Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
127 2
128 2
129 2
13 1089
130 2
131 2
132 2
Frequency    [«  »]
1116 12
1095 israels
1091 zijt
1089 13
1083 of
1059 dien
1049 14

Bijbel

IntraText - Concordances

13

1-500 | 501-1000 | 1001-1089

     Book Chapter: Verse
1 Gen 1:13 | 13 Toen was het avond geweest, 2 Gen 2:13 | 13 En de naam der tweede rivier 3 Gen 3:13 | 13 En de HEERE God zeide tot 4 Gen 4:13 | 13 En Kain zeide tot den HEERE: 5 Gen 5:13 | 13 En Kenan leefde, nadat hij 6 Gen 6:13 | 13 Daarom zeide God tot Noach: 7 Gen 7:13 | 13 Even op dienzelfden dag 8 Gen 8:13 | 13 En het geschiedde in het 9 Gen 9:13 | 13 Mijn boog heb Ik gegeven 10 Gen 10:13 | 13 En Mitsraim gewon de Ludieten, 11 Gen 11:13 | 13 En Arfachsad leefde, nadat 12 Gen 12:13 | 13 Zeg toch: Gij zijt mijn 13 Gen 13 | 13 ~ 14 Gen 13:13 | 13 En de mannen van Sodom waren 15 Gen 14:13 | 13 Toen kwam er een, die ontkomen 16 Gen 14:37 | 13 Toen zeide Hij tot Abram: 17 Gen 15:13 | 13 En zij noemde den Naam des 18 Gen 16:13 | 13 De ingeborene van uw huis, 19 Gen 17:13 | 13 En de HEERE zeide tot Abraham: 20 Gen 18:13 | 13 Want wij gaan deze plaats 21 Gen 19:13 | 13 En het is geschied, als 22 Gen 20:13 | 13 Doch Ik zal ook den zoon 23 Gen 21:13 | 13 Toen hief Abraham zijn ogen 24 Gen 22:13 | 13 En hij sprak tot Efron, 25 Gen 23:13 | 13 Zie, ik sta bij de waterfontein, 26 Gen 23:80 | 13 En dit zijn de namen der 27 Gen 24:13 | 13 En die man werd groot, ja, 28 Gen 25:13 | 13 En zijn moeder zeide tot 29 Gen 26:13 | 13 En ziet, de HEERE stond 30 Gen 27:13 | 13 En het geschiedde, als Laban 31 Gen 27:48 | 13 Toen zeide Lea: Tot mijn 32 Gen 28:13 | 13 Ik ben die God van Beth-El, 33 Gen 29:13 | 13 En hij vernachtte aldaar 34 Gen 30:13 | 13 Maar hij zeide tot hem: 35 Gen 31:13 | 13 Toen antwoordden Jakobs 36 Gen 32:13 | 13 Toen voer God van hem op 37 Gen 33:13 | 13 En dit zijn de zonen van 38 Gen 34:13 | 13 Zo zeide Israel tot Jozef: 39 Gen 35:13 | 13 En men gaf Thamar te kennen, 40 Gen 36:13 | 13 En het geschiedde, als zij 41 Gen 36:36 | 13 Binnen nog drie dagen zal 42 Gen 37:13 | 13 En gelijk hij ons uitlegde, 43 Gen 38:13 | 13 En zij zeiden: Wij, uw knechten, 44 Gen 39:13 | 13 Neemt ook uw broeder mede, 45 Gen 40:13 | 13 Toen scheurden zij hun klederen; 46 Gen 41:13 | 13 En boodschapt mijn vader 47 Gen 42:13 | 13 En de zonen van Issaschar: 48 Gen 43:13 | 13 En er was geen brood in 49 Gen 44:13 | 13 En Jozef nam die beiden, 50 Gen 45:13 | 13 Zebulon zal aan de haven 51 Gen 46:13 | 13 Want zijn zonen voerden 52 Exo 1:13 | 13 En de Egyptenaars deden 53 Exo 2:13 | 13 Des anderen daags ging hij 54 Exo 3:13 | 13 Toen zeide Mozes tot God: 55 Exo 4:13 | 13 Doch hij zeide: Och, Heere! 