1-500 | 501-1000 | 1001-1059
Book Chapter: Verse
1 Gen 2:15 | in den hof van Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren. ~
2 Gen 2:15 | Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren. ~
3 Gen 3:11 | naakt zijt? Hebt gij van dien boom gegeten, van welken
4 Gen 3:12 | hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb
5 Gen 3:17 | stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, waarvan Ik
6 Gen 8:21 | 21 En de HEERE rook dien liefelijken reuk, en de
7 Gen 9:21 | 21 En hij dronk van dien wijn, en werd dronken; en
8 Gen 15:13 | ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet? ~
9 Gen 15:14 | 14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-Roi;
10 Gen 17:8 | en stond bij hen onder dien boom, en zij aten. ~
11 Gen 18:33 | 33 En zij gaven dien nacht haar vader wijn te
12 Gen 18:35 | zij gaven haar vader ook dien nacht wijn te drinken, en
13 Gen 20:2 | ouderdom, ter gezetter tijd, dien hem God gezegd had. ~
14 Gen 20:3 | noemde den naam zijns zoons, dien hem geboren was, dien hem
15 Gen 20:3 | zoons, dien hem geboren was, dien hem Sara gebaard had, Izak. ~
16 Gen 20:9 | van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had,
17 Gen 21:2 | Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga
18 Gen 21:2 | brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal. ~
19 Gen 21:13 | en Abraham ging, en nam dien ram, en offerde hem ten
20 Gen 23:30 | gesproken, zo kwam hij tot dien man, en ziet, hij stond
21 Gen 23:77 | 10 In den akker, dien Abraham van de zonen Heths
22 Gen 23:79 | Ismael, den zoon van Abraham, dien Hagar, de Egyptische, dienstmaagd
23 Gen 24:3 | zal den eed bevestigen, dien Ik Abraham uw vader gezworen
24 Gen 24:22 | put, en zij twistten over dien niet; daarom noemde hij
25 Gen 24:32 | hem van de zaak des puts, dien zij gegraven hadden, en
26 Gen 25:41 | En Ezau haatte Jakob om dien zegen, waarmede zijn vader
27 Gen 26:18 | morgens vroeg op, en hij nam dien steen, dien hij tot zijn
28 Gen 26:18 | en hij nam dien steen, dien hij tot zijn hoofdpeluw
29 Gen 26:20 | zal hebben op dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven
30 Gen 26:22 | 22 En deze steen, dien ik tot een opgericht teken
31 Gen 27:2 | drie kudden schapen nevens dien nederliggende; want uit
32 Gen 27:2 | nederliggende; want uit dien put drenkten zij de kudden;
33 Gen 27:2 | grote steen op den mond van dien put. ~
34 Gen 27:3 | steen weder op den mond van dien put, op zijn plaats. ~
35 Gen 27:27 | geven, voor den dienst, dien gij nog andere zeven jaren
36 Gen 27:51 | zoons Dudaim; en hij lag dien nacht bij haar. ~
37 Gen 28:46 | hoop; en zij aten aldaar op dien hoop. ~
38 Gen 30:16 | 16 Alzo keerde Ezau dien dag wederom zijns weegs
39 Gen 32:1 | en maak daar een altaar dien God, Die u verscheen, toen
40 Gen 32:3 | zal daar een altaar maken dien God, Die mij antwoordt ten
41 Gen 32:8 | onder aan Beth-El; onder dien eik, welks naam hij noemde
42 Gen 34:5 | droomde Jozef een droom, dien hij aan zijn broederen vertelde;
43 Gen 34:6 | Hoort toch dezen droom, dien ik gedroomd heb. ~
44 Gen 34:9 | anderen droom, en verhaalde dien aan zijn broederen; en hij
45 Gen 34:10 | Wat is dit voor een droom, dien gij gedroomd hebt; zullen
46 Gen 34:23 | uit, den veelvervigen rok, dien hij aanhad. ~
47 Gen 36:17 | zeggende: De Hebreeuwse knecht, dien gij ons hebt ingebracht,
48 Gen 37:43 | rijden op den tweeden wagen, dien hij had; en zij riepen voor
49 Gen 38:38 | verderf ontmoette op den weg, dien gij zult gaan, zo zoudt
50 Gen 39:2 | als zij den leeftocht, dien zij uit Egypte gebracht
51 Gen 39:6 | aan mij gedaan, dat gij dien man te kennen gaaft, of
52 Gen 39:11 | in uwe vaten, en brengt dien man een geschenk henen af:
53 Gen 39:13 | maakt u op, keert weder tot dien man. ~
54 Gen 39:14 | voor het aangezicht van dien man, dat hij uw anderen
55 Gen 39:19 | Daarom naderden zij tot dien man, die over het huis van
56 Gen 40:26 | zullen het aangezicht van dien man niet mogen zien, zo
57 Gen 41:4 | Ik ben Jozef, uw broeder, dien gij naar Egypte verkocht
58 Gen 43:13 | land Kanaan raasden vanwege dien honger. ~
59 Gen 44:20 | 20 Alzo zegende hij ze te dien dage, zeggende: In u zal
60 Gen 45:30 | Kanaan, die Abraham met dien akker gekocht heeft van
61 Gen 46:11 | des lands, de Kanaanieten, dien rouw zagen op het plein
62 Exo 1:14 | veld, met al hun dienst, dien zij hen deden dienen met
63 Exo 4:13 | toch door de hand desgenen, dien Gij zoudt zenden. ~
64 Exo 6:27 | 27 En het geschiedde te dien dage, als de HEERE tot Mozes
65 Exo 8:22 | 22 En Ik zal te dien dage het land Gosen, waarin
66 Exo 9:18 | Egypte niet geweest is van dien dag af, dat het gegrond
67 Exo 10:6 | vaders gezien hebben, van dien dag af, dat zij op den aardbodem
