Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
diefelijk 1
diefstal 1
diegenen 1
dien 1059
dienaar 29
dienaars 37
dienaren 18
Frequency    [«  »]
1091 zijt
1089 13
1083 of
1059 dien
1049 14
1016 david
1015 man

Bijbel

IntraText - Concordances

dien

1-500 | 501-1000 | 1001-1059

     Book Chapter: Verse
1 Gen 2:15 | in den hof van Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren. ~ 2 Gen 2:15 | Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren. ~ 3 Gen 3:11 | naakt zijt? Hebt gij van dien boom gegeten, van welken 4 Gen 3:12 | hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb 5 Gen 3:17 | stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, waarvan Ik 6 Gen 8:21 | 21 En de HEERE rook dien liefelijken reuk, en de 7 Gen 9:21 | 21 En hij dronk van dien wijn, en werd dronken; en 8 Gen 15:13 | ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet? ~ 9 Gen 15:14 | 14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-Roi; 10 Gen 17:8 | en stond bij hen onder dien boom, en zij aten. ~ 11 Gen 18:33 | 33 En zij gaven dien nacht haar vader wijn te 12 Gen 18:35 | zij gaven haar vader ook dien nacht wijn te drinken, en 13 Gen 20:2 | ouderdom, ter gezetter tijd, dien hem God gezegd had. ~ 14 Gen 20:3 | noemde den naam zijns zoons, dien hem geboren was, dien hem 15 Gen 20:3 | zoons, dien hem geboren was, dien hem Sara gebaard had, Izak. ~ 16 Gen 20:9 | van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, 17 Gen 21:2 | Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga 18 Gen 21:2 | brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal. ~ 19 Gen 21:13 | en Abraham ging, en nam dien ram, en offerde hem ten 20 Gen 23:30 | gesproken, zo kwam hij tot dien man, en ziet, hij stond 21 Gen 23:77 | 10 In den akker, dien Abraham van de zonen Heths 22 Gen 23:79 | Ismael, den zoon van Abraham, dien Hagar, de Egyptische, dienstmaagd 23 Gen 24:3 | zal den eed bevestigen, dien Ik Abraham uw vader gezworen 24 Gen 24:22 | put, en zij twistten over dien niet; daarom noemde hij 25 Gen 24:32 | hem van de zaak des puts, dien zij gegraven hadden, en 26 Gen 25:41 | En Ezau haatte Jakob om dien zegen, waarmede zijn vader 27 Gen 26:18 | morgens vroeg op, en hij nam dien steen, dien hij tot zijn 28 Gen 26:18 | en hij nam dien steen, dien hij tot zijn hoofdpeluw 29 Gen 26:20 | zal hebben op dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven 30 Gen 26:22 | 22 En deze steen, dien ik tot een opgericht teken 31 Gen 27:2 | drie kudden schapen nevens dien nederliggende; want uit 32 Gen 27:2 | nederliggende; want uit dien put drenkten zij de kudden; 33 Gen 27:2 | grote steen op den mond van dien put. ~ 34 Gen 27:3 | steen weder op den mond van dien put, op zijn plaats. ~ 35 Gen 27:27 | geven, voor den dienst, dien gij nog andere zeven jaren 36 Gen 27:51 | zoons Dudaim; en hij lag dien nacht bij haar. ~ 37 Gen 28:46 | hoop; en zij aten aldaar op dien hoop. ~ 38 Gen 30:16 | 16 Alzo keerde Ezau dien dag wederom zijns weegs 39 Gen 32:1 | en maak daar een altaar dien God, Die u verscheen, toen 40 Gen 32:3 | zal daar een altaar maken dien God, Die mij antwoordt ten 41 Gen 32:8 | onder aan Beth-El; onder dien eik, welks naam hij noemde 42 Gen 34:5 | droomde Jozef een droom, dien hij aan zijn broederen vertelde; 43 Gen 34:6 | Hoort toch dezen droom, dien ik gedroomd heb. ~ 44 Gen 34:9 | anderen droom, en verhaalde dien aan zijn broederen; en hij 45 Gen 34:10 | Wat is dit voor een droom, dien gij gedroomd hebt; zullen 46 Gen 34:23 | uit, den veelvervigen rok, dien hij aanhad. ~ 47 Gen 36:17 | zeggende: De Hebreeuwse knecht, dien gij ons hebt ingebracht, 48 Gen 37:43 | rijden op den tweeden wagen, dien hij had; en zij riepen voor 49 Gen 38:38 | verderf ontmoette op den weg, dien gij zult gaan, zo zoudt 50 Gen 39:2 | als zij den leeftocht, dien zij uit Egypte gebracht 51 Gen 39:6 | aan mij gedaan, dat gij dien man te kennen gaaft, of 52 Gen 39:11 | in uwe vaten, en brengt dien man een geschenk henen af: 53 Gen 39:13 | maakt u op, keert weder tot dien man. ~ 54 Gen 39:14 | voor het aangezicht van dien man, dat hij uw anderen 55 Gen 39:19 | Daarom naderden zij tot dien man, die over het huis van 56 Gen 40:26 | zullen het aangezicht van dien man niet mogen zien, zo 57 Gen 41:4 | Ik ben Jozef, uw broeder, dien gij naar Egypte verkocht 58 Gen 43:13 | land Kanaan raasden vanwege dien honger. ~ 59 Gen 44:20 | 20 Alzo zegende hij ze te dien dage, zeggende: In u zal 60 Gen 45:30 | Kanaan, die Abraham met dien akker