1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382
Book Chapter: Verse
11001 1Kon 20:20 | jaagde hen na. Doch Benhadad, de koning van Syrie, ontkwam
11002 1Kon 20:21 | 21 En de koning van Israel toog uit,
11003 1Kon 20:21 | hij een groten slag aan de Syriers sloeg. ~
11004 1Kon 20:22 | gij doen zult; want met de wederkomst des jaars zal
11005 1Kon 20:22 | wederkomst des jaars zal de koning van Syrie tegen u
11006 1Kon 20:23 | 23 Want de knechten van den koning
11007 1Kon 20:24 | Daarom doe deze zaak: Doe de koningen weg, elkeen uit
11008 1Kon 20:25 | heir, als dat heir, dat van de uwen gevallen is, en paarden,
11009 1Kon 20:26 | 26 Het geschiedde nu met de wederkomst des jaars, dat
11010 1Kon 20:26 | des jaars, dat Benhadad de Syriers monsterde; en hij
11011 1Kon 20:27 | 27 De kinderen Israels werden
11012 1Kon 20:27 | trokken hun tegemoet; en de kinderen Israels legerden
11013 1Kon 20:27 | blote geitenkudden, maar de Syriers vervulden het land. ~
11014 1Kon 20:28 | 28 En de man Gods trad toe, en sprak
11015 1Kon 20:28 | Israel, en zeide: Zo zegt de HEERE: Daarom dat de Syriers
11016 1Kon 20:28 | zegt de HEERE: Daarom dat de Syriers gezegd hebben: De
11017 1Kon 20:28 | de Syriers gezegd hebben: De HEERE is een God der bergen,
11018 1Kon 20:28 | opdat gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben.
11019 1Kon 20:29 | op den zevenden dag, dat de strijd aanging; en de kinderen
11020 1Kon 20:29 | dat de strijd aanging; en de kinderen Israels sloegen
11021 1Kon 20:29 | kinderen Israels sloegen van de Syriers honderd duizend
11022 1Kon 20:30 | 30 En de overgeblevenen vloden naar
11023 1Kon 20:30 | overgeblevenen vloden naar Afek in de stad, en de muur viel op
11024 1Kon 20:30 | naar Afek in de stad, en de muur viel op zeven en twintig
11025 1Kon 20:30 | vlood Benhadad, en kwam in de stad van kamer in kamer. ~
11026 1Kon 20:31 | 31 Toen zeiden de knechten tot hem: Zie toch,
11027 1Kon 20:31 | wij hebben gehoord, dat de koningen van het huis Israels
11028 1Kon 20:33 | 33 De mannen nu namen naarstiglijk
11029 1Kon 20:34 | 34 En hij zeide tot hem: De steden, die mijn vader van
11030 1Kon 20:35 | 35 Toen zeide een man uit de zonen der profeten tot zijn
11031 1Kon 20:35 | HEEREN: Sla mij toch. En de man weigerde hem te slaan. ~
11032 1Kon 20:36 | tot hem: Daarom dat gij de stem des HEEREN niet gehoorzaam
11033 1Kon 20:38 | 38 Toen ging de profeet heen, en stond voor
11034 1Kon 20:39 | 39 En het geschiedde, als de koning voorbijging, dat
11035 1Kon 20:39 | wordt, zo zal uw ziel in de plaats zijner ziel zijn,
11036 1Kon 20:40 | er niet was. Toen zeide de koning van Israel tot hem:
11037 1Kon 20:41 | haastte hij zich, en deed de as af van zijn ogen; en
11038 1Kon 20:41 | as af van zijn ogen; en de koning van Israel kende
11039 1Kon 20:42 | hij zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Omdat gij den man,
11040 1Kon 20:42 | dien Ik verbannen heb, uit de hand hebt laten gaan, zo
11041 1Kon 20:42 | gaan, zo zal uw ziel in de plaats van zijn ziel zijn,
11042 1Kon 20:42 | ziel zijn, en uw volk in de plaats van zijn volk. ~