68 Exo 10:13 | oostenwind in dat land, dien gehele dag en dien gansen
69 Exo 10:13 | land, dien gehele dag en dien gansen nacht; het geschiedde
70 Exo 14:21 | een sterken oostenwind, dien gansen nacht, en maakte
71 Exo 14:30 | verloste de HEERE Israel aan dien dag uit de hand der Egyptenaren;
72 Exo 16:18 | verzameld had, niets over, en dien, die weinig verzameld had,
73 Exo 17:12 | zij een steen, en legden dien onder hem, dat hij daarop
74 Exo 18:8 | al de moeite, die hun op dien weg ontmoet was, en dat
75 Exo 19:2 | legerde zich aldaar tegenover dien berg. ~
76 Exo 20:8 | Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. ~
77 Exo 21:16 | mens steelt, hetzij dat hij dien verkocht heeft, of dat hij
78 Exo 22:11 | heeft; en derzelver heer zal dien aannemen; en hij zal het
79 Exo 24:18 | geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen en veertig
80 Exo 26:13 | deze en aan gene zijde, om dien te bedekken. ~
81 Exo 26:31 | allerkunstelijkste werk zal men dien maken, met cherubim. ~
82 Exo 28:25 | op de voorste zijde van dien. ~
83 Exo 32:1 | gaan; want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland
84 Exo 32:8 | haast afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had, zij
85 Exo 32:23 | gaan, want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland
86 Exo 32:28 | vielen van het volk, op dien dag, omtrent drie duizend
87 Exo 32:33 | zeide de HEERE tot Mozes: Dien zou Ik uit Mijn boek delgen,
88 Exo 33:1 | gaan; want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland
89 Exo 33:8 | haast afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had, zij
90 Exo 33:23 | gaan, want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland
91 Exo 33:28 | vielen van het volk, op dien dag, omtrent drie duizend
92 Exo 33:33 | zeide de HEERE tot Mozes: Dien zou Ik uit Mijn boek delgen,
93 Exo 35:16 | en den koperen rooster, dien het hebben zal, zijn handbomen,
94 Exo 38:30 | en den koperen rooster, dien het had, en al het gereedschap
95 Exo 39:18 | op de voorste zijde van dien. ~
96 Exo 39:39 | en den koperen rooster, dien het heeft, deszelfs handbomen,
97 Lev 3:9 | vet, den gehele staart, dien hij dicht aan de ruggegraat
98 Lev 4:4 | zijn hand op het hoofd van dien var leggen, en hij zal dien
99 Lev 4:4 | dien var leggen, en hij zal dien var slachten voor het aangezicht
100 Lev 4:11 | 11 Maar de huid van dien var, en al zijn vlees, met
101 Lev 4:12 | 12 En dien gehele var zal hij tot buiten
102 Lev 4:14 | ten zondoffer offeren, en dien voor de tent der samenkomst
103 Lev 4:21 | 21 Daarna zal hij dien var tot buiten het leger
104 Lev 6:4 | wederuitkeren zal den roof, dien hij geroofd, of het onthoudene,
105 Lev 6:5 | toedoen zal; wiens dat is, dien zal hij dat geven op den
106 Lev 7:33 | dankoffers en het vet offert, dien zal de rechterschouder ten
107 Lev 8:7 | den efod aan, en gordde dien met de kunstelijken riem
108 Lev 8:21 | met water; en Mozes stak dien gehelen ram aan op het altaar;
109 Lev 10:6 | Israel, zullen dezen brand, dien de HEERE aan gestoken heeft,
110 Lev 13:24 | zijn, en het gezonde van dien brand een witte roodachtige
111 Lev 13:52 | kleed, of die werpte, of dien inslag van wol, of van linnen,
112 Lev 14:6 | 6 Dien levenden vogel zal hij nemen,
113 Lev 14:51 | hij dat cederenhout, en dien hysop, en het scharlaken,
114 Lev 16:20 | te verzoenen, zo zal hij dien levenden bok toebrengen. ~
115 Lev 16:22 | land wegdragen; en hij zal dien bok in de woestijn uitlaten. ~
116 Lev 16:30 | 30 Want op dien dag zal hij voor u verzoening
117 Lev 16:32 | 32 En de priester, dien men gezalfd, en wiens hand
118 Lev 20:3 | zal Mijn aangezicht tegen dien man zetten, en zal hem uit
119 Lev 20:4 | enigzins verbergen zal van dien man, als hij van zijn zaad
120 Lev 20:5 | Ik Mijn aangezicht tegen dien man en tegen zijn huisgezin
121 Lev 26:20 | 20 En indien hij dien akker niet zal lossen, of
122 Lev 26:20 | zal lossen, of indien hij dien akker aan een anderen man
123 Lev 26:22 | een akker heeft geheiligd, dien hij gekocht heeft, en niet
124 Lev 26:24 | die akker wederkomen tot dien, van wien hij hem gekocht
125 Num 1:50 | gereedschap; en zij zullen dien bedienen, en zij zullen
126 Num 5:7 | daarboven toedoen, en zal het dien geven, aan wien hij zich
127 Num 7:1 | op te richten, en dat hij dien gezalfd, en dien geheiligd
128 Num 7:1 | dat hij dien gezalfd, en dien geheiligd had, en al zijn
129 Num 11:17 | dit volk dragen, opdat gij dien alleen niet draagt. ~
130 Num 11:32 | maakte zich het volk op, dien gehelen dag, en dien gansen
131 Num 11:32 | op, dien gehelen dag, en dien gansen nacht, en den gansen
132 Num 13:23 | met een tros wijndruiven, dien zij droegen met tweeen,
133 Num 13:24 | ter oorzake van den tros, dien de kinderen Israels van