gekocht heeft van 61 Gen 46:11 | des lands, de Kanaanieten, dien rouw zagen op het plein 62 Exo 1:14 | veld, met al hun dienst, dien zij hen deden dienen met 63 Exo 4:13 | toch door de hand desgenen, dien Gij zoudt zenden. ~ 64 Exo 6:27 | 27 En het geschiedde te dien dage, als de HEERE tot Mozes 65 Exo 8:22 | 22 En Ik zal te dien dage het land Gosen, waarin 66 Exo 9:18 | Egypte niet geweest is van dien dag af, dat het gegrond 67 Exo 10:6 | vaders gezien hebben, van dien dag af, dat zij op den aardbodem 68 Exo 10:13 | oostenwind in dat land, dien gehele dag en dien gansen 69 Exo 10:13 | land, dien gehele dag en dien gansen nacht; het geschiedde 70 Exo 14:21 | een sterken oostenwind, dien gansen nacht, en maakte 71 Exo 14:30 | verloste de HEERE Israel aan dien dag uit de hand der Egyptenaren; 72 Exo 16:18 | verzameld had, niets over, en dien, die weinig verzameld had, 73 Exo 17:12 | zij een steen, en legden dien onder hem, dat hij daarop 74 Exo 18:8 | al de moeite, die hun op dien weg ontmoet was, en dat 75 Exo 19:2 | legerde zich aldaar tegenover dien berg. ~ 76 Exo 20:8 | Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. ~ 77 Exo 21:16 | mens steelt, hetzij dat hij dien verkocht heeft, of dat hij 78 Exo 22:11 | heeft; en derzelver heer zal dien aannemen; en hij zal het 79 Exo 24:18 | geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen en veertig 80 Exo 26:13 | deze en aan gene zijde, om dien te bedekken. ~ 81 Exo 26:31 | allerkunstelijkste werk zal men dien maken, met cherubim. ~ 82 Exo 28:25 | op de voorste zijde van dien. ~ 83 Exo 32:1 | gaan; want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland 84 Exo 32:8 | haast afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had, zij 85 Exo 32:23 | gaan, want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland 86 Exo 32:28 | vielen van het volk, op dien dag, omtrent drie duizend 87 Exo 32:33 | zeide de HEERE tot Mozes: Dien zou Ik uit Mijn boek delgen, 88 Exo 33:1 | gaan; want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland 89 Exo 33:8 | haast afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had, zij 90 Exo 33:23 | gaan, want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland 91 Exo 33:28 | vielen van het volk, op dien dag, omtrent drie duizend 92 Exo 33:33 | zeide de HEERE tot Mozes: Dien zou Ik uit Mijn boek delgen, 93 Exo 35:16 | en den koperen rooster, dien het hebben zal, zijn handbomen, 94 Exo 38:30 | en den koperen rooster, dien het had, en al het gereedschap 95 Exo 39:18 | op de voorste zijde van dien. ~ 96 Exo 39:39 | en den koperen rooster, dien het heeft, deszelfs handbomen, 97 Lev 3:9 | vet, den gehele staart, dien hij dicht aan de ruggegraat 98 Lev 4:4 | zijn hand op het hoofd van dien var leggen, en hij zal dien 99 Lev 4:4 | dien var leggen, en hij zal dien var slachten voor het aangezicht 100 Lev 4:11 | 11 Maar de huid van dien var, en al zijn vlees, met 101 Lev 4:12 | 12 En dien gehele var zal hij tot buiten 102 Lev 4:14 | ten zondoffer offeren, en dien voor de tent der samenkomst 103 Lev 4:21 | 21 Daarna zal hij dien var tot buiten het leger 104 Lev 6:4 | wederuitkeren zal den roof, dien hij geroofd, of het onthoudene, 105 Lev 6:5 | toedoen zal; wiens dat is, dien zal hij dat geven op den 106 Lev 7:33 | dankoffers en het vet offert, dien zal de rechterschouder ten 107 Lev 8:7 | den efod aan, en gordde dien met de kunstelijken riem 108 Lev 8:21 | met water; en Mozes stak dien gehelen ram aan op het altaar; 109 Lev 10:6 | Israel, zullen dezen brand, dien de HEERE aan gestoken heeft, 110 Lev 13:24 | zijn, en het gezonde van dien brand een witte roodachtige 111 Lev 13:52 | kleed, of die werpte, of dien inslag van wol, of van linnen, 112 Lev 14:6 | 6 Dien levenden vogel zal hij nemen, 113 Lev 14:51 | hij dat cederenhout, en dien hysop, en het scharlaken, 114 Lev 16:20 | te verzoenen, zo zal hij dien levenden bok toebrengen. ~ 115 Lev 16:22 | land wegdragen; en hij zal dien bok in de woestijn uitlaten. ~ 116 Lev 16:30 | 30 Want op dien dag zal hij voor u verzoening 117 Lev 16:32 | 32 En de priester, dien men gezalfd, en wiens hand 118 Lev 20:3 | zal Mijn aangezicht tegen dien man zetten, en zal hem uit 119 Lev 20:4 | enigzins verbergen zal van dien man, als hij van zijn zaad 120 Lev 20:5 | Ik Mijn aangezicht tegen dien man en tegen zijn huisgezin 121 Lev 26:20 | 20 En indien hij dien akker niet zal lossen, of 122 Lev 26:20 | zal lossen, of indien hij dien akker aan een anderen man 123 Lev 26:22 | een