1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382
Book Chapter: Verse
9001 1Sa 18:19 | ten tijde als men Merab, de dochter van Saul, aan David
9002 1Sa 18:20 | 20 Doch Michal, de dochter van Saul, had David
9003 1Sa 18:21 | een valstrik zij, en dat de hand der Filistijnen tegen
9004 1Sa 18:21 | zeide Saul tot David: Met de andere zult gij heden mijn
9005 1Sa 18:22 | heimelijke, zeggende: Zie, de koning heeft lust aan u,
9006 1Sa 18:23 | 23 En de knechten van Saul spraken
9007 1Sa 18:23 | spraken deze woorden voor de oren van David. Toen zeide
9008 1Sa 18:24 | 24 En de knechten van Saul boodschapten
9009 1Sa 18:25 | gijlieden tot David zeggen: De koning heeft geen lust aan
9010 1Sa 18:25 | dacht David te vellen door de hand der Filistijnen. ~
9011 1Sa 18:26 | En die zaak was recht in de ogen van David, dat hij
9012 1Sa 18:26 | schoonzoon zou worden; maar de dagen waren nog niet vervuld. ~
9013 1Sa 18:27 | heen, en zij sloegen onder de Filistijnen tweehonderd
9014 1Sa 18:28 | Saul zag en merkte, dat de HEERE met David was; en
9015 1Sa 18:28 | met David was; en Michal, de dochter van Saul, had hem
9016 1Sa 18:30 | 30 Als de vorsten der Filistijnen
9017 1Sa 18:30 | David kloeker was, dan al de knechten van Saul; zodat
9018 1Sa 19:3 | Doch ik zal uitgaan, en aan de hand mijns vaders staan
9019 1Sa 19:4 | Saul; en hij zeide tot hem: De koning zondige niet tegen
9020 1Sa 19:5 | den Filistijn geslagen, en de HEERE heeft een groot heil
9021 1Sa 19:6 | 6 Saul nu hoorde naar de stem van Jonathan; en Saul
9022 1Sa 19:6 | zwoer: zo waarachtig als de HEERE leeft, hij zal niet
9023 1Sa 19:8 | toog uit, en streed tegen de Filistijnen, en hij sloeg
9024 1Sa 19:9 | 9 Doch de boze geest des HEEREN was
9025 1Sa 19:9 | speelde op snarenspel met de hand; ~
9026 1Sa 19:10 | 10 Saul nu zocht met de spies David aan den wand
9027 1Sa 19:10 | aangezicht van Saul, die met de spies in den wand sloeg.
9028 1Sa 19:16 | 16 Als de boden kwamen, zo ziet, er
9029 1Sa 19:20 | staande, over hen gesteld; en de Geest Gods was over Sauls
9030 1Sa 19:21 | voer Saul voort en zond de derde boden, en die profeteerden
9031 1Sa 19:24 | zegt men: Is Saul ook onder de profeten? ~
9032 1Sa 20:3 | zekerlijk, zo waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel
9033 1Sa 20:5 | Jonathan: Zie, morgen is de nieuwe maan, dat ik zekerlijk
9034 1Sa 20:12 | Jonathan zeide tot David: De HEERE, de God Israels, indien
9035 1Sa 20:12 | zeide tot David: De HEERE, de God Israels, indien ik mijn
9036 1Sa 20:13 | 13 Alzo doe de HEERE aan Jonathan, en alzo
9037 1Sa 20:13 | gij in vrede heengaat; en de HEERE zij met u, gelijk
9038 1Sa 20:14 | leve, ja, zult gij niet de weldadigheid des HEEREN
9039 1Sa 20:15 | eeuwigheid; ook niet wanneer de HEERE een iegelijk der vijanden
9040 1Sa 20:16 | David, zeggende: Dat het de HEERE eise van de hand der
9041 1Sa 20:16 | Dat het de HEERE eise van de hand der vijanden Davids! ~
9042 1Sa 20:17 | want hij had hem lief met de liefde zijner ziel. ~
9043 1Sa 20:18 | Jonathan tot hem: Morgen is de nieuwe maan; dan zal men
9044 1Sa 20:19 | 19 En als gij de drie dagen zult uitgebleven
9045 1Sa 20:21 | zeggende: Ga heen, zoek de pijlen, indien ik uitdrukkelijk
9046 1Sa 20:21 | tot den jongen zeg: Zie, de pijlen zijn van u af en
9047 1Sa 20:21 | is geen ding, zo waarlijk de HEERE leeft! ~
9048 1Sa 20:22 | den jongen alzo zeg: Zie, de pijlen zijn van u af en
9049 1Sa 20:22 | en verder; ga heen, want de HEERE heeft u laten gaan. ~
9050 1Sa 20:23 | 23 En aangaande de zaak, waarvan ik en gij
9051 1Sa 20:23 | gij gesproken hebben, zie, de HEERE zij tussen mij en
9052 1Sa 20:24 | het nieuwe maan was, zat de koning bij de spijze, om
9053 1Sa 20:24 | maan was, zat de koning bij de spijze, om te eten. ~
9054 1Sa 20:25 | 25 Toen zich de koning gezet had op zijn
9055 1Sa 20:25 | zitplaats, op dit maal gelijk de andere maal, aan de stede
9056 1Sa 20:25 | gelijk de andere maal, aan de stede bij den wand, zo stond
9057 1Sa 20:27 | zoon Jonathan: Waarom is de zoon van Isai noch gisteren
9058 1Sa 20:27 | gisteren noch heden tot de spijze gekomen? ~
9059 1Sa 20:29 | geslacht heeft een offer in de stad, en mijn broeder heeft
9060 1Sa 20:30 | 30 Toen ontstak de toorn van Saul tegen Jonathan,
9061 1Sa 20:30 | schande, en tot schande van de naaktheid uwer moeder? ~
9062 1Sa 20:31 | 31 Want al de dagen, die de zoon van Isai