134 Num 15:23 | Mozes geboden heeft; van dien dag af, dat het de HEERE
135 Num 16:5 | Zijne, en de heilige is, dien Hij tot Zich zal doen naderen;
136 Num 16:5 | Hij verkoren zal hebben, dien zal Hij tot Zich doen naderen. ~
137 Num 16:7 | geschieden, dat de man, dien de HEERE verkiezen zal,
138 Num 18:34 | gegeven, voor hun dienst, dien zij bedienen, den dienst
139 Num 19:21 | gegeven, voor hun dienst, dien zij bedienen, den dienst
140 Num 20:8 | 8 Neem dien staf, en verzamel de vergadering,
141 Num 20:28 | kwam Mozes en Eleazar van dien berg af. ~
142 Num 21:18 | 18 Gij put, dien de vorsten gegraven hebben,
143 Num 21:18 | vorsten gegraven hebben, dien de edelen des volks gedolven
144 Num 23:8 | 8 Wat zal ik vloeken, dien God niet vloekt; en wat
145 Num 23:27 | recht zijn in de ogen van dien God, dat gij het mij van
146 Num 31:14 | die uit den strijd van dien oorlog kwamen. ~
147 Num 31:21 | de krijgslieden, die tot dien strijd getogen waren: Dit
148 Num 31:63 | ontstak de toorn des HEEREN te dien dage, en Hij zwoer, zeggende: ~
149 Num 32:54 | erfenis meerder maken, en dien, die weinig zijn, zult gij
150 Num 33:29 | 29 Dit zijn ze, dien de HEERE geboden heeft,
151 Num 34:8 | geven zult, zult gij van dien, die vele heeft, vele nemen,
152 Num 34:8 | heeft, vele nemen, en van dien, die weinig heeft, weinige
153 Num 34:23 | zoude kunnen sterven, en hij dien op hem heeft doen vallen,
154 Num 34:25 | dood des hogepriesters, dien men met de heilige olie
155 Num 34:32 | geen verzoening nemen voor dien, die gevlucht is naar zijn
156 Num 35:3 | zijn tot de erfenis van dien stam, aan welken zij geworden
157 Num 35:4 | zijn tot de erfenis van dien stam, aan welken zij zouden
158 Num 35:6 | heeft, zeggende: Laat zij dien tot vrouwen worden, die
159 Deu 1:31 | zoon draagt, op al den weg, dien gij gewandeld hebt, totdat
160 Deu 1:39 | zullen daarin komen, en dien zal Ik het geven, en die
161 Deu 4:3 | die Baal-Peor navolgde, dien heeft de HEERE, uw God,
162 Deu 4:11 | naderdet en stondt beneden dien berg; (die berg nu brandde
163 Deu 4:32 | voor u geweest zijn, van dien dag af, dat God den mens
164 Deu 4:42 | naaste onwetende doodslaat, dien hij van gisteren en eergisteren
165 Deu 5:12 | Onderhoudt den sabbatdag, dat gij dien heiligt; gelijk als de HEERE,
166 Deu 5:33 | 33 In al den weg, dien de HEERE, uw God, u gebiedt,
167 Deu 7:8 | opdat Hij hield den eed, dien Hij uw vaderen gezworen
168 Deu 7:9 | en de weldadigheid houdt dien, die Hem liefhebben, en
169 Deu 8:2 | gedenken aan al den weg, dien u den HEERE, uw God, deze
170 Deu 9:7 | zeer vertoornd hebt; van dien dag af, dat gij uit Egypteland
171 Deu 9:12 | haastelijk afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had; zij
172 Deu 9:16 | haastelijk afgeweken van den weg, dien u de HEERE geboden had. ~
173 Deu 11:28 | en afwijkt van den weg, dien ik u heden gebiede, om andere
174 Deu 12:15 | zegen des HEEREN, uws Gods, dien Hij u geeft, in al uw poorten;
175 Deu 13:3 | zult naar de woorden van dien profeet, of naar dien dromen-dromer
176 Deu 13:3 | van dien profeet, of naar dien dromen-dromer niet horen;
177 Deu 13:5 | te drijven van den weg, dien u de HEERE, uw God, geboden
178 Deu 16:17 | zegen des HEEREN, uws Gods, dien Hij u gegeven heeft. ~
179 Deu 17:5 | 5 Zo zult gij dien man of die vrouw, die ditzelve
180 Deu 17:5 | tot uw poorten uitbrengen, dien man zeg ik, of die vrouw;
181 Deu 17:15 | tot koning over u stellen, dien de HEERE, uw God, verkiezen
182 Deu 18:19 | Mijn Naam zal spreken, van dien zal Ik het zoeken. ~
183 Deu 19:4 | hebben door onwetendheid, dien hij toch van gisteren en
184 Deu 20:14 | den buit uwer vijanden, dien u de HEERE, uw God, gegeven
185 Deu 22:18 | de oudsten derzelver stad dien man nemen, en kastijden
186 Deu 24:11 | zult gij staan, en de man, dien gij geleend hebt, zal het
187 Deu 25:6 | geschieden, dat de eerstgeborene, dien zij zal baren, zal staan
188 Deu 25:9 | betuigen en zeggen: Alzo zal dien man gedaan worden, die zijns
189 Deu 25:10 | worden: Het huis desgenen, dien de schoen uitgetogen is. ~
190 Deu 26:4 | uw hand nemen, en hij zal dien voor het altaar des HEEREN,
191 Deu 27:11 | Mozes gebood het volk te dien dage, zeggende: ~
192 Deu 28:30 | wijngaard zult gij planten, maar dien niet gemeen maken. ~
193 Deu 28:36 | u, mitsgaders uw koning, dien gij over u zult gesteld
194 Deu 28:68 | ik u gezegd heb: Gij zult dien niet meer zien; en aldaar
195 Deu 31:17 | 17 Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken,
196 Deu 31:17 | het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben
197 Deu 31:18 | dan zal Mijn aangezicht te dien dage ganselijk verbergen,
198 Deu 31:22 | schreef Mozes dit lied te dien dage, en hij leerde het