akker heeft geheiligd, dien hij gekocht heeft, en niet 124 Lev 26:24 | die akker wederkomen tot dien, van wien hij hem gekocht 125 Num 1:50 | gereedschap; en zij zullen dien bedienen, en zij zullen 126 Num 5:7 | daarboven toedoen, en zal het dien geven, aan wien hij zich 127 Num 7:1 | op te richten, en dat hij dien gezalfd, en dien geheiligd 128 Num 7:1 | dat hij dien gezalfd, en dien geheiligd had, en al zijn 129 Num 11:17 | dit volk dragen, opdat gij dien alleen niet draagt. ~ 130 Num 11:32 | maakte zich het volk op, dien gehelen dag, en dien gansen 131 Num 11:32 | op, dien gehelen dag, en dien gansen nacht, en den gansen 132 Num 13:23 | met een tros wijndruiven, dien zij droegen met tweeen, 133 Num 13:24 | ter oorzake van den tros, dien de kinderen Israels van 134 Num 15:23 | Mozes geboden heeft; van dien dag af, dat het de HEERE 135 Num 16:5 | Zijne, en de heilige is, dien Hij tot Zich zal doen naderen; 136 Num 16:5 | Hij verkoren zal hebben, dien zal Hij tot Zich doen naderen. ~ 137 Num 16:7 | geschieden, dat de man, dien de HEERE verkiezen zal, 138 Num 18:34 | gegeven, voor hun dienst, dien zij bedienen, den dienst 139 Num 19:21 | gegeven, voor hun dienst, dien zij bedienen, den dienst 140 Num 20:8 | 8 Neem dien staf, en verzamel de vergadering, 141 Num 20:28 | kwam Mozes en Eleazar van dien berg af. ~ 142 Num 21:18 | 18 Gij put, dien de vorsten gegraven hebben, 143 Num 21:18 | vorsten gegraven hebben, dien de edelen des volks gedolven 144 Num 23:8 | 8 Wat zal ik vloeken, dien God niet vloekt; en wat 145 Num 23:27 | recht zijn in de ogen van dien God, dat gij het mij van 146 Num 31:14 | die uit den strijd van dien oorlog kwamen. ~ 147 Num 31:21 | de krijgslieden, die tot dien strijd getogen waren: Dit 148 Num 31:63 | ontstak de toorn des HEEREN te dien dage, en Hij zwoer, zeggende: ~ 149 Num 32:54 | erfenis meerder maken, en dien, die weinig zijn, zult gij 150 Num 33:29 | 29 Dit zijn ze, dien de HEERE geboden heeft, 151 Num 34:8 | geven zult, zult gij van dien, die vele heeft, vele nemen, 152 Num 34:8 | heeft, vele nemen, en van dien, die weinig heeft, weinige 153 Num 34:23 | zoude kunnen sterven, en hij dien op hem heeft doen vallen, 154 Num 34:25 | dood des hogepriesters, dien men met de heilige olie 155 Num 34:32 | geen verzoening nemen voor dien, die gevlucht is naar zijn 156 Num 35:3 | zijn tot de erfenis van dien stam, aan welken zij geworden 157 Num 35:4 | zijn tot de erfenis van dien stam, aan welken zij zouden 158 Num 35:6 | heeft, zeggende: Laat zij dien tot vrouwen worden, die 159 Deu 1:31 | zoon draagt, op al den weg, dien gij gewandeld hebt, totdat 160 Deu 1:39 | zullen daarin komen, en dien zal Ik het geven, en die 161 Deu 4:3 | die Baal-Peor navolgde, dien heeft de HEERE, uw God, 162 Deu 4:11 | naderdet en stondt beneden dien berg; (die berg nu brandde 163 Deu 4:32 | voor u geweest zijn, van dien dag af, dat God den mens 164 Deu 4:42 | naaste onwetende doodslaat, dien hij van gisteren en eergisteren 165 Deu 5:12 | Onderhoudt den sabbatdag, dat gij dien heiligt; gelijk als de HEERE, 166 Deu 5:33 | 33 In al den weg, dien de HEERE, uw God, u gebiedt, 167 Deu 7:8 | opdat Hij hield den eed, dien Hij uw vaderen gezworen 168 Deu 7:9 | en de weldadigheid houdt dien, die Hem liefhebben, en 169 Deu 8:2 | gedenken aan al den weg, dien u den HEERE, uw God, deze 170 Deu 9:7 | zeer vertoornd hebt; van dien dag af, dat gij uit Egypteland 171 Deu 9:12 | haastelijk afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had; zij 172 Deu 9:16 | haastelijk afgeweken van den weg, dien u de HEERE geboden had. ~ 173 Deu 11:28 | en afwijkt van den weg, dien ik u heden gebiede, om andere 174 Deu 12:15 | zegen des HEEREN, uws Gods, dien Hij u geeft, in al uw poorten; 175 Deu 13:3 | zult naar de woorden van dien profeet, of naar dien dromen-dromer 176 Deu 13:3 | van dien profeet, of naar dien dromen-dromer niet horen; 177 Deu 13:5 | te drijven van den weg, dien u de HEERE, uw God, geboden 178 Deu 16:17 | zegen des HEEREN, uws Gods, dien Hij u gegeven heeft. ~ 179 Deu 17:5 | 5 Zo zult gij dien man of die vrouw, die ditzelve 180 Deu 17:5 | tot uw poorten uitbrengen, dien man zeg ik, of die vrouw; 181 Deu 17:15 | tot koning over u stellen, dien de HEERE, uw God, verkiezen 182 Deu 18:19 | Mijn Naam zal spreken, van dien zal Ik het zoeken. ~ 183 Deu 19:4 | hebben door onwetendheid, dien hij toch van gisteren en 184 Deu 20:14 | den buit uwer vijanden, dien u de HEERE, uw God, gegeven 185 Deu 22:18 | de oudsten