Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
david 1016
davids 151
dden 1
de 33382
debir 14
debora 10
dedagen 1
Frequency    [«  »]
-----
-----
46573 en
33382 de
19256 van
18165 het
13263 zijn

Bijbel

IntraText - Concordances

de

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382

      Book Chapter: Verse
11001 1Kon 20:20 | jaagde hen na. Doch Benhadad, de koning van Syrie, ontkwam 11002 1Kon 20:21 | 21 En de koning van Israel toog uit, 11003 1Kon 20:21 | hij een groten slag aan de Syriers sloeg. ~ 11004 1Kon 20:22 | gij doen zult; want met de wederkomst des jaars zal 11005 1Kon 20:22 | wederkomst des jaars zal de koning van Syrie tegen u 11006 1Kon 20:23 | 23 Want de knechten van den koning 11007 1Kon 20:24 | Daarom doe deze zaak: Doe de koningen weg, elkeen uit 11008 1Kon 20:25 | heir, als dat heir, dat van de uwen gevallen is, en paarden, 11009 1Kon 20:26 | 26 Het geschiedde nu met de wederkomst des jaars, dat 11010 1Kon 20:26 | des jaars, dat Benhadad de Syriers monsterde; en hij 11011 1Kon 20:27 | 27 De kinderen Israels werden 11012 1Kon 20:27 | trokken hun tegemoet; en de kinderen Israels legerden 11013 1Kon 20:27 | blote geitenkudden, maar de Syriers vervulden het land. ~ 11014 1Kon 20:28 | 28 En de man Gods trad toe, en sprak 11015 1Kon 20:28 | Israel, en zeide: Zo zegt de HEERE: Daarom dat de Syriers 11016 1Kon 20:28 | zegt de HEERE: Daarom dat de Syriers gezegd hebben: De 11017 1Kon 20:28 | de Syriers gezegd hebben: De HEERE is een God der bergen, 11018 1Kon 20:28 | opdat gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben. 11019 1Kon 20:29 | op den zevenden dag, dat de strijd aanging; en de kinderen 11020 1Kon 20:29 | dat de strijd aanging; en de kinderen Israels sloegen 11021 1Kon 20:29 | kinderen Israels sloegen van de Syriers honderd duizend 11022 1Kon 20:30 | 30 En de overgeblevenen vloden naar 11023 1Kon 20:30 | overgeblevenen vloden naar Afek in de stad, en de muur viel op 11024 1Kon 20:30 | naar Afek in de stad, en de muur viel op zeven en twintig 11025 1Kon 20:30 | vlood Benhadad, en kwam in de stad van kamer in kamer. ~ 11026 1Kon 20:31 | 31 Toen zeiden de knechten tot hem: Zie toch, 11027 1Kon 20:31 | wij hebben gehoord, dat de koningen van het huis Israels 11028 1Kon 20:33 | 33 De mannen nu namen naarstiglijk 11029 1Kon 20:34 | 34 En hij zeide tot hem: De steden, die mijn vader van 11030 1Kon 20:35 | 35 Toen zeide een man uit de zonen der profeten tot zijn 11031 1Kon 20:35 | HEEREN: Sla mij toch. En de man weigerde hem te slaan. ~ 11032 1Kon 20:36 | tot hem: Daarom dat gij de stem des HEEREN niet gehoorzaam 11033 1Kon 20:38 | 38 Toen ging de profeet heen, en stond voor 11034 1Kon 20:39 | 39 En het geschiedde, als de koning voorbijging, dat 11035 1Kon 20:39 | wordt, zo zal uw ziel in de plaats zijner ziel zijn, 11036 1Kon 20:40 | er niet was. Toen zeide de koning van Israel tot hem: 11037 1Kon 20:41 | haastte hij zich, en deed de as af van zijn ogen; en 11038 1Kon 20:41 | as af van zijn ogen; en de koning van Israel kende 11039 1Kon 20:42 | hij zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Omdat gij den man, 11040 1Kon 20:42 | dien Ik verbannen heb, uit de hand hebt laten gaan, zo 11041 1Kon 20:42 | gaan, zo zal uw ziel in de plaats van zijn ziel zijn, 11042 1Kon 20:42 | ziel zijn, en uw volk in de plaats van zijn volk. ~ 11043 1Kon 20:43 | 43 En de koning van Israel toog henen, 11044 1Kon 21:3 | zeide tot Achab: Dat late de HEERE verre van mij zijn, 11045 1Kon 21:3 | verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner vaderen geven 11046 1Kon 21:4 | over het woord, dat Naboth, de Jizreeliet, tot hem gesproken 11047 1Kon 21:4 | gesproken had, en gezegd: Ik zal de erve mijner vaderen niet 11048 1Kon 21:8 | met zijn signet; en zond de brieven tot de oudsten en 11049 1Kon 21:8 | en zond de brieven tot de oudsten en tot de edelen, 11050 1Kon 21:8 | brieven tot de oudsten en tot de edelen, die in zijn stad 11051 1Kon 21:9 | vasten uit, en zet Naboth in de hoogste plaats des volks; ~ 11052 1Kon 21:11 | 11 En de mannen zijner stad, die 11053 1Kon 21:11 | gelijk als geschreven was in de brieven, die zij tot hen 11054 1Kon 21:12 | en zij zetten Naboth in de hoogste plaats des volks. ~ 11055 1Kon 21:13 | 13 Toen kwamen de twee mannen, zonen Belials, 11056 1Kon 21:13 | zetten zich tegenover hem; en de mannen Belials getuigden 11057 1Kon 21:13 | En zij voerden hem buiten de stad, en stenigden hem met 11058 1Kon 21:19 | spreken, zeggende: Alzo zegt de HEERE: Hebt gij doodgeslagen, 11059 1Kon 21:19 | spreken, zeggende: Alzo zegt de HEERE: In plaats dat de 11060 1Kon 21:19 | de HEERE: In plaats dat de honden het bloed van Naboth 11061 1Kon 21:19 | Naboth gelekt hebben, zullen de honden uw bloed lekken, 11062 1Kon 21:20 | te doen dat kwaad is in de ogen des HEEREN. ~ 11063 1Kon 21:22 | Baesa, den zoon van Ahia; om de terging, waarmede gij Mij 11064 1Kon 21:23 | Verder ook over Izebel sprak de HEERE, zeggende: De honden 11065 1Kon 21:23 | sprak de HEERE, zeggende: De honden zullen Izebel eten, 11066 1Kon 21:24 | Die van Achab sterft in de stad, zullen de honden eten; 11067 1Kon 21:24 | sterft in de stad, zullen de honden eten; en die in het 11068 1Kon 21:24 | het veld sterft, zullen de vogelen des hemels eten. ~ 11069 1Kon 21:25 | te doen dat kwaad is in de ogen des HEEREN, dewijl 11070 1Kon 21:26 | gruwelijk, wandelende achter de drekgoden; naar alles, wat 11071 1Kon 21:26 | drekgoden; naar alles, wat de Amorieten gedaan hadden, 11072 1Kon 21:26 | voor het aangezicht van de kinderen Israels uit de 11073 1Kon 21:26 | de kinderen Israels uit de bezitting verdreven had. ~ 11074 1Kon 21:29 | zijn dagen niet brengen; in de dagen zijns zoons zal Ik 11075 1Kon 22:2 | derde jaar, als Josafat, de koning van Juda, tot den 11076 1Kon 22:3 | 3 Dat de koning van Israel tot zijn 11077 1Kon 22:3 | zonder dat te nemen uit de hand van den koning van 11078 1Kon 22:6 | 6 Toen vergaderde de koning van Israel de profeten, 11079 1Kon 22:6 | vergaderde de koning van Israel de profeten, omtrent vierhonderd 11080 1Kon 22:6 | zij zeiden: Trek op, want de HEERE zal ze in de hand 11081 1Kon 22:6 | want de HEERE zal ze in de hand des konings geven. ~ 11082 1Kon 22:8 | 8 Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: 11083 1Kon 22:8 | profeteert, maar kwaad: Micha, de zoon van Jimla. En Josafat 11084 1Kon 22:8 | Jimla. En Josafat zeide: De koning zegge niet alzo! ~ 11085 1Kon 22:9 | 9 Toen riep de koning van Israel een kamerling, 11086 1Kon 22:10 | 10 De koning van Israel nu, en 11087 1Kon 22:10 | van Israel nu, en Josafat, de koning van Juda, zaten elk 11088 1Kon 22:10 | klederen, op het plein, aan de deur der poort van Samaria; 11089 1Kon 22:10 | poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in 11090 1Kon 22:11 | 11 En Zedekia, de zoon van Kenaana, had zich 11091 1Kon 22:11 | gemaakt; en hij zeide: Zo zegt de HEERE: Met deze zult gij 11092 1Kon 22:11 | HEERE: Met deze zult gij de Syriers stoten, totdat gij 11093 1Kon 22:12 | 12 En al de profeten profeteerden alzo, 11094 1Kon 22:12 | zult voorspoedig zijn; want de HEERE zal hen in de hand 11095 1Kon 22:12 | want de HEERE zal hen in de hand des konings geven. ~ 11096 1Kon 22:13 | 13 De bode nu, die heengegaan 11097 1Kon 22:13 | hem, zeggende: Zie toch, de woorden der profeten zijn 11098 1Kon 22:14 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft, hetgeen de 11099 1Kon 22:14 | de HEERE leeft, hetgeen de HEERE tot mij zeggen zal, 11100 1Kon 22:15 | koning gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen 11101 1Kon 22:15 | zult voorspoedig zijn, want de HEERE zal ze in de hand 11102 1Kon 22:15 | want de HEERE zal ze in de hand des konings geven. ~ 11103 1Kon 22:16 | 16 En de koning zeide tot hem: Tot 11104 1Kon 22:16 | niet spreekt, dan alleen de waarheid, in den Naam des 11105 1Kon 22:17 | ganse Israel verstrooid op de bergen, gelijk schapen, 11106 1Kon 22:17 | die geen herder hebben; en de HEERE zeide: Dezen hebben 11107 1Kon 22:18 | 18 Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: 11108 1Kon 22:20 | 20 En de HEERE zeide: Wie zal Achab 11109 1Kon 22:20 | valle te Ramoth in Gilead? De een nu zeide aldus, en de 11110 1Kon 22:20 | De een nu zeide aldus, en de andere zeide alzo. ~ 11111 1Kon 22:21 | Ik zal hem overreden. En de HEERE zeide tot hem: Waarmede? ~ 11112 1Kon 22:23 | 23 Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest 11113 1Kon 22:23 | uw profeten gegeven; en de HEERE heeft kwaad over u 11114 1Kon 22:24 | 24 Toen trad Zedekia, de zoon van Kenaana, toe, en 11115 1Kon 22:24 | hij zeide: Door wat weg is de geest des HEEREN van mij 11116 1Kon 22:26 | 26 De koning van Israel nu zeide: 11117 1Kon 22:27 | gij zult zeggen: Zo zegt de koning: Zet dezen in het 11118 1Kon 22:28 | vrede wederkomt, zo heeft de HEERE door mij niet gesproken! 