199 Deu 31:29 | en afwijken van den weg, dien ik u geboden heb; dan zal
200 Deu 32:50 | 50 En sterf op dien berg, waarheen gij opklimmen
201 Deu 33:8 | den man, Uw gunstgenoot; dien Gij verzocht hebt in Massa,
202 Deu 34:10 | in Israel, gelijk Mozes, dien de HEERE gekend had, van
203 Joz 2:17 | onschuldig zijn van dezen uw eed, dien gij ons hebt doen zweren; ~
204 Joz 2:20 | onschuldig zijn van uw eed, dien gij ons hebt doen zweren. ~
205 Joz 3:4 | dezelve niet; opdat gij dien weg wetet, dien gij gaan
206 Joz 3:4 | opdat gij dien weg wetet, dien gij gaan zult; want gijlieden
207 Joz 3:4 | want gijlieden zijt door dien weg niet gegaan gisteren
208 Joz 6:15 | zevenmaal; alleenlijk op dien dag gingen zij zevenmaal
209 Joz 8:9 | maar Jozua overnachtte dien nacht in het midden des
210 Joz 8:25 | geschiedde, dat allen, die te dien dage vielen, zo mannen als
211 Joz 9:20 | ons zij, om des eeds wil, dien wij hun gezworen hebben. ~
212 Joz 14:9 | 9 Toen zwoer Mozes te dien zelven dage, zeggende: Indien
213 Joz 14:12 | gebergte, waarvan de HEERE te dien dage gesproken heeft; want
214 Joz 15:16 | slaan, en nemen haar in, dien zal ik ook mijn dochter
215 Joz 25:26 | groten steen, en hij richtte dien daar op onder den eik, die
216 Ric 1:12 | slaan, en haar innemen, dien zal ik ook mijn dochter
217 Ric 1:25 | scherpte des zwaards; maar dien man en zijn ganse huis lieten
218 Ric 2:17 | weken zij af van den weg, dien hun vaders gewandeld hadden,
219 Ric 3:30 | 30 Alzo werd Moab te dien dage onder Israels hand
220 Ric 4:9 | niet zal zijn op dezen weg, dien gij wandelt; want de HEERE
221 Ric 4:22 | ik zal u den man wijzen, dien gij zoekt. Zo kwam hij tot
222 Ric 4:23 | 23 Alzo heeft God te dien dage Jabin, den koning van
223 Ric 5:20 | ongezuurde koeken, en leg ze op dien rotssteen, en giet het sop
224 Ric 5:32 | Daarom noemde hij hem te dien dage Jerubbaal, zeggende:
225 Ric 6:5 | als een hond zou lekken, dien zult gij alleen stellen;
226 Ric 8:52 | den toren, en bestormde dien; en hij genaakte tot aan
227 Ric 8:52 | aan de deur des torens, om dien met vuur te verbranden. ~
228 Ric 10:24 | gij niet dengene erven, dien uw god Kamos voor u uit
229 Ric 10:24 | zullen wij al dengene erven, dien de HEERE, onze God, voor
230 Ric 12:8 | HEERE! dat toch de Man Gods, Dien Gij gezonden hebt, weder
231 Ric 12:10 | mij verschenen, Welke op dien dag tot mij kwam. ~
232 Ric 12:11 | huisvrouw na; en hij kwam tot dien Man, en zeide tot Hem: Zijt
233 Ric 13:9 | 9 En hij nam dien in zijn handen, en ging
234 Ric 16:11 | de Leviet bewilligde bij dien man te blijven; en de jongeling
235 Ric 17:1 | wonen; want hun was tot op dien dag onder de stammen van
236 Ric 18:30 | geschied noch gezien, van dien dag af, dat de kinderen
237 Ric 19:15 | kinderen van Benjamin werden te dien dage geteld uit de steden,
238 Ric 19:21 | vernielden ter aarde op dien dag van Israel twee en twintig
239 Ric 19:22 | wederom ter plaatse, waar zij dien des vorige daags geschikt
240 Ric 19:26 | aangezicht des HEEREN, en vastten dien dag tot op den avond; en
241 Ric 19:35 | dat de kinderen Israels op dien dag van Benjamin vernielden
242 Rut 2:2 | de aren oplezen, achter dien, in wiens ogen ik genade
243 Rut 3:15 | sluier, die op u is, en houd dien; en zij hield hem; en hij
244 Rut 4:3 | 3 Toen zeide hij tot dien losser: Het stuk lands,
245 1Sa 1:4 | 4 En het geschiedde op dien dag, als Elkana offerde,
246 1Sa 2:19 | kleinen rok, en bracht hem dien van jaar tot jaar, als zij
247 1Sa 2:33 | 33 Doch de man, dien Ik u niet zal uitroeien
248 1Sa 2:35 | en in Mijn ziel zijn zal; dien zal Ik een bestendig huis
249 1Sa 3:2 | 2 En het geschiedde te dien dage, als Eli op zijn plaats
250 1Sa 3:11 | dat al wie het horen zal, dien zullen zijn beide oren klinken. ~
251 1Sa 6:12 | koeien nu gingen recht in dien weg, op den weg naar Beth-Semes
252 1Sa 6:15 | kleinoden waren, en zetten ze op dien groten steen; en die lieden
253 1Sa 7:2 | 2 En het geschiedde, van dien dag af, dat de ark des Heeren
254 1Sa 7:6 | HEEREN; en zij vastten te dien dage, en zeiden aldaar:
255 1Sa 7:10 | en de HEERE donderde te dien dage met een groten donder
256 1Sa 7:12 | nam een steen, en stelde dien tussen Mizpa en tussen Sen,
257 1Sa 8:8 | die zij gedaan hebben, van dien dag af, toen Ik hen uit
258 1Sa 8:18 | 18 Gij zult wel te dien dage roepen, vanwege uw
259 1Sa 8:18 | roepen, vanwege uw koning, dien gij u zult verkoren hebben,
260 1Sa 8:18 | maar de HEERE zal u te dien dage niet verhoren. ~
261 1Sa 9:7 | gaan, wat zullen wij toch dien man brengen? Want het brood
262 1Sa 9:16 | uit het land van Benjamin, dien zult gij ten voorganger
263 1Sa 9:24 | Alzo at Saul met Samuel op dien dag. ~
264 1Sa 10:24 | het ganse volk: Ziet gij, dien de HEERE verkoren heeft?
