1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382
Book Chapter: Verse
5001 Num 29:30 | drankofferen tot de varren, tot de rammen, en tot de lammeren,
5002 Num 29:30 | varren, tot de rammen, en tot de lammeren, in hun getal,
5003 Num 29:30 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
5004 Num 29:33 | en hun drankofferen tot de varren, tot de rammen, en
5005 Num 29:33 | drankofferen tot de varren, tot de rammen, en tot de lammeren,
5006 Num 29:33 | varren, tot de rammen, en tot de lammeren, in hun getal,
5007 Num 29:37 | var, tot den ram, en tot de lammeren, in hun getal,
5008 Num 29:37 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
5009 Num 29:40 | 40 En Mozes sprak tot de kinderen Israels naar al
5010 Num 29:40 | kinderen Israels naar al wat de HEERE Mozes geboden had. ~ ~
5011 Num 30:1 | 1 En Mozes sprak tot de hoofden der stammen van
5012 Num 30:1 | hoofden der stammen van de kinderen Israels, zeggende:
5013 Num 30:1 | Israels, zeggende: Dit is de zaak, die de HEERE geboden
5014 Num 30:1 | zeggende: Dit is de zaak, die de HEERE geboden heeft: ~
5015 Num 30:5 | zullen niet bestaan; maar de HEERE zal het haar vergeven;
5016 Num 30:6 | geloften op haar zijn, of de uitspraak harer lippen,
5017 Num 30:8 | te niet maken, mitsgaders de uitspraak harer lippen,
5018 Num 30:8 | verbonden heeft, zo zal het de HEERE haar vergeven. ~
5019 Num 30:9 | 9 Aangaande de gelofte ener weduwe, of
5020 Num 30:12 | van haar gelofte, en van de verbintenis harer ziel,
5021 Num 30:12 | heeft ze te niet gemaakt, en de HEERE zal het haar vergeven. ~
5022 Num 30:13 | eed der verbintenis, om de ziel te verootmoedigen,
5023 Num 30:16 | 16 Dat zijn de inzettingen, die de HEERE
5024 Num 30:16 | zijn de inzettingen, die de HEERE Mozes geboden heeft,
5025 Num 31:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
5026 Num 31:2 | 2 Neem de wraak der kinderen Israels
5027 Num 31:2 | der kinderen Israels van de Midianieten; daarna zult
5028 Num 31:3 | toerusten, en dat zij tegen de Midianieten zijn, om de
5029 Num 31:3 | de Midianieten zijn, om de wraak des HEEREN te doen
5030 Num 31:3 | wraak des HEEREN te doen aan de Midianieten. ~
5031 Num 31:5 | Alzo werden geleverd uit de duizenden van Israel, duizend
5032 Num 31:6 | priester, ten strijde, met de heilige vaten, en de trompetten
5033 Num 31:6 | met de heilige vaten, en de trompetten des geklanks
5034 Num 31:7 | 7 En zij streden tegen de Midianieten, gelijk als
5035 Num 31:7 | Midianieten, gelijk als de HEERE Mozes geboden had,
5036 Num 31:8 | zij boven hun verslagenen, de koningen der Midianieten,
5037 Num 31:9 | 9 Maar de kinderen Israels namen de
5038 Num 31:9 | de kinderen Israels namen de vrouwen der Midianieten,
5039 Num 31:12 | 12 Daarna brachten zij de gevangenen, en den buit,
5040 Num 31:12 | Eleazar, den priester, en tot de vergadering der kinderen
5041 Num 31:12 | Israels, in het leger, in de vlakke velden van Moab,
5042 Num 31:12 | van Moab, dewelke zijn aan de Jordaan van Jericho. ~
5043 Num 31:13 | 13 Maar Mozes en Eleazar, de priester, en alle oversten
5044 Num 31:14 | grotelijks vertoornd tegen de bevelhebbers des heirs,
5045 Num 31:14 | bevelhebbers des heirs, de hoofdlieden der duizenden,
5046 Num 31:14 | hoofdlieden der duizenden, en de hoofdlieden der honderden,
5047 Num 31:16 | tegen den HEERE te geven, in de zaak van Peor; waardoor
5048 Num 31:16 | waardoor die plaag werd onder de vergadering des HEEREN. ~
5049 Num 31:17 | al wat mannelijk is onder de kinderkens; en doodt alle
5050 Num 31:18 | 18 Doch al de kinderen van vrouwelijk
5051 Num 31:18 | vrouwelijk geslacht, die de bijligging des mans niet
5052 Num 31:21 | 21 En Eleazar, de priester, zeide tot de krijgslieden,
5053 Num 31:21 | de priester, zeide tot de krijgslieden, die tot dien
5054 Num 31:21 | strijd getogen waren: Dit is de inzetting der wet, die de
5055 Num 31:21 | de inzetting der wet, die de HEERE Mozes geboden heeft. ~
5056 Num 31:25 | 25 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
5057 Num 31:26 | 26 Neem op de som van den buit der gevangenen
5058 Num 31:26 | beesten; gij en Eleazar, de priester, en de hoofden
5059 Num 31:26 | Eleazar, de priester, en de hoofden van de vaderen der
5060 Num 31:26 | priester, en de hoofden van de vaderen der vergadering. ~
5061 Num 31:27 | uitgegaan zijn, en tussen de ganse vergadering. ~
