1-500 | 501-1000 | 1001-1125
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:29 | 29 En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende
2 Gen 1:31 | wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen
3 Gen 3:22 | Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als
4 Gen 6:12 | Toen zag God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want
5 Gen 8:11 | tegen den avondtijd; en ziet, een afgebroken olijfblad
6 Gen 8:13 | der ark af, en zag toe, en ziet, de aardbodem was gedroogd. ~
7 Gen 9:9 | 9 Maar Ik, ziet, Ik richt Mijn verbond op
8 Gen 11:6 | 6 En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn enerlei volk,
9 Gen 13:15 | Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan
10 Gen 14:28 | 4 En ziet, het woord des HEEREN was
11 Gen 14:36 | diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis
12 Gen 14:41 | en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven
13 Gen 15:5 | uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft,
14 Gen 15:14 | put, den put Lachai-Roi; ziet, hij is tussen Kades en
15 Gen 17:2 | zijn ogen op en zag; en ziet, daar stonden drie mannen
16 Gen 17:9 | huisvrouw? En hij zeide: Ziet, in de tent. ~
17 Gen 18:2 | 2 En hij zeide: Ziet nu, mijne heren! keert toch
18 Gen 18:8 | 8 Ziet toch, ik heb twee dochters,
19 Gen 18:20 | 20 Ziet toch, deze stad is nabij,
20 Gen 18:28 | die vlakte; en hij zag, en ziet, er ging een rook van het
21 Gen 21:13 | zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter was een ram in de
22 Gen 23:15 | geeindigd had te spreken, ziet, zo kwam Rebekka uit, welke
23 Gen 23:30 | kwam hij tot dien man, en ziet, hij stond bij de kemelen,
24 Gen 23:45 | te spreken in mijn hart, ziet, zo kwam Rebekka uit, en
25 Gen 23:63 | zijn ogen op en zag toe, en ziet, de kemelen kwamen! ~
26 Gen 23:91 | vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in
27 Gen 24:8 | uitkeek, en hij zag, dat, ziet, Izak was jokkende met Rebekka
28 Gen 26:12 | 12 En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld
29 Gen 26:12 | aan de hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen
30 Gen 26:13 | 13 En ziet, de HEERE stond op dezelve
31 Gen 27:2 | 2 En hij zag toe, en ziet, er was een put in het veld;
32 Gen 27:2 | een put in het veld; en ziet, er waren drie kudden schapen
33 Gen 27:7 | 7 En hij zeide: Ziet, het is nog hoog dag, het
34 Gen 27:25 | geschiedde des morgens, en ziet, het was Lea. Daarom zeide
35 Gen 28:2 | aangezicht van Laban aan, en ziet, het was jegens hem niet
36 Gen 28:10 | ik zag in den droom; en ziet, de bokken, die de kudden
37 Gen 28:43 | mijn kudde, ja, al wat gij ziet, dat is mijn; en wat zoude
38 Gen 30:1 | zijn ogen op en zag; en ziet, Ezau kwam, en vierhonderd
39 Gen 31:21 | daarin handelen, en het land (ziet het is wijd van begrip)
40 Gen 34:7 | 7 En ziet, wij waren schoven bindende
41 Gen 34:7 | het midden des velds; en ziet, mijn schoof stond op, en
42 Gen 34:7 | en bleef ook staande; en ziet, uw schoven kwamen rondom,
43 Gen 34:9 | broederen; en hij zeide: Ziet, ik heb nog een droom gedroomd,
44 Gen 34:9 | nog een droom gedroomd, en ziet, de zon, en de maan en elf
45 Gen 34:15 | En een man vond hem (want ziet, hij was dwalende in het
46 Gen 34:19 | zeiden de een tot den ander: Ziet, daar komt die meester-dromer
47 Gen 34:25 | hun ogen op, en zagen, en ziet, een reisgezelschap van
48 Gen 34:29 | tot den kuil wederkeerde, ziet, zo was Jozef niet in den
49 Gen 35:27 | tijde, als zij baren zou, ziet, zo waren tweelingen in
50 Gen 35:29 | zijn hand weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit;
51 Gen 36:14 | sprak tot hen, zeggende: Ziet, hij heeft ons den Hebreeuwsen
52 Gen 36:29 | en hij zag hen aan, en ziet, zij waren ontsteld. ~
53 Gen 37:1 | jaren, dat Farao droomde, en ziet, hij stond aan de rivier. ~
54 Gen 37:2 | 2 En ziet, uit de rivier kwamen op
55 Gen 37:3 | 3 En ziet, zeven andere koeien kwamen