9063 1Sa 20:31 | 31 Want al de dagen, die de zoon van Isai op den aardbodem
9064 1Sa 20:33 | 33 Toen schoot Saul de spies op hem, om hem te
9065 1Sa 20:34 | Daarom stond Jonathan van de tafel op in hittigheid des
9066 1Sa 20:36 | zijn jongen: Loop, zoek nu de pijlen, die ik schieten
9067 1Sa 20:36 | pijlen, die ik schieten zal. De jongen liep heen, en hij
9068 1Sa 20:37 | 37 Toen de jongen tot aan de plaats
9069 1Sa 20:37 | 37 Toen de jongen tot aan de plaats des pijls, dien Jonathan
9070 1Sa 20:37 | jongen na, en zeide: Is niet de pijl van u af en verder? ~
9071 1Sa 20:38 | spoed u, sta niet stil! De jongen van Jonathan nu raapte
9072 1Sa 20:39 | 39 Doch de jongen wist er niets van;
9073 1Sa 20:39 | David alleen wisten van de zaak. ~
9074 1Sa 20:40 | hem: Ga heen, breng het in de stad. ~
9075 1Sa 20:41 | 41 Als de jongen heenging, zo stond
9076 1Sa 20:41 | heenging, zo stond David op van de zuidzijde, en hij viel op
9077 1Sa 20:42 | gezworen Hebben, zeggende: De HEERE zij tussen mij en
9078 1Sa 20:43 | heen; en Jonathan kwam in de stad. ~
9079 1Sa 21:2 | den priester Achimelech: De koning heeft mij een zaak
9080 1Sa 21:2 | mij: Laat niemand iets van de zaak weten, om dewelke ik
9081 1Sa 21:2 | den jongelingen nu heb ik de plaats van zulk een te kennen
9082 1Sa 21:4 | 4 En de priester antwoordde David,
9083 1Sa 21:4 | heilig brood, wanneer zich de jongelingen slechts van
9084 1Sa 21:4 | jongelingen slechts van de vrouw onthouden hebben. ~
9085 1Sa 21:5 | zeide tot hem: Ja trouwens, de vrouw is ons onthouden geweest
9086 1Sa 21:5 | eergisteren, toen ik uitging, en de vaten der jongelingen zijn
9087 1Sa 21:5 | meer dewijl heden ander in de vaten zal geheiligd worden. ~
9088 1Sa 21:6 | 6 Toen gaf de priester hem dat heilige,
9089 1Sa 21:6 | dewijl er geen brood was dan de toonbroden, die van voor
9090 1Sa 21:7 | Daar was nu een man van de knechten van Saul, te dienzelven
9091 1Sa 21:7 | naam was Doeg, een Edomiet, de machtigste onder de herderen,
9092 1Sa 21:7 | Edomiet, de machtigste onder de herderen, die Saul had. ~
9093 1Sa 21:8 | mijn hand genomen, dewijl de zaak des konings haastig
9094 1Sa 21:9 | 9 Toen zeide de priester: Het zwaard van
9095 1Sa 21:11 | 11 Doch de knechten van Achis zeiden
9096 1Sa 21:11 | hem: Is deze niet David, de koning des lands? Zong men
9097 1Sa 21:11 | Zong men niet van dezen in de reien, zeggende: Saul heeft
9098 1Sa 21:13 | handen; en hij bekrabbelde de deuren der poort, en hij
9099 1Sa 21:14 | knechten: Ziet, gij ziet, dat de man razende is, waarom hebt
9100 1Sa 22:1 | van daar, en ontkwam in de spelonk van Adullam. En
9101 1Sa 22:4 | en zij bleven bij hem al de dagen, die David in de vesting
9102 1Sa 22:4 | al de dagen, die David in de vesting was. ~
9103 1Sa 22:5 | 5 Doch de profeet Gad zeide tot David:
9104 1Sa 22:5 | zeide tot David: Blijf in de vesting niet, ga heen, en
9105 1Sa 22:6 | bekend geworden was, en de mannen, die bij hem waren.
9106 1Sa 22:7 | zonen van Jemini, zal ook de zoon van Isai u altegader
9107 1Sa 22:9 | 9 Toen antwoordde Doeg, de Edomiet, die bij de knechten
9108 1Sa 22:9 | Doeg, de Edomiet, die bij de knechten van Saul stond,
9109 1Sa 22:11 | 11 Toen zond de koning heen, om den priester
9110 1Sa 22:11 | zijns vaders ganse huis, de priesters, die te Nob waren;
9111 1Sa 22:13 | tegen mij verbonden, gij en de zoon van Isai, mits dat
9112 1Sa 22:15 | Dat zij verre van mij, de koning legge op zijn knecht
9113 1Sa 22:16 | 16 Doch de koning zeide: Achimelech,
9114 1Sa 22:17 | 17 En de koning zeide tot de trawanten,
9115 1Sa 22:17 | 17 En de koning zeide tot de trawanten, die bij hem stonden:
9116 1Sa 22:17 | stonden: Wendt u, en doodt de priesters des HEEREN, omdat
9117 1Sa 22:17 | oren niet geopenbaard. Doch de knechten des konings wilden
9118 1Sa 22:17 | hand niet uitsteken, om op de priesters des HEEREN aan
9119 1Sa 22:18 | 18 Toen zeide de koning tot Doeg: Wend gij
9120 1Sa 22:18 | Wend gij u, en val aan op de priesters. Toen wendde zich
9121 1Sa 22:18 | Toen wendde zich Doeg, de Edomiet, en hij viel aan
9122 1Sa 22:18 | Edomiet, en hij viel aan op de priesters, en doodde te
9123 1Sa 22:19 | 19 Hij sloeg ook Nob, de stad dezer priesters, met
9124 1Sa 22:19 | stad dezer priesters, met de scherpte des zwaards, van
9125 1Sa 22:19 | zwaards, van den man tot de vrouw, van de kinderen tot
9126 1Sa 22:19 | den man tot de vrouw, van de kinderen tot de zuigelingen,
9127 1Sa 22:19 | vrouw, van de kinderen tot de zuigelingen, zelfs de ossen