5062 Num 31:28 | voor den HEERE heffen, van de oorlogsmannen, die tot dezen
5063 Num 31:28 | vijfhonderd een ziel, uit de mensen en uit de runderen,
5064 Num 31:28 | ziel, uit de mensen en uit de runderen, en uit de ezelen,
5065 Num 31:28 | uit de runderen, en uit de ezelen, en uit de schapen. ~
5066 Num 31:28 | en uit de ezelen, en uit de schapen. ~
5067 Num 31:30 | 30 Maar van de helft der kinderen Israels
5068 Num 31:30 | gevangene van vijftig nemen, uit de mensen, uit de runderen,
5069 Num 31:30 | nemen, uit de mensen, uit de runderen, uit de ezelen,
5070 Num 31:30 | mensen, uit de runderen, uit de ezelen, en uit de schapen,
5071 Num 31:30 | runderen, uit de ezelen, en uit de schapen, uit al de beesten;
5072 Num 31:30 | en uit de schapen, uit al de beesten; en gij zult ze
5073 Num 31:30 | beesten; en gij zult ze aan de Levieten geven, die de wacht
5074 Num 31:30 | aan de Levieten geven, die de wacht van de tabernakel
5075 Num 31:30 | geven, die de wacht van de tabernakel des HEEREN waarnemen. ~
5076 Num 31:31 | 31 En Mozes, en Eleazar, de priester, deden, gelijk
5077 Num 31:31 | priester, deden, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. ~
5078 Num 31:32 | 32 De buit nu, het overschot van
5079 Num 31:35 | En der mensen zielen, uit de vrouwen, die geen bijligging
5080 Num 31:36 | 36 En de helft, te weten het deel
5081 Num 31:37 | 37 En de schatting voor den HEERE
5082 Num 31:38 | 38 En de runderen waren zes en dertig
5083 Num 31:39 | 39 En de ezelen waren dertig duizend
5084 Num 31:41 | gaf Eleazar, den priester, de schatting van de heffing
5085 Num 31:41 | priester, de schatting van de heffing des HEEREN, gelijk
5086 Num 31:41 | heffing des HEEREN, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. ~
5087 Num 31:42 | 42 En van de helft der kinderen Israels,
5088 Num 31:42 | Mozes afgedeeld had, van de mannen, die gestreden hadden; ~
5089 Num 31:43 | der vergadering was, uit de schapen, driehonderd zeven
5090 Num 31:44 | 44 En de runderen waren zes en dertig
5091 Num 31:45 | 45 En de ezelen dertig duizend en
5092 Num 31:47 | beesten; en hij gaf ze aan de Levieten, die de wacht van
5093 Num 31:47 | ze aan de Levieten, die de wacht van den tabernakel
5094 Num 31:47 | HEEREN waarnamen, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. ~
5095 Num 31:48 | 48 Toen traden tot Mozes de bevelhebbers, die over de
5096 Num 31:48 | de bevelhebbers, die over de duizenden des heirs waren,
5097 Num 31:48 | duizenden des heirs waren, de hoofdlieden der duizenden,
5098 Num 31:48 | hoofdlieden der duizenden, en de hoofdlieden der honderden; ~
5099 Num 31:49 | knechten hebben opgenomen de som der krijgslieden, die
5100 Num 31:51 | Zo nam Mozes en Eleazar, de priester, van het goud,
5101 Num 31:52 | en vijftig sikkelen, van de hoofdlieden der duizenden,
5102 Num 31:52 | hoofdlieden der duizenden, en van de hoofdlieden der honderden. ~
5103 Num 31:53 | 53 Aangaande de krijgslieden, een iegelijk
5104 Num 31:54 | Zo nam Mozes en Eleazar, de priester, dat goud van de
5105 Num 31:54 | de priester, dat goud van de hoofdlieden der duizenden
5106 Num 31:54 | en zij brachten het in de tent der samenkomst, ter
5107 Num 31:54 | samenkomst, ter gedachtenis voor de kinderen Israels, voor het
5108 Num 31:55 | 2 Zo kwamen de kinderen van Gad en de kinderen
5109 Num 31:55 | kwamen de kinderen van Gad en de kinderen van Ruben, en spraken
5110 Num 31:55 | Eleazar, den priester, en tot de oversten der vergadering,
5111 Num 31:57 | 4 Dit land, hetwelk de HEERE voor het aangezicht
5112 Num 31:58 | doe ons niet trekken over de Jordaan. ~
5113 Num 31:59 | 6 Maar Mozes zeide tot de kinderen van Gad en tot
5114 Num 31:59 | kinderen van Gad en tot de kinderen van Ruben: Zullen
5115 Num 31:60 | overtrekken naar het land, dat de HEERE hun gegeven heeft? ~
5116 Num 31:62 | gingen naar het land, dat de HEERE hun gegeven had. ~
5117 Num 31:63 | 10 Toen ontstak de toorn des HEEREN te dien
5118 Num 31:65 | 12 Behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, den Keniziet,
5119 Num 31:65 | den Keniziet, en Jozua, de zoon van Nun; want zij hebben
5120 Num 31:66 | Hij deed hen omzwerven in de woestijn, veertig jaren,
5121 Num 31:66 | gedaan had, wat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~
5122 Num 31:67 | menigte van zondige mensen, om de hittigheid van des HEEREN