56 Gen 37:5 | en droomde andermaal; en ziet, zeven aren rezen op, in
57 Gen 37:6 | 6 En ziet, zeven dunne en van den
58 Gen 37:7 | Toen ontwaakte Farao, en ziet, het was een droom. ~
59 Gen 38:1 | Jakob tot zijn zonen: Waarom ziet gij op elkander? ~
60 Gen 38:2 | 2 Voorts zeide hij: Ziet, ik heb gehoord, dat er
61 Gen 38:22 | niet; en ook zijn bloed, ziet, het wordt gezocht! ~
62 Gen 38:27 | zag hij zijn geld; want ziet, het was in den mond van
63 Gen 38:28 | wedergekeerd; daartoe ook, ziet, het is in mijn zak! Toen
64 Gen 38:35 | zij hun zakken ledigden, ziet, zo had een iegelijk den
65 Gen 40:31 | het geschieden, als hij ziet, dat de jongeling er niet
66 Gen 41:12 | 12 En ziet, uw ogen zien het, en de
67 Gen 43:23 | zeide Jozef tot het volk: Ziet, ik heb heden u en uw land
68 Gen 43:23 | land gekocht voor Farao; ziet, daar is zaad voor u, opdat
69 Exo 1:9 | Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israels
70 Exo 1:16 | Hebreinnen in het baren helpt, en ziet haar op de stoelen; is het
71 Exo 2:6 | zag zij dat knechtje; en ziet, het jongsken weende; en
72 Exo 2:13 | ging hij wederom uit, en ziet, twee Hebreeuwse mannen
73 Exo 3:2 | braambos; en hij zag, en ziet, het braambos brandde in
74 Exo 4:6 | daarna trok hij ze uit, en ziet, zijn hand was melaats,
75 Exo 4:7 | hij ze uit zijn boezem, en ziet, zij was weder als zijn
76 Exo 4:14 | tegemoet; wanneer hij u ziet, zo zal hij in zijn hart
77 Exo 5:5 | 5 Verder zeide Farao: Ziet, het volk des lands is alreeds
78 Exo 5:16 | Maakt de tichelstenen; en ziet, uw knechten worden geslagen,
79 Exo 9:7 | En Farao zond er heen, en ziet, van het vee van Israel
80 Exo 10:10 | kinderen zal trekken laten: ziet toe, want er is kwaad voor
81 Exo 10:28 | niet meer mijn aangezicht ziet; want op welken dag gij
82 Exo 14:10 | Israels hun ogen op, en ziet, de Egyptenaars togen achter
83 Exo 14:13 | Vreest niet, staat vast, en ziet het heil des HEEREN, dat
84 Exo 16:10 | de woestijn keerden, zo ziet, de heerlijkheid des HEEREN
85 Exo 16:14 | liggende dauw opgevaren was, zo ziet, over de woestijn was een
86 Exo 16:29 | 29 Ziet, omdat de HEERE ulieden
87 Exo 22:10 | weggedreven, dat het niemand ziet; ~
88 Exo 23:5 | haters ezel onder zijn last ziet liggen, zult gij dan nalatig
89 Exo 23:20 | 20 Ziet, Ik zende een Engel voor
90 Exo 24:8 | het volk; en hij zeide: Ziet, dit is het bloed des verbonds,
91 Exo 24:14 | wij weder tot u komen; en ziet, Aaron en Hur zijn bij u;
92 Exo 34:53 | Israels Mozes aanzagen, ziet, zo glinsterde het vel zijns
93 Exo 35:30 | tot de kinderen Israels: Ziet, de HEERE heeft met name
94 Exo 39:43 | bezag het ganse werk, en ziet, zij hadden het gemaakt,
95 Lev 10:16 | den bok des zondoffers; en ziet, hij was verbrand. Dies
96 Lev 10:18 | 18 Ziet, deszelfs bloed is niet
97 Lev 13:5 | dag hem bezien; indien, ziet, de plaag, naar dat hij
98 Lev 13:6 | zevenden dag bezien; indien, ziet, de plaag ingetrokken, en
99 Lev 13:8 | priester merken zal, dat, ziet, de verzwering in het vel
100 Lev 13:10 | priester merken zal, dat, ziet, een wit gezwel in het vel
101 Lev 13:13 | priester merken zal, dat, ziet, de melaatsheid zijn gehele
102 Lev 13:17 | bezien zal hebben, dat, ziet, de plaag in wit veranderd
103 Lev 13:20 | priester merken zal, dat, ziet, haar aanzien lager is dan
104 Lev 13:21 | bezien zal hebben, dat, ziet, geen wit haar daaraan is,
105 Lev 13:25 | gezien zal hebben, dat, ziet, het haar op de blaar in
106 Lev 13:26 | priester die merken zal, dat, ziet, op de blaar geen wit haar
107 Lev 13:30 | zal bezien hebben, dat, ziet, haar aanzien dieper is
108 Lev 13:31 | zal bezien hebben, dat, ziet, haar aanzien niet dieper
109 Lev 13:32 | zevenden dag bezien; indien, ziet, de schurftheid niet uitgespreid,
110 Lev 13:34 | zevenden dag bezien; indien, ziet, de schurftheid in het vel
111 Lev 13:36 | zal bezien hebben, dat, ziet, de schurftheid in het vel
112 Lev 13:39 | zal gemerkt hebben, dat, ziet, ingetrokken witte blaren