11043 1Kon 20:43 | 43 En de koning van Israel toog henen,
11044 1Kon 21:3 | zeide tot Achab: Dat late de HEERE verre van mij zijn,
11045 1Kon 21:3 | verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner vaderen geven
11046 1Kon 21:4 | over het woord, dat Naboth, de Jizreeliet, tot hem gesproken
11047 1Kon 21:4 | gesproken had, en gezegd: Ik zal de erve mijner vaderen niet
11048 1Kon 21:8 | met zijn signet; en zond de brieven tot de oudsten en
11049 1Kon 21:8 | en zond de brieven tot de oudsten en tot de edelen,
11050 1Kon 21:8 | brieven tot de oudsten en tot de edelen, die in zijn stad
11051 1Kon 21:9 | vasten uit, en zet Naboth in de hoogste plaats des volks; ~
11052 1Kon 21:11 | 11 En de mannen zijner stad, die
11053 1Kon 21:11 | gelijk als geschreven was in de brieven, die zij tot hen
11054 1Kon 21:12 | en zij zetten Naboth in de hoogste plaats des volks. ~
11055 1Kon 21:13 | 13 Toen kwamen de twee mannen, zonen Belials,
11056 1Kon 21:13 | zetten zich tegenover hem; en de mannen Belials getuigden
11057 1Kon 21:13 | En zij voerden hem buiten de stad, en stenigden hem met
11058 1Kon 21:19 | spreken, zeggende: Alzo zegt de HEERE: Hebt gij doodgeslagen,
11059 1Kon 21:19 | spreken, zeggende: Alzo zegt de HEERE: In plaats dat de
11060 1Kon 21:19 | de HEERE: In plaats dat de honden het bloed van Naboth
11061 1Kon 21:19 | Naboth gelekt hebben, zullen de honden uw bloed lekken,
11062 1Kon 21:20 | te doen dat kwaad is in de ogen des HEEREN. ~
11063 1Kon 21:22 | Baesa, den zoon van Ahia; om de terging, waarmede gij Mij
11064 1Kon 21:23 | Verder ook over Izebel sprak de HEERE, zeggende: De honden
11065 1Kon 21:23 | sprak de HEERE, zeggende: De honden zullen Izebel eten,
11066 1Kon 21:24 | Die van Achab sterft in de stad, zullen de honden eten;
11067 1Kon 21:24 | sterft in de stad, zullen de honden eten; en die in het
11068 1Kon 21:24 | het veld sterft, zullen de vogelen des hemels eten. ~
11069 1Kon 21:25 | te doen dat kwaad is in de ogen des HEEREN, dewijl
11070 1Kon 21:26 | gruwelijk, wandelende achter de drekgoden; naar alles, wat
11071 1Kon 21:26 | drekgoden; naar alles, wat de Amorieten gedaan hadden,
11072 1Kon 21:26 | voor het aangezicht van de kinderen Israels uit de
11073 1Kon 21:26 | de kinderen Israels uit de bezitting verdreven had. ~
11074 1Kon 21:29 | zijn dagen niet brengen; in de dagen zijns zoons zal Ik
11075 1Kon 22:2 | derde jaar, als Josafat, de koning van Juda, tot den
11076 1Kon 22:3 | 3 Dat de koning van Israel tot zijn
11077 1Kon 22:3 | zonder dat te nemen uit de hand van den koning van
11078 1Kon 22:6 | 6 Toen vergaderde de koning van Israel de profeten,
11079 1Kon 22:6 | vergaderde de koning van Israel de profeten, omtrent vierhonderd
11080 1Kon 22:6 | zij zeiden: Trek op, want de HEERE zal ze in de hand
11081 1Kon 22:6 | want de HEERE zal ze in de hand des konings geven. ~
11082 1Kon 22:8 | 8 Toen zeide de koning van Israel tot Josafat:
11083 1Kon 22:8 | profeteert, maar kwaad: Micha, de zoon van Jimla. En Josafat
11084 1Kon 22:8 | Jimla. En Josafat zeide: De koning zegge niet alzo! ~
11085 1Kon 22:9 | 9 Toen riep de koning van Israel een kamerling,