5123 Num 31:68 | voortvaren het te laten in de woestijn; en gij zult al
5124 Num 31:70 | kinderen zullen blijven in de vaste steden, vanwege de
5125 Num 31:70 | de vaste steden, vanwege de inwoners des lands. ~
5126 Num 31:71 | onze huizen, totdat zich de kinderen Israels tot erfelijke
5127 Num 31:72 | erven aan gene zijde van de Jordaan, en verder heen,
5128 Num 31:72 | zijn aan deze zijde van de Jordaan, tegen den opgang. ~
5129 Num 31:74 | die toegerust is, over de Jordaan zal trekken voor
5130 Num 31:74 | voor Zijn aangezicht uit de bezitting zal verdreven
5131 Num 31:78 | 25 Toen spraken de kinderen van Gad en de kinderen
5132 Num 31:78 | spraken de kinderen van Gad en de kinderen van Ruben tot Mozes,
5133 Num 31:79 | beesten zullen aldaar zijn in de steden van Gilead; ~
5134 Num 31:81 | hoofden der vaderen van de stammen der kinderen Israels; ~
5135 Num 31:82 | Mozes zeide tot hen: Indien de kinderen van Gad, en de
5136 Num 31:82 | de kinderen van Gad, en de kinderen van Ruben, met
5137 Num 31:82 | Ruben, met ulieden over de Jordaan zullen trekken,
5138 Num 31:84 | 31 En de kinderen van Gad en de kinderen
5139 Num 31:84 | En de kinderen van Gad en de kinderen van Ruben antwoordden,
5140 Num 31:84 | antwoordden, zeggende: Wat de HEERE tot uw knechten gesproken
5141 Num 31:85 | naar het land Kanaan; en de bezitting onzer erfenis
5142 Num 31:85 | hebben aan deze zijde van de Jordaan. ~
5143 Num 31:86 | den kinderen van Gad, en de kinderen van Ruben, en den
5144 Num 31:86 | van Bazan; het land met de steden van hetzelve in de
5145 Num 31:86 | de steden van hetzelve in de landpalen, de steden des
5146 Num 31:86 | hetzelve in de landpalen, de steden des lands rondom. ~
5147 Num 31:87 | 34 En de kinderen van Gad bouwden
5148 Num 31:90 | 37 En de kinderen van Ruben bouwden
5149 Num 31:91 | en Sibma; en zij noemden de namen der steden, die zij
5150 Num 31:92 | 39 En de kinderen van Machir, den
5151 Num 31:92 | dat in, en zij verdreven de Amorieten, die daarin waren,
5152 Num 31:92 | Amorieten, die daarin waren, uit de bezitting. ~
5153 Num 31:94 | 41 Jair nu, de zoon van Manasse, ging heen
5154 Num 32:1 | 1 Dit zijn de reizen der kinderen Israels,
5155 Num 32:1 | zijn, naar hun heiren, door de hand van Mozes en Aaron. ~
5156 Num 32:3 | reisden dan van Rameses; in de eerste maand, op den vijftienden
5157 Num 32:3 | daags van het pascha, togen de kinderen Israels uit door
5158 Num 32:3 | door een hoge hand, voor de ogen van alle Egyptenaren; ~
5159 Num 32:4 | 4 Als de Egyptenaars begroeven degenen,
5160 Num 32:4 | begroeven degenen, welke de HEERE onder hen geslagen
5161 Num 32:4 | eerstgeborenen; ook had de HEERE gerichten geoefend
5162 Num 32:5 | 5 Als de kinderen Israels van Rameses
5163 Num 32:8 | over, door het midden van de zee, naar de woestijn, en
5164 Num 32:8 | midden van de zee, naar de woestijn, en zij gingen
5165 Num 32:8 | gingen drie dagreizen in de woestijn Etham, en legerden
5166 Num 32:10 | Elim, en legerden zich aan de Schelfzee. ~
5167 Num 32:11 | 11 En zij verreisden van de Schelfzee, en legerden zich
5168 Num 32:11 | Schelfzee, en legerden zich in de woestijn Sin. ~
5169 Num 32:12 | 12 En zij verreisden uit de woestijn Sin, en zij legerden
5170 Num 32:15 | Rafidim, en legerden zich in de woestijn van Sinai. ~
5171 Num 32:16 | 16 En zij verreisden uit de woestijn van Sinai, en legerden
5172 Num 32:36 | Ezeon-Geber, en legerden zich in de woestijn Zin, dat is Kades. ~
5173 Num 32:38 | 38 Toen ging de priester Aaron op den berg
5174 Num 32:38 | jaar na den uittocht van de kinderen Israels uit Egypteland,
5175 Num 32:38 | Israels uit Egypteland, in de vijfde maand, op den eersten
5176 Num 32:40 | 40 En de Kanaaniet, de koning van
5177 Num 32:40 | 40 En de Kanaaniet, de koning van Harad, die in
5178 Num 32:40 | land Kanaan, hoorde, dat de kinderen Israels aankwamen. ~
5179 Num 32:44 | Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim, in
5180 Num 32:44 | heuvelen van Abarim, in de landpale van Moab. ~
5181 Num 32:45 | 45 En zij verreisden van de heuvelen van Abarim, en
5182 Num 32:47 | Almon-Diblathaim, en legerden zich in de bergen Abarim, tegen Nebo. ~
5183 Num 32:48 | 48 En zij verreisden van de bergen Abarim, en legerden
5184 Num 32:48 | Abarim, en legerden zich in de vlakke velden der Moabieten,