113 Lev 13:43 | zal bezien hebben, dat, ziet, het gezwel van die plaag
114 Lev 13:53 | priester zal zien, dat, ziet, de plaag aan het kleed,
115 Lev 13:55 | zal bezien hebben, dat, ziet, de plaag haar gedaante
116 Lev 13:56 | priester merken zal, dat, ziet, die plaag, nadat zij zal
117 Lev 14:3 | priester merken zal, dat, ziet, die plaag der melaatsheid
118 Lev 14:37 | die plaag bezien zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden
119 Lev 14:39 | indien hij merken zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden
120 Lev 14:44 | hij nu zal merken, dat, ziet, die plaag aan dat huis
121 Lev 14:48 | zijn, en zal merken, dat, ziet, die plaag aan dat huis
122 Lev 24:20 | eten in het zevende jaar? Ziet, wij zullen niet zaaien,
123 Num 12:10 | week van boven de tent; en ziet, Mirjam was melaats, wit
124 Num 12:10 | Aaron zag Mirjam aan, en ziet, zij was melaats. ~
125 Num 14:40 | hoogte des bergs, zeggende: Ziet, hier zijn wij, en wij zullen
126 Num 16:42 | de tent der samenkomst, ziet, zo bedekte haar die wolk;
127 Num 16:47 | midden der gemeente, en ziet, de plaag had aangevangen
128 Num 17:8 | der getuigenis inging; en ziet, Aarons staf, voor het huis
129 Num 18:8 | der getuigenis inging; en ziet, Aarons staf, voor het huis
130 Num 20:16 | leidde ons uit Egypte; en ziet, wij zijn te Kades, en stad
131 Num 21:20 | en dat tegen de wildernis ziet. ~
132 Num 23:6 | nu tot hem wederkeerde, ziet, zo stond hij bij zijn brandoffer,
133 Num 23:9 | heuvelen aanschouw ik hem; ziet, dat volk zal alleen wonen,
134 Num 23:17 | 17 Toen hij tot hem kwam, ziet, zo stond hij bij zijn brandoffer,
135 Num 23:21 | ongerechtigheid in Jakob; ook ziet Hij niet aan de boosheid
136 Num 23:28 | Peor, die tegen de woestijn ziet. ~
137 Num 24:4 | gezicht des Almachtigen ziet; die verrukt wordt, en wien
138 Num 24:16 | gezicht des Almachtigen ziet, die verrukt wordt, en wien
139 Num 25:6 | 6 En ziet, een man uit de kinderen
140 Num 31:16 | 16 Ziet, deze waren, door den raad
141 Num 31:54 | het land van Gilead, en ziet, deze plaats was een plaats
142 Num 31:67 | 14 En ziet, gijlieden zijt opgestaan
143 Num 31:76 | daarentegen alzo niet zult doen, ziet, zo hebt gij tegen den HEERE
144 Deu 1:8 | 8 Ziet, Ik heb dat land gegeven
145 Deu 1:10 | heeft u vermenigvuldigd, en ziet, gij zijt heden als de sterren
146 Deu 1:21 | 21 Ziet, de HEERE, uw God, heeft
147 Deu 2:24 | gaat over de beek Arnon; ziet, Ik heb Sihon, den koning
148 Deu 3:11 | der reuzen overgebleven; ziet, zijn bedstede, zijnde een
149 Deu 4:5 | 5 Ziet, ik heb u geleerd de inzettingen
150 Deu 9:16 | 16 En ik zag toe, en ziet, gij hadt tegen den HEERE,
151 Deu 10:14 | 14 Ziet, des HEEREN, uws Gods, is
152 Deu 11:26 | 26 Ziet, ik stel ulieden heden voor,
153 Deu 13:14 | naspeuren, en wel navragen; en ziet, het is de waarheid, de
154 Deu 17:4 | het wel onderzoeken; en ziet, het is de waarheid, de
155 Deu 19:18 | zullen wel onderzoeken; en ziet, de getuige is een vals
156 Deu 22:17 | 17 En ziet, hij heeft oorzaak van opspraak
157 Deu 30:15 | 15 Ziet, ik heb u heden voorgesteld
158 Deu 31:27 | wederspannigheid, en uw harden nek. Ziet, terwijl ik nog heden met
159 Deu 32:39 | 39 Ziet nu, dat Ik, Ik Die ben,
160 Joz 3:3 | verbonds des HEEREN, uws Gods, ziet, en de Levietische priesters
161 Joz 3:11 | 11 Ziet, de ark des verbonds van
162 Joz 5:13 | ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover
163 Joz 7:22 | die tot de tent liepen; en ziet, het lag verborgen in zijn
164 Joz 8:4 | En gebood hun, zeggende: Ziet toe, gijlieden zult der
165 Joz 8:8 | HEEREN zult gijlieden doen; ziet, ik heb het ulieden geboden. ~
166 Joz 8:20 | keerden, zo zagen zij, en ziet, de rook der stad ging op
167 Joz 9:12 | ulieden te reizen; maar ziet, nu is het droog, en het
168 Joz 9:13 | hebben, waren nieuw, maar ziet, zij zijn gescheurd; en
169 Joz 15:2 | af, die tegen het zuiden ziet; ~
170 Joz 23:11 | Israels hoorden zeggen: Ziet, de kinderen van Ruben,