11119 1Kon 22:29 | 29 Alzo toog de koning van Israel en Josafat, 11120 1Kon 22:29 | koning van Israel en Josafat, de koning van Juda, op naar 11121 1Kon 22:30 | 30 En de koning van Israel zeide 11122 1Kon 22:30 | aan. Alzo verstelde zich de koning van Israel, en kwam 11123 1Kon 22:31 | 31 De koning nu van Syrie had 11124 1Kon 22:31 | van Syrie had geboden aan de oversten der wagenen, van 11125 1Kon 22:32 | Het geschiedde dan, als de oversten der wagenen Josafat 11126 1Kon 22:32 | zeiden: Gewisselijk, die is de koning van Israel, en zij 11127 1Kon 22:33 | 33 En het geschiedde, als de oversten der wagenen zagen, 11128 1Kon 22:33 | der wagenen zagen, dat hij de koning van Israel niet was, 11129 1Kon 22:34 | koning van Israel tussen de gespen en tussen het pantsier. 11130 1Kon 22:35 | 35 En de strijd nam op denzelven 11131 1Kon 22:35 | op denzelven dag toe, en de koning werd met den wagen 11132 1Kon 22:35 | staande gehouden tegenover de Syriers; maar hij stierf 11133 1Kon 22:36 | door het heirleger, als de zon onderging, zeggende: 11134 1Kon 22:37 | 37 Alzo stierf de koning, en werd naar Samaria 11135 1Kon 22:38 | Samaria spoelde, lekten de honden zijn bloed, waar 11136 1Kon 22:38 | honden zijn bloed, waar de hoeren wiesen, naar het 11137 1Kon 22:39 | hij gebouwd heeft, en al de steden, die hij gebouwd 11138 1Kon 22:41 | 41 Josafat nu, de zoon van Asa, werd koning 11139 1Kon 22:42 | twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Azuba, 11140 1Kon 22:42 | zijner moeder was Azuba, de dochter van Silchi. ~ 11141 1Kon 22:43 | doende dat recht was in de ogen des HEEREN. ~ 11142 1Kon 22:44 | 44 Evenwel werden de hoogten niet weggenomen; 11143 1Kon 22:44 | offerde en rookte nog op de hoogten. ~ 11144 1Kon 22:47 | deed hij uit het land weg de overige schandjongens, die 11145 1Kon 22:47 | overige schandjongens, die in de dagen van zijn vader Asa 11146 1Kon 22:49 | maar zij gingen niet, want de schepen werden gebroken 11147 1Kon 22:50 | 50 Toen zeide Ahazia, de zoon van Achab, tot Josafat: 11148 1Kon 22:50 | knechten met uw knechten op de schepen varen; maar Josafat 11149 1Kon 22:51 | zijn vaderen begraven in de stad van zijn vader David; 11150 1Kon 22:52 | 52 Ahazia, de zoon van Achab, werd koning 11151 1Kon 22:53 | hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; want hij 11152 2Kon 1:3 | 3 Maar de Engel des HEEREN sprak tot 11153 2Kon 1:4 | 4 Daarom nu zegt de HEERE alzo: Gij zult niet 11154 2Kon 1:5 | 5 Zo kwamen de boden weder tot hem; en 11155 2Kon 1:6 | spreekt tot hem: Zo zegt de HEERE: Is het, omdat er 11156 2Kon 1:7 | sprak tot hen: Hoedanig was de gestalte des mans, die u 11157 2Kon 1:8 | zeide hij: Het is Elia, de Thisbiet. ~ 11158 2Kon 1:9 | opkwam (want ziet, hij zat op de hoogte eens bergs), zo sprak 11159 2Kon 1:9 | hij tot hem: Gij man Gods! de koning zegt: Kom af. ~ 11160 2Kon 1:11 | Gij, man Gods! zo zegt de koning: Kom haastelijk af. ~ 11161 2Kon 1:13 | zond hij een hoofdman van de derde vijftigen met zijn 11162 2Kon 1:13 | zijn vijftigen. Zo ging de derde hoofdman van vijftigen 11163 2Kon 1:13 | laat toch mijn ziel en de ziel van uw knechten, van 11164 2Kon 1:15 | 15 Toen sprak de Engel des HEEREN tot Elia: 11165 2Kon 1:16 | hij sprak tot hem: Zo zegt de HEERE: Daarom, dat gij boden 11166 2Kon 2:1 | 1 Het geschiedde nu, als de HEERE Elia met een onweder 11167 2Kon 2:2 | Elisa: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Beth-El 11168 2Kon 2:2 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft 11169 2Kon 2:3 | 3 Toen gingen de zonen der profeten, die 11170 2Kon 2:3 | zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van 11171 2Kon 2:4 | Elisa, blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Jericho 11172 2Kon 2:4 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, 11173 2Kon 2:5 | 5 Toen traden de zonen der profeten, die 11174 2Kon 2:5 | zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van 11175 2Kon 2:6 | hem: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar de 11176 2Kon 2:6 | de HEERE heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij 11177 2Kon 2:6 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, 11178 2Kon 2:7 | 7 En vijftig mannen van de zonen der profeten gingen 11179 2Kon 2:7 | en die beiden stonden aan de Jordaan. ~ 11180 2Kon 2:13 | stond aan den oever van de Jordaan. ~ 11181 2Kon 2:14 | water, en zeide: Waar is de HEERE, de God van Elia? 11182 2Kon 2:14 | zeide: Waar is de HEERE, de God van Elia? Ja, Dezelve? 