11086 1Kon 22:10 | 10 De koning van Israel nu, en
11087 1Kon 22:10 | van Israel nu, en Josafat, de koning van Juda, zaten elk
11088 1Kon 22:10 | klederen, op het plein, aan de deur der poort van Samaria;
11089 1Kon 22:10 | poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in
11090 1Kon 22:11 | 11 En Zedekia, de zoon van Kenaana, had zich
11091 1Kon 22:11 | gemaakt; en hij zeide: Zo zegt de HEERE: Met deze zult gij
11092 1Kon 22:11 | HEERE: Met deze zult gij de Syriers stoten, totdat gij
11093 1Kon 22:12 | 12 En al de profeten profeteerden alzo,
11094 1Kon 22:12 | zult voorspoedig zijn; want de HEERE zal hen in de hand
11095 1Kon 22:12 | want de HEERE zal hen in de hand des konings geven. ~
11096 1Kon 22:13 | 13 De bode nu, die heengegaan
11097 1Kon 22:13 | hem, zeggende: Zie toch, de woorden der profeten zijn
11098 1Kon 22:14 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft, hetgeen de
11099 1Kon 22:14 | de HEERE leeft, hetgeen de HEERE tot mij zeggen zal,
11100 1Kon 22:15 | koning gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen
11101 1Kon 22:15 | zult voorspoedig zijn, want de HEERE zal ze in de hand
11102 1Kon 22:15 | want de HEERE zal ze in de hand des konings geven. ~
11103 1Kon 22:16 | 16 En de koning zeide tot hem: Tot
11104 1Kon 22:16 | niet spreekt, dan alleen de waarheid, in den Naam des
11105 1Kon 22:17 | ganse Israel verstrooid op de bergen, gelijk schapen,
11106 1Kon 22:17 | die geen herder hebben; en de HEERE zeide: Dezen hebben
11107 1Kon 22:18 | 18 Toen zeide de koning van Israel tot Josafat:
11108 1Kon 22:20 | 20 En de HEERE zeide: Wie zal Achab
11109 1Kon 22:20 | valle te Ramoth in Gilead? De een nu zeide aldus, en de
11110 1Kon 22:20 | De een nu zeide aldus, en de andere zeide alzo. ~
11111 1Kon 22:21 | Ik zal hem overreden. En de HEERE zeide tot hem: Waarmede? ~
11112 1Kon 22:23 | 23 Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest
11113 1Kon 22:23 | uw profeten gegeven; en de HEERE heeft kwaad over u
11114 1Kon 22:24 | 24 Toen trad Zedekia, de zoon van Kenaana, toe, en
11115 1Kon 22:24 | hij zeide: Door wat weg is de geest des HEEREN van mij
11116 1Kon 22:26 | 26 De koning van Israel nu zeide:
11117 1Kon 22:27 | gij zult zeggen: Zo zegt de koning: Zet dezen in het
11118 1Kon 22:28 | vrede wederkomt, zo heeft de HEERE door mij niet gesproken!
11119 1Kon 22:29 | 29 Alzo toog de koning van Israel en Josafat,
11120 1Kon 22:29 | koning van Israel en Josafat, de koning van Juda, op naar
11121 1Kon 22:30 | 30 En de koning van Israel zeide
11122 1Kon 22:30 | aan. Alzo verstelde zich de koning van Israel, en kwam
11123 1Kon 22:31 | 31 De koning nu van Syrie had
11124 1Kon 22:31 | van Syrie had geboden aan de oversten der wagenen, van
11125 1Kon 22:32 | Het geschiedde dan, als de oversten der wagenen Josafat
11126 1Kon 22:32 | zeiden: Gewisselijk, die is de koning van Israel, en zij
11127 1Kon 22:33 | 33 En het geschiedde, als de oversten der wagenen zagen,
11128 1Kon 22:33 | der wagenen zagen, dat hij de koning van Israel niet was,
11129 1Kon 22:34 | koning van Israel tussen de gespen en tussen het pantsier.