171 Joz 23:28 | zullen; zo zullen wij zeggen: Ziet de gedaante van het altaar
172 Joz 24:4 | 4 Ziet, ik heb u deze overige volken
173 Joz 24:14 | 14 En ziet, ik ga heden in den weg
174 Joz 25:27 | zeide tot het ganse volk: Ziet, deze steen zal ons tot
175 Ric 1:2 | zeide: Juda zal optrekken; ziet, Ik heb dat land in zijn
176 Ric 3:24 | knechten, en zagen toe, en ziet, de deuren der opperzaal
177 Ric 3:25 | schamens toe gebeid hadden, ziet, zo opende hij de deuren
178 Ric 3:25 | sleutel en deden open; en ziet, hunlieder heer lag ter
179 Ric 4:22 | 22 En ziet, Barak vervolgde Sisera;
180 Ric 4:22 | kwam hij tot haar in, en ziet, Sisera lag dood, en de
181 Ric 5:28 | morgens vroeg opstonden, ziet, zo was het altaar van Baal
182 Ric 6:13 | Toen nu Gideon aankwam, ziet, zo was er een man, die
183 Ric 6:17 | 17 En hij zeide tot hen: Ziet naar mij en doet alzo; en
184 Ric 6:17 | naar mij en doet alzo; en ziet, als ik zal komen aan het
185 Ric 7:15 | lieden van Sukkoth, en zeide: Ziet daar Zebah en Tsalmuna,
186 Ric 8:36 | daarentegen zeide tot hem: Gij ziet de schaduw der bergen voor
187 Ric 8:43 | veld; en hij zag toe, en ziet, het volk trok uit de stad,
188 Ric 10:34 | Mizpa bij zijn huis kwam, ziet, zo ging zijn dochter uit
189 Ric 13:5 | wijngaarden van Thimnath, ziet daar, een jonge leeuw, brullende
190 Ric 13:8 | van de leeuw te bezien, en ziet, een bijenzwerm was in het
191 Ric 17:9 | hebben dat land bezien, en ziet, het is zeer goed; zoudt
192 Ric 17:12 | Machane-Dan, tot op dezen dag; ziet, het is achter Kirjath-Jearim. ~
193 Ric 18:16 | 16 En ziet, een oud man kwam van zijn
194 Ric 18:22 | hun hart vrolijk maakten, ziet, zo omringden de mannen
195 Ric 18:24 | 24 Ziet, mijn dochter die maagd
196 Ric 18:27 | om zijns weegs te gaan, ziet, zo lag de vrouw, zijn bijwijf,
197 Ric 19:7 | 7 Ziet, gij allen zijt kinderen
198 Ric 19:40 | Benjamin achter zich omzag, ziet, zo ging de brand der stad
199 Ric 20:8 | tot den HEERE te Mizpa? En ziet, van Jabes in Gilead was
200 Ric 20:9 | het volk werd geteld, en ziet, er was niemand van de inwoners
201 Ric 20:19 | 19 Toen zeiden zij: Ziet, er is een feest des HEEREN
202 Ric 20:21 | 21 En let er op, en ziet, als de dochters van Silo
203 Rut 2:4 | 4 En ziet, Boaz kwam van Bethlehem,
204 Rut 3:8 | verschrikte, en om zich greep; en ziet, een vrouw lag aan zijn
205 Rut 4:1 | en zette zich aldaar en ziet, de losser, van welken Boaz
206 1Sa 4:13 | 13 En als hij kwam, ziet, zo zat Eli op een stoel
207 1Sa 5:3 | anderen daags vroeg opstonden, ziet, zo was Dagon op zijn aangezicht
208 1Sa 5:4 | morgens vroeg opstonden, ziet, Dagon lag op zijn aangezicht
209 1Sa 6:9 | 9 Ziet dan toe, indien zij den
210 1Sa 9:12 | antwoordden zij hun, en zeiden: Ziet, hij is voor uw aangezicht;
211 1Sa 9:14 | midden der stad kwamen, ziet, zo ging Samuel uit hun
212 1Sa 10:11 | gekend had, zag, dat hij, ziet, profeteerde met de profeten,
213 1Sa 10:22 | zou? De HEERE dan zeide: Ziet, hij heeft zich tussen de
214 1Sa 10:24 | Samuel tot het ganse volk: Ziet gij, dien de HEERE verkoren
215 1Sa 11:5 | 5 En ziet, Saul kwam achter de runderen
216 1Sa 12:1 | Samuel tot gans Israel: Ziet, ik heb naar ulieder stem
217 1Sa 12:2 | 2 En nu, ziet, daar trekt de koning voor
218 1Sa 12:2 | oud en grijs geworden, en ziet, mijn zonen zijn bij ulieden;
219 1Sa 12:3 | 3 Ziet, hier ben ik, betuigt tegen
220 1Sa 12:13 | 13 En nu, ziet daar den koning, dien gij
221 1Sa 12:13 | dien gij begeerd hebt; en ziet, de HEERE heeft een koning
222 1Sa 12:16 | Ook stelt u nu hier, en ziet die grote zaak, die de HEERE
223 1Sa 12:17 | regen geven; zo weet dan, en ziet, dat uw kwaad groot is,
224 1Sa 12:24 | met uw ganse hart; want ziet, hoe grote dingen Hij bij
225 1Sa 13:10 | het brandoffer te offeren, ziet, zo kwam Samuel; en Saul
226 1Sa 14:11 | zo zeiden de Filistijnen: Ziet, de Hebreen zijn uit de
227 1Sa 14:16 | Gibea-Benjamins zagen, dat, ziet, de menigte versmolt, en