265 1Sa 12:13 | nu, ziet daar den koning, dien gij verkoren hebt, dien
266 1Sa 12:13 | dien gij verkoren hebt, dien gij begeerd hebt; en ziet,
267 1Sa 12:18 | HEERE donder en regen te dien dage; daarom vreesde al
268 1Sa 13:8 | zeven dagen, tot den tijd, dien Samuel bestemd had. Als
269 1Sa 14:18 | Want de ark Gods was te dien dage bij de kinderen Israels. ~
270 1Sa 14:23 | verloste de HEERE Israel te dien dage; en het leger trok
271 1Sa 14:24 | van Israel werden mat te dien dage; want Saul had het
272 1Sa 14:30 | den buit zijner vijanden, dien het gevonden heeft! Maar
273 1Sa 14:31 | 31 Doch zij sloegen te dien dage de Filistijnen van
274 1Sa 14:37 | Hij antwoordde hem niet te dien dage. ~
275 1Sa 14:43 | het uiterste des stafs, dien ik in mijn hand had; zie
276 1Sa 16:1 | draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat
277 1Sa 16:3 | en gij zult Mij zalven, dien Ik u zeggen zal. ~
278 1Sa 16:13 | werd vaardig over David van dien dag af en voortaan. Daarna
279 1Sa 17:24 | mannen in Israel, als zij dien man zagen, zo vluchtten
280 1Sa 17:25 | Israels zeiden: Hebt gijlieden dien man wel gezien, die opgekomen
281 1Sa 17:25 | geschieden, dat de koning dien man, die hem slaat, met
282 1Sa 17:26 | stonden, zeggende: Wat zal men dien man doen, die dezen Filistijn
283 1Sa 17:30 | En hij wendde zich af van dien naar een anderen toe, en
284 1Sa 17:45 | der slagorden van Israel, Dien gij gehoond hebt. ~
285 1Sa 18:2 | 2 En Saul nam hem te dien dage, en liet hem niet werderkeren
286 1Sa 18:4 | Jonathan deed zijn mantel af, dien hij aan had, en gaf hem
287 1Sa 18:9 | had het oog op David, van dien dag af en voortaan. ~
288 1Sa 20:26 | 26 En Saul sprak te dien dage niets, want hij zeide:
289 1Sa 20:36 | en hij schoot een pijl, dien hij deed over hem vliegen. ~
290 1Sa 20:37 | aan de plaats des pijls, dien Jonathan geschoten had,
291 1Sa 20:40 | gereedschap aan den jongen, dien hij had; en hij zeide tot
292 1Sa 21:10 | zich op, en vluchtte te dien dage van het aangezicht
293 1Sa 22:8 | niemand is onder ulieden, dien het wee doet van mijnentwege,
294 1Sa 22:18 | priesters, en doodde te dien dage vijf en tachtig mannen,
295 1Sa 22:22 | Abjathar: Ik wist wel te dien dage, toen Doeg, de Edomiet,
296 1Sa 23:25 | David geboodschapt, die van dien rotssteen afgegaan was,
297 1Sa 24:20 | het goede, voor dezen dag, dien gij mij heden gemaakt hebt. ~
298 1Sa 25:6 | En zult alzo zeggen tot dien welvarende: Vrede zij u,
299 1Sa 25:27 | En nu, dit is de zegen, dien uw dienstmaagd mijn heer
300 1Sa 26:19 | HEEREN, zeggende: Ga heen, dien andere goden. ~
301 1Sa 27:6 | 6 Toen gaf Achis te dien dage Ziklag; daarom is Ziklag
302 1Sa 28:8 | geest, en doe mij opkomen, dien ik tot u zeggen zal. ~
303 1Sa 29:3 | in hem niets gevonden van dien dag af, dat hij afgevallen
304 1Sa 29:6 | kwaad bij u gevonden, van dien dag af, dat gij tot mij
305 1Sa 29:8 | uw knecht gevonden, van dien dag af, dat ik voor uw aangezicht
306 1Sa 30:16 | om al den groten buit, dien zij genomen hadden uit het
307 1Sa 30:22 | zullen wij hun van den buit, dien wij gered hebben, niet geven,
308 1Sa 30:25 | 25 En dit is van dien dag af en voortaan alzo
309 2Sa 2:8 | van Ner, de krijgsoverste, dien Saul gehad had, nam Isboseth,
310 2Sa 5:9 | David in den burg en noemde dien Davids stad. En David bouwde
311 2Sa 7:6 | in geen huis gewoond, van dien dag af, dat Ik de kinderen
312 2Sa 7:7 | een der stammen Israels, dien Ik bevolen heb Mijn volk
313 2Sa 7:11 | 11 En van dien dag af, dat Ik geboden heb
314 2Sa 7:15 | weggenomen heb van Saul, dien Ik van voor uw aangezicht
315 2Sa 11:12 | bleef Uria te Jeruzalem, dien dag en den anderen dag. ~
316 2Sa 11:14 | schreef aan Joab; en hij zond dien door de hand van Uria. ~
317 2Sa 11:15 | 15 En hij schreef in dien brief, zeggende: Stel Uria
318 2Sa 12:5 | Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan:
319 2Sa 13:19 | scheurde den veelvervigen rok, dien zij aanhad; en zij legde
320 2Sa 14:7 | en hebben gezegd: Geef dien hier, die zijn broeder geslagen
321 2Sa 14:7 | de ziel zijns broeders, dien hij doodgeslagen heeft,
322 2Sa 16:23 | dagen was Achitofels raad, dien hij raadde, als of men naar