56 Exo 5:13 | 13 En de aandrijvers drongen 57 Exo 6:13 | 13 Dit zijn de hoofden van 58 Exo 7:13 | 13 Doch Farao's hart verstokte, 59 Exo 8:13 | 13 En de HEERE deed naar het 60 Exo 9:13 | 13 Toen zeide de HEERE tot 61 Exo 10:13 | 13 Toen strekte Mozes zijn 62 Exo 12:13 | 13 En dat bloed zal ulieden 63 Exo 13 | 13 ~ 64 Exo 13:13 | 13 Doch al wat de baarmoeder 65 Exo 14:13 | 13 Doch Mozes zeide tot het 66 Exo 15:13 | 13 Gij leiddet door Uw weldadigheid 67 Exo 16:13 | 13 En het geschiedde aan den 68 Exo 17:13 | 13 Alzo dat Jozua Amalek en 69 Exo 18:13 | 13 Doch het geschiedde des 70 Exo 19:13 | 13 Geen hand zal hem aanroeren, 71 Exo 20:13 | 13 Gij zult niet doodslaan. ~ 72 Exo 21:13 | 13 Doch die hem niet nagesteld 73 Exo 22:13 | 13 Is het gewisselijk verscheurd, 74 Exo 23:13 | 13 In alles, wat Ik tot ulieden 75 Exo 24:13 | 13 Toen maakte zich Mozes op, 76 Exo 25:13 | 13 En maak handbomen van sittimhout, 77 Exo 26:13 | 13 En een el van deze, en een 78 Exo 27:13 | 13 Van gelijken zal de breedte 79 Exo 28:13 | 13 Gij zult ook gouden kastjes 80 Exo 29:13 | 13 Gij zult ook al het vet 81 Exo 30:13 | 13 Dit zullen zij geven, al 82 Exo 31:13 | 13 Gij nu, spreek tot de kinderen 83 Exo 32:13 | 13 Gedenk aan Abraham, aan 84 Exo 33:13 | 13 Gedenk aan Abraham, aan 85 Exo 34:13 | 13 Nu dan, ik bidde, indien 86 Exo 34:36 | 13 Maar hun altaren zult gijlieden 87 Exo 35:13 | 13 De tafel en haar handbomen, 88 Exo 36:13 | 13 Hij maakte ook vijftig gouden 89 Exo 37:13 | 13 Hij goot ook vier gouden 90 Exo 38:13 | 13 En aan den oosterhoek tegen 91 Exo 39:13 | 13 En de vierde rij van een 92 Exo 40:13 | 13 En gij zult Aaron de heilige 93 Lev 1:13 | 13 Doch het ingewand en de 94 Lev 2:13 | 13 En alle offerande uws spijsoffers 95 Lev 3:13 | 13 En hij zal zijn hand op 96 Lev 4:13 | 13 Indien nu de gehele vergadering 97 Lev 5:13 | 13 Zo zal de priester voor 98 Lev 6:13 | 13 Het vuur zal geduriglijk 99 Lev 7:13 | 13 Benevens de koeken zal hij 100 Lev 8:13 | 13 Ook deed Mozes de zonen 101 Lev 9:13 | 13 Ook leverden zij aan hem 102 Lev 10:13 | 13 Daarom zult gij dat eten 103 Lev 11:13 | 13 En van het gevogelte zult 104 Lev 13 | 13 ~ 105 Lev 13:13 | 13 En de priester merken zal, 106 Lev 14:13 | 13 Daarna zal hij dat lam slachten 107 Lev 15:13 | 13 Als hij nu, die den vloed 108 Lev 16:13 | 13 En hij zal dat reukwerk 109 Lev 17:13 | 13 Een ieder ook van de kinderen 110 Lev 18:13 | 13 Gij zult de schaamte van 111 Lev 19:13 | 13 Gij zult uw naaste niet 112 Lev 20:13 | 13 Wanneer ook een man bij 113 Lev 21:13 | 13 Hij zal ook een vrouw in 114 Lev 22:13 | 13 Doch als des priesters dochter 115 Lev 22:44 | 13 En zijn spijsoffer twee 116 Lev 23:13 | 13 En de HEERE sprak tot Mozes, 117 Lev 24:13 | 13 Op dat jubeljaar zult gij 118 Lev 25:13 | 13 Ik ben de HEERE, uw God, 119 Lev 26:13 | 13 Maar indien hij het immers 120 Num 1:13 | 13 Van Aser, Pagiel, de zoon 121 Num 2:13 | 13 Zijn heir nu, en zijn getelden 122 Num 3:13 | 13 Want alle eerstgeborene 123 Num 4:13 | 13 En zij zullen de as van 124 Num 5:13 | 13 Dat een man bij haar door 125 Num 6:13 | 13 En dit is de wet des Nazireers: 126 Num 7:13 | 13 En zijn offerande was: een 127 Num 8:13 | 13 En gij zult de Levieten 128 Num 9:13 | 13 Als een man, die rein is, 129 Num 10:13 | 13 Alzo togen zij vooreerst 130 Num 11:13 | 13 Van waar zou ik het vlees 131 Num 12:13 | 13 Mozes dan riep tot den HEERE, 132 Num 13 | 13 ~ 133 Num 13:13 | 13 Van de stam van Aser, Sethur, 134 Num 14:13 | 13 En Mozes zeide tot den HEERE: 135 Num 15:13 | 13 Alle inboorling zal deze 136 Num 16:13 | 13 Is het te weinig, dat gij 137 Num 17:13 | 13 Al wie enigzins nadert tot 138 Num 18:13 | 13 Al wie enigzins nadert tot 139 Num 18:26 | 13 De eerste vruchten van alles, 140 Num 19:13 | 13 De eerste vruchten van alles, 141 Num 20:13 | 13 Dit zijn de wateren van 142 Num 21:13 | 13 Van daar reisden zij, en 143 Num 22:13 | 13 Toen stond Bileam des morgens 144 Num 23:13 | 13 Toen zeide Balak tot hem: 145 Num 24:13 | 13 Wanneer mij Balak zijn huis 146 Num 25:13 | 13 En hij zal hebben, en zijn 147 Num 26:13 | 13 Van Zerah het geslacht der 148 Num 27:13 | 13 Wanneer gij dat gezien zult 149 Num 28:13 | 13 En tot elk tiende deel meelbloem 150 Num 29:13 | 13 En gij zult een brandoffer 151 Num 30:13 | 13 Alle gelofte, en allen eed 152 Num 31:13 | 13 Maar Mozes en Eleazar, de 153 Num 31:66 | 13 Alzo ontstak des HEEREN 154 Num 32:13 | 13 En zij verreisden van Dofka, 155 Num 33:13 | 13 En Mozes gebood den kinderen 156 Num 34:13 | 13 En deze steden, die gij 157 Num 35:13 | 13 Dat zijn de geboden en de 158 Deu 1:13 | 13 Neemt u wijze, en verstandige, 159 Deu 2:13 | 13 Nu, maakt u op, en trekt 160 Deu 3:13 | 13 En het overige van Gilead, 161 Deu 4:13 | 13 Toen verkondigde Hij u Zijn 162 Deu 5:13 | 13 Zes dagen zult gij arbeiden, 163 Deu 6:13 | 13 Gij zult den HEERE, uw God, 164 Deu 7:13 | 13 En Hij zal u liefhebben, 165 Deu 8:13 | 13 En uw runderen en uw schapen 166 Deu 9:13 | 13 Voorts sprak de HEERE tot 167 Deu 10:13 | 13 Om te houden de geboden 168 Deu 11:13 | 13 En het zal geschieden, zo 169 Deu 12:13 | 13 Wacht u, dat gij uw brandofferen 170 Deu 13 | 13 ~ 171 Deu 13:13 | 13 Er zijn mannen, Belials-kinderen, 172 Deu 14:13 | 13 En de wouw, en de kraai, 173 Deu 15:13 | 13 En als gij hem vrij van 174 Deu 16:13 | 13 Het feest der loofhutten 175 Deu 17:13 | 13 Dat het al dat volk hore 176 Deu 18:13 | 13 Oprecht zult gij zijn met 177 Deu 19:13 | 13 Uw oog zal hem niet verschonen; 178 Deu 20:13 | 13 En de HEERE, uw God, zal 179 Deu 21:13 | 13 En zij zal het kleed harer 180 Deu 22:13 | 13 Wanneer een man een vrouw 181 Deu 23:13 | 13 En gij zult een schopje 182 Deu 24:13 | 13 Gij zult hem dat pand zekerlijk 183 Deu 25:13 | 13 Gij zult geen tweeerlei 184 Deu 26:13 | 13 En gij zult voor het aangezicht 185 Deu 27:13 | 13 En dezen zullen staan over 186 Deu 28:13 | 13 En de HEERE zal u tot een 187 Deu 29:13 | 13 Opdat Hij u heden Zichzelven 188 Deu 30:13 | 13 Het is ook niet op gene 189 Deu 31:13 | 13 En dat hun kinderen, die 190 Deu 32:13 | 13 Hij deed hem rijden op de 191 Deu 33:13 | 13 En van Jozef zeide hij: 192 Joz 1:13 | 13 Gedenkt aan het woord, hetwelk 193 Joz 2:13 | 13 Dat gij mijn vader en mijn 194 Joz 3:13 | 13 Want het zal geschieden, 195 Joz 4:13 | 13 Omtrent veertig duizend 196 Joz 5:13 | 13 Voorts geschiedde het, als 197 Joz 6:13 | 13 En de zeven priesters, dragende 198 Joz 7:13 | 13 Sta op, heilig het volk, 199 Joz 8:13 | 13 En zij stelden het volk, 200 Joz 9:13 | 13 En deze lederen wijnzakken, 201 Joz 10:13 | 13 En de zon stond stil, en 202 Joz 11:13 | 13 Alleenlijk verbrandden de 203 Joz 12:13 | 13 De koning van Debir, een; 204 Joz 13 | 13 ~ 205 Joz 13:13 | 13 Doch de kinderen Israels 206 Joz 14:13 | 13 Toen zegende hem Jozua, 207 Joz 15:13 | 13 Doch Kaleb, den zoon van 208 Joz 17:13 | 13 En het geschiedde, als de 209 Joz 18:13 | 13 En van daar gaat de landpale 210 Joz 19:13 | 13 En van daar gaat zij oostwaarts 211 Joz 21:13 | 13 Alzo gaven zij aan de kinderen 212 Joz 23:13 | 13 En de kinderen Israels zonden 213 Joz 24:13 | 13 Weet voorzeker, dat de HEERE, 214 Joz 25:13 | 13 Dus heb Ik u een land gegeven, 215 Ric 1:13 | 13 Toen nam Othniel haar in, 216 Ric 2:13 | 13 Want zij verlieten den HEERE, 217 Ric 3:13 | 13 En hij vergaderde tot zich 218 Ric 4:13 | 13 Zo riep Sisera al zijn wagenen 219 Ric 4:37 | 13 Toen deed Hij de overgeblevenen 220 Ric 5:13 | 13 Maar Gideon zeide tot Hem: 221 Ric 6:13 | 13 Toen nu Gideon aankwam, 222 Ric 7:13 | 13 Toen nu Gideon, de zoon 223 Ric 8:13 | 13 Maar de wijnstok zeide tot 224 Ric 9:13 | 13 Nochtans hebt gij Mij verlaten, 225 Ric 10:13 | 13 En de koning der kinderen 226 Ric 11:13 | 13 En na hem richtte Israel 227 Ric 12 | 13 ~ 228 Ric 12:13 | 13 En de Engel des HEEREN zeide 229 Ric 13:13 | 13 En indien gij het mij niet 230 Ric 14:13 | 13 En zij spraken tot hem, 231 Ric 15:13 | 13 En Delila zeide tot Simson: 232 Ric 16:13 | 13 Toen zeide Micha: Nu weet 233 Ric 17:13 | 13 En van daar togen zij door 234 Ric 18:13 | 13 Voorts zeide hij tot zijn 235 Ric 19:13 | 13 Zo geeft nu die mannen, 236 Ric 20:13 | 13 Toen zond de ganse vergadering 237 Rut 1:13 | 13 Zoudt gij daarnaar wachten, 238 Rut 2:13 | 13 En zij zeide: Laat mij genade 239 Rut 3:13 | 13 Blijf dezen nacht over; 240 Rut 4:13 | 13 Alzo nam Boaz Ruth, en zij 241 1Sa 1:13 | 13 Want Hanna sprak in haar 242 1Sa 2:13 | 13 Want de wijze dier priesters 243 1Sa 3:13 | 13 Want Ik heb hem te kennen 244 1Sa 4:13 | 13 En als hij kwam, ziet, zo 245 1Sa 6:13 | 13 En die van Beth-Semes maaiden 246 1Sa 7:13 | 13 Alzo werden de Filistijnen 247 1Sa 8:13 | 13 En uw dochteren zal hij 248 1Sa 9:13 | 13 Wanneer gijlieden in de 249 1Sa 10:13 | 13 Toen hij nu voleind had 250 1Sa 11:13 | 13 Maar Saul zeide: Er zal 251 1Sa 