1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382
Book Chapter: Verse
501 Gen 19:11 | Want ik dacht: alleen is de vreze Gods in deze plaats
502 Gen 19:18 | 18 Want de HEERE had al de baarmoeders
503 Gen 19:18 | 18 Want de HEERE had al de baarmoeders van het huis
504 Gen 20:1 | 1 En de HEERE bezocht Sara, gelijk
505 Gen 20:1 | gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed aan Sara gelijk
506 Gen 20:9 | zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham
507 Gen 20:10 | dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoon dezer dienstmaagd zal
508 Gen 20:14 | ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba. ~
509 Gen 20:15 | 15 Als nu het water van de fles uit was, zo wierp zij
510 Gen 20:15 | zij het kind onder een van de struiken. ~
511 Gen 20:16 | afgaande zo verre, als die met de boog schieten; want zij
512 Gen 20:17 | 17 En God hoorde de stem van den jongen; en
513 Gen 20:17 | stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar toe
514 Gen 20:19 | zag; en zij ging, en vulde de fles met water, en gaf den
515 Gen 20:20 | groot, en hij woonde in de woestijn, en werd een boogschutter. ~
516 Gen 20:21 | 21 En hij woonde in de woestijn Paran; en zijn
517 Gen 20:23 | mijn neef liegen zult! naar de weldadigheid, die ik bij
518 Gen 20:30 | 30 En hij zeide: Dat gij de zeven ooilammeren van mijn
519 Gen 21:2 | een brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen
520 Gen 21:3 | maakte zich op, en ging naar de plaats, die God hem gezegd
521 Gen 21:5 | hier met den ezel, en ik en de jongen zullen heengaan tot
522 Gen 21:11 | 11 Maar de Engel des HEEREN riep tot
523 Gen 21:13 | ziet, achter was een ram in de verwarde struiken vast met
524 Gen 21:14 | den naam van die plaats: De HEERE zal het voorzien!
525 Gen 21:15 | 15 Toen riep de Engel des HEEREN tot Abraham
526 Gen 21:16 | zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom dat gij deze
527 Gen 21:17 | zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en als
528 Gen 21:17 | der zee is; en uw zaad zal de poorten zijner vijanden
529 Gen 21:21 | zijn broeder, en Kemuel, de vader van Aram, ~
530 Gen 22:1 | twintig jaren; dit waren de jaren des levens van Sara. ~
531 Gen 22:3 | zijner dode, en hij sprak tot de zonen Heths, zeggende: ~
532 Gen 22:5 | 5 En de zonen Heths antwoordden
533 Gen 22:6 | ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand
534 Gen 22:7 | het volk des lands, voor de zonen Heths; ~
535 Gen 22:9 | 9 Dat hij mij geve de spelonk van Machpela, die
536 Gen 22:10 | nu zat in het midden van de zonen Heths; en Efron de
537 Gen 22:10 | de zonen Heths; en Efron de Hethiet antwoordde Abraham,
538 Gen 22:10 | antwoordde Abraham, voor de oren van de zonen Heths,
539 Gen 22:10 | Abraham, voor de oren van de zonen Heths, van al degenen,
540 Gen 22:11 | den akker geef ik u; ook de spelonk, die daarin is,
541 Gen 22:11 | is, die geef ik u; voor de ogen van de zonen mijns
542 Gen 22:11 | geef ik u; voor de ogen van de zonen mijns volks geef ik
543 Gen 22:13 | hij sprak tot Efron, voor de oren van het volk des lands,
544 Gen 22:16 | waarvan hij gesproken had voor de oren van de zonen Heths,
545 Gen 22:16 | gesproken had voor de oren van de zonen Heths, vierhonderd
546 Gen 22:17 | 17 Alzo werd de akker van Efron, die in
547 Gen 22:17 | dat tegenover Mamre lag, de akker en de spelonk, die
548 Gen 22:17 | tegenover Mamre lag, de akker en de spelonk, die daarin was,
549 Gen 22:18 | tot een bezitting, voor de ogen van de zonen Heths,
550 Gen 22:18 | bezitting, voor de ogen van de zonen Heths, bij allen,
551 Gen 22:19 | Abraham zijn huisvrouw Sara in de spelonk des akkers van Machpela,
552 Gen 22:20 | Alzo werd die akker, en de spelonk die daarin was,
553 Gen 22:20 | tot een erfbegrafenis van de zonen Heths. ~ ~
554 Gen 23:1 | oud, en wel bedaagd; en de HEERE had Abraham in alles
555 Gen 23:3 | geen vrouw nemen zult van de dochteren der Kanaanieten,
556 Gen 23:7 | 7 De HEERE, de God des hemels,
557 Gen 23:7 | 7 De HEERE, de God des hemels, Die mij
558 Gen 23:8 | 8 Maar indien de vrouw u niet volgen wil,
559 Gen 23:9 | 9 Toen legde de knecht zijn hand onder de
560 Gen 23:9 | de knecht zijn hand onder de heup van Abraham, zijn heer,
561 Gen 23:10 | heen naar Mesopotamie, naar de stad van Nahor. ~
