet, de HEERE zal uit Zijn plaats 470 Jes 28:2 | 2      Ziet, de Heere heeft een sterke 471 Jes 28:4 | welke, wanneer ze iemand ziet,      terwijl zij nog in 472 Jes 28:16 | alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik leg een grondsteen in 473 Jes 29:8 | een hongerige droomt, en ziet, hij eet; maar als hij ontwaakt, 474 Jes 29:8 | een dorstige droomt, en ziet, hij drinkt; maar      als 475 Jes 29:8 | maar      als hij ontwaakt, ziet, zo is hij nog mat, en zijn 476 Jes 29:14 | 14      Daarom, ziet, Ik zal voorts wonderlijk 477 Jes 29:15 | geschieden, en zij zeggen: Wie ziet ons, en wie kent      ons? ~ 478 Jes 30:10 | daar zeggen tot de zieners: Ziet niet; en tot de schouwers: 479 Jes 30:27 | 27      Ziet, de Naam des HEEREN komt 480 Jes 32:1 | 1      Ziet, een koning zal regeren 481 Jes 33:7 | 7      Ziet, hun allersterksten roepen 482 Jes 34:5 | dronken geworden in den hemel; ziet, het zal ten oordeel nederdalen 483 Jes 35:4 | Weest sterk, en vreest niet; ziet, ulieder God zal ter wrake 484 Jes 37:36 | morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren dode      485 Jes 40:10 | 10      Ziet, de Heere HEERE zal komen 486 Jes 40:10 | en Zijn arm zal heersen; ziet, Zijn loon is bij Hem, en 487 Jes 40:15 | 15      Ziet, de volken zijn geacht als 488 Jes 40:15 | stofje van de weegschaal; ziet, Hij werpt de eilanden henen 489 Jes 40:26 | Heft uw ogen op omhoog, en ziet, Wie deze dingen geschapen 490 Jes 41:11 | 11      Ziet, zij zullen beschaamd en 491 Jes 41:15 | 15      Ziet, Ik heb u tot een scherpe 492 Jes 41:24 | 24      Ziet, gijlieden zijt minder dan 493 Jes 41:29 | 29      Ziet, zij zijn altemaal ijdelheid, 494 Jes 42:1 | 1      Ziet, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, 495 Jes 42:9 | 9      Ziet, de voorgaande dingen zijn 496 Jes 42:20 | 20      Gij ziet wel veel dingen, maar gij 497 Jes 43:19 | 19      Ziet, Ik zal wat nieuws maken, 498 Jes 44:11 | 11      Ziet, al hun medegenoten zullen 499 Jes 47:10 | gij hebt gezegd: Niemand ziet mij; uw wijsheid en uw wetenschap 500 Jes 47:14 | 14      Ziet, zij zullen zijn als stoppelen,


1-500 | 501-1000 | 1001-1125

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License