11183 2Kon 2:15 | 15 Als nu de kinderen der profeten, die 11184 2Kon 2:15 | hem zagen, zo zeiden zij: De geest van Elia rust op Elisa; 11185 2Kon 2:16 | zoeken, of niet misschien de Geest des HEEREN hem opgenomen, 11186 2Kon 2:19 | 19 En de mannen der stad zeiden tot 11187 2Kon 2:19 | zeiden tot Elisa: Zie toch, de woning dezer stad is goed, 11188 2Kon 2:21 | 21 Toen ging hij uit tot de waterwel, en wierp het zout 11189 2Kon 2:21 | daarin, en zeide: Zo zegt de HEERE: Ik heb dit water 11190 2Kon 2:23 | kwamen kleine jongens uit de stad; die bespotten hem, 11191 2Kon 3:1 | 1 Joram nu, de zoon van Achab, werd koning 11192 2Kon 3:2 | hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, doch niet 11193 2Kon 3:3 | 3 Evenwel hing hij de zonden van Jerobeam, den 11194 2Kon 3:4 | 4 Mesa nu, de koning der Moabieten, was 11195 2Kon 3:4 | honderd duizend rammen met de wol. ~ 11196 2Kon 3:5 | Achab gestorven was, dat de koning der Moabieten van 11197 2Kon 3:6 | 6 Zo toog de koning Joram ter zelfder 11198 2Kon 3:7 | koning van Juda, zeggende: De koning der Moabieten is 11199 2Kon 3:7 | trekken in den oorlog tegen de Moabieten? En hij zeide: 11200 2Kon 3:9 | 9 Alzo toog de koning van Israel heen, 11201 2Kon 3:9 | koning van Israel heen, en de koning van Juda, en de koning 11202 2Kon 3:9 | en de koning van Juda, en de koning van Edom; en als 11203 2Kon 3:10 | 10 Toen zeide de koning van Israel: Ach, 11204 2Kon 3:10 | koning van Israel: Ach, dat de HEERE deze drie koningen 11205 2Kon 3:11 | Toen antwoordde een van de knechten des konings van 11206 2Kon 3:11 | en zeide: Hier is Elisa, de zoon van Safat, die water 11207 2Kon 3:12 | hem. Zo togen tot hem af de koning van Israel, en Josafat, 11208 2Kon 3:12 | van Israel, en Josafat, en de koning van Edom. ~ 11209 2Kon 3:13 | met u te doen? Ga heen tot de profeten uws vaders, en 11210 2Kon 3:13 | profeten uws vaders, en tot de profeten uwer moeder. Doch 11211 2Kon 3:13 | profeten uwer moeder. Doch de koning van Israel zeide 11212 2Kon 3:13 | zeide tot hem: Neen, want de HEERE heeft deze drie koningen 11213 2Kon 3:14 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE der heirscharen leeft, 11214 2Kon 3:15 | En het geschiedde, als de speelman op de snaren speelde, 11215 2Kon 3:15 | geschiedde, als de speelman op de snaren speelde, dat de hand 11216 2Kon 3:15 | op de snaren speelde, dat de hand des HEEREN op hem kwam. ~ 11217 2Kon 3:16 | 16 En hij zeide: Zo zegt de HEERE: Maakt in dit dal 11218 2Kon 3:17 | 17 Want zo zegt de HEERE: Gijlieden zult geen 11219 2Kon 3:18 | Daartoe is dat slecht in de ogen des HEEREN, Hij zal 11220 2Kon 3:18 | des HEEREN, Hij zal ook de Moabieten in ulieder hand 11221 2Kon 3:21 | 21 Toen nu al de Moabieten hoorden, dat koningen 11222 2Kon 3:21 | daarboven, en zij stonden aan de landpale. ~ 11223 2Kon 3:22 | morgens vroeg opmaakten, en de zon over dat water oprees, 11224 2Kon 3:22 | dat water oprees, zagen de Moabieten dat water tegenover 11225 2Kon 3:23 | zij zeiden: Dit is bloed; de koningen hebben voorzeker 11226 2Kon 3:23 | zwaard verdorven, en hebben de een de ander verslagen; 11227 2Kon 3:23 | verdorven, en hebben de een de ander verslagen; nu dan 11228 2Kon 3:24 | Israel kwamen, maakten zich de Israelieten op, en sloegen 11229 2Kon 3:24 | Israelieten op, en sloegen de Moabieten; en zij vloden 11230 2Kon 3:24 | in het land, slaande ook de Moabieten. ~ 11231 2Kon 3:25 | 25 De steden nu braken zij af, 11232 2Kon 3:25 | zij in Kir-hareseth alleen de stenen daarvan lieten overblijven; 11233 2Kon 3:25 | daarvan lieten overblijven; en de slingeraars omsingelden 11234 2Kon 3:26 | 26 Doch als de koning der Moabieten zag, 11235 2Kon 3:26 | der Moabieten zag, dat hem de strijd te sterk was, nam 11236 2Kon 4:1 | 1 Een vrouw nu uit de vrouwen van de zonen der 11237 2Kon 4:1 | vrouw nu uit de vrouwen van de zonen der profeten riep 11238 2Kon 4:1 | HEERE was vrezende; nu is de schuldheer gekomen, om mijn 11239 2Kon 4:4 | 4 Kom dan in, en sluit de deur voor u en voor uw zonen 11240 2Kon 4:5 | ging zij van hem, en sloot de deur voor zich en voor haar 11241 2Kon 4:5 | zonen toe; die brachten haar de vaten toe, en zij goot in. ~ 11242 2Kon 4:6 | Er is geen vat meer. En de olie stond stil. ~ 11243 2Kon 4:7 | zeide: Ga heen, verkoop de olie, en betaal uw schuldheer; 11244 2Kon 4:15 | geroepen had, stond zij in de deur.) ~ 11245 2Kon 4:17 | 17 En de vrouw werd zwanger, en baarde 11246 2Kon 4:18 | uitging tot zijn vader, tot de maaiers. ~ 11247 2Kon 4:22 | zeide: Zend mij toch een van de jongens, en een van de ezelinnen, 11248 2Kon 4:22 | van de jongens, en een van de ezelinnen, dat ik tot den 11249 2Kon 4:24 | 24 Toen zadelde zij de