9128 1Sa 22:19 | tot de zuigelingen, zelfs de ossen en ezels, en de schapen,
9129 1Sa 22:19 | zelfs de ossen en ezels, en de schapen, sloeg hij met de
9130 1Sa 22:19 | de schapen, sloeg hij met de scherpte des zwaards. ~
9131 1Sa 22:21 | boodschapte het David, dat Saul de priesteren des HEEREN gedood
9132 1Sa 22:22 | te dien dage, toen Doeg, de Edomiet, daar was, dat hij
9133 1Sa 22:22 | oorzaak gegeven tegen al de zielen van uws vaders huis. ~
9134 1Sa 23:1 | boodschapte David, zeggende: Zie, de Filistijnen strijden tegen
9135 1Sa 23:1 | tegen Kehila, en zij beroven de schuren. ~
9136 1Sa 23:2 | deze Filistijnen slaan? En de HEERE zeide tot David: Ga
9137 1Sa 23:2 | David: Ga heen, en gij zult de Filistijnen slaan en Kehila
9138 1Sa 23:3 | 3 Doch de mannen Davids zeiden tot
9139 1Sa 23:4 | den HEERE nog verder; en de HEERE antwoordde hem en
9140 1Sa 23:4 | naar Kehila; want Ik geef de Filistijnen in uw hand. ~
9141 1Sa 23:5 | Kehila, en hij streed tegen de Filistijnen, en dreef hun
9142 1Sa 23:5 | slag; alzo verloste David de inwoners van Kehila. ~
9143 1Sa 23:6 | geschiedde, toen Abjathar, de zoon van Achimelech, tot
9144 1Sa 23:10 | naar Kehila te komen, en de stad te verderven om mijnentwil. ~
9145 1Sa 23:11 | 11 Zullen mij ook de burgers van Kehila in zijn
9146 1Sa 23:11 | toch Uw knecht te kennen! De HEERE nu zeide: Hij zal
9147 1Sa 23:12 | Daarna zeide David: Zouden de burgers van Kehila mij en
9148 1Sa 23:12 | mijn mannen overgeven in de hand van Saul? En de HEERE
9149 1Sa 23:12 | in de hand van Saul? En de HEERE zeide: Zij zouden
9150 1Sa 23:14 | 14 David nu bleef in de woestijn in de vestingen,
9151 1Sa 23:14 | bleef in de woestijn in de vestingen, en hij bleef
9152 1Sa 23:14 | hij bleef op den berg in de woestijn Zif; en Saul zocht
9153 1Sa 23:15 | zoeken, zo was David in de woestijn Zif in een woud. ~
9154 1Sa 23:16 | Toen maakte zich Jonathan, de zoon van Saul, op, en hij
9155 1Sa 23:17 | tot hem: Vrees niet, want de hand van Saul, mijn vader,
9156 1Sa 23:17 | worden over Israel, en ik zal de tweede bij u zijn; ook weet
9157 1Sa 23:19 | 19 Toen togen de Zifieten op tot Saul naar
9158 1Sa 23:19 | David bij ons verborgen in de vestingen in het woud, op
9159 1Sa 23:19 | heuvel van Hachila, die aan de rechterhand der wildernis
9160 1Sa 23:20 | kom spoedig af naar al de begeerte uwer ziel; en het
9161 1Sa 23:20 | toe hem over te geven in de hand des konings. ~
9162 1Sa 23:22 | Gaat toch heen, en bereidt de zaak nog meer, dat gij weet
9163 1Sa 23:24 | en zijn mannen waren in de woestijn van Maon, in het
9164 1Sa 23:24 | in het vlakke veld, aan de rechterhand der wildernis. ~
9165 1Sa 23:25 | afgegaan was, en bleef in de woestijn van Maon. Toen
9166 1Sa 23:25 | jaagde hij David na in de woestijn van Maon. ~
9167 1Sa 23:27 | zeggende: Haast u, en kom, want de Filistijnen zijn in het
9168 1Sa 24:1 | daar op, en hij bleef in de vestingen van En-gedi. ~
9169 1Sa 24:2 | wedergekeerd was van achter de Filistijnen, zo gaf men
9170 1Sa 24:2 | zeggende: Zie, David is in de woestijn van En-gedi. ~
9171 1Sa 24:3 | mannen te zoeken boven op de rotsstenen der steenbokken. ~
9172 1Sa 24:4 | 4 En hij kwam tot de schaapskooien aan den weg,
9173 1Sa 24:4 | en zijn mannen zaten aan de zijden der spelonken. ~
9174 1Sa 24:5 | 5 Toen zeiden de mannen van David tot hem:
9175 1Sa 24:5 | Zie den dag, in welken de HEERE tot u zegt: Zie, Ik
9176 1Sa 24:6 | hart hem sloeg, omdat hij de slip van Saul afgesneden
9177 1Sa 24:7 | tot zijn mannen: Dat late de HEERE ver van mij zijn,
9178 1Sa 24:7 | uitsteken zou; want hij is de gezalfde des HEEREN! ~
9179 1Sa 24:8 | Saul maakte zich op uit de spelonk, en ging op den
9180 1Sa 24:9 | David ook op, en ging uit de spelonk, en hij riep Saul
9181 1Sa 24:10 | tot Saul: Waarom hoort gij de woorden der mensen, zeggende:
9182 1Sa 24:11 | hebben uw ogen gezien, dat de HEERE u heden in mijn hand
9183 1Sa 24:11 | tegen mijn heer, want hij is de gezalfde des HEEREN. ~
9184 1Sa 24:12 | toch, mijn vader, ja, zie de slip uws mantels in mijn
9185 1Sa 24:12 | in mijn hand; want als ik de slip uws mantels afgesneden
9186 1Sa 24:13 | 13 De HEERE zal richten tussen
9187 1Sa 24:13 | tussen mij en tussen u, en de HEERE zal mij wreken aan
9188 1Sa 24:14 | spreekwoord der ouden zegt: Van de goddelozen komt goddeloosheid
9189 1Sa 24:15 | 15 Naar wien is de koning van Israel uitgegaan?