derzelver stad dien man nemen, en kastijden 186 Deu 24:11 | zult gij staan, en de man, dien gij geleend hebt, zal het 187 Deu 25:6 | geschieden, dat de eerstgeborene, dien zij zal baren, zal staan 188 Deu 25:9 | betuigen en zeggen: Alzo zal dien man gedaan worden, die zijns 189 Deu 25:10 | worden: Het huis desgenen, dien de schoen uitgetogen is. ~ 190 Deu 26:4 | uw hand nemen, en hij zal dien voor het altaar des HEEREN, 191 Deu 27:11 | Mozes gebood het volk te dien dage, zeggende: ~ 192 Deu 28:30 | wijngaard zult gij planten, maar dien niet gemeen maken. ~ 193 Deu 28:36 | u, mitsgaders uw koning, dien gij over u zult gesteld 194 Deu 28:68 | ik u gezegd heb: Gij zult dien niet meer zien; en aldaar 195 Deu 31:17 | 17 Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, 196 Deu 31:17 | het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben 197 Deu 31:18 | dan zal Mijn aangezicht te dien dage ganselijk verbergen, 198 Deu 31:22 | schreef Mozes dit lied te dien dage, en hij leerde het 199 Deu 31:29 | en afwijken van den weg, dien ik u geboden heb; dan zal 200 Deu 32:50 | 50 En sterf op dien berg, waarheen gij opklimmen 201 Deu 33:8 | den man, Uw gunstgenoot; dien Gij verzocht hebt in Massa, 202 Deu 34:10 | in Israel, gelijk Mozes, dien de HEERE gekend had, van 203 Joz 2:17 | onschuldig zijn van dezen uw eed, dien gij ons hebt doen zweren; ~ 204 Joz 2:20 | onschuldig zijn van uw eed, dien gij ons hebt doen zweren. ~ 205 Joz 3:4 | dezelve niet; opdat gij dien weg wetet, dien gij gaan 206 Joz 3:4 | opdat gij dien weg wetet, dien gij gaan zult; want gijlieden 207 Joz 3:4 | want gijlieden zijt door dien weg niet gegaan gisteren 208 Joz 6:15 | zevenmaal; alleenlijk op dien dag gingen zij zevenmaal 209 Joz 8:9 | maar Jozua overnachtte dien nacht in het midden des 210 Joz 8:25 | geschiedde, dat allen, die te dien dage vielen, zo mannen als 211 Joz 9:20 | ons zij, om des eeds wil, dien wij hun gezworen hebben. ~ 212 Joz 14:9 | 9 Toen zwoer Mozes te dien zelven dage, zeggende: Indien 213 Joz 14:12 | gebergte, waarvan de HEERE te dien dage gesproken heeft; want 214 Joz 15:16 | slaan, en nemen haar in, dien zal ik ook mijn dochter 215 Joz 25:26 | groten steen, en hij richtte dien daar op onder den eik, die 216 Ric 1:12 | slaan, en haar innemen, dien zal ik ook mijn dochter 217 Ric 1:25 | scherpte des zwaards; maar dien man en zijn ganse huis lieten 218 Ric 2:17 | weken zij af van den weg, dien hun vaders gewandeld hadden, 219 Ric 3:30 | 30 Alzo werd Moab te dien dage onder Israels hand 220 Ric 4:9 | niet zal zijn op dezen weg, dien gij wandelt; want de HEERE 221 Ric 4:22 | ik zal u den man wijzen, dien gij zoekt. Zo kwam hij tot 222 Ric 4:23 | 23 Alzo heeft God te dien dage Jabin, den koning van 223 Ric 5:20 | ongezuurde koeken, en leg ze op dien rotssteen, en giet het sop 224 Ric 5:32 | Daarom noemde hij hem te dien dage Jerubbaal, zeggende: 225 Ric 6:5 | als een hond zou lekken, dien zult gij alleen stellen; 226 Ric 8:52 | den toren, en bestormde dien; en hij genaakte tot aan 227 Ric 8:52 | aan de deur des torens, om dien met vuur te verbranden. ~ 228 Ric 10:24 | gij niet dengene erven, dien uw god Kamos voor u uit 229 Ric 10:24 | zullen wij al dengene erven, dien de HEERE, onze God, voor 230 Ric 12:8 | HEERE! dat toch de Man Gods, Dien Gij gezonden hebt, weder 231 Ric 12:10 | mij verschenen, Welke op dien dag tot mij kwam. ~ 232 Ric 12:11 | huisvrouw na; en hij kwam tot dien Man, en zeide tot Hem: Zijt 233 Ric 13:9 | 9 En hij nam dien in zijn handen, en ging 234 Ric 16:11 | de Leviet bewilligde bij dien man te blijven; en de jongeling 235 Ric 17:1 | wonen; want hun was tot op dien dag onder de stammen van 236 Ric 18:30 | geschied noch gezien, van dien dag af, dat de kinderen 237 Ric 19:15 | kinderen van Benjamin werden te dien dage geteld uit de steden, 238 Ric 19:21 | vernielden ter aarde op dien dag van Israel twee en twintig 239 Ric 19:22 | wederom ter plaatse, waar zij dien des vorige daags geschikt 240 Ric 19:26 | aangezicht des HEEREN, en vastten dien dag tot op den avond; en 241 Ric 19:35 | dat de kinderen Israels op dien dag van Benjamin vernielden 242 Rut 2:2 | de aren oplezen, achter dien, in wiens ogen ik genade 243 Rut 3:15 | sluier, die op u is, en houd dien; en zij hield hem; en hij 244 Rut 4:3 | 3 Toen zeide hij tot dien losser: Het stuk lands, 245 1Sa 1:4 | 4 En het geschiedde op dien dag, als Elkana offerde, 246 1Sa 2:19 | kleinen rok, en bracht hem dien van jaar tot jaar, als zij 247 1Sa 2:33 | 33 Doch de man, dien Ik u niet zal uitroeien 248 1Sa 2:35 | en in Mijn ziel zijn zal; dien zal Ik een bestendig huis 249 1Sa 3:2 | 2 En het geschiedde te dien dage, als Eli op zijn plaats 250 1Sa 3:11 | dat al wie het horen zal, dien zullen zijn beide oren klinken. ~ 251 1Sa 6:12 | koeien nu gingen recht in dien weg, op den weg naar Beth-Semes 252 1Sa 6:15 | kleinoden waren, en zetten ze op dien groten steen; en die lieden 253 1Sa 7:2 | 2 En het geschiedde, van dien dag af, dat de ark des Heeren 254 1Sa 7:6 | HEEREN; en zij vastten te dien dage, en zeiden aldaar: 255 1Sa 7:10 | en de HEERE donderde te dien dage met een groten donder 256 1Sa 7:12 | nam een steen, en stelde dien tussen Mizpa en tussen Sen, 257 1Sa 8:8 | die zij gedaan hebben, van dien dag af, toen Ik hen uit 258 1Sa 8:18 | 18 Gij zult wel te dien dage roepen, vanwege uw 259 1Sa 8:18 | roepen, vanwege uw koning, dien gij u zult verkoren hebben, 260 1Sa 8:18 | maar de HEERE zal u te dien dage niet verhoren. ~ 261 1Sa 9:7 | gaan, wat zullen wij toch dien man brengen? Want het brood 262 1Sa 9:16 | uit het land van Benjamin, dien zult gij ten voorganger 263 1Sa 9:24 | Alzo at Saul met Samuel op dien dag. ~ 264 1Sa 10:24 | het ganse volk: Ziet gij, dien de HEERE verkoren heeft? 265 1Sa 12:13 | nu, ziet daar den koning, dien gij verkoren hebt, dien 266 1Sa 12:13 | dien gij verkoren hebt, dien gij begeerd hebt; en ziet, 267 1Sa 12:18 | HEERE donder en regen te dien dage; daarom vreesde al 268 1Sa 13:8 | zeven dagen, tot den tijd, dien Samuel bestemd had. Als 269 1Sa 14:18 | Want de ark Gods was te dien dage bij de kinderen Israels. ~ 270 1Sa 14:23 | verloste de HEERE Israel te dien dage; en het leger trok 271 1Sa 14:24 | van Israel werden mat te dien dage; want Saul had het 272 1Sa 14:30 | den buit zijner vijanden, dien het gevonden heeft! Maar 273 1Sa 14:31 | 31 Doch zij sloegen te dien dage de Filistijnen van 274 1Sa 14:37 | Hij antwoordde hem niet te dien dage. ~ 275 1Sa 14:43 | het uiterste des stafs, dien ik in mijn hand had; zie 276 1Sa 16:1 | draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat 277 1Sa 16:3 | en gij zult Mij zalven, dien Ik u zeggen zal. ~ 278 1Sa 16:13 | werd vaardig over David van dien dag af en voortaan. Daarna 279 1Sa 17:24 | mannen in Israel, als zij dien man zagen, zo vluchtten 280 1Sa 17:25 | Israels zeiden: Hebt gijlieden dien man wel gezien, die opgekomen 281 1Sa 17:25 | geschieden, dat de koning dien man, die hem slaat, met 282 1Sa 17:26 | stonden, zeggende: Wat zal men dien man doen, die dezen Filistijn 283 1Sa 17:30 | En hij wendde zich af van dien naar een anderen toe, en 284 1Sa 17:45 | der slagorden van Israel, Dien gij gehoond hebt. ~ 285 1Sa 18:2 | 2 En Saul nam hem te dien dage, en liet hem niet werderkeren 286 1Sa 18:4 | Jonathan deed zijn mantel af, dien hij aan had, en gaf hem 287 1Sa 18:9 | had het oog op David, van dien dag af en voortaan. ~ 288 1Sa 20:26 | 26 En Saul sprak te dien dage niets, want hij zeide: 289 1Sa 20:36 | en hij schoot een pijl, dien hij deed over hem vliegen. ~ 290 1Sa 20:37 | aan de plaats des pijls, dien Jonathan geschoten had, 291 1Sa 20:40 | gereedschap aan den jongen, dien hij had; en hij zeide tot 292 1Sa 21:10 | zich op, en vluchtte te dien dage van het aangezicht 293 1Sa 22:8 | niemand is onder ulieden, dien het wee doet van mijnentwege, 294 1Sa 22:18 | priesters, en doodde te dien dage vijf en tachtig mannen, 295 1Sa 22:22 | Abjathar: Ik wist wel te dien dage, toen Doeg, de Edomiet, 296 1Sa 23:25 | David geboodschapt, die van dien rotssteen afgegaan was, 297 1Sa 24:20 | het goede, voor dezen dag, dien gij mij heden gemaakt hebt. ~ 298 1Sa 25:6 | En zult alzo zeggen tot dien welvarende: Vrede zij u, 299 1Sa 25:27 | En nu, dit is de zegen, dien uw dienstmaagd mijn heer 300 1Sa 26:19 | HEEREN, zeggende: Ga heen, dien andere goden. ~ 301 1Sa 27:6 | 6 Toen gaf Achis te dien dage Ziklag; daarom is Ziklag 302 1Sa 28:8 | geest, en doe mij opkomen, dien ik tot u zeggen zal. ~ 303 1Sa 29:3 | in hem niets gevonden van dien dag af, dat hij afgevallen 304 1Sa 29:6 | kwaad bij u gevonden, van dien dag af, dat gij tot mij 305 1Sa 29:8 | uw knecht gevonden, van dien dag af, dat ik voor uw aangezicht 306 1Sa 30:16 | om al den groten buit, dien zij genomen hadden uit het 307 1Sa 30:22 | zullen wij hun van den buit, dien wij gered hebben, niet geven, 308 1Sa 30:25 | 25 En dit is van dien dag af en voortaan alzo 309 2Sa 2:8 | van Ner, de krijgsoverste, dien Saul gehad had, nam