11130 1Kon 22:35 | 35 En de strijd nam op denzelven
11131 1Kon 22:35 | op denzelven dag toe, en de koning werd met den wagen
11132 1Kon 22:35 | staande gehouden tegenover de Syriers; maar hij stierf
11133 1Kon 22:36 | door het heirleger, als de zon onderging, zeggende:
11134 1Kon 22:37 | 37 Alzo stierf de koning, en werd naar Samaria
11135 1Kon 22:38 | Samaria spoelde, lekten de honden zijn bloed, waar
11136 1Kon 22:38 | honden zijn bloed, waar de hoeren wiesen, naar het
11137 1Kon 22:39 | hij gebouwd heeft, en al de steden, die hij gebouwd
11138 1Kon 22:41 | 41 Josafat nu, de zoon van Asa, werd koning
11139 1Kon 22:42 | twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Azuba,
11140 1Kon 22:42 | zijner moeder was Azuba, de dochter van Silchi. ~
11141 1Kon 22:43 | doende dat recht was in de ogen des HEEREN. ~
11142 1Kon 22:44 | 44 Evenwel werden de hoogten niet weggenomen;
11143 1Kon 22:44 | offerde en rookte nog op de hoogten. ~
11144 1Kon 22:47 | deed hij uit het land weg de overige schandjongens, die
11145 1Kon 22:47 | overige schandjongens, die in de dagen van zijn vader Asa
11146 1Kon 22:49 | maar zij gingen niet, want de schepen werden gebroken
11147 1Kon 22:50 | 50 Toen zeide Ahazia, de zoon van Achab, tot Josafat:
11148 1Kon 22:50 | knechten met uw knechten op de schepen varen; maar Josafat
11149 1Kon 22:51 | zijn vaderen begraven in de stad van zijn vader David;
11150 1Kon 22:52 | 52 Ahazia, de zoon van Achab, werd koning
11151 1Kon 22:53 | hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; want hij
11152 2Kon 1:3 | 3 Maar de Engel des HEEREN sprak tot
11153 2Kon 1:4 | 4 Daarom nu zegt de HEERE alzo: Gij zult niet
11154 2Kon 1:5 | 5 Zo kwamen de boden weder tot hem; en
11155 2Kon 1:6 | spreekt tot hem: Zo zegt de HEERE: Is het, omdat er
11156 2Kon 1:7 | sprak tot hen: Hoedanig was de gestalte des mans, die u
11157 2Kon 1:8 | zeide hij: Het is Elia, de Thisbiet. ~
11158 2Kon 1:9 | opkwam (want ziet, hij zat op de hoogte eens bergs), zo sprak
11159 2Kon 1:9 | hij tot hem: Gij man Gods! de koning zegt: Kom af. ~
11160 2Kon 1:11 | Gij, man Gods! zo zegt de koning: Kom haastelijk af. ~
11161 2Kon 1:13 | zond hij een hoofdman van de derde vijftigen met zijn
11162 2Kon 1:13 | zijn vijftigen. Zo ging de derde hoofdman van vijftigen
11163 2Kon 1:13 | laat toch mijn ziel en de ziel van uw knechten, van
11164 2Kon 1:15 | 15 Toen sprak de Engel des HEEREN tot Elia:
11165 2Kon 1:16 | hij sprak tot hem: Zo zegt de HEERE: Daarom, dat gij boden
11166 2Kon 2:1 | 1 Het geschiedde nu, als de HEERE Elia met een onweder
11167 2Kon 2:2 | Elisa: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Beth-El
11168 2Kon 2:2 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft
11169 2Kon 2:3 | 3 Toen gingen de zonen der profeten, die
11170 2Kon 2:3 | zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van
11171 2Kon 2:4 | Elisa, blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Jericho
11172 2Kon 2:4 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft,
11173 2Kon 2:5 | 5 Toen traden de zonen der profeten, die
11174 2Kon 2:5 | zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van
11175 2Kon 2:6 | hem: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar de
11176 2Kon 2:6 | de HEERE heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij
11177 2Kon 2:6 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft,
11178 2Kon 2:7 | 7 En vijftig mannen van de zonen der profeten gingen
11179 2Kon 2:7 | en die beiden stonden aan de Jordaan. ~
11180 2Kon 2:13 | stond aan den oever van de Jordaan. ~
11181 2Kon 2:14 | water, en zeide: Waar is de HEERE, de God van Elia?
11182 2Kon 2:14 | zeide: Waar is de HEERE, de God van Elia? Ja, Dezelve?