9190 1Sa 24:16 | 16 Doch de HEERE zal zijn tot Rechter,
9191 1Sa 24:19 | mij goed gedaan hebt; want de HEERE had mij in uw hand
9192 1Sa 24:20 | een goeden weg laten gaan? De HEERE nu vergelde u het
9193 1Sa 24:23 | zijn mannen gingen op in de vesting. ~ ~
9194 1Sa 25:1 | zich op, en toog af naar de woestijn Paran. ~
9195 1Sa 25:3 | 3 En de naam des mans was Nabal,
9196 1Sa 25:3 | naam des mans was Nabal, en de naam zijner huisvrouw was
9197 1Sa 25:3 | huisvrouw was Abigail; en de vrouw was goed van verstand,
9198 1Sa 25:3 | schoon van gedaante; maar de man was hard en boos van
9199 1Sa 25:4 | 4 Als David hoorde in de woestijn, dat Nabal zijn
9200 1Sa 25:5 | jongelingen; en David zeide tot de jongelingen: Gaat op naar
9201 1Sa 25:7 | gij scheerders hebt; nu, de herders, die gij hebt, zijn
9202 1Sa 25:7 | hebben ook niets gemist al de dagen, die zij te Karmel
9203 1Sa 25:9 | 9 Toen de jongelingen van David gekomen
9204 1Sa 25:10 | Wie is David, en wie is de zoon van Isai? Er zijn heden
9205 1Sa 25:12 | 12 Toen keerden zich de jongelingen van David naar
9206 1Sa 25:14 | 14 Doch een jongeling uit de jongelingen boodschapte
9207 1Sa 25:14 | boodschapte het aan Abigail, de huisvrouw van Nabal, zeggende:
9208 1Sa 25:14 | heeft boden gezonden uit de woestijn, om onzen heer
9209 1Sa 25:15 | wij hebben niets gemist al de dagen, die wij met hen verkeerd
9210 1Sa 25:16 | bij nacht als bij dag, al de dagen, die wij bij hen geweest
9211 1Sa 25:16 | hen geweest zijn, weidende de schapen. ~
9212 1Sa 25:21 | vergeefs bewaard al wat deze in de woestijn heeft, alzo dat
9213 1Sa 25:22 | 22 Zo doe God aan de vijanden van David, en zo
9214 1Sa 25:24 | Och, mijn heer, mijn zij de misdaad, en laat toch uw
9215 1Sa 25:24 | uw oren spreken, en hoor de woorden uwer dienstmaagd. ~
9216 1Sa 25:25 | ik, uw dienstmaagd, heb de jongelingen van mijn heer
9217 1Sa 25:26 | heer! zo waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel
9218 1Sa 25:26 | en uw ziel leeft, het is de HEERE, Die u verhinderd
9219 1Sa 25:27 | 27 En nu, dit is de zegen, dien uw dienstmaagd
9220 1Sa 25:28 | toch aan uw dienstmaagd de overtreding, want de HEERE
9221 1Sa 25:28 | dienstmaagd de overtreding, want de HEERE zal zekerlijk mijn
9222 1Sa 25:28 | maken, dewijl mijn heer de oorlogen des HEEREN oorloogt,
9223 1Sa 25:29 | uw ziel te zoeken, zo zal de ziel mijns heren ingebonden
9224 1Sa 25:29 | den HEERE, uw God; maar de ziel uwer vijanden zal Hij
9225 1Sa 25:29 | slingeren uit het midden van de holligheid des slingers. ~
9226 1Sa 25:30 | het zal geschieden, als de HEERE mijn heer naar al
9227 1Sa 25:31 | zou verlost hebben; en als de HEERE mijn heer weldoen
9228 1Sa 25:32 | tot Abigail: Gezegend zij de HEERE, de God Israels, Die
9229 1Sa 25:32 | Gezegend zij de HEERE, de God Israels, Die u te dezen
9230 1Sa 25:34 | 34 Want voorzeker, de HEERE, de God Israels, leeft,
9231 1Sa 25:34 | Want voorzeker, de HEERE, de God Israels, leeft, Die
9232 1Sa 25:37 | geschiedde nu in den morgen, toen de wijn van Nabal gegaan was,
9233 1Sa 25:38 | na tien dagen, zo sloeg de HEERE Nabal, dat hij stierf. ~
9234 1Sa 25:39 | zeide hij: Gezegend zij de HEERE, Die den twist mijner
9235 1Sa 25:39 | smaadheid getwist heeft van de hand van Nabal, en heeft
9236 1Sa 25:39 | onthouden van het kwade, en dat de HEERE het kwaad van Nabal
9237 1Sa 25:40 | 40 Als nu de knechten van David tot Abigail
9238 1Sa 25:41 | zij tot een dienares, om de voeten der knechten mijns
9239 1Sa 25:42 | nawandelden; zij dan volgde de boden van David na, en zij
9240 1Sa 25:44 | had zijn dochter Michal, de huisvrouw van David, gegeven
9241 1Sa 26:1 | 1 De Zifieten nu kwamen tot Saul
9242 1Sa 26:1 | heuvel van Hachila, voor aan de wildernis? ~
9243 1Sa 26:2 | Saul op, en toog af naar de woestijn Zif, en met hem
9244 1Sa 26:2 | Israel, om David te zoeken in de woestijn Zif. ~
9245 1Sa 26:3 | van Hachila, die voor aan de wildernis is aan den weg,
9246 1Sa 26:3 | weg, maar David bleef in de woestijn, en zag, dat Saul
9247 1Sa 26:3 | Saul achter hem kwam naar de woestijn. ~
9248 1Sa 26:5 | maakte zich op, en kwam aan de plaats, waar Saul zich gelegerd
9249 1Sa 26:5 | gelegerd had, en David bezag de plaats, waar Saul lag, met
9250 1Sa 26:7 | wagenburg, en zijn spies stak in de aarde aan zijn hoofdeinde,
9251 1Sa 26:8 | laat mij toch hem nu met de spies op eenmaal ter aarde
9252 1Sa 26:10 | David: Zo waarachtig als de HEERE leeft, de HEERE zal
9253 1Sa 26:10 | waarachtig als de HEERE leeft, de HEERE zal hem slaan, of
9254 1Sa 26:11 | 11 De HEERE late het verre van
9255 1Sa 26:11 | HEEREN! zo neem toch nu de spies, die aan zijn hoofdeinde