5185 Num 32:48 | velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho. ~
5186 Num 32:49 | En zij legerden zich aan de Jordaan van Beth-Jesimoth,
5187 Num 32:49 | tot aan Abel-Sittim, in de vlakke velden der Moabieten. ~
5188 Num 32:50 | 50 En de HEERE sprak tot Mozes, in
5189 Num 32:50 | HEERE sprak tot Mozes, in de vlakke velden der Moabieten,
5190 Num 32:50 | velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho, zeggende: ~
5191 Num 32:51 | 51 Spreek tot de kinderen Israels, en zeg
5192 Num 32:51 | Wanneer gijlieden over de Jordaan zult gegaan zijn
5193 Num 32:52 | lands voor uw aangezicht uit de bezitting verdrijven, en
5194 Num 32:54 | dat zal hij hebben; naar de stammen uwer vaderen zult
5195 Num 32:54 | stammen uwer vaderen zult gij de erfenis nemen. ~
5196 Num 32:55 | 55 Maar indien gij de inwoners des lands niet
5197 Num 32:55 | niet voor uw aangezicht uit de bezitting zult verdrijven,
5198 Num 33:1 | 1 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
5199 Num 33:3 | 3 De zuiderhoek nu zal u zijn
5200 Num 33:3 | zuiderhoek nu zal u zijn van de woestijn Zin, aan de zijden
5201 Num 33:3 | van de woestijn Zin, aan de zijden van Edom; en de zuider
5202 Num 33:3 | aan de zijden van Edom; en de zuider landpale zal u zijn
5203 Num 33:5 | landpale omgaan van Azmon naar de rivier van Egypte, en haar
5204 Num 33:5 | uitgangen zullen zijn naar de zee. ~
5205 Num 33:6 | 6 Aangaande de landpale van het westen,
5206 Num 33:6 | van het westen, daar zal u de grote zee de landpale zijn;
5207 Num 33:6 | daar zal u de grote zee de landpale zijn; dit zal uw
5208 Num 33:7 | 7 Voorts zal u de landpale van het noorden
5209 Num 33:7 | het noorden deze zijn: van de grote zee af zult gij u
5210 Num 33:8 | daar men komt te Hamath; en de uitgangen dezer landpale
5211 Num 33:9 | te Hazar-Enan; dit zal u de noorder landpale zijn. ~
5212 Num 33:11 | strekken langs den oever van de zee Cinnereth oostwaarts. ~
5213 Num 33:12 | deze landpale afgaan langs de Jordaan, en haar uitgangen
5214 Num 33:12 | uitgangen zullen zijn aan de Zoutzee. Dit zal u zijn
5215 Num 33:13 | erve innemen zult, hetwelk de HEERE aan de negen stammen
5216 Num 33:13 | zult, hetwelk de HEERE aan de negen stammen en den halven
5217 Num 33:14 | 14 Want de stam van de kinderen der
5218 Num 33:14 | 14 Want de stam van de kinderen der Rubenieten,
5219 Num 33:14 | huis hunner vaderen, en de stam van de kinderen der
5220 Num 33:14 | vaderen, en de stam van de kinderen der Gadieten, naar
5221 Num 33:14 | hebben ontvangen; mitsgaders de halve stam van Manasse heeft
5222 Num 33:15 | ontvangen aan deze zijde van de Jordaan, van Jericho oostwaarts
5223 Num 33:16 | 16 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
5224 Num 33:17 | 17 Dit zijn de namen der mannen, die ulieden
5225 Num 33:17 | zullen uitdelen: Eleazar, de priester, en Jozua, de zoon
5226 Num 33:17 | de priester, en Jozua, de zoon van Nun. ~
5227 Num 33:19 | 19 En dit zijn de namen dezer mannen: van
5228 Num 33:19 | namen dezer mannen: van de stam van Juda, Kaleb, de
5229 Num 33:19 | de stam van Juda, Kaleb, de zoon van Jefunne; ~
5230 Num 33:22 | stam der kinderen van Dan, de overste Bukki, zoon van
5231 Num 33:23 | 23 Van de kinderen van Jozef: van
5232 Num 33:23 | der kinderen van Manasse, de overste Hanniel, zoon van
5233 Num 33:24 | der kinderen van Efraim, de overste Kemuel, zoon van
5234 Num 33:25 | der kinderen van Zebulon, de overste Elizafan, zoon van
5235 Num 33:26 | kinderen van Issaschar, de overste Paltiel, zoon van
5236 Num 33:27 | stam der kinderen van Aser, de overste Achihud, zoon van
5237 Num 33:28 | der kinderen van Nafthali, de overste Pedael, zoon van
5238 Num 33:29 | 29 Dit zijn ze, dien de HEERE geboden heeft, den
5239 Num 33:29 | heeft, den kinderen Israels de erfenissen uit te delen,
5240 Num 34:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, in
5241 Num 34:1 | HEERE sprak tot Mozes, in de vlakke velden der Moabieten,
5242 Num 34:1 | velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho, zeggende: ~
5243 Num 34:2 | kinderen Israels, dat zij van de erfenis hunner bezitting
5244 Num 34:2 | erfenis hunner bezitting aan de Levieten steden zullen geven
5245 Num 34:2 | daartoe zult gijlieden aan de Levieten voorsteden geven,
5246 Num 34:2 | Levieten voorsteden geven, aan de steden rondom dezelve. ~