ezelin, en zeide tot haar 11250 2Kon 4:25 | En het geschiedde, als de man Gods haar van tegenover 11251 2Kon 4:25 | jongen zeide: Zie, daar is de Sunamietische. ~ 11252 2Kon 4:27 | haar af te stoten. Doch de man Gods zeide: Laat ze 11253 2Kon 4:27 | bitterlijk bedroefd, en de HEERE heeft het voor mij 11254 2Kon 4:30 | 30 Doch de moeder van den jongen zeide: 11255 2Kon 4:30 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, 11256 2Kon 4:31 | hem boodschap, zeggende: De jongen is niet ontwaakt. ~ 11257 2Kon 4:32 | huis kwam, ziet, zo was de jongen dood, zijnde gelegd 11258 2Kon 4:33 | Zo ging hij in, en sloot de deur voor hen beiden toe, 11259 2Kon 4:35 | breidde zich over hem uit; en de jongen niesde tot zevenmaal 11260 2Kon 4:35 | zevenmaal toe; daarna deed de jongen zijn ogen open. ~ 11261 2Kon 4:38 | er honger in dat land, en de zonen der profeten zaten 11262 2Kon 4:38 | pot aan, en zied moes voor de zonen der profeten. ~ 11263 2Kon 4:40 | Daarna schepten zij voor de mannen op om te eten; en 11264 2Kon 4:40 | riepen en zeiden: Man Gods, de dood is in den pot! En zij 11265 2Kon 4:43 | zij eten; want alzo zegt de HEERE: Men zal eten en overhouden. ~ 11266 2Kon 5:1 | 1 Naaman nu, de krijgsoverste van den koning 11267 2Kon 5:1 | aanzien; want door hem had de HEERE den Syriers verlossing 11268 2Kon 5:4 | zeggende: Zo en zo heeft de jonge dochter gesproken, 11269 2Kon 5:5 | 5 Toen zeide de koning van Syrie: Ga heen, 11270 2Kon 5:7 | 7 En het geschiedde, als de koning van Israel den brief 11271 2Kon 5:8 | het geschiedde, als Elisa, de man Gods, gehoord had, dat 11272 2Kon 5:8 | man Gods, gehoord had, dat de koning van Israel zijn klederen 11273 2Kon 5:9 | zijn wagen, en stond voor de deur van het huis van Elisa. ~ 11274 2Kon 5:10 | heen en was u zevenmaal in de Jordaan, en uw vlees zal 11275 2Kon 5:11 | aanroepen, en zijn hand over de plaats strijken, en den 11276 2Kon 5:12 | Zijn niet Abana en Farpar, de rivieren van Damaskus, beter 11277 2Kon 5:14 | hij af, en doopte zich in de Jordaan zevenmaal, naar 11278 2Kon 5:15 | ik, dat er geen God is op de ganse aarde, dan in Israel! 11279 2Kon 5:16 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft, voor Wiens 11280 2Kon 5:18 | 18 In deze zaak vergeve de HEERE uw knecht: wanneer 11281 2Kon 5:18 | in het huis van Rimmon, de HEERE vergeve toch uw knecht 11282 2Kon 5:20 | 20 Gehazi nu, de jongen van Elisa, den man 11283 2Kon 5:20 | maar zo waarachtig als de HEERE leeft, ik zal hem 11284 2Kon 5:22 | mij twee jongelingen uit de zonen der profeten, van 11285 2Kon 5:24 | 24 Als hij nu op de hoogte kwam, nam hij ze 11286 2Kon 5:24 | in een huis; en hij liet de mannen gaan, en zij togen 11287 2Kon 5:27 | 27 Daarom zal u de melaatsheid van Naaman aankleven, 11288 2Kon 5:27 | aangezicht, melaats, wit als de sneeuw. ~  ~  ~  11289 2Kon 6:1 | 1 En de kinderen der profeten zeiden 11290 2Kon 6:1 | zeiden tot Elisa: Zie nu, de plaats, waar wij wonen voor 11291 2Kon 6:2 | 2 Laat ons toch tot aan de Jordaan gaan, en elk van 11292 2Kon 6:4 | met hen. Als zij nu aan de Jordaan gekomen waren, hieuwen 11293 2Kon 6:6 | 6 En de man Gods zeide: Waar is 11294 2Kon 6:6 | gevallen? En toen hij hem de plaats gewezen had, sneed 11295 2Kon 6:8 | 8 En de koning van Syrie voerde 11296 2Kon 6:8 | Mijn legering zal zijn in de plaats van zulk een. ~ 11297 2Kon 6:9 | 9 Maar de man Gods zond henen tot 11298 2Kon 6:9 | plaats niet trekt, want de Syriers zijn daarhenen afgekomen. ~ 11299 2Kon 6:10 | 10 Daarom zond de koning van Israel henen 11300 2Kon 6:10 | die plaats, waarvan hem de man Gods gezegd en hem gewaarschuwd 11301 2Kon 6:11 | te kennen geven, wie van de onzen zij voor den koning 11302 2Kon 6:12 | heer koning! Maar Elisa, de profeet, die in Israel is, 11303 2Kon 6:12 | koning van Israel te kennen de woorden, die gij in uw binnenste 11304 2Kon 6:14 | nachts kwamen, en omsingelden de stad. ~ 11305 2Kon 6:15 | 15 En de dienaar van den man Gods 11306 2Kon 6:15 | ziet, een heir omringde de stad met paarden en wagenen. 