9256 1Sa 26:11 | aan zijn hoofdeinde is, en de waterfles, en laat ons gaan. ~
9257 1Sa 26:12 | 12 Zo nam David de spies en de waterfles van
9258 1Sa 26:12 | Zo nam David de spies en de waterfles van Sauls hoofdeinde,
9259 1Sa 26:13 | gekomen was, zo stond hij op de hoogte des bergs van verre,
9260 1Sa 26:16 | goed; zo waarachtig als de HEERE leeft, gijlieden zijt
9261 1Sa 26:16 | gehouden hebt! En nu, zie, waar de spies des konings is, en
9262 1Sa 26:16 | spies des konings is, en de waterfles, die aan zijn
9263 1Sa 26:17 | 17 Saul nu kende de stem van David, en zeide:
9264 1Sa 26:19 | 19 En nu, mijn heer de koning hore toch naar de
9265 1Sa 26:19 | de koning hore toch naar de woorden zijns knechts. Indien
9266 1Sa 26:19 | woorden zijns knechts. Indien de HEERE u tegen mij aanport,
9267 1Sa 26:20 | mijn bloed valle niet op de aarde van voor het aangezicht
9268 1Sa 26:20 | aangezicht des HEEREN; want de koning van Israel is uitgegaan
9269 1Sa 26:20 | als men een veldhoen op de bergen najaagt. ~
9270 1Sa 26:22 | antwoordde David, en zeide: Zie, de spies des konings; zo laat
9271 1Sa 26:22 | konings; zo laat een van de jongelingen overkomen, en
9272 1Sa 26:23 | 23 De HEERE dan vergelde aan een
9273 1Sa 26:23 | en zijn getrouwheid; want de HEERE had u heden in mijn
9274 1Sa 26:24 | geweest, alzo zij mijn ziel in de ogen des HEEREN groot geacht,
9275 1Sa 26:25 | gij zult ook gewisselijk de overhand hebben. Toen ging
9276 1Sa 27:1 | Filistijnen, opdat Saul van mij de hoop verlieze, om mij meer
9277 1Sa 27:1 | om mij meer te zoeken in de ganse landpale van Israel;
9278 1Sa 27:2 | en hij ging door, hij en de zeshonderd mannen, die bij
9279 1Sa 27:3 | Jizreelietische, en Abigail, de huisvrouw van Nabal, de
9280 1Sa 27:3 | de huisvrouw van Nabal, de Karmelietische. ~
9281 1Sa 27:5 | mij een plaats in een van de steden des lands, dat ik
9282 1Sa 27:5 | waarom zou uw knecht in de koninklijke stad bij u wonen? ~
9283 1Sa 27:6 | Ziklag; daarom is Ziklag van de koningen van Juda geweest
9284 1Sa 27:8 | mannen, en zij overvielen de Gesurieten, en de Girzieten,
9285 1Sa 27:8 | overvielen de Gesurieten, en de Girzieten, en de Amalekieten (
9286 1Sa 27:8 | Gesurieten, en de Girzieten, en de Amalekieten (want deze zijn
9287 1Sa 27:8 | deze zijn vanouds geweest de inwoners des lands), dat
9288 1Sa 27:9 | vrouw leven; ook nam hij de schapen en runderen, en
9289 1Sa 27:9 | schapen en runderen, en de ezelen, en kemels, en klederen,
9290 1Sa 27:11 | En alzo was zijn wijze al de dagen, die hij in der Filistijnen
9291 1Sa 28:1 | geschiedde in die dagen, als de Filistijnen hun legers vergaderden
9292 1Sa 28:3 | had uit het land weggedaan de waarzeggers en duivelskunstenaars. ~
9293 1Sa 28:4 | 4 En de Filistijnen kwamen en vergaderden
9294 1Sa 28:6 | vraagde den HEERE; maar de HEERE antwoordde hem niet;
9295 1Sa 28:6 | noch door dromen, noch door de urim, noch door de profeten. ~
9296 1Sa 28:6 | door de urim, noch door de profeten. ~
9297 1Sa 28:8 | zij kwamen des nachts tot de vrouw, en hij zeide: Voorzeg
9298 1Sa 28:9 | 9 Toen zeide de vrouw tot hem: Zie, gij
9299 1Sa 28:9 | Saul gedaan heeft, hoe hij de waarzegsters en de duivelskunstenaars
9300 1Sa 28:9 | hoe hij de waarzegsters en de duivelskunstenaars uit dit
9301 1Sa 28:10 | zeggende: Zo waarachtig als de HEERE leeft, indien u een
9302 1Sa 28:11 | 11 Toen zeide de vrouw: Wien zal ik u doen
9303 1Sa 28:12 | 12 Toen nu de vrouw Samuel zag, zo riep
9304 1Sa 28:12 | zij met luider stem, en de vrouw sprak tot Saul, zeggende:
9305 1Sa 28:13 | 13 En de koning zeide tot haar: Vrees
9306 1Sa 28:13 | wat ziet gij? Toen zeide de vrouw tot Saul: Ik zie goden,
9307 1Sa 28:13 | Saul: Ik zie goden, uit de aarde opkomende. ~
9308 1Sa 28:15 | ben zeer beangstigd, want de Filistijnen krijgen tegen
9309 1Sa 28:16 | vraagt gij mij toch, dewijl de HEERE van u geweken en uw
9310 1Sa 28:17 | 17 Want de HEERE heeft voor Zich gedaan,
9311 1Sa 28:18 | 18 Gelijk als gij naar de stem des HEEREN niet gehoord
9312 1Sa 28:18 | HEEREN niet gehoord hebt, en de hittigheid Zijns toorns
9313 1Sa 28:18 | tegen Amalek; daarom heeft de HEERE u deze zaak gedaan
9314 1Sa 28:19 | 19 En de HEERE zal ook Israel met
9315 1Sa 28:19 | zal ook Israel met u in de hand der Filistijnen geven,
9316 1Sa 28:19 | zonen bij mij zijn; ook zal de HEERE het leger van Israel
9317 1Sa 28:19 | het leger van Israel in de hand der Filistijnen geven. ~
9318 1Sa 28:20 | hij vreesde zeer vanwege de woorden van Samuel; ook
9319 1Sa 28:21 | 21 De vrouw nu kwam tot Saul,
9320 1Sa 28:22 | hoor toch gij nu ook naar de stem uwer dienstmaagd, en
9321 1Sa 28:23 | Maar zijn knechten, en ook de vrouw, hielden bij hem aan.