562 Gen 23:11 | 11 En hij deed de kemelen nederknielen buiten
563 Gen 23:11 | kemelen nederknielen buiten de stad, bij een waterput,
564 Gen 23:11 | avondtijds, ten tijde, als de putsters uitkwamen. ~
565 Gen 23:13 | 13 Zie, ik sta bij de waterfontein, en de dochteren
566 Gen 23:13 | bij de waterfontein, en de dochteren der mannen dezer
567 Gen 23:15 | aan Bethuel geboren was, de zoon van Milka, de huisvrouw
568 Gen 23:15 | was, de zoon van Milka, de huisvrouw van Nahor, de
569 Gen 23:15 | de huisvrouw van Nahor, de broeder van Abraham; en
570 Gen 23:16 | bekend; en zij ging af naar de fontein, en vulde haar kruik,
571 Gen 23:20 | en goot haar kruik uit in de drinkbak, en liep weder
572 Gen 23:21 | 21 En de man ontzette zich over haar,
573 Gen 23:21 | stilzwijgende, om te merken, of de HEERE zijn weg voorspoedig
574 Gen 23:22 | 22 En het geschiedde, als de kemelen voleindigd hadden
575 Gen 23:24 | had tot hem gezegd: Ik ben de dochter van Bethuel, de
576 Gen 23:24 | de dochter van Bethuel, de zoon van Milka, die zij
577 Gen 23:27 | En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van mijn heer
578 Gen 23:27 | zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van mijn heer Abraham,
579 Gen 23:27 | mijn heer; aangaande mij, de HEERE heeft mij op dezen
580 Gen 23:29 | die man naar buiten tot de fontein. ~
581 Gen 23:30 | voorhoofdsiersel gezien had, en de armringen aan de handen
582 Gen 23:30 | had, en de armringen aan de handen zijner zuster; en
583 Gen 23:30 | en als hij gehoord had de woorden zijner zuster Rebekka,
584 Gen 23:30 | en ziet, hij stond bij de kemelen, bij de fontein. ~
585 Gen 23:30 | stond bij de kemelen, bij de fontein. ~
586 Gen 23:31 | heb het huis bereid, en de plaats voor de kemelen. ~
587 Gen 23:31 | bereid, en de plaats voor de kemelen. ~
588 Gen 23:32 | huis toe, en men ontgordde de kemelen, en men gaf den
589 Gen 23:32 | zijn voeten te wassen, en de voeten der mannen, die bij
590 Gen 23:35 | 35 En de HEERE heeft mijn heer zeer
591 Gen 23:36 | 36 En Sara, de huisvrouw van mijn heer,
592 Gen 23:37 | zoon geen vrouw nemen van de dochteren der Kanaanieten,
593 Gen 23:39 | heer: Misschien zal mij de vrouw niet volgen. ~
594 Gen 23:40 | 40 En hij zeide tot mij: De HEERE, voor Wiens aangezicht
595 Gen 23:42 | 42 En ik kwam heden aan de fontein; en ik zeide: O,
596 Gen 23:43 | 43 Zie, ik sta bij de waterfontein; zo geschiede,
597 Gen 23:43 | waterfontein; zo geschiede, dat de maagd, die uitkomen zal
598 Gen 23:44 | deze die vrouw zij, die de HEERE aan den zoon van mijn
599 Gen 23:45 | schouder, en zij kwam af tot de fontein en putte; en ik
600 Gen 23:46 | dronk, en zij drenkte ook de kemelen. ~
601 Gen 23:47 | zijt gij? En zij zeide: De dochter van Bethuel, den
602 Gen 23:47 | voorhoofdsiersel op haar aangezicht, en de armringen aan haar handen; ~
603 Gen 23:48 | neigde mijn hoofd, en aanbad de HEERE; en ik loofde den
604 Gen 23:48 | rechten weg geleid had, om de dochter des broeders van
605 Gen 23:51 | haar en trek henen; zij zij de vrouw van den zoon uws heren,
606 Gen 23:51 | den zoon uws heren, gelijk de HEERE gesproken heeft! ~
607 Gen 23:53 | 53 En de knecht langde voort zilveren
608 Gen 23:54 | aten en dronken zij, hij en de mannen, die bij hem waren;
609 Gen 23:55 | broeder, en haar moeder: Laat de jonge dochter enige dagen,
610 Gen 23:56 | Houdt mij niet op, dewijl de HEERE mijn weg voorspoedig
611 Gen 23:57 | Toen zeiden zij: Laat ons de jonge dochter roepen, en
612 Gen 23:60 | millioenen, en uw zaad bezitte de poort zijner haters! ~
613 Gen 23:63 | op en zag toe, en ziet, de kemelen kwamen! ~
614 Gen 23:65 | veld tegemoet wandelt? En de knecht zeide: Dat is mijn
615 Gen 23:66 | 66 En de knecht vertelde aan Izak
616 Gen 23:66 | knecht vertelde aan Izak al de zaken, die hij gedaan had. ~
617 Gen 23:67 | 67 En Izak bracht haar in de tent van zijn moeder Sara;
618 Gen 23:70 | gewon Seba en Dedan; en de zonen van Dedan waren de
619 Gen 23:70 | de zonen van Dedan waren de Assurieten, en Letusieten,
620 Gen 23:71 | 4 En de zonen van Midian waren Efa
621 Gen 23:73 | 6 Maar aan de zonen der bijwijven, die
622 Gen 23:74 | 7 Dit nu zijn de dagen der jaren des levens
623 Gen 23:76 | zonen, begroeven hem, in de spelonk van Machpela, in
624 Gen 23:77 | akker, dien Abraham van de zonen Heths gekocht had,