12:13 | 13 En nu, ziet daar den koning, 252 1Sa 13 | 13 ~ 253 1Sa 13:13 | 13 Toen zeide Samuel tot Saul: 254 1Sa 14:13 | 13 Toen klom Jonathan op zijn 255 1Sa 15:13 | 13 Samuel nu kwam tot Saul, 256 1Sa 16:13 | 13 Toen nam Samuel den oliehoorn, 257 1Sa 17:13 | 13 En de drie grootste zonen 258 1Sa 18:13 | 13 Daarom deed hem Saul van 259 1Sa 19:13 | 13 En Michal nam een beeld, 260 1Sa 20:13 | 13 Alzo doe de HEERE aan Jonathan, 261 1Sa 21:13 | 13 Daarom veranderde hij zijn 262 1Sa 22:13 | 13 Toen zeide Saul tot hem: 263 1Sa 23:13 | 13 Toen maakte zich David en 264 1Sa 24:13 | 13 De HEERE zal richten tussen 265 1Sa 25:13 | 13 David dan zeide tot zijn 266 1Sa 26:13 | 13 Toen David over aan gene 267 1Sa 28:13 | 13 En de koning zeide tot haar: 268 1Sa 30:13 | 13 Daarna zeide David tot hem: 269 1Sa 31:13 | 13 En zij namen hun beenderen, 270 2Sa 1:13 | 13 Voorts zeide David tot den 271 2Sa 2:13 | 13 Joab, de zoon van Zeruja, 272 2Sa 3:13 | 13 En hij zeide: Wel, ik zal 273 2Sa 5:13 | 13 En David nam meer bijwijven, 274 2Sa 6:13 | 13 En het geschiedde, als zij, 275 2Sa 7:13 | 13 Die zal Mijn Naam een huis 276 2Sa 8:13 | 13 Ook maakte zich David een 277 2Sa 9:13 | 13 Alzo woonde Mefiboseth te 278 2Sa 10:13 | 13 Toen naderde Joab, en het 279 2Sa 11:13 | 13 En David nodigde hem, zodat 280 2Sa 12:13 | 13 Toen zeide David tot Nathan: 281 2Sa 13 | 13 ~ 282 2Sa 13:13 | 13 Want ik, waarhenen zou ik 283 2Sa 14:13 | 13 En de vrouw zeide: Waarom 284 2Sa 15:13 | 13 Toen kwam er een boodschapper 285 2Sa 16:13 | 13 Alzo ging David met zijn 286 2Sa 17:13 | 13 En indien hij zich in een 287 2Sa 18:13 | 13 Of ik al valselijk tegen 288 2Sa 19:13 | 13 En tot Amasa zult gijlieden 289 2Sa 20:13 | 13 Toen hij nu van de straat 290 2Sa 21:13 | 13 En hij bracht van daar op 291 2Sa 22:13 | 13 Van den glans voor Hem henen 292 2Sa 23:13 | 13 Ook gingen af drie van de 293 2Sa 24:13 | 13 Zo kwam Gad tot David, en 294 1Kon 1:13 | 13 Ga heen, en treed in tot 295 1Kon 2:13 | 13 Toen kwam Adonia, de zoon 296 1Kon 3:13 | 13 Zelfs ook wat gij niet begeerd 297 1Kon 4:13 | 13 De zoon van Geber was te 298 1Kon 5:13 | 13 En de koning Salomo deed 299 1Kon 6:13 | 13 En Ik zal in het midden 300 1Kon 7:13 | 13 En de koning Salomo zond 301 1Kon 8:13 | 13 Ik heb immers een huis gebouwd, 302 1Kon 9:13 | 13 Daarom zeide hij: Wat zijn 303 1Kon 10:13 | 13 En de koning Salomo gaf 304 1Kon 11:13 | 13 Doch Ik zal het gehele koninkrijk 305 1Kon 12:13 | 13 En de koning antwoordde 306 1Kon 13 | 13 ~ 307 1Kon 13:13 | 13 Toen zeide hij tot zijn 308 1Kon 14:13 | 13 En gans Israel zal hem beklagen, 309 1Kon 15:13 | 13 Ja, zelfs zijn moeder Maacha 310 1Kon 16:13 | 13 Om al de zonden van Baesa, 311 1Kon 17:13 | 13 En Elia zeide tot haar: 312 1Kon 18:13 | 13 Is mijn heer niet aangezegd, 313 1Kon 19:13 | 13 En het geschiedde, als Elia 314 1Kon 20:13 | 13 En ziet, een profeet