11307 2Kon 6:17 | zijn ogen, dat hij zie! En de HEERE opende de ogen van 11308 2Kon 6:17 | zie! En de HEERE opende de ogen van den jongen, dat 11309 2Kon 6:17 | jongen, dat hij zag; en ziet, de berg was vol vurige paarden 11310 2Kon 6:19 | zeide Elisa tot hen: Dit is de weg niet, en dit is de stad 11311 2Kon 6:19 | is de weg niet, en dit is de stad niet; volgt mij na, 11312 2Kon 6:20 | Elisa zeide: HEERE, open de ogen van dezen, dat zij 11313 2Kon 6:20 | dezen, dat zij zien! En de HEERE opende hun ogen, dat 11314 2Kon 6:21 | 21 En de koning van Israel zeide 11315 2Kon 6:23 | tot hun heer. Zo kwamen de benden der Syriers niet 11316 2Kon 6:24 | geschiedde daarna, dat Benhadad, de koning van Syrie, zijn gehele 11317 2Kon 6:26 | 26 En het geschiedde, als de koning op den muur voorbijging, 11318 2Kon 6:27 | 27 En hij zeide: De HEERE helpt u niet; waarvan 11319 2Kon 6:28 | 28 Verder zeide de koning tot haar: Wat is 11320 2Kon 6:30 | 30 En het geschiedde, als de koning de woorden dezer 11321 2Kon 6:30 | geschiedde, als de koning de woorden dezer vrouw gehoord 11322 2Kon 6:32 | nu zat in zijn huis, en de oudsten zaten bij hem.) 11323 2Kon 6:32 | zijn aangezicht; maar eer de bode tot hem gekomen was, 11324 2Kon 6:32 | was, had hij gezegd tot de oudsten: Hebt gijlieden 11325 2Kon 6:32 | als die bode komt, sluit de deur toe, en dringt hem 11326 2Kon 6:32 | toe, en dringt hem uit met de deur; is niet het geruis 11327 2Kon 6:33 | hen sprak, ziet, zo kwam de bode tot hem af; en hij 11328 2Kon 7:1 | woord des HEEREN; zo zegt de HEERE: Morgen omtrent dezen 11329 2Kon 7:1 | gerst voor een sikkel, in de poort van Samaria. ~ 11330 2Kon 7:2 | hoofdman, op wiens hand de koning leunde, antwoordde 11331 2Kon 7:2 | Gods, en zeide: Zie, zo de HEERE vensteren in den hemel 11332 2Kon 7:3 | vier melaatse mannen voor de deur der poort; die zeiden, 11333 2Kon 7:3 | deur der poort; die zeiden, de een tot den ander: Wat blijven 11334 2Kon 7:4 | wij zeggen: Laat ons in de stad komen, zo is de honger 11335 2Kon 7:4 | in de stad komen, zo is de honger in de stad, en wij 11336 2Kon 7:4 | komen, zo is de honger in de stad, en wij zullen daar 11337 2Kon 7:5 | 5 En zij stonden op in de schemering, om in het leger 11338 2Kon 7:6 | 6 Want de HEERE had het heir der Syriers 11339 2Kon 7:6 | heirkracht; zodat zij zeiden de een tot den ander: Zie, 11340 2Kon 7:6 | een tot den ander: Zie, de koning van Israel heeft 11341 2Kon 7:6 | heeft tegen ons gehuurd de koningen der Hethieten, 11342 2Kon 7:6 | koningen der Hethieten, en de koningen der Egyptenaren, 11343 2Kon 7:7 | zich opgemaakt, en waren in de schemering gevloden, en 11344 2Kon 7:9 | 9 Toen zeiden zij, de een tot den ander: Wij doen 11345 2Kon 7:9 | lichten morgen, zo zal ons de ongerechtigheid vinden; 11346 2Kon 7:11 | 11 En hij riep de poortiers; en zij deden 11347 2Kon 7:11 | poortiers; en zij deden de boodschap binnen in het 11348 2Kon 7:12 | 12 En de koning stond op in den nacht, 11349 2Kon 7:12 | nu te kennen geven, wat de Syriers ons gedaan hebben; 11350 2Kon 7:12 | versteken, zeggende: Als zij uit de stad gegaan zullen zijn, 11351 2Kon 7:12 | grijpen, en wij zullen in de stad komen. ~ 11352 2Kon 7:13 | Dat men toch neme vijf van de overige paarden, die hierbinnen 11353 2Kon 7:13 | zijn (zie, zij zijn als de gehele menigte der Israelieten, 11354 2Kon 7:13 | zijn; zie, zij zijn als de gehele menigte der Israelieten, 11355 2Kon 7:14 | dan twee wagenpaarden. En de koning zond het leger der 11356 2Kon 7:15 | En zij volgden hen na tot de Jordaan toe; en ziet, de 11357 2Kon 7:15 | de Jordaan toe; en ziet, de ganse weg was vol van klederen 11358 2Kon 7:15 | klederen en gereedschap, die de Syriers in hun verhaasten 11359 2Kon 7:15 | verhaasten weggeworpen hadden. De boden nu keerden weder, 11360 2Kon 7:17 | 17 De koning nu had den hoofdman, 11361 2Kon 7:17 | het volk vertrad hem in de poort, dat hij stierf, gelijk 11362 2Kon 7:17 | dat hij stierf, gelijk de man Gods gesproken had, 11363 2Kon 7:17 | had, die het sprak, als de koning tot hem afgekomen 11364 2Kon 7:18 | het was geschied, gelijk de man Gods gesproken had tot 11365 2Kon 7:18 | sikkel verkocht worden, in de poort van Samaria. ~ 11366 2Kon 7:19 | geantwoord en gezegd: Zie, zo de HEERE vensteren in den hemel 11367 2Kon 7:20 | het volk vertrad hem in de poort, dat hij stierf. ~  ~ 11368 2Kon 8:1 | gij verkeren kunt; want de HEERE heeft een honger geroepen, 11369 2Kon 8:2 | 2 En de vrouw had zich opgemaakt, 11370 2Kon 8:3 | einde der zeven jaren, dat de vrouw uit het land der Filistijnen 11371 2Kon 8:4 | 4 De koning nu sprak tot Gehazi, 11372 2Kon 8:4 | zeggende: Vertel mij toch al de grote dingen, die Elisa 11373 2Kon 8:5 | levend gemaakt, ziet, zo riep de vrouw, welker zoon hij levend 11374 2Kon 8:5 | Mijn heer koning! Dit is de vrouw, en dit is haar zoon, 11375 2Kon 8:6 | 6 En de koning ondervraagde de vrouw, 11376 2Kon 8:6 | En de koning ondervraagde de vrouw, en zij vertelde het 11377 2Kon 8:6 | vertelde het