323 2Sa 17:3 | doen wederkeren; de man, dien gij zoekt, is gelijk het
324 2Sa 17:7 | Husai tot Absalom: De raad, dien Achitofel op ditmaal geraden
325 2Sa 18:18 | doen gedenken; en hij had dien pilaar genoemd naar zijn
326 2Sa 19:10 | 10 En Absalom, dien wij over ons gezalfd hadden,
327 2Sa 19:19 | verkeerdelijk gedaan heeft, te dien dage, als mijn heer de koning
328 2Sa 19:24 | zijn klederen gewassen, van dien dag af, dat de koning was
329 2Sa 19:24 | koning was weggegaan, tot dien dag toe, dat hij met vrede
330 2Sa 19:37 | uw knecht Chimham, laat dien met mijn heer den koning
331 2Sa 20:5 | boven den gezetten tijd, dien hij hem gezet had. ~
332 2Sa 20:15 | verdorven den muur, om dien neder te vellen. ~
333 2Sa 21:10 | Aja, een zak, en spande dien voor zich uit op een rotssteen,
334 2Sa 24:13 | zie toe, wat antwoord ik Dien zal wederbrengen, Die mij
335 1Kon 2:5 | Amasa, den zoon van Jether, dien hij gedood heeft, en heeft
336 1Kon 3:21| het was mijn zoon niet, dien ik gebaard had. ~
337 1Kon 5:5 | David, zeggende: Uw zoon, dien Ik in uw plaats op uw troon
338 1Kon 6:21| gouden ketenen, en overtoog dien met goud. ~
339 1Kon 8:16| 16 Van dien dag af, dat Ik Mijn volk
340 1Kon 8:44| uittrekken zal door den weg, dien Gij hen henen zenden zult,
341 1Kon 11:34| Mijns knechts Davids wil, dien Ik verkoren heb, die Mijn
342 1Kon 11:42| 42 De tijd nu, dien Salomo te Jeruzalem over
343 1Kon 12:8 | verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden;
344 1Kon 12:13| verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden. ~
345 1Kon 13:9 | wederkeren door den weg, dien gij gegaan zijt. ~
346 1Kon 13:11| werk, dat de man Gods te dien dage in Beth-El gedaan had,
347 1Kon 13:23| weten voor den profeet, dien hij had koen wederkeren. ~
348 1Kon 17:13| koek daarvan, en breng mij dien hier uit; doch voor u en
349 1Kon 18:26| 26 En zij namen de var, dien hij hun gegeven had, en
350 1Kon 19:17| zwaard van Jehu ontkomt, dien zal Elisa doden. ~
351 1Kon 20:42| HEERE: Omdat gij den man, dien Ik verbannen heb, uit de
352 1Kon 21:15| den Jizreeliet, erfelijk, dien hij u weigerde om geld te
353 1Kon 21:16| Jizreeliet, af te gaan, om dien erfelijk te bezitten. ~
354 1Kon 21:18| waarhenen hij afgegaan is, om dien erfelijk te bezitten. ~
355 2Kon 4:17| zwanger, en baarde een zoon op dien gezette tijd, omtrent den
356 2Kon 4:17| omtrent den tijd des levens, dien Elisa tot haar gesproken
357 2Kon 5:20| mijn heer heeft Naaman, dien Syrier belet, dat men uit
358 2Kon 6:19| zal u leiden tot den man, dien gij zoekt; en hij leidde
359 2Kon 8:5 | vrouw, en dit is haar zoon, dien Elisa heeft levend gemaakt. ~
360 2Kon 9:17| Neem een ruiter, en zend dien hunlieden tegemoet, en dat
361 2Kon 10:3 | de zonen uws heren, zet dien op zijns vaders troon; en
362 2Kon 10:20| verbods dag. en zij riepen dien uit. ~
363 2Kon 14:11| de zonden van Jerobeam, dien zoon van Nebat, die Israel
364 2Kon 19:34| aan de kinderen van Jakob, dien Hij den naam Israel gaf. ~
365 2Kon 19:36| uitgestrekten arm opgevoerd heeft, Dien zult gij vrezen, en voor
366 2Kon 20:21| Zie nu, vertrouwt gij u op dien gebroken rietstaf, op Egypte,
367 2Kon 21:28| zal u doen wederkeren door dien weg, door denwelken gij
368 2Kon 21:33| 33 Door den weg, dien hij gekomen is, door dien
369 2Kon 21:33| dien hij gekomen is, door dien zal hij wederkeren; maar
370 2Kon 23:13| schotel uitwist; men wist dien uit, en men keert hem om
371 2Kon 23:15| toorn verwekt hebben, van dien dag, dat hun vaderen van
372 2Kon 23:21| wandelde in al den weg, dien zijn vader gewandeld had,
373 1Kro 6:66| der kinderen van Kahath, dien gewerden steden hunner landpale,
374 1Kro 11:6 | Joab, de zoon van Zeruja, dien het eerst; daarom werd hij
375 1Kro 11:7 | den burg; daarom heet men dien de stad Davids. ~
376 1Kro 12:1 | onder de helden, die tot dien krijg hielpen. ~
377 1Kro 13:12| David vreesde den HEERE te dien dage, zeggende: Hoe zal
378 1Kro 17:5 | in geen huis gewoond van dien dag af, dat Ik Israel heb
379 1Kro 17:13| Ik die weggenomen heb van dien, die voor u geweest is; ~
380 1Kro 22:12| nu toe, wat antwoord ik Dien zal wedergeven, Die mij