trad 315 1Kon 21:13 | 13 Toen kwamen de twee mannen, 316 1Kon 22:13 | 13 De bode nu, die heengegaan 317 2Kon 1:13 | 13 En wederom zond hij een 318 2Kon 2:13 | 13 Hij hief ook Elia's mantel 319 2Kon 3:13 | 13 Maar Elisa zeide tot den 320 2Kon 4:13 | 13 (Want hij had hem gezegd: 321 2Kon 5:13 | 13 Toen traden zijn knechten 322 2Kon 6:13 | 13 En hij zeide: Gaat heen, 323 2Kon 7:13 | 13 Toen antwoordde een van 324 2Kon 8:13 | 13 En Hazael zeide: Maar wat 325 2Kon 9:13 | 13 Toen haastten zij zich, 326 2Kon 10:13 | 13 Vond Jehu de broederen van 327 2Kon 11:13 | 13 Toen Athalia hoorde de stem 328 2Kon 12:13 | 13 Evenwel werden niet gemaakt 329 2Kon 13:13 | 13 Evenwel werden niet gemaakt 330 2Kon 14 | 13 ~ 331 2Kon 14:13 | 13 En Joas ontsliep met zijn 332 2Kon 15:13 | 13 En Joas, de koning van Israel, 333 2Kon 16:13 | 13 Sallum, de zoon van Jabes, 334 2Kon 17:13 | 13 En hij stak zijn brandoffer 335 2Kon 18:13 | 13 En hij stak zijn brandoffer 336 2Kon 19:13 | 13 Als nu de HEERE tegen Israel 337 2Kon 20:13 | 13 Maar in het veertiende jaar 338 2Kon 21:13 | 13 Waar is de koning van Hamath, 339 2Kon 22:13 | 13 En Hizkia hoorde naar hen, 340 2Kon 23:13 | 13 En Ik zal over Jeruzalem 341 2Kon 24:13 | 13 Gaat henen, vraagt den HEERE 342 2Kon 25:13 | 13 De hoogten ook, die vooraan 343 2Kon 26:13 | 13 En hij bracht van daar uit 344 2Kon 27:13 | 13 Verder braken de Chaldeen 345 1Kro 1:13 | 13 Kanaan nu gewon Sidon, zijn 346 1Kro 2:13 | 13 En Isai gewon Eliab, zijn 347 1Kro 3:13 | 13 Zijn zoon was Achaz; zijn 348 1Kro 4:13 | 13 En de kinderen van Kenaz 349 1Kro 5:13 | 13 Hun broeders nu, naar hun 350 1Kro 6:13 | 13 En Sallum gewon Hilkia, 351 1Kro 7:13 | 13 De kinderen van Nafthali 352 1Kro 8:13 | 13 En Beria, en Sema; dezen 353 1Kro 9:13 | 13 Daartoe hun broeders, hoofden 354 1Kro 10:13 | 13 Alzo stierf Saul, in zijn 355 1Kro 11:13 | 13 Hij was met David te Pas-Dammim, 356 1Kro 12:13 | 13 Jirmeja de tiende; Machbannai 357 1Kro 13 | 1 Kronieken 13 ~ 358 1Kro 13:13 | 13 Daarom liet David de ark 359 1Kro 14:13 | 13 Doch de Filistijnen voeren 360 1Kro 15:13 | 13 Want omdat gijlieden ten 361 1Kro 16:13 | 13 Gij, zaad van Israel, Zijn 362 1Kro 17:13 | 13 Ik zal hem tot een Vader 363 1Kro 18:13 | 13 En hij legde bezetting in 364 1Kro 19:13 | 13 En hij legde bezetting in 365 1Kro 20:13 | 13 Wees sterk, en laat ons 366 1Kro 22:13 | 13 Toen zeide David tot Gad: 367 1Kro 23:13 | 13 Dan zult gij voorspoedig 368 1Kro 24:13 | 13 De kinderen van Amram waren 369 1Kro 25:13 | 13 Het dertiende voor Huppa, 370 1Kro 26:13 | 13 Het zesde voor Bukkia; zijn 371 1Kro 27:13 | 13 En zij wierpen de loten, 372 1Kro 28:13 | 13 De tiende, in de tiende 373 1Kro 29:13 | 13 En van de verdelingen der 374 1Kro 30:13 | 13 Nu dan, onze God, wij danken 375 2Kro 1:13 | 13 Alzo kwam Salomo te Jeruzalem, 376 2Kro 2:13 | 13 Zo zend ik nu een wijzen 377 2Kro 