hem. Toen gaf de koning haar een kamerling, 11378 2Kon 8:7 | Damaskus, als Benhadad, de koning van Syrie, krank 11379 2Kon 8:7 | boodschapte hem, zeggende: De man Gods is herwaarts gekomen. ~ 11380 2Kon 8:8 | 8 Toen zeide de koning tot Hazael: Neem 11381 2Kon 8:9 | zeide: Uw zoon Benhadad, de koning van Syrie, heeft 11382 2Kon 8:10 | ganselijk niet genezen; want de HEERE heeft mij getoond, 11383 2Kon 8:11 | vast tot schamens toe; en de man Gods weende. ~ 11384 2Kon 8:13 | doen zou? En Elisa zeide: De HEERE heeft mij getoond, 11385 2Kon 8:16 | van Juda, begon Jehoram, de zoon van Josafat, den koning 11386 2Kon 8:18 | huis van Achab deed; want de dochter van Achab was hem 11387 2Kon 8:18 | hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~ 11388 2Kon 8:19 | 19 Doch de HEERE wilde Juda niet verderven, 11389 2Kon 8:20 | 20 In zijn dagen vielen de Edomieten van onder het 11390 2Kon 8:21 | Joram over naar Zair, en al de wagenen met hem; en hij 11391 2Kon 8:21 | des nachts op, en sloeg de Edomieten, die rondom hem 11392 2Kon 8:21 | rondom hem waren, daartoe de oversten der wagenen; en 11393 2Kon 8:22 | 22 De Edomieten evenwel vielen 11394 2Kon 8:24 | begraven bij zijn vaderen, in de stad Davids; en Ahazia, 11395 2Kon 8:25 | van Israel, begon Ahazia, de zoon van Jeroham, den koning 11396 2Kon 8:26 | een jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Athalia, 11397 2Kon 8:26 | zijner moeder was Athalia, de dochter van Omri, den koning 11398 2Kon 8:27 | en deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk 11399 2Kon 8:28 | den koning van Syrie; en de Syriers sloegen Joram. ~ 11400 2Kon 8:29 | 29 Toen keerde Joram, de koning wederom, opdat hij 11401 2Kon 8:29 | te Jizreel helen liet van de slagen, die hem de Syriers 11402 2Kon 8:29 | liet van de slagen, die hem de Syriers te Rama geslagen 11403 2Kon 8:29 | koning van Syrie; en Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning 11404 2Kon 8:29 | Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning van Juda, kwam af, 11405 2Kon 9:1 | 1 Toen riep de profeet Elisa een van de 11406 2Kon 9:1 | de profeet Elisa een van de zonen der profeten, en hij 11407 2Kon 9:2 | zijn, zo zie, waar Jehu, de zoon van Josafat, den zoon 11408 2Kon 9:3 | 3 En neem de oliekruik, en giet ze uit 11409 2Kon 9:3 | zijn hoofd, en zeg: Zo zegt de HEERE: Ik heb u tot koning 11410 2Kon 9:3 | over Israel. Doe daarna de deur open, en vlied, en 11411 2Kon 9:4 | 4 Zo ging de jongeling, die jongeling 11412 2Kon 9:5 | inkwam, ziet, daar zaten de hoofdmannen van het heir, 11413 2Kon 9:6 | ging in huis; hij dan goot de olie op zijn hoofd, en hij 11414 2Kon 9:6 | hij zeide tot hem: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Ik 11415 2Kon 9:6 | tot hem: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Ik heb u gezalfd 11416 2Kon 9:7 | bloed van Mijn knechten, de profeten, en het bloed van 11417 2Kon 9:7 | knechten des HEEREN, wreke van de hand van Izebel. ~ 11418 2Kon 9:10 | 10 Ook zullen de honden Izebel eten op het 11419 2Kon 9:10 | haar begrave. Toen deed hij de deur open en vlood. ~ 11420 2Kon 9:11 | En als Jehu uitging tot de knechten zijns heren, zeide 11421 2Kon 9:12 | gesproken, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ik heb u gezalfd 11422 2Kon 9:13 | trap; en zij bliezen met de bazuin, en zeiden: Jehu 11423 2Kon 9:14 | 14 Alzo maakte Jehu, de zoon van Josafat, den zoon 11424 2Kon 9:15 | 15 Maar de koning Joram was wedergekeerd, 11425 2Kon 9:15 | te Jizreel helen liet van de slagen, die hem de Syriers 11426 2Kon 9:15 | liet van de slagen, die hem de Syriers geslagen hadden, 11427 2Kon 9:15 | wil is, laat niemand van de stad uittrekken, die ontkome, 11428 2Kon 9:16 | Joram lag aldaar; en Ahazia, de koning van Juda, was afgekomen, 11429 2Kon 9:17 | 17 De wachter nu stond op den 11430 2Kon 9:18 | 18 En de ruiter te paard toog heen 11431 2Kon 9:18 | tegemoet, en zeide: Zo zegt de koning: Is het vrede? En 11432 2Kon 9:18 | Keer om naar achter mij. En de wachter gaf het te kennen, 11433 2Kon 9:18 | het te kennen, zeggende: De bode is tot hen gekomen, 11434 2Kon 9:19 | was, zeide hij: Zo zegt de koning: Is het vrede? En 11435 2Kon 9:20 | 20 En de wachter gaf dit te kennen, 11436 2Kon 9:21 | wagen aan. Zo toog Joram, de koning van Israel, uit, 11437 2Kon 9:21 | Israel, uit, en Ahazia, de koning van Juda, een ieder 11438 2Kon 9:22 | Wat vrede, zo lang als de hoererijen van uw moeder 11439 2Kon 9:24 | Joram tussen zijn armen, dat de pijl door zijn hart uitging; 