228 1Sa 14:17 | zijn. En zij telden, en ziet, Jonathan en zijn wapendrager
229 1Sa 14:20 | zij kwamen ten strijde; en ziet, het zwaard des enen was
230 1Sa 14:26 | het volk in het woud kwam, ziet, zo was er een honigvloed;
231 1Sa 14:38 | des volks, en verneemt, en ziet, waarin deze zonde heden
232 1Sa 16:7 | het is niet gelijk de mens ziet; want de mens ziet aan,
233 1Sa 16:7 | mens ziet; want de mens ziet aan, wat voor ogen is, maar
234 1Sa 16:7 | voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. ~
235 1Sa 16:17 | Saul tot zijn knechten: Ziet mij toch naar een man uit,
236 1Sa 17:23 | Toen hij met hen sprak, ziet, zo kwam der kampvechter
237 1Sa 19:16 | Als de boden kwamen, zo ziet, er was een beeld in het
238 1Sa 21:14 | Achis tot zijn knechten: Ziet, gij ziet, dat de man razende
239 1Sa 21:14 | zijn knechten: Ziet, gij ziet, dat de man razende is,
240 1Sa 23:23 | 23 Daarom ziet toe, en verneemt naar alle
241 1Sa 25:19 | heen voor mijn aangezicht; ziet, ik kom achter ulieden;
242 1Sa 25:20 | verborgene des bergs, en ziet, David en zijn mannen kwamen
243 1Sa 25:36 | Abigail tot Nabal kwam, ziet, zo had hij een maaltijd
244 1Sa 25:41 | ter aarde, en zij zeide: Ziet, uw dienstmaagd zij tot
245 1Sa 26:7 | het volk des nachts; en ziet, Saul lag te slapen in den
246 1Sa 28:13 | haar: Vrees niet; maar wat ziet gij? Toen zeide de vrouw
247 1Sa 30:3 | mannen kwamen aan de stad, en ziet, zij was met vuur verbrand;
248 1Sa 30:16 | En hij leidde hem af, en ziet, zij lagen verstrooid over
249 1Sa 30:26 | van den buit, zeggende: Ziet, daar is een zegen voor
250 2Sa 1:2 | op den derden dag, dat, ziet, uit het heirleger van Saul,
251 2Sa 1:6 | gebergte van Gilboa; en ziet, Saul leunde op zijn spies;
252 2Sa 1:6 | leunde op zijn spies; en ziet, de wagens en ritmeesters
253 2Sa 1:18 | Juda den boog zou leren; ziet, het is geschreven in het
254 2Sa 3:22 | 22 En ziet, Davids knechten en Joab
255 2Sa 12:18 | dood was, want zij zeiden: Ziet, als het kind nog levend
256 2Sa 13:34 | ogen op, en zag toe, en ziet, er kwam veel volks van
257 2Sa 13:36 | geeindigd had te spreken, ziet, zo kwamen de zonen des
258 2Sa 14:30 | zeide hij tot zijn knechten: Ziet, het stuk akkers van Joab
259 2Sa 15:15 | de koning verkiezen zal, ziet, hier zijn uw knechten. ~
260 2Sa 15:24 | 24 En ziet, Zadok was ook daar, en
261 2Sa 15:32 | dat hij aldaar God aanbad; ziet, toen ontmoette hem Husai,
262 2Sa 15:36 | 36 Ziet, hun beide zonen zijn aldaar
263 2Sa 16:1 | hoogte was voortgegaan, ziet, toen ontmoette hem Ziba,
264 2Sa 16:5 | David tot aan Bahurim kwam, ziet, toen kwam van daar een
265 2Sa 16:11 | en tot al zijn knechten: Ziet, mijn zoon, die van mijn
266 2Sa 18:24 | zijn ogen op, en zag, en ziet, er liep een man alleen. ~
267 2Sa 18:31 | 31 En ziet, Cuschi kwam aan; en Cuschi
268 2Sa 19:8 | het volk weten, zeggende: Ziet, de koning zit in de poort.
269 2Sa 19:41 | 41 En ziet, alle mannen van Israel
270 1Kon 1:22| 22 En ziet, zij sprak nog met den koning,
271 1Kon 1:42| 42 Als hij nog sprak, ziet, zo kwam Jonathan, de zoon
272 1Kon 3:15| En Salomo waakte op, en ziet, het was een droom. En hij
273 1Kon 13:1 | 1 En ziet, een man Gods kwam uit Juda,
274 1Kon 13:3 | de HEERE gesproken heeft; ziet, het altaar zal vaneen gescheurd,
275 1Kon 13:25| 25 En ziet, er gingen lieden voorbij,
276 1Kon 14:19| hoe hij geregeerd heeft, ziet, die zijn geschreven in
277 1Kon 17:10| de poort der stad kwam, ziet, zo was daar een weduwvrouw,
278 1Kon 18:7 | nu Obadja op den weg was, ziet, zo was hem Elia tegemoet;
279 1Kon 19:5 | onder een jeneverboom; en ziet, toen roerde hem een engel
280 1Kon 19:6 | 6 En hij zag om, en ziet, aan zijn hoofdeinde was
281 1Kon 19:9 | en vernachtte aldaar; en ziet, het woord des HEEREN geschiedde
282 1Kon 19:11| aangezicht des HEEREN. En ziet, de HEERE ging voorbij,
283 1Kon 19:13| den ingang der spelonk. En ziet, een stem kwam tot hem,