5247 Num 34:4 | 4 En de voorsteden der steden, die
5248 Num 34:4 | der steden, die gij aan de Levieten zult geven, zullen
5249 Num 34:5 | gij zult meten van buiten de stad, aan den hoek tegen
5250 Num 34:5 | twee duizend ellen; dat de stad in het midden zij.
5251 Num 34:5 | hebben tot voorsteden van de steden. ~
5252 Num 34:6 | 6 De steden nu, die gij aan de
5253 Num 34:6 | De steden nu, die gij aan de Levieten zult geven, zullen
5254 Num 34:6 | die gij geven zult, opdat de doodslager daarheen vliede;
5255 Num 34:7 | 7 Al de steden, die gij aan de Levieten
5256 Num 34:7 | Al de steden, die gij aan de Levieten geven zult, zullen
5257 Num 34:8 | 8 De steden, die gij van de bezitting
5258 Num 34:8 | 8 De steden, die gij van de bezitting der kinderen Israels
5259 Num 34:8 | erven, van zijn steden aan de Levieten geven. ~
5260 Num 34:9 | 9 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
5261 Num 34:10 | 10 Spreek tot de kinderen Israels, en zeg
5262 Num 34:10 | tot hen: Wanneer gij over de Jordaan gaat naar het land
5263 Num 34:11 | vrijsteden zullen zijn; opdat de doodslager daarheen vliede,
5264 Num 34:12 | den bloed wreker; opdat de doodslager niet sterve,
5265 Num 34:12 | sterve, totdat hij voor de vergadering aan het gericht
5266 Num 34:14 | geven op deze zijde van de Jordaan, en drie dezer steden
5267 Num 34:15 | Die zes steden zullen voor de kinderen Israels, en voor
5268 Num 34:19 | 19 De wreker des bloeds, die zal
5269 Num 34:21 | dat hij gestorven zij; de slager zal zekerlijk gedood
5270 Num 34:21 | een doodslager is hij; de bloedwreker zal dezen doodslager
5271 Num 34:24 | 24 Zo zal de vergadering richten tussen
5272 Num 34:25 | 25 En de vergadering zal den doodslager
5273 Num 34:25 | hand des bloedwrekers, en de vergadering zal hem doen
5274 Num 34:25 | hogepriesters, dien men met de heilige olie gezalfd heeft. ~
5275 Num 34:26 | 26 Doch indien de doodslager enigzins zal
5276 Num 34:26 | doodslager enigzins zal gaan uit de palen zijner vrijstad, waarheen
5277 Num 34:27 | 27 En de bloedwreker hem zal vinden
5278 Num 34:27 | bloedwreker hem zal vinden buiten de palen zijner vrijstad; zo
5279 Num 34:27 | palen zijner vrijstad; zo de bloedwreker den doodslager
5280 Num 34:28 | des hogepriesters; maar na de dood des hogepriesters zal
5281 Num 34:28 | dood des hogepriesters zal de doodslager wederkeren tot
5282 Num 34:30 | 30 Al wie de ziel slaat, naar den mond
5283 Num 34:31 | geen verzoening nemen voor de ziel des doodslagers, die
5284 Num 34:34 | Ik wonen zal; want Ik ben de HEERE, wonende in het midden
5285 Num 35:1 | 1 En de hoofden der vaderen van
5286 Num 35:1 | vaderen van het geslacht de kinderen van Gilead, den
5287 Num 35:1 | den zoon van Manasse, uit de geslachten der kinderen
5288 Num 35:1 | der oversten, hoofden van de vaderen der kinderen Israels. ~
5289 Num 35:2 | 2 En zeiden: De HEERE heeft mijn heer geboden,
5290 Num 35:2 | dat land door het lot aan de kinderen Israels in erfenis
5291 Num 35:2 | door den HEERE geboden, de erfenis van onzen broeder
5292 Num 35:3 | 3 Wanneer zij een van de zonen der andere stammen
5293 Num 35:3 | zonen der andere stammen van de kinderen Israels tot vrouwen
5294 Num 35:3 | zo zou haar erfenis van de erfenis onzer vaderen afgetrokken
5295 Num 35:3 | worden, en toegedaan zijn tot de erfenis van dien stam, aan
5296 Num 35:4 | 4 Als ook de kinderen Israels een jubeljaar
5297 Num 35:4 | erfenis toegedaan zijn tot de erfenis van dien stam, aan
5298 Num 35:4 | alzo zou haar erfenis van de erfenis van den stam onzer
5299 Num 35:5 | des HEEREN mond, zeggende: De stam der kinderen van Jozef
5300 Num 35:6 | 6 Dit is het woord, dat de HEERE van de dochteren van
5301 Num 35:6 | woord, dat de HEERE van de dochteren van Zelafead geboden
5302 Num 35:7 | 7 Zo zal de erfenis van de kinderen
5303 Num 35:7 | 7 Zo zal de erfenis van de kinderen Israels niet omgewend
5304 Num 35:7 | van stam tot stam; want de kinderen Israels zullen
5305 Num 35:7 | aanhangen, een ieder aan de erfenis van den stam zijner
5306 Num 35:8 | die een erfenis erft, van de stammen der kinderen Israels,
5307 Num 35:8 | stam haars vaders; opdat de kinderen Israels erfelijk
5308 Num 35:8 | erfelijk bezitten, een ieder de erfenis zijner vaderen. ~
5309 Num 35:9 | 9 Zo zal de erfenis niet omgewend worden
5310 Num 35:9 | stam tot den anderen; want de stammen der kinderen Israels