9322 1Sa 28:23 | stem, en hij stond op van de aarde, en zette zich op
9323 1Sa 28:24 | 24 En de vrouw had een gemest kalf
9324 1Sa 29:1 | 1 De Filistijnen nu hadden al
9325 1Sa 29:1 | legers vergaderd te Afek; en de Israelieten legerden zich
9326 1Sa 29:1 | Israelieten legerden zich bij de fontein, die bij Jizreel
9327 1Sa 29:2 | 2 En de vorsten der Filistijnen
9328 1Sa 29:3 | 3 Toen zeiden de oversten der Filistijnen:
9329 1Sa 29:3 | Hebreen? Zo zeide Achis tot de oversten der Filistijnen:
9330 1Sa 29:3 | Filistijnen: Is deze niet David, de knecht van Saul, den koning
9331 1Sa 29:4 | 4 Doch de oversten der Filistijnen
9332 1Sa 29:4 | zeer toornig op hem, en de oversten der Filistijnen
9333 1Sa 29:4 | aangenaam maken? Is het niet met de hoofden dezer mannen? ~
9334 1Sa 29:6 | Het is zo waarachtig als de HEERE leeft, dat gij oprecht
9335 1Sa 29:6 | gij zijt niet aangenaam in de ogen der vorsten. ~
9336 1Sa 29:7 | opdat gij geen kwaad doet in de ogen van de vorsten der
9337 1Sa 29:7 | kwaad doet in de ogen van de vorsten der Filistijnen. ~
9338 1Sa 29:8 | zal gaan en strijden tegen de vijanden van mijn heer,
9339 1Sa 29:9 | als een engel Gods; maar de oversten der Filistijnen
9340 1Sa 29:10 | maak u morgen vroeg op met de knechten uws heren, die
9341 1Sa 29:11 | het land der Filistijnen; de Filistijnen daarentegen
9342 1Sa 30:1 | dag te Ziklag kwamen, dat de Amalekieten in het zuiden
9343 1Sa 30:2 | 2 En dat zij de vrouwen, die daarin waren,
9344 1Sa 30:3 | en zijn mannen kwamen aan de stad, en ziet, zij was met
9345 1Sa 30:5 | gevankelijk weggevoerd, Ahinoam, de Jizreelietische, en Abigail,
9346 1Sa 30:5 | Jizreelietische, en Abigail, de huisvrouw van Nabal, den
9347 1Sa 30:6 | van hem te stenigen; want de zielen van het ganse volk
9348 1Sa 30:9 | David dan ging heen, hij en de zes honderd mannen, die
9349 1Sa 30:9 | waren; en als zij kwamen aan de beek Besor, zo bleven de
9350 1Sa 30:9 | de beek Besor, zo bleven de overigen staan. ~
9351 1Sa 30:10 | moede waren, dat zij over de beek Besor niet konden gaan. ~
9352 1Sa 30:13 | waar zijt gij? Toen zeide de Egyptische jongen: Ik ben
9353 1Sa 30:13 | Egyptische jongen: Ik ben de knecht van een Amalekietischen
9354 1Sa 30:14 | ingevallen tegen het zuiden van de Cherethieten, en op hetgeen
9355 1Sa 30:15 | niet zult overleveren in de hand mijns heren! Zo zal
9356 1Sa 30:16 | zij lagen verstrooid over de ganse aarde, etende, en
9357 1Sa 30:17 | 17 En David sloeg hen van de schemering tot aan den avond
9358 1Sa 30:18 | Alzo redde David al wat de Amalekieten genomen hadden;
9359 1Sa 30:19 | den grootste, en tot aan de zonen en dochteren; en van
9360 1Sa 30:20 | 20 David nam ook al de schapen en de runderen;
9361 1Sa 30:20 | nam ook al de schapen en de runderen; zij dreven ze
9362 1Sa 30:21 | 21 Als David tot de tweehonderd mannen kwam,
9363 1Sa 30:21 | navolgen, en die zij aan de beek Besor hadden laten
9364 1Sa 30:22 | boos en Belials man onder de mannen, die met David getogen
9365 1Sa 30:23 | broeders, met hetgeen ons de HEERE gegeven heeft, en
9366 1Sa 30:23 | heeft ons bewaard, en heeft de bende, die tegen ons kwam,
9367 1Sa 30:26 | Ziklag kwam, zo zond hij tot de oudsten van Juda, zijn vrienden,
9368 1Sa 30:29 | Rachel, en tot die, welke in de steden der Jerahmeelieten
9369 1Sa 30:29 | waren, en tot die, welke in de steden der Kenieten waren, ~
9370 1Sa 30:31 | die te Hebron, en tot al de plaatsen, waar David gewandeld
9371 1Sa 31:1 | 1 De Filistijnen dan steden tegen
9372 1Sa 31:1 | steden tegen Israel; en de mannen Israels vloden voor
9373 1Sa 31:2 | 2 En de Filistijnen hielden dicht
9374 1Sa 31:2 | op Saul en zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan,
9375 1Sa 31:2 | Abinadab, en Malchisua, de zonen van Saul. ~
9376 1Sa 31:3 | 3 En de strijd werd zwaar tegen
9377 1Sa 31:3 | werd zwaar tegen Saul; en de mannen, die met den boog
9378 1Sa 31:3 | en hij vreesde zeer voor de schutters. ~
9379 1Sa 31:7 | 7 Als de mannen van Israel, die aan
9380 1Sa 31:7 | Jordaan waren, zagen, dat de mannen van Israel gevloden
9381 1Sa 31:7 | waren, zo verlieten zij de steden, en zij vloden. Toen
9382 1Sa 31:7 | zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin. ~
9383 1Sa 31:8 | nu des anderen daags, als de Filistijnen kwamen, om de
9384 1Sa 31:8 | de Filistijnen kwamen, om de verslagenen te plunderen,
9385 1Sa 31:11 | 11 Als de inwoners van Jabes in Gilead
9386 1Sa 31:11 | Gilead daarvan hoorden, wat de Filistijnen Saul gedaan
9387 1Sa 31:12 | het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen, van
9388 2Sa 1:4 | zeide David tot hem: Wat is de zaak? Verhaal het mij toch.