284 1Kon 20:7 | en zeide: Merkt toch en ziet, dat deze het kwade zoekt;
285 1Kon 20:13| 13 En ziet, een profeet trad tot Achab,
286 2Kon 1:9 | hij tot hem opkwam (want ziet, hij zat op de hoogte eens
287 2Kon 2:11| voortgingen, gaande en sprekende, ziet, zo was er een vurige wagen
288 2Kon 2:19| goed, gelijk als mijn heer ziet; maar het water is kwaad,
289 2Kon 3:20| spijsoffer offert, dat er, ziet, water door den weg van
290 2Kon 4:32| Elisa in het huis kwam, ziet, zo was de jongen dood,
291 2Kon 5:7 | voorwaar, merkt toch, en ziet, dat hij oorzaak tegen mij
292 2Kon 6:13| hij zeide: Gaat heen, en ziet, waar hij is, dat ik zende
293 2Kon 6:15| vroeg op, en ging uit; en ziet, een heir omringde de stad
294 2Kon 6:17| jongen, dat hij zag; en ziet, de berg was vol vurige
295 2Kon 6:20| ogen, dat zij zagen; en ziet, zij waren in het midden
296 2Kon 6:25| honger in Samaria; want ziet, zij belegerden ze, totdat
297 2Kon 6:30| voortging; en het volk zag, dat, ziet, een zak van binnen over
298 2Kon 6:32| mijn hoofd af te nemen? Ziet toe, als die bode komt,
299 2Kon 6:33| Als hij nog met hen sprak, ziet, zo kwam de bode tot hem
300 2Kon 7:5 | leger der Syriers kwamen, ziet, toen was er niemand. ~
301 2Kon 7:10| het leger der Syriers, en ziet, niemand was daar, noch
302 2Kon 7:14| zeggende: Gaat henen, en ziet. ~
303 2Kon 7:15| na tot de Jordaan toe; en ziet, de ganse weg was vol van
304 2Kon 8:5 | dode had levend gemaakt, ziet, zo riep de vrouw, welker
305 2Kon 9:5 | 5 En toen hij inkwam, ziet, daar zaten de hoofdmannen
306 2Kon 9:34| gedronken had, zeide hij: Ziet nu naar die vervloekte,
307 2Kon 10:3 | 3 Zo ziet naar den beste en gerechtigste
308 2Kon 10:4 | vreesden gans zeer, en zeiden: Ziet, twee koningen bestonden
309 2Kon 10:9 | Gij zijt rechtvaardig. Ziet, ik heb een verbintenis
310 2Kon 10:23| van Baal: Onderzoekt, en ziet toe, dat hier misschien
311 2Kon 11:14| 14 En zij zag toe, en ziet, de koning stond bij den
312 2Kon 14:21| man begroeven, dat zij, ziet, een bende zagen; zo wierpen
313 2Kon 16:11| geschiedenissen van Zacharia, ziet, dat is geschreven in het
314 2Kon 16:15| verbintenis, die hij maakte, ziet, die zijn geschreven in
315 2Kon 16:26| al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het
316 2Kon 16:31| al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het
317 2Kon 19:26| leeuwen onder hen gezonden, en ziet, zij doden hen, dewijl zij
318 2Kon 21:9 | koning van Cusch, zeggen: Ziet, hij is uitgetogen om tegen
319 2Kon 21:35| morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren dode lichamen. ~
320 2Kon 23:12| de HEERE, de God Israels: Ziet, Ik zal een kwaad over Jeruzalem
321 1Kro 9:1 | geslachtsregisters geteld, en ziet, zij zijn geschreven in
322 1Kro 11:25| 25 Ziet, hij was de heerlijkste
323 1Kro 30:29| de eerste en de laatste, ziet, die zijn geschreven in
324 2Kro 7:18| mensen op de aarde wonen? Ziet de hemelen, ja, de hemel
325 2Kro 14:12| 12 Daarom ziet, God is met ons aan de spitse,
326 2Kro 14:14| 14 Toen nu Juda omzag, ziet, zo hadden zij den strijd
327 2Kro 17:11| 11 En ziet, de geschiedenissen van
328 2Kro 17:11| de eerste met de laatste, ziet, zij zijn beschreven in
329 2Kro 20:6 | hij zeide tot de richters: Ziet wat gij doet, want gij houdt
330 2Kro 20:11| 11 En ziet, Amarja, den hoofdpriester,
331 2Kro 21:16| Trekt morgen tot hen af; ziet, zij komen op bij den opgang
332 2Kro 21:17| stelt uzelven, staat en ziet het heil des HEEREN met
333 2Kro 21:24| zich naar de menigte; en ziet, het waren dode lichamen,
334 2Kro 21:34| de eerste en de laatste, ziet, die zijn geschreven in
335 2Kro 23:16| koning; en hij zeide tot hen: Ziet, de zoon des konings zal
336 2Kro 23:26| 13 En zij zag toe; en ziet, de koning stond bij zijn
337 2Kro 24:27| gebouw van het huis Gods, ziet, zij zijn geschreven in
338 2Kro 25:26| de eerste en de laatste, ziet, zijn die niet geschreven
339 2Kro 26:20| en al de priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn
340 2Kro 27:7 | krijgen, en zijn wegen, ziet, zij zijn geschreven in
341 2Kro 28:9 | kwam, en zeide tot hen: Ziet, door de grimmigheid des
342 2Kro 28:26| de eerste en de laatste, ziet, zij zijn geschreven in
343 2Kro 29:8 | aanfluiting, gelijk als gij ziet met uw ogen. ~
344 2Kro 29:9 | 9 Want ziet, onze vaders zijn door het
345 2Kro 30:7 | overgegeven heeft, gelijk als gij ziet. ~
346 2Kro 32:32| en zijn goeddadigheden, ziet, die zijn geschreven in
347 2Kro 33:18| HEERE, den God Israels, ziet, die zijn in de geschiedenissen
348 2Kro 33:19| eer hij vernederd werd, ziet, dat is beschreven in de
349 2Kro 35:25| inzetting in Israel; en ziet, zij zijn geschreven in
350 2Kro 35:27| de eerste en de laatste, ziet, die zijn geschreven in
351 2Kro 36:25| inzetting in Israel; en ziet, zij zijn geschreven in
352 2Kro 36:27| de eerste en de laatste, ziet, die zijn geschreven in
353 2Kro 37:8 | wat aan hem gevonden werd, ziet, dat is geschreven in het
354 Neh 2:17 | zeide ik tot hen: Gijlieden ziet de ellende, waarin wij zijn,
355 Neh 5:5 | zijn als hun kinderen; en ziet, wij onderwerpen onze zonen
356 Neh 6:12 | 12 Want ik merkte, en ziet, God had hem niet gezonden;
357 Est 48 | den Jood: Ziet, het huis van Haman heb
358 Job 3:7 | 7 Ziet, diezelve nacht zij eenzaam;
359 Job 7:8 | oog desgenen, die mij nu ziet, zal mij niet zien; uw ogen
360 Job 8:17 | springader ingevlochten; hij ziet een stenige plaats. ~
361 Job 10:4 | Hebt Gij vleselijke ogen, ziet Gij, gelijk een mens ziet? ~
362 Job 10:4 | ziet Gij, gelijk een mens ziet? ~
363 Job 11:11 | de ijdele lieden en Hij ziet de ondeugd; zou Hij dan
364 Job 12:14 | 14 Ziet, Hij breekt af, en het zal
365 Job 12:15 | 15 Ziet, Hij houdt de wateren op,
366 Job 13:1 | 1 Ziet, dat alles heeft mijn oog
367 Job 13:15 | 15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou
368 Job 13:18 | 18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk
369 Job 19:7 | 7 Ziet, ik roep, geweld! doch word
370 Job 21:5 | 5 Ziet mij aan, en wordt verbaasd,
371 Job 21:16 | 16 Doch ziet, hun goed is niet in hun
372 Job 21:27 | 27 Ziet, ik weet ulieder gedachten,
373 Job 22:11 | 11 Of gij ziet de duisternis niet, en des
374 Job 22:14 | verberging, dat Hij niet ziet; en Hij bewandelt den omgang
375 Job 24:5 | 5 Ziet, zij zijn woudezels in de
376 Job 26:14 | 14 Ziet, dit zijn maar uiterste
377 Job 27:12 | 12 Ziet, gij zelve allen hebt het
378 Job 28:10 | stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke. ~
379 Job 28:24 | de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen. ~
380 Job 31:4 | 4 Ziet Hij niet mijn wegen, en
381 Job 32:11 | 11 Ziet, ik heb gewacht op ulieder
382 Job 32:12 | nu acht op u gegeven heb, ziet, er is niemand, die Job
383 Job 32:19 | 19 Ziet, mijn buik is als de wijn,
384 Job 34:21 | op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden. ~
385 Job 36:54 | 21 En nu ziet men het licht niet als het
386 Job 36:57 | vreze Hem de lieden; Hij ziet geen wijzen van harte aan. ~ ~ ~
387 Job 41:5 | heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog. ~
388 Psa 7:15 | 15 Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid,
389 Psa 10:11 | aangezicht verborgen, Hij ziet niet in eeuwigheid. ~
390 Psa 10:14 | 14 Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt
391 Psa 11:2 | 2Want ziet, de goddelozen spannen den
392 Psa 33:13 | schouwt uit den hemel, en ziet alle mensenkinderen. ~
393 Psa 33:14 | 14 Hij ziet uit van Zijn vaste woonplaats
394 Psa 33:18 | 18 Ziet, des HEEREN oog is over
395 Psa 34:13 | schouwt uit den hemel, en ziet alle mensenkinderen.
396 Psa 34:14 | 14 Hij ziet uit van Zijn vaste woonplaats
397 Psa 34:18 | 18 Ziet, des HEEREN oog is over
398 Psa 35:9 | 9 Teth. Smaakt en ziet, dat de HEERE goed is; welgelukzalig
399 Psa 38:13 | Heere belacht hem, want Hij ziet, dat zijn dag komt. ~
400 Psa 48:5 | 5 Want ziet, de koningen waren vergaderd;
401 Psa 49:11 | 11 Want hij ziet, dat de wijzen sterven,
402 Psa 50:18 | 18 Indien gij een dief ziet, zo loopt gij met hem; en
403 Psa 52:9 | 9 Ziet den man, die God niet stelde
404 Psa 55:8 | 8 Ziet, ik zou ver wegzwerven,
405 Psa 64:9 | zichzelven; een ieder, die hen ziet, zal zich wegpakken. ~
406 Psa 66:5 | 5 Komt en ziet Gods daden; Hij is vreselijk
407 Psa 68:34 | hemelen, Die van ouds is; ziet, Hij geeft Zijn stem, een
408 Psa 73:12 | 12 Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans
409 Psa 73:15 | Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn
410 Psa 73:27 | 27 Want ziet, die verre van U zijn, zullen
411 Psa 78:20 | 20 Ziet, Hij heeft den rotssteen
412 Psa 87:4 | degenen, die Mij kennen; ziet, de Filistijn, en de Tyrier,
413 Psa 94:7 | 7 En zeggen: De HEERE ziet het niet, en de God van
414 Psa 97:4 | de wereld; het aardrijk ziet ze en het beeft. ~
415 Psa 113:6 | 6Die zeer laag ziet, in den hemel en op de aarde. ~
416 Psa 132:6 | 6 Ziet, wij hebben van haar gehoord
417 Psa 133:1 | lied Hammaaloth, van David. Ziet, hoe goed en hoe liefelijk
418 Psa 134:1 | 1Een lied Hammaaloth. Ziet, looft den HEERE, alle gij
419 Psa 138:6 | HEERE is hoog, nochtans ziet Hij de nederige aan, en
420 Psa 142:5 | uit ter rechterhand, en ziet, zo was er niemand, die