381 1Kro 22:29| de tabernakel des HEEREN, dien Mozes in de woestijn gemaakt
382 1Kro 29:9 | ken den God uws vaders, en dien Hem met een volkomen hart
383 1Kro 30:21| des anderen morgens van dien dag, duizend varren, duizend
384 2Kro 7:5 | 5 Van dien dag af, dat Ik Mijn volk
385 2Kro 7:34| uittrekken zal door den weg, dien Gij hen heenzenden zult,
386 2Kro 11:8 | verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden;
387 2Kro 16:11| zelfden dage van den roof, dien zij gebracht hadden, zevenhonderd
388 2Kro 19:34| 34 En de strijd nam op dien dag toe, en de koning van
389 2Kro 25:14| voor dezelve neder boog en dien rookte. ~
390 2Kro 30:18| is, make verzoening voor dien. ~
391 2Kro 32:5 | muur op, die gebroken was, dien hij optrok tot aan de torens,
392 2Kro 33:14| omsingelde Ofel, en verhief dien zeer; hij legde ook krijgsoversten
393 2Kro 35:24| hem op den tweeden wagen, dien hij had, en brachten hem
394 2Kro 36:24| hem op den tweeden wagen, dien hij had, en brachten hem
395 Ezra 1:4 | als vreemdeling verkeert, dien zullen de lieden zijner
396 Ezra 4:11| een afschrift des briefs, dien zij aan hem, aan den koning
397 Ezra 4:18| 18 De brief, dien gij aan ons geschikt hebt,
398 Ezra 5:6 | 6 Afschrift des briefs, dien Thathnai, de landvoogd aan
399 Ezra 5:14| wiens naam was Sesbazar, dien hij tot een landvoogd had
400 Ezra 7:11| het afschrift des briefs, dien de koning Arthahsasta gaf
401 Ezra 7:26| konings niet zal doen, over dien laat spoediglijk recht worden
402 Neh 1:5 | de goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben, en
403 Neh 4:14 | hun aangezicht; denkt aan dien groten en vreselijken HEERE,
404 Neh 4:16 | 16 En het geschiedde van dien dag af, dat de helft mijner
405 Neh 5:14 | 14 Ook van dien dag af, dat hij mij bevolen
406 Neh 8:5 | een hogen houten stoel, dien zij tot die zaak gemaakt
407 Neh 13:1 | 1 Te dien dage werd er gelezen in
408 Neh 13:15 | en vijgen, en allen last, dien zij te Jeruzalem inbrachten
409 Neh 13:21 | de hand aan u slaan. Van dien tijd af kwamen zij niet
410 Est 24 | heden tot den maaltijd, dien ik hem bereid heb. ~
411 Est 25 | Haman tot den maaltijd, dien ~
412 Est 28:1 | Haman tot den maaltijd, dien ik hem bereiden zal; zo
413 Est 29 | komen tot den maaltijd, dien zij bereid heeft, dan mij;
414 Est 29:2 | vrolijk met den koning tot dien maaltijd. Deze raad nu dacht
415 Est 30:6 | tot hem: Wat zal men met dien man doen, tot wiens eer
416 Est 30:9 | grootste heren, en men zal het dien man aantrekken, tot wiens
417 Est 30:9 | hem roepen: Alzo zal men dien man doen, tot wiens eer
418 Est 30:10 | aan Mordechai, den Jood, dien aan de poort des konings
419 Est 30:11 | riep voor hem: Alzo zal men dien man doen, tot wiens eer
420 Est 30:14 | den maaltijd te brengen, dien ~
421 Est 43:1 | koning toog zijn ring af, dien hij van Haman genomen had,
422 Est 49:6 | gereed zouden zijn tegen dien dag, om zich te wreken aan
423 Est 52:7 | koning Ahasveros waren, dien, die nabij, en dien, die
424 Est 52:7 | waren, dien, die nabij, en dien, die verre waren, ~
425 Est 52:13 | vanwege al de woorden van dien brief, en hetgeen zij zelven
426 Job 3:23 | wiens weg verborgen is, en dien God overdekt heeft? ~
427 Job 5:5 | de hongerige verteerde, dien hij ook tot uit de doornen
428 Job 9:32 | is niet een man, als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij
429 Job 22:8 | een man van geweld, voor dien was het land, en een aanzienlijk
430 Job 22:30 | 30 Ja, Hij zal dien bevrijden, die niet onschuldig
431 Job 26:2 | 2 Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, en
432 Job 34:19 | 19 Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der
433 Job 36:20 | 20 Haak niet naar dien nacht, als de volken van
434 Job 36:54 | als de wind doorgaat, en dien zuivert; ~
435 Job 36:56 | 23 Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden;
436 Job 37:23 | 23 Dien Ik ophoude tot den tijd
437 Job 38:9 | 9 Dien Ik de wildernis tot zijn
438 Psa 7:5 | Indien ik kwaad vergolden heb dien, die vrede met mij had; (
439 Psa 7:5 | met mij had; (ja, ik heb dien gered die mij zonder oorzaak
440 Psa 7:13 | Zijn boog gespannen, en dien bereid. ~