625 Gen 23:78 | zegende; en Izak woonde bij de put Lachai-Roi. ~
626 Gen 23:79 | 12 Dit nu zijn de geboorten van Ismael, den
627 Gen 23:79 | van Abraham, dien Hagar, de Egyptische, dienstmaagd
628 Gen 23:80 | 13 En dit zijn de namen der zonen van Ismael,
629 Gen 23:80 | namen naar hun geboorten. De eerstgeborene van Ismael,
630 Gen 23:83 | 16 Deze zijn de zonen van Ismael, en dit
631 Gen 23:84 | 17 En dit zijn de jaren des levens van Ismael,
632 Gen 23:86 | 19 Dit nu zijn de geboorten van Izak, den
633 Gen 23:87 | jaren oud, als hij Rebekka, de dochter van Betuel, den
634 Gen 23:87 | Syrier, uit Paddan-Aram, de zuster van Laban, den Syrier,
635 Gen 23:88 | Izak bad den HEERE zeer in de tegenwoordigheid van zijn
636 Gen 23:88 | zij was onvruchtbaar; en de HEERE liet zich van hem
637 Gen 23:89 | 22 En de kinderen stieten zich samen
638 Gen 23:90 | 23 En de HEERE zeide tot haar: Twee
639 Gen 23:90 | dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere
640 Gen 23:92 | 25 En de eerste kwam uit, ros; hij
641 Gen 23:94 | Ezau een man, verstandig op de jacht, een veldman; maar
642 Gen 23:99 | sterven; en waartoe mij dan de eerstgeboorte? ~
643 Gen 23:101 | heen; alzo verachtte Ezau de eerstgeboorte. ~ ~
644 Gen 24:1 | den eerste honger, die in de dagen van Abraham geweest
645 Gen 24:1 | toog Izak tot Abimelech, de koning der Filistijnen,
646 Gen 24:2 | 2 En de HEERE verscheen hem en zeide:
647 Gen 24:4 | zaad vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal
648 Gen 24:7 | 7 En als de mannen van die plaats hem
649 Gen 24:7 | mij misschien, zeide hij, de mannen dezer plaats niet
650 Gen 24:8 | geweest was, dat Abimelech, de koning der Filistijnen,
651 Gen 24:12 | jaar honderd maten; want de HEERE zegende hem. ~
652 Gen 24:14 | en groot gezin; zodat hem de Filistijnen benijdden. ~
653 Gen 24:15 | 15 En al de putten, die de knechten
654 Gen 24:15 | 15 En al de putten, die de knechten van zijn vader,
655 Gen 24:15 | knechten van zijn vader, in de dagen van zijn vader Abraham,
656 Gen 24:15 | gegraven hadden, die stopten de Filistijnen, en vulden dezelve
657 Gen 24:18 | vader, gegraven, en die de Filistijnen na Abrahams
658 Gen 24:18 | noemde derzelver namen naar de namen, waarmede zijn vader
659 Gen 24:19 | 19 De knechten van Izak dan groeven
660 Gen 24:20 | 20 En de herders van Gerar twistten
661 Gen 24:20 | ons toe! Daarom noemde hij de naam van die put Esek, omdat
662 Gen 24:22 | zeide: Want nu heeft ons de HEERE ruimte gemaakt, en
663 Gen 24:24 | 24 En de HEERE verscheen hem in denzelven
664 Gen 24:24 | nacht, en zeide: Ik ben de God van Abraham, uw vader;
665 Gen 24:28 | hebben merkelijk gezien, dat de HEERE met u is; daarom hebben
666 Gen 24:29 | laten trekken! Gij zijt nu de gezegende des HEEREN! ~
667 Gen 24:31 | morgens vroeg op, en zwoeren de een den ander; daarna liet
668 Gen 24:32 | en boodschapten hem van de zaak des puts, dien zij
669 Gen 24:33 | denzelven Seba; daarom is de naam dier stad Ber-seba,
670 Gen 24:34 | hij tot een vrouw Judith, de dochter van Beeri, den Hethiet,
671 Gen 24:34 | den Hethiet, en Basmath, de dochter van Elon, den Hethiet. ~
672 Gen 25:9 | 9 Ga nu heen tot de kudde, en haal mij van daar
673 Gen 25:15 | 15 Daarna nam Rebekka de kostelijke klederen van
674 Gen 25:16 | 16 En de vellen van de geitenbokjes
675 Gen 25:16 | 16 En de vellen van de geitenbokjes trok zij over
676 Gen 25:16 | over zijn handen, en over de gladdigheid van zijn hals. ~
677 Gen 25:17 | 17 En zij gaf de smakelijke spijzen, en het
678 Gen 25:17 | welke zij toegemaakt had, in de hand van Jakob, haar zoon. ~
679 Gen 25:20 | zoon? En hij zeide: Omdat de HEERE uw God dat heeft doen
680 Gen 25:22 | betastte; en hij zeide: De stem is Jakobs stem, maar
681 Gen 25:22 | stem is Jakobs stem, maar de handen zijn Ezau's handen. ~
682 Gen 25:27 | kuste hem; toen rook hij de reuk zijner klederen, en
683 Gen 25:27 | hem; en hij zeide: Zie, de reuk mijns zoons is als
684 Gen 25:27 | reuk mijns zoons is als de reuk des velds, hetwelk
685 Gen 25:27 | reuk des velds, hetwelk de HEERE gezegend heeft. ~
686 Gen 25:28 | 28 Zo geve u dan God van de dauw des hemels, en de vettigheid
687 Gen 25:28 | van de dauw des hemels, en de vettigheid der aarde, en
688 Gen 25:29 | heer over uw broederen, en de zonen uwer moeder zullen