421 Spre 1:23| u tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden
422 Spre 7:10| 10 En ziet, een vrouw ontmoette hem
423 Spre 11:31| 31 Ziet, den rechtvaardige wordt
424 Spre 22:3 | Een kloekzinnig mens ziet het kwaad, en verbergt zich;
425 Spre 24:12| 12 Wanneer gij zegt: Ziet, wij weten dat niet; zal
426 Spre 24:31| 31 En ziet, hij was gans opgeschoten
427 Spre 27:12| 12 De kloekzinnige ziet het kwaad, en verbergt zich;
428 Pred 1:10| waarvan men zou kunnen zeggen: Ziet dat, het is nieuw? Het is
429 Pred 1:14| onder de zon geschieden; en ziet, het was al ijdelheid en
430 Pred 2:11| ik werkende gearbeid had; ziet, het was al ijdelheid en
431 Pred 3:22| daarhenen brengen, dat hij ziet, hetgeen na hem geschieden
432 Pred 4:1 | onder de zon geschieden; en ziet, er waren de tranen der
433 Pred 5:7 | gerichts en der gerechtigheid ziet in een landschap, verwonder
434 Pred 5:17| 17 Ziet, wat ik gezien heb, een
435 Pred 7:27| 27 Ziet, dit heb ik gevonden, zegt
436 Pred 7:29| 29 Alleenlijk ziet, dit heb ik gevonden, dat
437 Pred 8:16| des nachts, den slaap niet ziet met zijne ogen; ~
438 Pred 11:4 | zaaien, en wie op de wolken ziet, die zal niet maaien. ~
439 Hoo 1:6 | 6 Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig
440 Hoo 2:8 | de stem mijns Liefsten, ziet Hem, Hij komt, springende
441 Hoo 2:9 | of een welp der herten; ziet, Hij staat achter onzen
442 Hoo 3:7 | 7 Ziet, het bed, dat Salomo heeft,
443 Hoo 6:13 | wij u mogen aanzien. Wat ziet gijlieden de Sulammith aan?
444 Hoo 7:4 | Libanon, die tegen Damaskus ziet. ~
445 Jes 3:1 | 1 Want ziet, de Heere, HEERE der heirscharen,
446 Jes 5:7 | gewacht naar recht, maar ziet, het is schurftheid,
447 Jes 5:7 | naar gerechtigheid, maar ziet, het is geschreeuw. ~
448 Jes 5:26 | het einde der aarde; en ziet, haastelijk, snellijk zullen
449 Jes 5:30 | men de aarde aanzien, maar ziet, er zal duisternis en benauwdheid
450 Jes 6:9 | verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet. ~
451 Jes 7:14 | ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden,
452 Jes 8:7 | 7 Daarom ziet, zo zal de Heere over hen
453 Jes 8:18 | 18 Ziet, ik en de kinderen, die
454 Jes 8:22 | de aarde aanschouwen zal, ziet, er zal benauwdheid en duisternis
455 Jes 10:33 | 33 Doch ziet, de Heere HEERE der heirscharen
456 Jes 12:2 | 2 Ziet, God is mijn Heil, ik zal
457 Jes 13:9 | 9 Ziet, de dag des HEEREN komt,
458 Jes 13:17 | 17 Ziet, Ik zal de Meden tegen hen
459 Jes 17:1 | De last van Damaskus. Ziet, Damaskus zal weggenomen
460 Jes 17:14 | Ten tijde des avonds, ziet, zo is er verschrikking,
461 Jes 19:1 | De last van Egypte. Ziet, de HEERE rijdt op een snelle
462 Jes 20:6 | zullen te dien dage zeggen: Ziet, alzo is het gegaan dien,
463 Jes 21:6 | laat hem aanzeggen, wat hij ziet. ~
464 Jes 22:13 | 13 Maar ziet, er is vreugde en blijdschap
465 Jes 23:13 | 13 Ziet, het land der Chaldeen;
466 Jes 24:1 | 1 Ziet, de HEERE maakt het land
467 Jes 25:9 | zal te dien dage zeggen: Ziet, Deze is onze God; wij hebben
468 Jes 26:10 | gans richtig land, en hij ziet de hoogheid des HEEREN niet
469 Jes 26:21 | 21 Want ziet, de HEERE zal uit Zijn plaats
470 Jes 28:2 | 2 Ziet, de Heere heeft een sterke
471 Jes 28:4 | welke, wanneer ze iemand ziet, terwijl zij nog in
472 Jes 28:16 | alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik leg een grondsteen in
473 Jes 29:8 | een hongerige droomt, en ziet, hij eet; maar als hij ontwaakt,
474 Jes 29:8 | een dorstige droomt, en ziet, hij drinkt; maar als
475 Jes 29:8 | maar als hij ontwaakt, ziet, zo is hij nog mat, en zijn
476 Jes 29:14 | 14 Daarom, ziet, Ik zal voorts wonderlijk
477 Jes 29:15 | geschieden, en zij zeggen: Wie ziet ons, en wie kent ons? ~
478 Jes 30:10 | daar zeggen tot de zieners: Ziet niet; en tot de schouwers:
479 Jes 30:27 | 27 Ziet, de Naam des HEEREN komt
480 Jes 32:1 | 1 Ziet, een koning zal regeren
481 Jes 33:7 | 7 Ziet, hun allersterksten roepen
482 Jes 34:5 | dronken geworden in den hemel; ziet, het zal ten oordeel nederdalen
483 Jes 35:4 | Weest sterk, en vreest niet; ziet, ulieder God zal ter wrake
484 Jes 37:36 | morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren dode
485 Jes 40:10 | 10 Ziet, de Heere HEERE zal komen
486 Jes 40:10 | en Zijn arm zal heersen; ziet, Zijn loon is bij Hem, en
487 Jes 40:15 | 15 Ziet, de volken zijn geacht als
488 Jes 40:15 | stofje van de weegschaal; ziet, Hij werpt de eilanden henen
489 Jes 40:26 | Heft uw ogen op omhoog, en ziet, Wie deze dingen geschapen
490 Jes 41:11 | 11 Ziet, zij zullen beschaamd en
491 Jes 41:15 | 15 Ziet, Ik heb u tot een scherpe
492 Jes 41:24 | 24 Ziet, gijlieden zijt minder dan
493 Jes 41:29 | 29 Ziet, zij zijn altemaal ijdelheid,
494 Jes 42:1 | 1 Ziet, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun,
495 Jes 42:9 | 9 Ziet, de voorgaande dingen zijn
496 Jes 42:20 | 20 Gij ziet wel veel dingen, maar gij
497 Jes 43:19 | 19 Ziet, Ik zal wat nieuws maken,
498 Jes 44:11 | 11 Ziet, al hun medegenoten zullen
499 Jes 47:10 | gij hebt gezegd: Niemand ziet mij; uw wijsheid en uw wetenschap
500 Jes 47:14 | 14 Ziet, zij zullen zijn als stoppelen,
1-500 | 501-1000 | 1001-1125 |