Isboseth, 310 2Sa 5:9 | David in den burg en noemde dien Davids stad. En David bouwde 311 2Sa 7:6 | in geen huis gewoond, van dien dag af, dat Ik de kinderen 312 2Sa 7:7 | een der stammen Israels, dien Ik bevolen heb Mijn volk 313 2Sa 7:11 | 11 En van dien dag af, dat Ik geboden heb 314 2Sa 7:15 | weggenomen heb van Saul, dien Ik van voor uw aangezicht 315 2Sa 11:12 | bleef Uria te Jeruzalem, dien dag en den anderen dag. ~ 316 2Sa 11:14 | schreef aan Joab; en hij zond dien door de hand van Uria. ~ 317 2Sa 11:15 | 15 En hij schreef in dien brief, zeggende: Stel Uria 318 2Sa 12:5 | Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: 319 2Sa 13:19 | scheurde den veelvervigen rok, dien zij aanhad; en zij legde 320 2Sa 14:7 | en hebben gezegd: Geef dien hier, die zijn broeder geslagen 321 2Sa 14:7 | de ziel zijns broeders, dien hij doodgeslagen heeft, 322 2Sa 16:23 | dagen was Achitofels raad, dien hij raadde, als of men naar 323 2Sa 17:3 | doen wederkeren; de man, dien gij zoekt, is gelijk het 324 2Sa 17:7 | Husai tot Absalom: De raad, dien Achitofel op ditmaal geraden 325 2Sa 18:18 | doen gedenken; en hij had dien pilaar genoemd naar zijn 326 2Sa 19:10 | 10 En Absalom, dien wij over ons gezalfd hadden, 327 2Sa 19:19 | verkeerdelijk gedaan heeft, te dien dage, als mijn heer de koning 328 2Sa 19:24 | zijn klederen gewassen, van dien dag af, dat de koning was 329 2Sa 19:24 | koning was weggegaan, tot dien dag toe, dat hij met vrede 330 2Sa 19:37 | uw knecht Chimham, laat dien met mijn heer den koning 331 2Sa 20:5 | boven den gezetten tijd, dien hij hem gezet had. ~ 332 2Sa 20:15 | verdorven den muur, om dien neder te vellen. ~ 333 2Sa 21:10 | Aja, een zak, en spande dien voor zich uit op een rotssteen, 334 2Sa 24:13 | zie toe, wat antwoord ik Dien zal wederbrengen, Die mij 335 1Kon 2:5 | Amasa, den zoon van Jether, dien hij gedood heeft, en heeft 336 1Kon 3:21| het was mijn zoon niet, dien ik gebaard had. ~ 337 1Kon 5:5 | David, zeggende: Uw zoon, dien Ik in uw plaats op uw troon 338 1Kon 6:21| gouden ketenen, en overtoog dien met goud. ~ 339 1Kon 8:16| 16 Van dien dag af, dat Ik Mijn volk 340 1Kon 8:44| uittrekken zal door den weg, dien Gij hen henen zenden zult, 341 1Kon 11:34| Mijns knechts Davids wil, dien Ik verkoren heb, die Mijn 342 1Kon 11:42| 42 De tijd nu, dien Salomo te Jeruzalem over 343 1Kon 12:8 | verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; 344 1Kon 12:13| verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden. ~ 345 1Kon 13:9 | wederkeren door den weg, dien gij gegaan zijt. ~ 346 1Kon 13:11| werk, dat de man Gods te dien dage in Beth-El gedaan had, 347 1Kon 13:23| weten voor den profeet, dien hij had koen wederkeren. ~ 348 1Kon 17:13| koek daarvan, en breng mij dien hier uit; doch voor u en 349 1Kon 18:26| 26 En zij namen de var, dien hij hun gegeven had, en 350 1Kon 19:17| zwaard van Jehu ontkomt, dien zal Elisa doden. ~ 351 1Kon 20:42| HEERE: Omdat gij den man, dien Ik verbannen heb, uit de 352 1Kon 21:15| den Jizreeliet, erfelijk, dien hij u weigerde om geld te 353 1Kon 21:16| Jizreeliet, af te gaan, om dien erfelijk te bezitten. ~ 354 1Kon 21:18| waarhenen hij afgegaan is, om dien erfelijk te bezitten. ~ 355 2Kon 4:17| zwanger, en baarde een zoon op dien gezette tijd, omtrent den 356 2Kon 4:17| omtrent den tijd des levens, dien Elisa tot haar gesproken 357 2Kon 5:20| mijn heer heeft Naaman, dien Syrier belet, dat men uit 358 2Kon 6:19| zal u leiden tot den man, dien gij zoekt; en hij leidde 359 2Kon 8:5 | vrouw, en dit is haar zoon, dien Elisa heeft levend gemaakt. ~ 360 2Kon 9:17| Neem een ruiter, en zend dien hunlieden tegemoet, en dat 361 2Kon 10:3 | de zonen uws heren, zet dien op zijns vaders troon; en 362 2Kon 10:20| verbods dag. en zij riepen dien uit. ~ 363 2Kon 14:11| de zonden van Jerobeam, dien zoon van Nebat, die Israel 364 2Kon 19:34| aan de kinderen van Jakob, dien Hij den naam Israel gaf. ~ 365 2Kon 19:36| uitgestrekten arm opgevoerd heeft, Dien zult gij vrezen, en voor 366 2Kon 20:21| Zie nu, vertrouwt gij u op dien gebroken rietstaf, op Egypte, 367 2Kon 21:28| zal u doen wederkeren door dien weg, door denwelken gij 368 2Kon 21:33| 33 Door den weg, dien hij gekomen is, door dien 369 2Kon 21:33| dien hij gekomen is, door dien zal hij wederkeren; maar 370 2Kon 23:13| schotel uitwist; men wist dien uit, en men keert hem om 371 2Kon 23:15| toorn verwekt hebben, van dien dag, dat hun vaderen van 372 2Kon 23:21| wandelde in al den weg, dien zijn vader gewandeld