689 Gen 25:34 | 34 Als Ezau de woorden zijns vaders hoorde,
690 Gen 25:39 | Izak en zeide tot hem: Zie, de vettigheden der aarde zullen
691 Gen 25:41 | Ezau zeide in zijn hart: De dagen van den rouw mijns
692 Gen 25:44 | hem enige dagen, totdat de hittige gramschap uws broeders
693 Gen 25:45 | 45 Totdat de toorn uws broeders van u
694 Gen 25:46 | verdriet aan mijn leven vanwege de dochteren Heths! Indien
695 Gen 25:46 | Jakob een vrouw neemt van de dochteren Heths, gelijk
696 Gen 25:46 | Heths, gelijk deze zijn, van de dochteren dezes lands, waartoe
697 Gen 26:1 | hem: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaan. ~
698 Gen 26:2 | van daar een vrouw, van de dochteren van Laban, uwer
699 Gen 26:6 | zeggende: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaan; ~
700 Gen 26:8 | 8 En dat Ezau zag, dat de dochteren van Kanaan kwaad
701 Gen 26:8 | van Kanaan kwaad waren in de ogen van Izak, zijn vader; ~
702 Gen 26:9 | zijn vrouwen, Mahalath, de dochter van Ismael, den
703 Gen 26:9 | Ismael, den zoon van Abraham, de zuster van Nebajoth. ~
704 Gen 26:11 | waar hij vernachtte; want de zon was ondergegaan; en
705 Gen 26:11 | ondergegaan; en hij nam van de stenen dier plaats, en maakte
706 Gen 26:12 | een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan
707 Gen 26:12 | aarde, welker opperste aan de hemel raakte; en ziet, de
708 Gen 26:12 | de hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen daarbij
709 Gen 26:13 | 13 En ziet, de HEERE stond op dezelve en
710 Gen 26:13 | dezelve en zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw vader
711 Gen 26:13 | zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham,
712 Gen 26:13 | van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land,
713 Gen 26:16 | zeide hij: Gewisselijk is de HEERE aan deze plaats, en
714 Gen 26:17 | een huis Gods, en dit is de poort des hemels! ~
715 Gen 26:19 | plaats Beth-El; daar toch de naam dier stad te voren
716 Gen 26:21 | wedergekeerd zijn; zo zal de HEERE mij tot een God zijn! ~
717 Gen 26:22 | zult, zal ik U voorzeker de tienden geven! ~ ~
718 Gen 27:2 | uit dien put drenkten zij de kudden; en er was een grote
719 Gen 27:3 | 3 En derwaarts werden al de kudden verzameld, en zij
720 Gen 27:3 | mond des puts, en drenkten de schapen, en legden den steen
721 Gen 27:6 | zijn dochter, komt met de schapen. ~
722 Gen 27:7 | verzameld worde; drenkt de schapen, en gaat heen, weidt
723 Gen 27:8 | Wij kunnen niet, totdat al de kudden samen zullen vergaderd
724 Gen 27:8 | puts afwentele, opdat wij de schapen drenken. ~
725 Gen 27:9 | sprak, zo kwam Rachel met de schapen, die haar vader
726 Gen 27:10 | geschiedde, als Jakob Rachel zag, de dochter van Laban, zijner
727 Gen 27:10 | zijner moeders broeder, en de schapen van Laban, zijner
728 Gen 27:10 | mond des puts, en drenkte de schapen van Laban, zijner
729 Gen 27:12 | van haar vader, en dat hij de zoon van Rebekka was. Toen
730 Gen 27:16 | Laban had twee dochters: de naam der grootste was Lea;
731 Gen 27:16 | der grootste was Lea; en de naam der kleinste was Rachel. ~
732 Gen 27:22 | 22 Zo verzamelde Laban al de mannen dier plaats, en maakte
733 Gen 27:26 | dezer onzer plaatse, dat men de kleinste uitgeve voor de
734 Gen 27:26 | de kleinste uitgeve voor de eerstgeborene. ~
735 Gen 27:27 | 27 Vervul de week van deze; dan zullen
736 Gen 27:28 | deed alzo; en hij vervulde de week van deze. Toen gaf
737 Gen 27:31 | 31 Toen nu de HEERE zag, dat Lea gehaat
738 Gen 27:32 | Ruben; want zij zeide: Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft
739 Gen 27:33 | een zoon, en zeide: Dewijl de HEERE gehoord heeft, dat
740 Gen 27:37 | dan in plaats van God, Die de vrucht des buiks van u geweerd
741 Gen 27:43 | zuster geworsteld; ook heb ik de overhand gehad; en zij noemde
742 Gen 27:48 | Lea: Tot mijn geluk! want de dochters zullen mij gelukkig
743 Gen 27:49 | 14 En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst,
744 Gen 27:49 | Ruben ging in de dagen van de tarweoogst, en hij vond
745 Gen 27:59 | zijn naam Jozef, zeggende: De HEERE voege mij een anderen
746 Gen 27:62 | ik heb waargenomen, dat de HEERE mij om uwentwil gezegend
747 Gen 27:65 | menigte uitgebroken; en de HEERE heeft u gezegend bij
748 Gen 27:67 | al het bruine vee onder de lammeren, en het geplekte