441 Psa 7:16 | heeft een kuil gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is
442 Psa 11:5 | maar den goddeloze, en dien, die geweld liefheeft, haat
443 Psa 12:6 | zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast. ~
444 Psa 25:12 | onderwijzen in den weg, dien hij zal hebben te verkiezen. ~
445 Psa 32:2 | Welgelukzalig is de mens, dien de HEERE de ongerechtigheid
446 Psa 32:8 | en u leren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad
447 Psa 32:10 | op den HEERE vertrouwt, dien zal de goedertierenheid
448 Psa 35:15 | zoek den vrede, en jaag dien na. ~
449 Psa 36:10 | Die den ellendige redt van dien, die sterker is dan hij,
450 Psa 38:37 | oprechte; want het einde van dien man zal vrede zijn. ~
451 Psa 47:5 | heerlijkheid van Jakob, dien Hij heeft liefgehad. Sela. ~
452 Psa 49:15 | zullen over hen heersen in dien morgenstond; en het graf
453 Psa 50:23 | wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien. ~ ~ ~
454 Psa 65:5 | 5 Welgelukzalig is hij, dien Gij verkiest, en doet naderen,
455 Psa 68:5 | Naam; hoogt de wegen voor Dien, Die in de vlakken velden
456 Psa 68:31 | kalveren der volken; en dien, die zich onderwerpt met
457 Psa 68:34 | 34 Dien, Die daar rijdt in den hemel
458 Psa 69:27 | 27 Want zij vervolgen, dien Gij geslagen hebt; en maken
459 Psa 76:12 | rondom Hem zijt! Laat hen Dien, Die te vrezen is, geschenken
460 Psa 78:54 | heiligheid, tot dezen berg, dien Zijn rechterhand verkregen
461 Psa 78:68 | van Juda, den berg Sion, dien Hij liefhad. ~
462 Psa 79:4 | geworden; een spot en schimp dien, die rondom ons zijn. ~
463 Psa 80:16 | 16 En den stam, dien Uw rechterhand geplant heeft,
464 Psa 80:16 | heeft, en dat om den zoon, dien Gij U gesterkt hebt! ~
465 Psa 80:18 | rechterhand, over des mensen zoon, dien Gij U gesterkt hebt. ~
466 Psa 89:51 | de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag,
467 Psa 92:14 | des HEEREN geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien
468 Psa 94:12 | Welgelukzalig is de man, o HEERE! dien Gij tuchtigt, en dien Gij
469 Psa 94:12 | HEERE! dien Gij tuchtigt, en dien Gij leert uit Uw wet, ~
470 Psa 101:5 | heimelijke achterklapt; dien zal ik verdelgen; die hoog
471 Psa 104:9 | Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen;
472 Psa 104:26 | schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om
473 Psa 105:26 | Zijn knecht, en Aaron, dien Hij verkoren had. ~
474 Psa 112:5 | 5 Teth. Wel dien man, die zich ontfermt en
475 Psa 118:22 | 22 De steen, dien de bouwlieden verworpen
476 Psa 118:24 | 24 Dit is de dag, dien de HEERE gemaakt heeft;
477 Psa 136:4 | 4 Dien, Die alleen grote wonderen
478 Psa 136:5 | 5 Dien, die de hemelen met verstand
479 Psa 136:6 | 6 Dien, Die de aarde op het water
480 Psa 136:7 | 7 Dien, Die de grote lichten heeft
481 Psa 136:10 | 10 Dien, Die de Egyptenaren geslagen
482 Psa 136:13 | 13 Dien, Die de Schelfzee in delen
483 Psa 140:12 | een boos man des gewelds, dien zal men jagen, totdat hij
484 Psa 141:9 | voor het geweld des striks, dien zij mij gelegd hebben, en
485 Psa 142:4 | strik verborgen op den weg, dien ik gaan zou. ~
486 Psa 143:8 | maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb, want ik
487 Psa 144:15 | Welgelukzalig is het volk, dien het alzo gaat; welgelukzalig
488 Spre 3:12| HEERE kastijdt dengene, dien Hij liefheeft, ja, gelijk
489 Spre 4:15| 15 Verwerp dien, ga er niet door; wijk er
490 Spre 9:5 | en drinkt van den wijn, dien Ik gemengd heb. ~
491 Spre 11:26| Wie koren inhoudt, dien vloekt het volk; maar de
492 Spre 11:27| wie het kwade natracht, dien zal het overkomen. ~
493 Spre 13:13| maar wie het gebod vreest, dien zal vergolden worden. ~
494 Spre 14:12| schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods. ~
495 Spre 15:9 | den HEERE een gruwel; maar dien, die de gerechtigheid najaagt,
496 Spre 16:13| elkeen van hen zal liefhebben dien, die rechte dingen spreekt. ~
497 Spre 16:25| schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods. ~
498 Spre 18:14| verslagen geest, wie zal dien opheffen? ~
499 Spre 20:5 | een man van verstand zal dien uithalen. ~
500 Spre 24:8 | denkt om kwaad te doen, dien zal men een meester van
1-500 | 501-1000 | 1001-1059 |