5311 Num 35:10 | 10 Gelijk als de HEERE Mozes geboden had,
5312 Num 35:10 | geboden had, alzo deden de dochteren van Zelafead; ~
5313 Num 35:12 | 12 Onder de geslachten van de kinderen
5314 Num 35:12 | Onder de geslachten van de kinderen van Manasse, den
5315 Num 35:13 | 13 Dat zijn de geboden en de rechten, die
5316 Num 35:13 | 13 Dat zijn de geboden en de rechten, die de HEERE door
5317 Num 35:13 | geboden en de rechten, die de HEERE door de dienst van
5318 Num 35:13 | rechten, die de HEERE door de dienst van Mozes aan de
5319 Num 35:13 | de dienst van Mozes aan de kinderen Israels geboden
5320 Num 35:13 | Israels geboden heeft, in de vlakke velden der Moabieten,
5321 Num 35:13 | velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho. ~
5322 Deu 1:1 | 1 Dit zijn de woorden, die Mozes tot gans
5323 Deu 1:1 | heeft, aan deze zijde van de Jordaan, in de woestijn,
5324 Deu 1:1 | zijde van de Jordaan, in de woestijn, op het vlakke
5325 Deu 1:3 | het veertigste jaar, in de elfde maand, op den eersten
5326 Deu 1:3 | maand, dat Mozes sprak tot de kinderen Israels, naar alles
5327 Deu 1:3 | Israels, naar alles wat hem de HEERE aan hen bevolen had; ~
5328 Deu 1:5 | 5 Aan deze zijde van de Jordaan, in het land van
5329 Deu 1:6 | 6 De HEERE, onze God, sprak tot
5330 Deu 1:7 | op het gebergte, en in de laagte, en in het zuiden,
5331 Deu 1:7 | en in het zuiden, en aan de havens der zee; het land
5332 Deu 1:7 | tot aan die grote rivier, de rivier Frath. ~
5333 Deu 1:8 | bezit erfelijk het land, dat de HEERE aan uw vaderen, Abraham,
5334 Deu 1:10 | 10 De HEERE, uw God, heeft u vermenigvuldigd,
5335 Deu 1:10 | ziet, gij zijt heden als de sterren des hemels in menigte. ~
5336 Deu 1:11 | 11 De HEERE, uwer vaderen God,
5337 Deu 1:15 | 15 Zo nam ik de hoofden uwer stammen, wijze
5338 Deu 1:16 | zelfder tijd, zeggende: Hoort de verschillen tussen uw broederen,
5339 Deu 1:17 | het gericht is Godes; doch de zaak, die voor u te zwaar
5340 Deu 1:19 | gebergte der Amorieten, gelijk de HEERE, onze God, ons geboden
5341 Deu 1:20 | gebergte der Amorieten, dat de HEERE, onze God, ons geven
5342 Deu 1:21 | 21 Ziet, de HEERE, uw God, heeft dat
5343 Deu 1:21 | het erfelijk, gelijk als de HEERE, uwer vaderen God,
5344 Deu 1:25 | 25 En zij namen van de vrucht des lands in hun
5345 Deu 1:25 | en zeiden: Het land, dat de HEERE, onze God, ons geven
5346 Deu 1:27 | tenten, en zeidet: Omdat de HEERE ons haat, heeft Hij
5347 Deu 1:27 | opdat Hij ons levere in de hand der Amorieten, om ons
5348 Deu 1:28 | groter en langer dan wij; de steden zijn groot, en gesterkt
5349 Deu 1:28 | groot, en gesterkt tot in de hemel toe; ook hebben wij
5350 Deu 1:30 | 30 De HEERE, uw God, Die voor
5351 Deu 1:31 | 31 En in de woestijn, waar gij gezien
5352 Deu 1:31 | waar gij gezien hebt, dat de HEERE uw God, u daarin gedragen
5353 Deu 1:33 | op den weg wandelde, om u de plaats uit te zien, waar
5354 Deu 1:33 | zoudt gaan, en des daags in de wolk. ~
5355 Deu 1:34 | 34 Als nu de HEERE de stem uwer woorden
5356 Deu 1:34 | 34 Als nu de HEERE de stem uwer woorden hoorde,
5357 Deu 1:36 | 36 Behalve Kaleb, de zoon van Jefunne; die zal
5358 Deu 1:37 | 37 Ook vertoornde zich de HEERE op mij om uwentwil,
5359 Deu 1:38 | 38 Jozua, de zoon van Nun, die voor uw
5360 Deu 1:40 | keert u, en reist naar de woestijn, den weg van de
5361 Deu 1:40 | de woestijn, den weg van de Schelfzee. ~
5362 Deu 1:41 | strijden, naar alles, wat de HEERE, onze God, ons geboden
5363 Deu 1:42 | 42 Zo zeide de HEERE tot mij: Zeg hun:
5364 Deu 1:44 | 44 Toen togen de Amorieten uit, die op dat
5365 Deu 1:44 | vervolgden u, gelijk als de bijen doen; en zij verpletterden
5366 Deu 1:45 | des HEEREN, zo verhoorde de HEERE uw stem niet, en neigde
5367 Deu 1:46 | in Kades vele dagen, naar de dagen, dat gij er bleeft. ~ ~ ~
5368 Deu 2:1 | wij ons, en reisden naar de woestijn, den weg van de
5369 Deu 2:1 | de woestijn, den weg van de Schelfzee, gelijk de HEERE
5370 Deu 2:1 | van de Schelfzee, gelijk de HEERE tot mij gesproken
5371 Deu 2:2 | 2 Toen sprak de HEERE tot mij, zeggende: ~
5372 Deu 2:4 | Gij zult doortrekken aan de landpale uwer broederen,
5373 Deu 2:4 | landpale uwer broederen, de kinderen van Ezau, die in
5374 Deu 2:5 | niet geven, ook niet tot de betreding van een voetzool;
5375 Deu 2:7 | 7 Want de HEERE, uw God, heeft u gezegend