749 Gen 27:67 | geplekte en gespikkelde onder de geiten; en zulks zal mijn
750 Gen 27:68 | gespikkeld en geplekt is onder de geiten en bruin onder de
751 Gen 27:68 | de geiten en bruin onder de lammeren, dat zij bij mij
752 Gen 27:70 | zonderde af ten zelfden dage de gesprenkelde en geplekte
753 Gen 27:70 | en geplekte bokken en al de gespikkelde en geplekte
754 Gen 27:70 | en al het bruine onder de lammeren; en hij gaf dezelve
755 Gen 27:70 | lammeren; en hij gaf dezelve in de hand zijner zonen. ~
756 Gen 27:71 | tussen Jakob; en Jakob weidde de overige kudde van Laban. ~
757 Gen 27:73 | die hij geschild had, in de goten, en in de drinkbakken
758 Gen 27:73 | had, in de goten, en in de drinkbakken van het water,
759 Gen 27:73 | drinkbakken van het water, waar de kudde kwam drinken, tegenover
760 Gen 27:73 | kwam drinken, tegenover de kudde; en zij werden verhit,
761 Gen 27:74 | 39 Als dan de kudde verhit werd bij de
762 Gen 27:74 | de kudde verhit werd bij de roeden, zo lammerde de kudde
763 Gen 27:74 | bij de roeden, zo lammerde de kudde gesprenkelde, gespikkelde,
764 Gen 27:75 | 40 Toen scheidde Jakob de lammeren, en hij wendde
765 Gen 27:75 | en hij zette ze niet bij de kudde van Laban. ~
766 Gen 27:76 | geschiedde, telkens als de kudde der vroegelingen verhit
767 Gen 27:76 | verhit werd, zo stelde Jakob de roeden voor de ogen der
768 Gen 27:76 | stelde Jakob de roeden voor de ogen der kudde in de goten,
769 Gen 27:76 | voor de ogen der kudde in de goten, opdat zij hittig
770 Gen 27:76 | opdat zij hittig werden bij de roeden. ~
771 Gen 27:77 | 42 Maar als de kudde spade hittig werd,
772 Gen 27:77 | stelde hij ze niet, zodat de spadelingen Laban, en de
773 Gen 27:77 | de spadelingen Laban, en de vroegelingen Jakob toekwamen. ~
774 Gen 28:1 | 1 Toen hoorde hij de woorden der zonen van Laban,
775 Gen 28:3 | 3 En de HEERE zeide tot Jakob: Keer
776 Gen 28:5 | gisteren en eergisteren; doch de God mijns vaders is bij
777 Gen 28:8 | Wanneer hij aldus zeide: De gespikkelde zullen uw loon
778 Gen 28:8 | loon zijn, zo lammerden al de kudden gespikkelde; en wanneer
779 Gen 28:8 | wanneer hij alzo zeide: De gesprenkelde zullen uw loon
780 Gen 28:8 | loon zijn, zo lammerden al de kudden gesprenkelde. ~
781 Gen 28:10 | geschiedde ten tijde, als de kudde hittig werd, dat ik
782 Gen 28:10 | zag in den droom; en ziet, de bokken, die de kudden beklommen,
783 Gen 28:10 | en ziet, de bokken, die de kudden beklommen, waren
784 Gen 28:11 | 11 En de Engel Gods zeide tot mij
785 Gen 28:11 | Engel Gods zeide tot mij in de droom: Jakob! En ik zeide:
786 Gen 28:12 | en zie! alle bokken, die de kudde beklimmen, zijn gesprenkeld,
787 Gen 28:16 | 16 Want al de rijkdom, welke God onze
788 Gen 28:19 | scheren; zo stal Rachel de terafim, die haar vader
789 Gen 28:21 | maakte zich op, en voer over de rivier, en hij zette zijn
790 Gen 28:25 | Laban met zijn broederen de zijne op het gebergte van
791 Gen 28:29 | 29 Het ware in de macht mijner hand aan ulieden
792 Gen 28:29 | ulieden kwaad te doen; maar de God van ulieder vader heeft
793 Gen 28:33 | 33 Toen ging Laban in de tent van Jakob, en in de
794 Gen 28:33 | de tent van Jakob, en in de tent van Lea, en in de tent
795 Gen 28:33 | in de tent van Lea, en in de tent van de beide dienstmaagden,
796 Gen 28:33 | van Lea, en in de tent van de beide dienstmaagden, en
797 Gen 28:33 | vond niets; en als hij uit de tent van Lea gegaan was,
798 Gen 28:33 | gegaan was, kwam hij in de tent van Rachel. ~
799 Gen 28:34 | 34 Maar Rachel had de terafim genomen, en zij
800 Gen 28:35 | zeide tot haar vader: Dat de toorn niet ontsteke in mijns
801 Gen 28:35 | doorzocht; maar hij vond de terafim niet. ~
802 Gen 28:38 | hebben niet misdragen, en de rammen uwer kudde heb ik
803 Gen 28:40 | geweest, dat mij bij dag de hitte verteerde, en bij
804 Gen 28:40 | verteerde, en bij nacht de vorst, en dat mijn slaap
805 Gen 28:42 | 42 Ten ware de God van mijn vader, de God
806 Gen 28:42 | ware de God van mijn vader, de God van Abraham, en de Vreze
807 Gen 28:42 | de God van Abraham, en de Vreze van Izak, bij mij
808 Gen 28:49 | Mizpa; omdat hij zeide: Dat de HEERE opzicht neme tussen
809 Gen 28:49 | en tussen u, wanneer wij de een van den ander zullen
810 Gen 28:53 | 53 De God van Abraham, en de God