had, 373 1Kro 6:66| der kinderen van Kahath, dien gewerden steden hunner landpale, 374 1Kro 11:6 | Joab, de zoon van Zeruja, dien het eerst; daarom werd hij 375 1Kro 11:7 | den burg; daarom heet men dien de stad Davids. ~ 376 1Kro 12:1 | onder de helden, die tot dien krijg hielpen. ~ 377 1Kro 13:12| David vreesde den HEERE te dien dage, zeggende: Hoe zal 378 1Kro 17:5 | in geen huis gewoond van dien dag af, dat Ik Israel heb 379 1Kro 17:13| Ik die weggenomen heb van dien, die voor u geweest is; ~ 380 1Kro 22:12| nu toe, wat antwoord ik Dien zal wedergeven, Die mij 381 1Kro 22:29| de tabernakel des HEEREN, dien Mozes in de woestijn gemaakt 382 1Kro 29:9 | ken den God uws vaders, en dien Hem met een volkomen hart 383 1Kro 30:21| des anderen morgens van dien dag, duizend varren, duizend 384 2Kro 7:5 | 5 Van dien dag af, dat Ik Mijn volk 385 2Kro 7:34| uittrekken zal door den weg, dien Gij hen heenzenden zult, 386 2Kro 11:8 | verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; 387 2Kro 16:11| zelfden dage van den roof, dien zij gebracht hadden, zevenhonderd 388 2Kro 19:34| 34 En de strijd nam op dien dag toe, en de koning van 389 2Kro 25:14| voor dezelve neder boog en dien rookte. ~ 390 2Kro 30:18| is, make verzoening voor dien. ~ 391 2Kro 32:5 | muur op, die gebroken was, dien hij optrok tot aan de torens, 392 2Kro 33:14| omsingelde Ofel, en verhief dien zeer; hij legde ook krijgsoversten 393 2Kro 35:24| hem op den tweeden wagen, dien hij had, en brachten hem 394 2Kro 36:24| hem op den tweeden wagen, dien hij had, en brachten hem 395 Ezra 1:4 | als vreemdeling verkeert, dien zullen de lieden zijner 396 Ezra 4:11| een afschrift des briefs, dien zij aan hem, aan den koning 397 Ezra 4:18| 18 De brief, dien gij aan ons geschikt hebt, 398 Ezra 5:6 | 6 Afschrift des briefs, dien Thathnai, de landvoogd aan 399 Ezra 5:14| wiens naam was Sesbazar, dien hij tot een landvoogd had 400 Ezra 7:11| het afschrift des briefs, dien de koning Arthahsasta gaf 401 Ezra 7:26| konings niet zal doen, over dien laat spoediglijk recht worden 402 Neh 1:5 | de goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben, en 403 Neh 4:14 | hun aangezicht; denkt aan dien groten en vreselijken HEERE, 404 Neh 4:16 | 16 En het geschiedde van dien dag af, dat de helft mijner 405 Neh 5:14 | 14 Ook van dien dag af, dat hij mij bevolen 406 Neh 8:5 | een hogen houten stoel, dien zij tot die zaak gemaakt 407 Neh 13:1 | 1 Te dien dage werd er gelezen in 408 Neh 13:15 | en vijgen, en allen last, dien zij te Jeruzalem inbrachten 409 Neh 13:21 | de hand aan u slaan. Van dien tijd af kwamen zij niet 410 Est 24 | heden tot den maaltijd, dien ik hem bereid heb. ~ 411 Est 25 | Haman tot den maaltijd, dien ~ 412 Est 28:1 | Haman tot den maaltijd, dien ik hem bereiden zal; zo 413 Est 29 | komen tot den maaltijd, dien zij bereid heeft, dan mij; 414 Est 29:2 | vrolijk met den koning tot dien maaltijd. Deze raad nu dacht 415 Est 30:6 | tot hem: Wat zal men met dien man doen, tot wiens eer 416 Est 30:9 | grootste heren, en men zal het dien man aantrekken, tot wiens 417 Est 30:9 | hem roepen: Alzo zal men dien man doen, tot wiens eer 418 Est 30:10 | aan Mordechai, den Jood, dien aan de poort des konings 419 Est 30:11 | riep voor hem: Alzo zal men dien man doen, tot wiens eer 420 Est 30:14 | den maaltijd te brengen, dien ~ 421 Est 43:1 | koning toog zijn ring af, dien hij van Haman genomen had, 422 Est 49:6 | gereed zouden zijn tegen dien dag, om zich te wreken aan 423 Est 52:7 | koning Ahasveros waren, dien, die nabij, en dien, die 424 Est 52:7 | waren, dien, die nabij, en dien, die verre waren, ~ 425 Est 52:13 | vanwege al de woorden van dien brief, en hetgeen zij zelven 426 Job 3:23 | wiens weg verborgen is, en dien God overdekt heeft? ~ 427 Job 5:5 | de hongerige verteerde, dien hij ook tot uit de doornen 428 Job 9:32 | is niet een man, als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij 429 Job 22:8 | een man van geweld, voor dien was het land, en een aanzienlijk 430 Job 22:30 | 30 Ja, Hij zal dien bevrijden, die niet onschuldig 431 Job 26:2 | 2 Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, en 432 Job 34:19 | 19 Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der 433 Job 36:20 | 20 Haak niet naar dien nacht, als de volken van 434 Job 36:54 | als de wind doorgaat, en dien zuivert; ~ 435 Job 36:56 | 23 Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden; 436 Job 37:23 | 23 Dien Ik ophoude tot den tijd 437 Job 38:9 | 9 Dien