3:13 | 13 De vleugelen dezer cherubim 378 2Kro 4:13 | 13 En de vierhonderd granaatappelen 379 2Kro 5:13 | 13 Het geschiedde dan, als 380 2Kro 6:13 | 13 Het geschiedde dan, als 381 2Kro 7:13 | 13 (Want Salomo had een koperen 382 2Kro 8:13 | 13 Zo Ik den hemel toesluite, 383 2Kro 9:13 | 13 Zelfs naar den eis van elken 384 2Kro 10:13 | 13 Het gewicht nu van het goud, 385 2Kro 11:13 | 13 En de koning antwoordde 386 2Kro 12:13 | 13 Daartoe de priesteren en 387 2Kro 13:13 | 13 Zo versterkte zich de koning 388 2Kro 14 | 2 Kronieken 13 ~ 389 2Kro 14:13 | 13 Maar Jerobeam deed een achterlage 390 2Kro 15:13 | 13 Asa nu en het volk, dat 391 2Kro 16:13 | 13 En al wie den HEERE, den 392 2Kro 17:13 | 13 Alzo ontsliep Asa met zijn 393 2Kro 18:13 | 13 En hij had veel werks in 394 2Kro 19:13 | 13 Doch Micha zeide: Zo waarachtig 395 2Kro 21:13 | 13 En gans Juda stond voor 396 2Kro 22:13 | 13 Maar hebt gewandeld in den 397 2Kro 22:33 | 13 Maar hebt gewandeld in den 398 2Kro 23:26 | 13 En zij zag toe; en ziet, 399 2Kro 24:13 | 13 Zo deden de verzorgers van 400 2Kro 25:13 | 13 Maar de mannen der benden, 401 2Kro 26:13 | 13 En onder hun hand was een 402 2Kro 28:13 | 13 En zij zeiden tot hen: Gij 403 2Kro 29:13 | 13 En van de kinderen van Elizafan, 404 2Kro 30:13 | 13 En te Jeruzalem verzamelde 405 2Kro 31:13 | 13 Maar Jehiel, en Azazja, 406 2Kro 32:13 | 13 Weet gij niet, wat ik gedaan 407 2Kro 33:13 | 13 En bad Hem; en Hij liet 408 2Kro 34:13 | 13 Zij waren ook over de lastdragers, 409 2Kro 35:13 | 13 En zij kookten het pascha 410 2Kro 36:13 | 13 En zij kookten het pascha 411 2Kro 37:13 | 13 Daartoe werd hij ook afvallig 412 Ezra 2:13 | 13 De kinderen van Adonikam, 413 Ezra 3:13 | 13 Zodat het volk niet onderkende 414 Ezra 4:13 | 13 Zo zij nu den koning bekend, 415 Ezra 5:13 | 13 Doch in het eerste jaar 416 Ezra 6:13 | 13 Toen deden Thathnai, de 417 Ezra 7:13 | 13 Van mij wordt bevel gegeven, 418 Ezra 8:13 | 13 En van de laatste kinderen 419 Ezra 9:13 | 13 En na alles, wat over ons 420 Ezra 10:13 | 13 Maar des volks is veel, 421 Neh 2:13 | 13 En ik trok uit bij nacht 422 Neh 3:13 | 13 De Dalpoort verbeterden 423 Neh 4:13 | 13 Daarom zette ik in de benedenste 424 Neh 5:13 | 13 Ook schudde ik mijn boezem 425 Neh 6:13 | 13 Daarom was hij gehuurd, 426 Neh 7:13 | 13 De kinderen van Zatthu, 427 Neh 8:13 | 13 Toen ging al het volk henen 428 Neh 9:13 | 13 En Gij zijt neergedaald 429 Neh 10:13 | 13 Hodia, Bani, Beninu; ~ 430 Neh 11:13 | 13 En zijn broederen, hoofden 431 Neh 12:13 | 13 Van Ezra, Mesullam; van 432 Neh 13 | 13 ~ 433 Neh 13:13 | 13 En ik stelde tot schatmeesters 434 Est 1:13 | 13 Toen zeide de koning tot 435 Est 6:2 | 13 Daarmede kwam dan de jonge 436 Est 16:13 | 13 De brieven nu werden gezonden 437 Est 17:13 | 13 De brieven nu werden gezonden 438 Est 29:1 | 13 Doch dit alles baat mij 439 Est 30:13 | 13 En Haman