811 Gen 28:53 | 53 De God van Abraham, en de God van Nahor, de God huns
812 Gen 28:53 | Abraham, en de God van Nahor, de God huns vaders richte tussen
813 Gen 28:53 | ons! En Jakob zwoer bij de Vreze zijn vaders Izaks. ~
814 Gen 29:1 | toog ook zijns weegs; en de engelen Gods ontmoetten
815 Gen 29:3 | broeder, naar het land Seir, de landstreek van Edom. ~
816 Gen 29:6 | 6 En de boden kwamen weder tot Jakob,
817 Gen 29:7 | volk, dat met hem was, en de schapen, en de runderen,
818 Gen 29:7 | hem was, en de schapen, en de runderen, en de kemels,
819 Gen 29:7 | schapen, en de runderen, en de kemels, in twee heiren; ~
820 Gen 29:11 | misschien kome, en mij sla, de moeder met de zonen! ~
821 Gen 29:11 | en mij sla, de moeder met de zonen! ~
822 Gen 29:12 | zand der zee, dat vanwege de menigte niet geteld kan
823 Gen 29:16 | 16 En hij gaf die in de hand zijner knechten, elke
824 Gen 29:17 | 17 En hij gebood de eerste, zeggende: Wanneer
825 Gen 29:19 | den derde, ook allen, die de kudden nagingen, zeggende:
826 Gen 29:22 | hij toog over het veer van de Jabbok. ~
827 Gen 29:24 | worstelde met hem, totdat de dageraad opging. ~
828 Gen 29:26 | zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar
829 Gen 29:28 | gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht. ~
830 Gen 29:31 | 31 En de zon rees hem op, als hij
831 Gen 29:32 | 32 Daarom eten de kinderen Israels de verrukte
832 Gen 29:32 | eten de kinderen Israels de verrukte zenuw niet, die
833 Gen 29:32 | heup aangeroerd had, aan de verrukte zenuw. ~ ~
834 Gen 30:1 | hem. Toen verdeelde hij de kinderen onder Lea, en onder
835 Gen 30:1 | en onder Rachel, en onder de twee dienstmaagden. ~
836 Gen 30:2 | 2 En hij stelde de dienstmaagden en haar kinderen
837 Gen 30:2 | achterwaarts; maar Rachel en Jozef de achterste. ~
838 Gen 30:5 | deze bij u? En hij zeide: De kinderen, die God aan uw
839 Gen 30:6 | 6 Toen traden de dienstmaagden toe, zij en
840 Gen 30:8 | Om genade te vinden in de ogen mijns heren! ~
841 Gen 30:13 | een dag afdrijft, zo zal de gehele kudde sterven. ~
842 Gen 30:18 | Jakob kwam behouden tot de stad Sichem, welke is in
843 Gen 30:19 | tent gespannen had, van de hand der zonen van Hemor,
844 Gen 30:20 | altaar op, en noemde het: De God Israels is God! ~ ~
845 Gen 31:1 | 1 En Dina, de dochter van Lea, die zij
846 Gen 31:1 | gebaard had, ging uit, om de dochteren van dat land te
847 Gen 31:2 | 2 Sichem nu, de zoon van Hemor den Heviet,
848 Gen 31:3 | Jakobs dochter; en hij had de jonge dochter lief, en sprak
849 Gen 31:3 | sprak naar het hart van de jonge dochter. ~
850 Gen 31:6 | 6 En Hemor, de vader van Sichem, ging uit
851 Gen 31:7 | 7 En de zonen van Jakob kwamen van
852 Gen 31:12 | zeggen; geef mij slechts de jonge dochter tot een vrouw. ~
853 Gen 31:14 | een man geven zouden, die de voorhuid heeft; want dat
854 Gen 31:18 | hun woorden waren goed in de ogen van Hemor, en in de
855 Gen 31:18 | de ogen van Hemor, en in de ogen van Sichem, Hemors
856 Gen 31:19 | 19 En de jongeling vertoogde niet,
857 Gen 31:20 | stadspoort; en zij spraken tot de mannen hunner stad, zeggende: ~
858 Gen 31:25 | derden dage, toen zij in de smart waren, zo namen de
859 Gen 31:25 | de smart waren, zo namen de twee zonen van Jakob, Simeon
860 Gen 31:25 | en kwamen stoutelijk in de stad, en doodden al wat
861 Gen 31:26 | zijn zoon Sichem, dood met de scherpte des zwaards; en
862 Gen 31:27 | 27 De zonen van Jakob kwamen over
863 Gen 31:27 | zonen van Jakob kwamen over de verslagenen, en plunderden
864 Gen 31:27 | verslagenen, en plunderden de stad, omdat zij hun zuster
865 Gen 31:28 | ezelen, en hetgeen dat in de stad, en hetgeen dat in
866 Gen 31:30 | stinkende te maken onder de inwoners dezes lands, onder
867 Gen 31:30 | inwoners dezes lands, onder de Kanaanieten, en onder de
868 Gen 31:30 | de Kanaanieten, en onder de Ferezieten; en ik ben weinig
869 Gen 32:2 | bij hem waren: Doet weg de vreemde goden, die in het
870 Gen 32:4 | die in hun hand waren, en de oorsierselen, die aan hun
871 Gen 32:5 | Gods verschrikking was over de steden, die rondom hen waren,
872 Gen 32:5 | rondom hen waren, zodat zij de zonen van Jakob niet achterna
873 Gen 32:8 | 8 En Debora, de voedster van Rebekka, stierf,
874 Gen 32:11 | God tot hem: Ik ben God de Almachtige! wees vruchtbaar,