5376 Deu 2:7 | woestijn; deze veertig jaren is de HEERE, uw God, met u geweest;
5377 Deu 2:8 | waren van onze broederen, de kinderen van Ezau, die in
5378 Deu 2:9 | 9 Toen sprak de HEERE tot mij: Beangstig
5379 Deu 2:10 | 10 De Emieten woonden te voren
5380 Deu 2:10 | menigvuldig, en lang volk, gelijk de Enakieten. ~
5381 Deu 2:11 | voor reuzen gehouden, als de Enakieten; en de Moabieten
5382 Deu 2:11 | gehouden, als de Enakieten; en de Moabieten noemden hen Emieten. ~
5383 Deu 2:12 | 12 Ook woonden de Horieten te voren in Seir;
5384 Deu 2:12 | Horieten te voren in Seir; maar de kinderen van Ezau verdreven
5385 Deu 2:12 | van Ezau verdreven hen uit de bezitting en verdelgden
5386 Deu 2:12 | zijner erfenis, hetwelk de HEERE hun gegeven heeft. ~
5387 Deu 2:13 | maakt u op, en trekt over de beek Zered. Alzo trokken
5388 Deu 2:13 | Zered. Alzo trokken wij over de beek Zered. ~
5389 Deu 2:14 | 14 De dagen nu, die wij gewandeld
5390 Deu 2:14 | Kades-Barnea, totdat wij over de beek Zered getogen zijn,
5391 Deu 2:14 | heirlegers verteerd was, gelijk de HEERE hun gezworen had. ~
5392 Deu 2:15 | 15 Zo was ook de hand des HEEREN tegen hen,
5393 Deu 2:16 | En het geschiedde, als al de krijgslieden verteerd waren,
5394 Deu 2:17 | 17 Dat de HEERE tot mij sprak, zeggende: ~
5395 Deu 2:18 | heden doortrekken aan Ar, de landpale van Moab; ~
5396 Deu 2:19 | gij zult naderen tegenover de kinderen Ammons; beangstig
5397 Deu 2:20 | land der reuzen gehouden; de reuzen woonden te voren
5398 Deu 2:20 | woonden te voren daarin, en de Ammonieten noemden hen Zamzummieten; ~
5399 Deu 2:21 | menigvuldig, en lang volk, als de Enakieten; en de HEERE verdelgde
5400 Deu 2:21 | volk, als de Enakieten; en de HEERE verdelgde hen voor
5401 Deu 2:21 | aangezicht, zodat zij hen uit de bezitting verdreven, en
5402 Deu 2:22 | 22 Gelijk als Hij aan de kinderen van Ezau, die in
5403 Deu 2:22 | voor welker aangezicht Hij de Horieten verdelgde; en zij
5404 Deu 2:22 | en zij verdreven hen uit de bezitting, en hebben aan
5405 Deu 2:23 | 23 Ook hebben de Kafthorieten, die uit Kafthor
5406 Deu 2:23 | die uit Kafthor uittogen, de Avieten, die in Hazerim
5407 Deu 2:24 | reist heen, en gaat over de beek Arnon; ziet, Ik heb
5408 Deu 2:26 | 26 Toen zond ik boden uit de woestijn Kedemot tot Sihon,
5409 Deu 2:29 | 29 Gelijk de kinderen van Ezau, die in
5410 Deu 2:29 | Ezau, die in Seir wonen, en de Moabieten, die in Ar wonen,
5411 Deu 2:29 | gedaan hebben; totdat ik over de Jordaan kome in het land,
5412 Deu 2:29 | Jordaan kome in het land, dat de HEERE, onze God, ons geven
5413 Deu 2:30 | 30 Maar Sihon, de koning van Hesbon, wilde
5414 Deu 2:30 | laten doortrekken; want de HEERE,, uw God, verhardde
5415 Deu 2:31 | 31 En de HEERE zeide tot mij: Zie,
5416 Deu 2:33 | 33 En de HEERE, onze God, gaf hem
5417 Deu 2:36 | oever der beek Arnon is, en de stad, die aan de beek is,
5418 Deu 2:36 | is, en de stad, die aan de beek is, ook tot Gilead
5419 Deu 2:36 | die voor ons te hoog was; de HEERE, onze God, gaf dat
5420 Deu 2:37 | Behalve tot het land van de kinderen Ammons naderdet
5421 Deu 2:37 | naderdet gij niet, noch tot de ganse streek der beek Jabbok,
5422 Deu 2:37 | der beek Jabbok, noch tot de steden van het gebergte,
5423 Deu 2:37 | gebergte, noch tot iets, dat de HEERE, onze God, ons verboden
5424 Deu 3:1 | den weg van Bazan; en Og, de koning van Bazan, trok uit
5425 Deu 3:2 | 2 Toen zeide de HEERE tot mij: Vrees hem
5426 Deu 3:3 | 3 En de HEERE, onze God, gaf ook
5427 Deu 3:4 | niet namen: zestig steden, de ganse landstreek van Argob,
5428 Deu 3:8 | te dier tijd het land uit de hand van de twee koningen
5429 Deu 3:8 | het land uit de hand van de twee koningen der Amorieten,
5430 Deu 3:8 | die aan deze zijde van de Jordaan waren, van de beek
5431 Deu 3:8 | van de Jordaan waren, van de beek Arnon tot den berg
5432 Deu 3:9 | 9 (De Zidoniers noemen Hermon
5433 Deu 3:9 | noemen Hermon Sirjon; maar de Amorieten noemen hem Senir.) ~
5434 Deu 3:10 | 10 Al de steden des platten lands,
5435 Deu 3:11 | 11 Want Og, de koning van Bazan, was alleen
5436 Deu 3:11 | van Bazan, was alleen van de overigen der reuzen overgebleven;
5437 Deu 3:12 | bezit; van Aroer af, dat aan de beek Arnon is, en de helft
5438 Deu 3:12 | aan de beek Arnon is, en de helft van het gebergte van