9389 2Sa 1:5 | tot den jongen, die hem de boodschap bracht: Hoe weet
9390 2Sa 1:6 | 6 Toen zeide de jongen, die hem de boodschap
9391 2Sa 1:6 | zeide de jongen, die hem de boodschap bracht: Ik kwam
9392 2Sa 1:6 | op zijn spies; en ziet, de wagens en ritmeesters hielden
9393 2Sa 1:10 | niet leven zou; en ik nam de kroon, die op zijn hoofd
9394 2Sa 1:11 | scheurde ze; desgelijks ook al de mannen, die met hem waren. ~
9395 2Sa 1:13 | tot den jongen, die hem de boodschap gebracht had:
9396 2Sa 1:13 | gij? En hij zeide: Ik ben de zoon van een vreemden man,
9397 2Sa 1:15 | 15 En David riep een van de jongens, en zeide: Treed
9398 2Sa 1:19 | hij verslagen; hoe zijn de helden gevallen! ~
9399 2Sa 1:20 | boodschapt het niet op de straten van Askelon; opdat
9400 2Sa 1:20 | straten van Askelon; opdat de dochters der Filistijnen
9401 2Sa 1:20 | zich niet verblijden, opdat de dochters der onbesnedenen
9402 2Sa 1:25 | 25 Hoe zijn de helden gevallen in het midden
9403 2Sa 1:27 | 27 Hoe zijn de helden gevallen, en de krijgswapenen
9404 2Sa 1:27 | zijn de helden gevallen, en de krijgswapenen verloren! ~ ~
9405 2Sa 2:1 | der steden van Juda? En de HEERE zeide tot hem: Trek
9406 2Sa 2:2 | zijn twee vrouwen, Ahinoam, de Jizreelietische, en Abigail,
9407 2Sa 2:2 | Jizreelietische, en Abigail, de huisvrouw van Nabal, den
9408 2Sa 2:3 | huisgezin; en zij woonden in de steden van Hebron. ~
9409 2Sa 2:4 | 4 Daarna kwamen de mannen van Juda, en zalfden
9410 2Sa 2:4 | David, zeggende: Het zijn de mannen van Jabes in Gilead,
9411 2Sa 2:5 | Toen zond David boden tot de mannen van Jabes in Gilead,
9412 2Sa 2:6 | 6 Zo doe nu de HEERE aan u weldadigheid
9413 2Sa 2:8 | 8 Abner nu, de zoon van Ner, de krijgsoverste,
9414 2Sa 2:8 | Abner nu, de zoon van Ner, de krijgsoverste, dien Saul
9415 2Sa 2:9 | koning over Gilead, en over de Aschurieten, en over Jizreel,
9416 2Sa 2:12 | 12 Toen toog Abner, de zoon van Ner, uit, met de
9417 2Sa 2:12 | de zoon van Ner, uit, met de knechten van Isboseth, den
9418 2Sa 2:13 | 13 Joab, de zoon van Zeruja, en de knechten
9419 2Sa 2:13 | de zoon van Zeruja, en de knechten van David, togen
9420 2Sa 2:14 | zeide tot Joab: Laat zich nu de jongens opmaken, en voor
9421 2Sa 2:16 | 16 En de een greep den ander bij
9422 2Sa 2:16 | en stiet zijn zwaard in de zijde des anderen, en zij
9423 2Sa 2:17 | harde strijd. Doch Abner en de mannen van Israel werden
9424 2Sa 2:23 | Abner met het achterste van de spies aan de vijfde rib,
9425 2Sa 2:23 | achterste van de spies aan de vijfde rib, dat de spies
9426 2Sa 2:23 | spies aan de vijfde rib, dat de spies van achter hem uitging;
9427 2Sa 2:23 | geschiedde, dat allen, die tot de plaats kwamen, alwaar Asahel
9428 2Sa 2:24 | jaagden Abner achterna; en de zon ging onder, als zij
9429 2Sa 2:25 | 25 En de kinderen van Benjamin verzamelden
9430 2Sa 2:25 | hoop; en zij stonden op de spits van een heuvel. ~
9431 2Sa 2:28 | 28 Toen blies Joab met de bazuin; en al het volk stond
9432 2Sa 2:29 | veld; en zij gingen over de Jordaan en wandelden het
9433 2Sa 3:2 | was Amnon, van Ahinoam, de Jizreelietische; ~
9434 2Sa 3:3 | was Chileab, van Abigail, de huisvrouw van Nabal, den
9435 2Sa 3:3 | Nabal, den Karmeliet; en de derde, Absalom, de zoon
9436 2Sa 3:3 | Karmeliet; en de derde, Absalom, de zoon van Maacha, de dochter
9437 2Sa 3:3 | Absalom, de zoon van Maacha, de dochter van Thalmai, koning
9438 2Sa 3:4 | 4 En de vierde, Adonia, de zoon
9439 2Sa 3:4 | 4 En de vierde, Adonia, de zoon van Haggith; en de
9440 2Sa 3:4 | de zoon van Haggith; en de vijfde Sefatja, de zoon
9441 2Sa 3:4 | Haggith; en de vijfde Sefatja, de zoon van Abital; ~
9442 2Sa 3:5 | 5 En de zesde, Jithream, van Egla,
9443 2Sa 3:8 | heden aan mij onderzoekt de ongerechtigheid ener vrouw? ~
9444 2Sa 3:9 | daartoe! Voorzeker, gelijk als de HEERE aan David gezworen