875 Gen 32:17 | in haar baren, zo zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees
876 Gen 32:22 | en Israel hoorde het. En de zonen van Jakob waren twaalf. ~
877 Gen 32:23 | 23 De zonen van Lea waren: Ruben,
878 Gen 32:24 | 24 De zonen van Rachel: Jozef
879 Gen 32:25 | 25 En de zonen van Bilha, Rachels
880 Gen 32:26 | 26 En de zonen van Zilpa, Lea's dienstmaagd:
881 Gen 32:26 | Gad en Aser. Deze zijn de zonen van Jakob, die hem
882 Gen 32:28 | 28 En de dagen van Izak waren honderd
883 Gen 33:1 | 1 Dit nu zijn de geboorten van Ezau, welke
884 Gen 33:2 | Ezau nam zijn vrouwen uit de dochteren van Kanaan, Ada,
885 Gen 33:2 | dochteren van Kanaan, Ada, de dochter van Elon, de Hethiet,
886 Gen 33:2 | Ada, de dochter van Elon, de Hethiet, en Aholibama, de
887 Gen 33:2 | de Hethiet, en Aholibama, de dochter van Ana, de dochter
888 Gen 33:2 | Aholibama, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon, de Heviet; ~
889 Gen 33:2 | de dochter van Zibeon, de Heviet; ~
890 Gen 33:3 | 3 En Basmath, de dochter van Ismael, zuster
891 Gen 33:5 | Jaelam, en Korah. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem
892 Gen 33:6 | en zijn dochters, en al de zielen zijns huizes, en
893 Gen 33:9 | 9 Dit nu zijn de geboorten van Ezau, de vader
894 Gen 33:9 | zijn de geboorten van Ezau, de vader der Edomieten, op
895 Gen 33:10 | 10 Dit zijn de namen der zonen van Ezau:
896 Gen 33:10 | zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezau's huisvrouw;
897 Gen 33:10 | Ezau's huisvrouw; Rehuel, de zoon van Basmath, Ezau's
898 Gen 33:11 | 11 En de zonen van Elifaz waren:
899 Gen 33:12 | Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw. ~
900 Gen 33:13 | 13 En dit zijn de zonen van Rehuel: Nahath,
901 Gen 33:13 | Mizza; dat zijn geweest de zonen van Basmath, Ezau'
902 Gen 33:14 | 14 En dit zijn geweest de zonen van Aholibama, dochter
903 Gen 33:15 | 15 Dit zijn de vorsten der zonen van Ezau:
904 Gen 33:15 | vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene
905 Gen 33:15 | eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman, de vorst Omar,
906 Gen 33:15 | waren: de vorst Teman, de vorst Omar, de vorst Zefo,
907 Gen 33:15 | vorst Teman, de vorst Omar, de vorst Zefo, de vorst Kenaz. ~
908 Gen 33:15 | vorst Omar, de vorst Zefo, de vorst Kenaz. ~
909 Gen 33:16 | 16 De vorst Korah, de vorst Gaetam,
910 Gen 33:16 | 16 De vorst Korah, de vorst Gaetam, de vorst Amalek;
911 Gen 33:16 | Korah, de vorst Gaetam, de vorst Amalek; dat zijn de
912 Gen 33:16 | de vorst Amalek; dat zijn de vorsten van Elifaz in het
913 Gen 33:16 | het land Edom; dat zijn de zonen van Ada. ~
914 Gen 33:17 | 17 En dit zijn de zonen van Rehuel, den zoon
915 Gen 33:17 | Rehuel, den zoon van Ezau: de vorst Nahath, de vorst Zera,
916 Gen 33:17 | van Ezau: de vorst Nahath, de vorst Zera, de vorst Samma,
917 Gen 33:17 | vorst Nahath, de vorst Zera, de vorst Samma, de vorst Mizza;
918 Gen 33:17 | vorst Zera, de vorst Samma, de vorst Mizza; dat zijn de
919 Gen 33:17 | de vorst Mizza; dat zijn de vorsten van Rehuel in het
920 Gen 33:17 | het land Edom; dat zijn de zonen van Basmath, de huisvrouw
921 Gen 33:17 | zijn de zonen van Basmath, de huisvrouw van Ezau. ~
922 Gen 33:18 | 18 En dit zijn de zonen van Aholibama, de
923 Gen 33:18 | de zonen van Aholibama, de huisvrouw van Ezau: de vorst
924 Gen 33:18 | de huisvrouw van Ezau: de vorst Jehus, de vorst Jaelam,
925 Gen 33:18 | van Ezau: de vorst Jehus, de vorst Jaelam, de vorst Korah;
926 Gen 33:18 | Jehus, de vorst Jaelam, de vorst Korah; dat zijn de
927 Gen 33:18 | de vorst Korah; dat zijn de vorsten van Aholibama, de
928 Gen 33:18 | de vorsten van Aholibama, de dochter van Ana, de huisvrouw
929 Gen 33:18 | Aholibama, de dochter van Ana, de huisvrouw van Ezau. ~
930 Gen 33:19 | 19 Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn
931 Gen 33:20 | 20 Dit zijn de zonen van Seir, den Horiet,
932 Gen 33:21 | Ezer, en Disan; dat zijn de vorsten der Horieten, zonen
933 Gen 33:22 | 22 En de zonen van Lotan waren Hori
934 Gen 33:23 | 23 En dit zijn de zonen van Sobal: Alvan en
935 Gen 33:24 | 24 En dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en
936 Gen 33:24 | Ana, hij is die Ana, die de muilen in de woestijn gevonden
937 Gen 33:24 | die Ana, die de muilen in de woestijn gevonden heeft,