vertelde aan zijn 440 Est 49:6 | 13 De inhoud van dit schrift 441 Est 51:1 | 13 Toen zeide ~ 442 Job 1:13 | 13 Er was nu een dag, als zijn 443 Job 2:13 | 13 Alzo zaten zij met hem op 444 Job 3:13 | 13 Want nu zou ik nederliggen, 445 Job 4:13 | 13 Onder de gedachten van de 446 Job 5:13 | 13 Hij vangt de wijzen in hun 447 Job 6:13 | 13 Is dan mijn hulp niet in 448 Job 7:13 | 13 Wanneer ik zeg: Mijn bedstede 449 Job 8:13 | 13 Alzo zijn de paden van allen, 450 Job 9:13 | 13 God zal Zijn toorn niet 451 Job 10:13 | 13 Maar deze dingen hebt Gij 452 Job 11:13 | 13 Indien gij uw hart bereid 453 Job 12:13 | 13 Bij Hem is wijsheid en macht; 454 Job 13 | 13 ~ 455 Job 13:13 | 13 Houdt stil van mij, opdat 456 Job 14:13 | 13 Och, of Gij mij in het graf 457 Job 15:13 | 13 Dat gij uw geest keert tegen 458 Job 16:13 | 13 Zijn schutters hebben mij 459 Job 17:13 | 13 Zo ik wacht, het graf zal 460 Job 18:13 | 13 De eerstgeborene des doods 461 Job 19:13 | 13 Mijn broeders heeft Hij 462 Job 20:13 | 13 Hij dat spaart, en hetzelve 463 Job 21:13 | 13 In het goede verslijten 464 Job 22:13 | 13 Daarom zegt gij: Wat weet 465 Job 23:13 | 13 Maar is Hij tegen iemand, 466 Job 24:13 | 13 Zij zijn onder de wederstrevers 467 Job 26:13 | 13 Door Zijn Geest heeft Hij 468 Job 27:13 | 13 Dit is het deel des goddelozen 469 Job 28:13 | 13 De mens weet haar waarde 470 Job 29:13 | 13 De zegen desgenen, die verloren 471 Job 30:13 | 13 Zij breken mijn pad af, 472 Job 31:13 | 13 Zo ik versmaad heb het recht 473 Job 32:13 | 13 Opdat gij niet zegt: Wij 474 Job 33:13 | 13 Waarom hebt gij tegen Hem 475 Job 34:13 | 13 Wie heeft Hem gesteld over 476 Job 35:13 | 13 Gewisselijk zal God de ijdelheid 477 Job 36:13 | 13 En die met het hart huichelachtig 478 Job 36:46 | 13 Hetzij dat Hij die tot een 479 Job 37:13 | 13 Opdat hij de einden der 480 Job 38:13 | 13 Zult gij den eenhoorn met 481 Job 39:13 | 13 Zijn beenderen zijn als 482 Job 40:13 | 13 In zijn hals herbergt de 483 Job 41:13 | 13 Daartoe had hij zeven zonen 484 Psa 5:13 | 13 Want Gij, HEERE, zult den 485 Psa 7:13 | 13 Indien hij zich niet bekeert, 486 Psa 9:13 | 13 Want Hij zoekt de bloedstortingen, 487 Psa 10:13 | 13 Waarom lastert de goddeloze 488 Psa 13 | 13 ~ 489 Psa 17:13 | 13 Sta op, HEERE, kom zijn 490 Psa 18:13 | 13 Van den glans, die voor 491 Psa 19:13 | 13 Wie zou de afdwalingen verstaan? 492 Psa 21:13 | 13 Want Gij zult hen zetten 493 Psa 22:13 | 13 Vele varren hebben mij omsingeld, 494 Psa 25:13 | 13 Nun. Zijn ziel zal vernachten 495 Psa 27:13 | 13 Zo ik niet had geloofd, 496 Psa 30:13 | 13 Opdat mijn eer U psalmzinge, 497 Psa 31:13 | 13 Ik ben uit het hart vergeten 498 Psa 33:13 | 13 De HEERE schouwt uit den 499 Psa 34:13 | 13 De HEERE schouwt uit den 500 Psa 35:13 | 13 Mem. Wie is de man, die


1-500 | 501-1000 | 1001-1089

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License