11440 2Kon 9:25 | vader Achab reden, dat hem de HEERE dezen last oplegde, 11441 2Kon 9:26 | bloed zijner zonen, zegt de HEERE, en Ik u dat niet 11442 2Kon 9:26 | op dit stuk lands, zegt de HEERE. Nu dan, neem, werp 11443 2Kon 9:27 | 27 Als Ahazia, de koning van Juda, dat zag, 11444 2Kon 9:28 | graf, bij zijn vaderen in de stad Davids. ~ 11445 2Kon 9:33 | bloed aan den wand en aan de paarden gesprengd werd; 11446 2Kon 9:35 | haar, dan het bekkeneel, en de voeten, en de palmen harer 11447 2Kon 9:35 | bekkeneel, en de voeten, en de palmen harer handen. ~ 11448 2Kon 9:36 | lands van Jizreel zullen de honden het vlees van Izebel 11449 2Kon 10:1 | hij zond naar Samaria, tot de oversten van Jizreel, de 11450 2Kon 10:1 | de oversten van Jizreel, de oudsten, en tot de voedsterheren 11451 2Kon 10:1 | Jizreel, de oudsten, en tot de voedsterheren van Achab, 11452 2Kon 10:2 | zal gekomen zijn, dewijl de zonen van uw heer bij u 11453 2Kon 10:2 | uw heer bij u zijn, ook de wagenen en de paarden bij 11454 2Kon 10:2 | zijn, ook de wagenen en de paarden bij u zijn, mitsgaders 11455 2Kon 10:3 | beste en gerechtigste van de zonen uws heren, zet dien 11456 2Kon 10:5 | het huis was, en die over de stad was, en de oudsten, 11457 2Kon 10:5 | die over de stad was, en de oudsten, en de voedsterheren 11458 2Kon 10:5 | stad was, en de oudsten, en de voedsterheren zonden tot 11459 2Kon 10:6 | naar mijn stem hoort, neemt de hoofden van de mannen, de 11460 2Kon 10:6 | hoort, neemt de hoofden van de mannen, de zonen uws heren, 11461 2Kon 10:6 | de hoofden van de mannen, de zonen uws heren, en komt 11462 2Kon 10:6 | dezen tijd naar Jizreel. (De zonen nu de konings, zeventig 11463 2Kon 10:6 | naar Jizreel. (De zonen nu de konings, zeventig mannen, 11464 2Kon 10:6 | zeventig mannen, waren bij de groten stad, die hen opvoedden.) ~ 11465 2Kon 10:7 | brief tot hen kwam, dat zij de zonen des konings namen, 11466 2Kon 10:8 | hem, zeggende: Zij hebben de hoofden van de zonen des 11467 2Kon 10:8 | Zij hebben de hoofden van de zonen des konings gebracht. 11468 2Kon 10:8 | Legt ze in twee hopen, aan de deur der poort, tot morgen. ~ 11469 2Kon 10:10 | woord des HEEREN, hetwelk de HEERE tegen het huis van 11470 2Kon 10:10 | gesproken heeft, zal op de aarde vallen; want de HEERE 11471 2Kon 10:10 | op de aarde vallen; want de HEERE heeft gedaan, wat 11472 2Kon 10:11 | 11 Daartoe sloeg Jehu al de overgeblevenen van het huis 11473 2Kon 10:13 | 13 Vond Jehu de broederen van Ahazia, den 11474 2Kon 10:13 | En zij zeiden: Wij zijn de broederen van Ahazia, en 11475 2Kon 10:13 | Ahazia, en zijn afgekomen, om de zonen des konings en de 11476 2Kon 10:13 | de zonen des konings en de zonen der koningin te groeten. 11477 2Kon 10:19 | door listigheid, opdat hij de dienaren van Baal ombracht. ~ 11478 2Kon 10:22 | voor alle dienaren van Baal de kleding uit. En hij bracht 11479 2Kon 10:22 | En hij bracht voor hen de kleding uit. ~ 11480 2Kon 10:23 | van Baal; en hij zeide tot de dienaren van Baal: Onderzoekt, 11481 2Kon 10:23 | misschien bij u niemand zij van de dienaren van Baal alleen. ~ 11482 2Kon 10:24 | hij zeide: Zo iemand van de mannen, die ik in uw handen 11483 2Kon 10:25 | doen, dat Jehu zeide tot de trawanten en tot de hoofdmannen: 11484 2Kon 10:25 | tot de trawanten en tot de hoofdmannen: Komt in, slaat 11485 2Kon 10:25 | En zij sloegen hen met de scherpte des zwaard; en 11486 2Kon 10:25 | scherpte des zwaard; en de trawanten en hoofdmannen 11487 2Kon 10:25 | weg; daarna kwamen zij tot de stad in het huis van Baal; ~ 11488 2Kon 10:26 | 26 En zij brachten de opgerichte beelden uit het 11489 2Kon 10:29 | 29 Maar van de zonden van Jerobeam, den 11490 2Kon 10:29 | Jehu niet af, te weten, van de gouden kalveren, die te 11491 2Kon 10:30 | 30 De HEERE dan zeide tot Jehu: 11492 2Kon 10:31 | niet waar te wandelen in de wet des HEEREN, des Gods 11493 2Kon 10:31 | hart; hij week niet van de zonden van Jerobeam, die 11494 2Kon 10:32 | 32 In die dagen begon de HEERE Israel af te korten, 11495 2Kon 10:33 | 33 Van de Jordaan af, tegen den opgang 11496 2Kon 10:33 | Manassieten; van Aroer, dat aan de beek van Arnon is, en Gilead, 11497 2Kon 10:36 | 36 En de dagen, die Jehu over Israel 11498 2Kon 11:1 | 1 Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, 11499 2Kon 11:2 | 2 Maar Joseba, de dochter van den koning Joram, 11500 2Kon 11:2 | dochter van den koning Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas,


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License