938 Gen 33:24 | gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon
939 Gen 33:25 | 25 En dit zijn de zonen van Ana: Dison; en
940 Gen 33:25 | Dison; en Aholibama was de dochter van Ana. ~
941 Gen 33:26 | 26 En dit zijn de zonen van Dison: Hemdan,
942 Gen 33:27 | 27 Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan,
943 Gen 33:28 | 28 Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran. ~
944 Gen 33:29 | 29 Dit zijn de vorsten der Horieten: de
945 Gen 33:29 | de vorsten der Horieten: de vorst Lotan, de vorst Sobal,
946 Gen 33:29 | Horieten: de vorst Lotan, de vorst Sobal, de vorst Zibeon,
947 Gen 33:29 | vorst Lotan, de vorst Sobal, de vorst Zibeon, de vorst Ana. ~
948 Gen 33:29 | Sobal, de vorst Zibeon, de vorst Ana. ~
949 Gen 33:30 | 30 De vorst Dison, de vorst Ezer,
950 Gen 33:30 | 30 De vorst Dison, de vorst Ezer, de vorst Disan;
951 Gen 33:30 | vorst Dison, de vorst Ezer, de vorst Disan; dit zijn de
952 Gen 33:30 | de vorst Disan; dit zijn de vorsten der Horieten, naar
953 Gen 33:31 | een koning regeerde over de kinderen Israels. ~
954 Gen 33:32 | 32 Bela dan, de zoon van Beor, regeerde
955 Gen 33:32 | Beor, regeerde in Edom, en de naam zijner stad was Dinhaba. ~
956 Gen 33:33 | En Bela stierf, en Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra,
957 Gen 33:35 | zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die Midian
958 Gen 33:35 | in het veld van Moab; en de naam zijner stad was Avith. ~
959 Gen 33:37 | en Saul van Rehoboth, aan de rivier, regeerde in zijn
960 Gen 33:38 | Saul stierf, en Baal-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde
961 Gen 33:39 | 39 En Baal-Hanan, de zoon van Achbor, stierf,
962 Gen 33:39 | regeerde in zijn plaats; en de naam zijner stad was Pahu;
963 Gen 33:39 | zijner stad was Pahu; en de naam zijner huisvrouw was
964 Gen 33:39 | een dochter van Matred, de dochter van Mezahab. ~
965 Gen 33:40 | 40 En dit zijn de namen der vorsten van Ezau,
966 Gen 33:40 | plaatsen, met hun namen: de vorst Timna, de vorst Alva,
967 Gen 33:40 | hun namen: de vorst Timna, de vorst Alva, de vorst Jetheth, ~
968 Gen 33:40 | vorst Timna, de vorst Alva, de vorst Jetheth, ~
969 Gen 33:41 | 41 De vorst Aholibama, de vorst
970 Gen 33:41 | 41 De vorst Aholibama, de vorst Ela, de vorst Pinon, ~
971 Gen 33:41 | Aholibama, de vorst Ela, de vorst Pinon, ~
972 Gen 33:42 | 42 De vorst Kenaz, de vorst Teman,
973 Gen 33:42 | 42 De vorst Kenaz, de vorst Teman, de vorst Mibzar, ~
974 Gen 33:42 | vorst Kenaz, de vorst Teman, de vorst Mibzar, ~
975 Gen 33:43 | 43 De vorst Magdiel, de vorst
976 Gen 33:43 | 43 De vorst Magdiel, de vorst Iram; dit zijn de
977 Gen 33:43 | de vorst Iram; dit zijn de vorsten van Edom, naar hun
978 Gen 33:43 | bezitting; hij is Ezau, de vader van Edom. ~ ~
979 Gen 34:2 | zeventien jaren, weidde de kudde met zijn broeders (
980 Gen 34:2 | was een jongeling), met de zonen van Bilha, en de zonen
981 Gen 34:2 | met de zonen van Bilha, en de zonen van Zilpa, zijns vaders
982 Gen 34:9 | droom gedroomd, en ziet, de zon, en de maan en elf sterren
983 Gen 34:9 | gedroomd, en ziet, de zon, en de maan en elf sterren bogen
984 Gen 34:12 | broeders gingen heen, om de kudde van hun vader te weiden
985 Gen 34:14 | en naar den welstand van de kudde, en breng mij een
986 Gen 34:19 | 19 En zij zeiden de een tot den ander: Ziet,
987 Gen 34:22 | hem in dezen kuil die in de woestijn is, en legt de
988 Gen 34:22 | de woestijn is, en legt de hand niet aan hem; opdat
989 Gen 34:24 | wierpen hem in den kuil; doch de kuil was ledig; er was geen
990 Gen 34:28 | 28 Als nu de Midianietische kooplieden
991 Gen 34:30 | zijn broederen, en zeide: De jongeling is er niet; en
992 Gen 34:36 | 36 En de Midianieten verkochten hem
993 Gen 35:2 | 2 En Juda zag aldaar de dochter van een Kanaanietisch
994 Gen 35:7 | 7 Maar Er, de eerstgeborene van Juda,
995 Gen 35:7 | ogen; daarom doodde hem de HEERE. ~
996 Gen 35:9 | dat hij het verdierf tegen de aarde, om zijn broeder geen
997 Gen 35:12 | dagen verlopen waren, stierf de dochter van Sua, de huisvrouw
998 Gen 35:12 | stierf de dochter van Sua, de huisvrouw van Juda; daarna
999 Gen 35:12 | hij en Hira, zijn vriend, de Adullamiet. ~
1000 Gen 35:14 | 14 Toen legde zij de klederen van haar weduwschap
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382 |