Ik de wildernis tot zijn 438 Psa 7:5 | Indien ik kwaad vergolden heb dien, die vrede met mij had; ( 439 Psa 7:5 | met mij had; (ja, ik heb dien gered die mij zonder oorzaak 440 Psa 7:13 | Zijn boog gespannen, en dien bereid. ~ 441 Psa 7:16 | heeft een kuil gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is 442 Psa 11:5 | maar den goddeloze, en dien, die geweld liefheeft, haat 443 Psa 12:6 | zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast. ~ 444 Psa 25:12 | onderwijzen in den weg, dien hij zal hebben te verkiezen. ~ 445 Psa 32:2 | Welgelukzalig is de mens, dien de HEERE de ongerechtigheid 446 Psa 32:8 | en u leren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad 447 Psa 32:10 | op den HEERE vertrouwt, dien zal de goedertierenheid 448 Psa 35:15 | zoek den vrede, en jaag dien na. ~ 449 Psa 36:10 | Die den ellendige redt van dien, die sterker is dan hij, 450 Psa 38:37 | oprechte; want het einde van dien man zal vrede zijn. ~ 451 Psa 47:5 | heerlijkheid van Jakob, dien Hij heeft liefgehad. Sela. ~ 452 Psa 49:15 | zullen over hen heersen in dien morgenstond; en het graf 453 Psa 50:23 | wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien. ~  ~  ~ 454 Psa 65:5 | 5 Welgelukzalig is hij, dien Gij verkiest, en doet naderen, 455 Psa 68:5 | Naam; hoogt de wegen voor Dien, Die in de vlakken velden 456 Psa 68:31 | kalveren der volken; en dien, die zich onderwerpt met 457 Psa 68:34 | 34 Dien, Die daar rijdt in den hemel 458 Psa 69:27 | 27 Want zij vervolgen, dien Gij geslagen hebt; en maken 459 Psa 76:12 | rondom Hem zijt! Laat hen Dien, Die te vrezen is, geschenken 460 Psa 78:54 | heiligheid, tot dezen berg, dien Zijn rechterhand verkregen 461 Psa 78:68 | van Juda, den berg Sion, dien Hij liefhad. ~ 462 Psa 79:4 | geworden; een spot en schimp dien, die rondom ons zijn. ~ 463 Psa 80:16 | 16 En den stam, dien Uw rechterhand geplant heeft, 464 Psa 80:16 | heeft, en dat om den zoon, dien Gij U gesterkt hebt! ~ 465 Psa 80:18 | rechterhand, over des mensen zoon, dien Gij U gesterkt hebt. ~ 466 Psa 89:51 | de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, 467 Psa 92:14 | des HEEREN geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien 468 Psa 94:12 | Welgelukzalig is de man, o HEERE! dien Gij tuchtigt, en dien Gij 469 Psa 94:12 | HEERE! dien Gij tuchtigt, en dien Gij leert uit Uw wet, ~ 470 Psa 101:5 | heimelijke achterklapt; dien zal ik verdelgen; die hoog 471 Psa 104:9 | Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; 472 Psa 104:26 | schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om 473 Psa 105:26 | Zijn knecht, en Aaron, dien Hij verkoren had. ~ 474 Psa 112:5 | 5 Teth. Wel dien man, die zich ontfermt en 475 Psa 118:22 | 22 De steen, dien de bouwlieden verworpen 476 Psa 118:24 | 24 Dit is de dag, dien de HEERE gemaakt heeft; 477 Psa 136:4 | 4 Dien, Die alleen grote wonderen 478 Psa 136:5 | 5 Dien, die de hemelen met verstand 479 Psa 136:6 | 6 Dien, Die de aarde op het water 480 Psa 136:7 | 7 Dien, Die de grote lichten heeft 481 Psa 136:10 | 10 Dien, Die de Egyptenaren geslagen 482 Psa 136:13 | 13 Dien, Die de Schelfzee in delen 483 Psa 140:12 | een boos man des gewelds, dien zal men jagen, totdat hij 484 Psa 141:9 | voor het geweld des striks, dien zij mij gelegd hebben, en 485 Psa 142:4 | strik verborgen op den weg, dien ik gaan zou. ~ 486 Psa 143:8 | maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb, want ik 487 Psa 144:15 | Welgelukzalig is het volk, dien het alzo gaat; welgelukzalig 488 Spre 3:12| HEERE kastijdt dengene, dien Hij liefheeft, ja, gelijk 489 Spre 4:15| 15      Verwerp dien, ga er niet door; wijk er 490 Spre 9:5 | en drinkt van den wijn, dien Ik gemengd heb. ~ 491 Spre 11:26| Wie koren inhoudt, dien vloekt het volk; maar de 492 Spre 11:27| wie het kwade natracht, dien zal het overkomen. ~ 493 Spre 13:13| maar wie het gebod vreest, dien zal vergolden worden. ~ 494 Spre 14:12| schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods. ~ 495 Spre 15:9 | den HEERE een gruwel; maar dien, die de gerechtigheid najaagt, 496 Spre 16:13| elkeen van hen zal liefhebben dien, die rechte dingen spreekt. ~ 497 Spre 16:25| schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods. ~ 498 Spre 18:14| verslagen geest, wie zal dien opheffen? ~ 499 Spre 20:5 | een man van verstand zal dien uithalen. ~ 500 Spre 24:8 | denkt om kwaad te doen, dien zal men een meester van


1-500 | 501-1000 | 1001-1059

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License