9445 2Sa 3:17 | Abner nu had woorden met de oudsten van Israel, zeggende:
9446 2Sa 3:18 | 18 Zo doet het nu; want de HEERE heeft tot David gesproken,
9447 2Sa 3:18 | gesproken, zeggende: Door de hand van David, Mijn knecht,
9448 2Sa 3:18 | volk Israel verlossen van de hand der Filistijnen, en
9449 2Sa 3:18 | der Filistijnen, en van de hand van al hun vijanden. ~
9450 2Sa 3:19 | En Abner sprak ook voor de oren van Benjamin. Voorts
9451 2Sa 3:19 | spreken alles, wat goed was in de ogen van Israel, en in de
9452 2Sa 3:19 | de ogen van Israel, en in de ogen van het ganse huis
9453 2Sa 3:23 | kennen, zeggende: Abner, de zoon van Ner, is gekomen
9454 2Sa 3:27 | midden der poort, om in de stilte met hem te spreken;
9455 2Sa 3:27 | hij sloeg hem aldaar aan de vijfde, dat hij stierf,
9456 2Sa 3:31 | weeklaagt voor Abner henen; en de koning David ging achter
9457 2Sa 3:31 | koning David ging achter de baar. ~
9458 2Sa 3:32 | Hebron begroeven, zo hief de koning zijn stem op, en
9459 2Sa 3:33 | 33 En de koning maakte een klage
9460 2Sa 3:36 | in hun ogen, alles, zoals de koning gedaan had, was goed
9461 2Sa 3:36 | gedaan had, was goed in de ogen van het ganse volk. ~
9462 2Sa 3:38 | 38 Voorts zeide de koning tot zijn knechten:
9463 2Sa 3:39 | koning, en deze mannen, de zonen van Zeruja, zijn harder
9464 2Sa 3:39 | Zeruja, zijn harder dan ik; de HEERE zal den boosdoener
9465 2Sa 4:2 | mannen, oversten van benden; de naam des enen was Baena,
9466 2Sa 4:2 | naam des enen was Baena, en de naam des anderen Rechab,
9467 2Sa 4:2 | Rimmon, den Beerothiet, van de kinderen van Benjamin; want
9468 2Sa 4:3 | 3 En de Beerothieten waren gevloden
9469 2Sa 4:5 | 5 En de zonen van Rimmon: den Beerothiet,
9470 2Sa 4:5 | huize van Isboseth, als de dag heet geworden was; en
9471 2Sa 4:5 | geworden was; en hij lag op de slaapstede, in den middag. ~
9472 2Sa 4:6 | en zij sloegen hem aan de vijfde rib; en Rechab en
9473 2Sa 4:8 | uw ziel zocht, alzo heeft de HEERE mijn heer den koning
9474 2Sa 4:9 | tot hen: Zo waarachtig als De HEERE leeft, Die mijn ziel
9475 2Sa 4:11 | handen niet eisen, en u van de aarde wegdoen? ~
9476 2Sa 5:2 | en inbrengende; ook heeft de HEERE tot u gezegd: Gij
9477 2Sa 5:3 | den koning te Hebron; en de koning David maakte een
9478 2Sa 5:6 | 6 En de koning toog met zijn mannen
9479 2Sa 5:6 | mannen naar Jeruzalem, tegen de Jebusieten, die in dat land
9480 2Sa 5:6 | hier niet inkomen, maar de blinden en kreupelen zullen
9481 2Sa 5:7 | burg Sion in; dezelve is de stad Davids. ~
9482 2Sa 5:8 | ten zelven dage: Al wie de Jebusieten slaat, en geraakt
9483 2Sa 5:10 | voort, en werd groot; want de HEERE, de God der heirscharen,
9484 2Sa 5:10 | werd groot; want de HEERE, de God der heirscharen, was
9485 2Sa 5:11 | 11 En Hiram, de koning van Tyrus, zond boden
9486 2Sa 5:12 | 12 En David merkte, dat de HEERE hem tot een koning
9487 2Sa 5:14 | 14 En dit zijn de namen dergenen, die hem
9488 2Sa 5:17 | 17 Als nu de Filistijnen hoorden, dat
9489 2Sa 5:18 | 18 En de Filistijnen kwamen en verspreidden
9490 2Sa 5:19 | Zal ik optrekken tegen de Filistijnen? Zult Gij ze
9491 2Sa 5:19 | ze in mijn hand geven? En de HEERE zeide tot David: Trek
9492 2Sa 5:19 | David: Trek op, want Ik zal de Filistijnen zekerlijk in
9493 2Sa 5:20 | sloeg hen aldaar, en zeide: De HEERE heeft mijn vijanden
9494 2Sa 5:22 | 22 Daarna togen de Filistijnen weder op; en
9495 2Sa 5:23 | aan hen komt van tegenover de moerbezienbomen; ~
9496 2Sa 5:24 | het geruis van een gang in de toppen der moerbezienbomen,
9497 2Sa 5:24 | dan rep u; want alsdan is de HEERE voor uw aangezicht
9498 2Sa 5:25 | David deed alzo, gelijk als de HEERE hem geboden had; en
9499 2Sa 5:25 | geboden had; en hij sloeg de Filistijnen van Geba af,
9500 2Sa 6:2 | om van daar op te brengen de ark Gods, bij dewelke de
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382 |