5439 Deu 3:12 | gebergte van Gilead, met de steden van hetzelve, gaf
5440 Deu 3:12 | van hetzelve, gaf ik aan de Rubenieten en Gadieten. ~
5441 Deu 3:13 | halven stam van Manasse, de ganse landstreek van Argob,
5442 Deu 3:14 | 14 Jair, de zoon van Manasse, kreeg
5443 Deu 3:14 | zoon van Manasse, kreeg de ganse landstreek van Argob,
5444 Deu 3:14 | landstreek van Argob, tot aan de landpale der Gezurieten
5445 Deu 3:16 | 16 Maar aan de Rubenieten en Gadieten gaf
5446 Deu 3:16 | ik van Gilead af tot aan de beek Arnon, het midden van
5447 Deu 3:16 | beek Arnon, het midden van de beek en de landpale; en
5448 Deu 3:16 | het midden van de beek en de landpale; en tot aan de
5449 Deu 3:16 | de landpale; en tot aan de beek Jabbok, de landpale
5450 Deu 3:16 | tot aan de beek Jabbok, de landpale der kinderen Ammons; ~
5451 Deu 3:17 | Daartoe het vlakke veld, en de Jordaan, mitsgaders de landpale;
5452 Deu 3:17 | en de Jordaan, mitsgaders de landpale; van Cinnereth
5453 Deu 3:17 | van Cinnereth af tot aan de zee des vlakken velds, de
5454 Deu 3:17 | de zee des vlakken velds, de Zoutzee, onder Asdoth-Pisga
5455 Deu 3:18 | zelfder tijd, zeggende: De HEERE, uw God, heeft u dit
5456 Deu 3:18 | aangezicht van uw broederen, de kinderen Israels. ~
5457 Deu 3:20 | 20 Totdat de HEERE uw broederen rust
5458 Deu 3:20 | ook erven het land, dat de HEERE, uw God, hun geven
5459 Deu 3:20 | geven zal aan gene zijde van de Jordaan; dan zult gij wederkeren,
5460 Deu 3:21 | Uw ogen zien alles, wat de HEERE, ulieder God, aan
5461 Deu 3:21 | koningen gedaan heeft; alzo zal de HEERE aan alle koninkrijken
5462 Deu 3:22 | 22 Vreest ze niet; want de HEERE, uw God, strijdt voor
5463 Deu 3:24 | is er in den hemel en op de aarde, die doen kan naar
5464 Deu 3:25 | dat aan gene zijde van de Jordaan is, dat goede gebergte,
5465 Deu 3:26 | 26 Doch de HEERE verstoorde zich zeer
5466 Deu 3:26 | hoorde niet naar mij; maar de HEERE zeide tot mij: Het
5467 Deu 3:27 | 27 Klim op de hoogte van Pisga, en hef
5468 Deu 4:1 | Nu dan, Israel! hoor naar de inzettingen en naar de rechten,
5469 Deu 4:1 | naar de inzettingen en naar de rechten, die ik ulieden
5470 Deu 4:1 | inkomt, en erft het land, dat de HEERE, uwer vaderen God,
5471 Deu 4:2 | afdoen; opdat gij bewaart de geboden van den HEERE, uw
5472 Deu 4:3 | Baal-Peor navolgde, dien heeft de HEERE, uw God, uit het midden
5473 Deu 4:5 | 5 Ziet, ik heb u geleerd de inzettingen en rechten,
5474 Deu 4:5 | inzettingen en rechten, gelijk als de HEERE, mijn God, mij geboden
5475 Deu 4:6 | en uw verstand zijn voor de ogen der volken, die al
5476 Deu 4:7 | groot volk is er, hetwelk de goden zo nabij zijn als
5477 Deu 4:7 | goden zo nabij zijn als de HEERE, onze God, zo dikwijls
5478 Deu 4:9 | wel, dat gij niet vergeet de dingen, die uw ogen gezien
5479 Deu 4:9 | niet van uw hart wijken, al de dagen uws levens; en gij
5480 Deu 4:10 | Gods, aan Horeb stondt, als de HEERE tot mij zeide: Vergader
5481 Deu 4:10 | leren, om Mij te vrezen al de dagen, die zij op den aardbodem
5482 Deu 4:12 | 12 Zo sprak de HEERE tot u uit het midden
5483 Deu 4:12 | midden des vuurs; gij hoordet de stem der woorden; maar gij
5484 Deu 4:12 | geen gelijkenis, behalve de stem. ~
5485 Deu 4:13 | dat Hij u gebood te doen, de tien woorden, en schreef
5486 Deu 4:14 | 14 Ook gebood mij de HEERE ter zelver tijd, dat
5487 Deu 4:15 | gelijkenis gezien, ten dage als de HEERE op Horeb uit het midden
5488 Deu 4:16 | maakt u iets gesnedens, de gelijkenis van enig beeld,
5489 Deu 4:17 | 17 De gedaante van enig beest,
5490 Deu 4:17 | gedaante van enig beest, dat op de aarde is; de gedaante van
5491 Deu 4:17 | beest, dat op de aarde is; de gedaante van enigen gevleugelden
5492 Deu 4:18 | 18 De gedaante van iets, dat op
5493 Deu 4:18 | op den aardbodem kruipt; de gedaante van enigen vis,
5494 Deu 4:18 | die in het water is onder de aarde; ~
5495 Deu 4:19 | naar den hemel, en aanziet de zon, en de maan, en de sterren,
5496 Deu 4:19 | hemel, en aanziet de zon, en de maan, en de sterren, des
5497 Deu 4:19 | aanziet de zon, en de maan, en de sterren, des hemels ganse
5498 Deu 4:19 | buigt, en hen dient; dewelke de HEERE uw God, aan alle volken
5499 Deu 4:20 | 20 Maar ulieden heeft de HEERE aangenomen, en uit
5500 Deu 4:21 | 21 Ook vertoornde Zich de HEERE over mij, om ulieder
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382 |