11183 2Kon 2:15 | 15 Als nu de kinderen der profeten, die
11184 2Kon 2:15 | hem zagen, zo zeiden zij: De geest van Elia rust op Elisa;
11185 2Kon 2:16 | zoeken, of niet misschien de Geest des HEEREN hem opgenomen,
11186 2Kon 2:19 | 19 En de mannen der stad zeiden tot
11187 2Kon 2:19 | zeiden tot Elisa: Zie toch, de woning dezer stad is goed,
11188 2Kon 2:21 | 21 Toen ging hij uit tot de waterwel, en wierp het zout
11189 2Kon 2:21 | daarin, en zeide: Zo zegt de HEERE: Ik heb dit water
11190 2Kon 2:23 | kwamen kleine jongens uit de stad; die bespotten hem,
11191 2Kon 3:1 | 1 Joram nu, de zoon van Achab, werd koning
11192 2Kon 3:2 | hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, doch niet
11193 2Kon 3:3 | 3 Evenwel hing hij de zonden van Jerobeam, den
11194 2Kon 3:4 | 4 Mesa nu, de koning der Moabieten, was
11195 2Kon 3:4 | honderd duizend rammen met de wol. ~
11196 2Kon 3:5 | Achab gestorven was, dat de koning der Moabieten van
11197 2Kon 3:6 | 6 Zo toog de koning Joram ter zelfder
11198 2Kon 3:7 | koning van Juda, zeggende: De koning der Moabieten is
11199 2Kon 3:7 | trekken in den oorlog tegen de Moabieten? En hij zeide:
11200 2Kon 3:9 | 9 Alzo toog de koning van Israel heen,
11201 2Kon 3:9 | koning van Israel heen, en de koning van Juda, en de koning
11202 2Kon 3:9 | en de koning van Juda, en de koning van Edom; en als
11203 2Kon 3:10 | 10 Toen zeide de koning van Israel: Ach,
11204 2Kon 3:10 | koning van Israel: Ach, dat de HEERE deze drie koningen
11205 2Kon 3:11 | Toen antwoordde een van de knechten des konings van
11206 2Kon 3:11 | en zeide: Hier is Elisa, de zoon van Safat, die water
11207 2Kon 3:12 | hem. Zo togen tot hem af de koning van Israel, en Josafat,
11208 2Kon 3:12 | van Israel, en Josafat, en de koning van Edom. ~
11209 2Kon 3:13 | met u te doen? Ga heen tot de profeten uws vaders, en
11210 2Kon 3:13 | profeten uws vaders, en tot de profeten uwer moeder. Doch
11211 2Kon 3:13 | profeten uwer moeder. Doch de koning van Israel zeide
11212 2Kon 3:13 | zeide tot hem: Neen, want de HEERE heeft deze drie koningen
11213 2Kon 3:14 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE der heirscharen leeft,
11214 2Kon 3:15 | En het geschiedde, als de speelman op de snaren speelde,
11215 2Kon 3:15 | geschiedde, als de speelman op de snaren speelde, dat de hand
11216 2Kon 3:15 | op de snaren speelde, dat de hand des HEEREN op hem kwam. ~
11217 2Kon 3:16 | 16 En hij zeide: Zo zegt de HEERE: Maakt in dit dal
11218 2Kon 3:17 | 17 Want zo zegt de HEERE: Gijlieden zult geen
11219 2Kon 3:18 | Daartoe is dat slecht in de ogen des HEEREN, Hij zal
11220 2Kon 3:18 | des HEEREN, Hij zal ook de Moabieten in ulieder hand
11221 2Kon 3:21 | 21 Toen nu al de Moabieten hoorden, dat koningen
11222 2Kon 3:21 | daarboven, en zij stonden aan de landpale. ~
11223 2Kon 3:22 | morgens vroeg opmaakten, en de zon over dat water oprees,
11224 2Kon 3:22 | dat water oprees, zagen de Moabieten dat water tegenover
11225 2Kon 3:23 | zij zeiden: Dit is bloed; de koningen hebben voorzeker
11226 2Kon 3:23 | zwaard verdorven, en hebben de een de ander verslagen;
11227 2Kon 3:23 | verdorven, en hebben de een de ander verslagen; nu dan
11228 2Kon 3:24 | Israel kwamen, maakten zich de Israelieten op, en sloegen
11229 2Kon 3:24 | Israelieten op, en sloegen de Moabieten; en zij vloden
11230 2Kon 3:24 | in het land, slaande ook de Moabieten. ~
11231 2Kon 3:25 | 25 De steden nu braken zij af,
11232 2Kon 3:25 | zij in Kir-hareseth alleen de stenen daarvan lieten overblijven;
11233 2Kon 3:25 | daarvan lieten overblijven; en de slingeraars omsingelden
11234 2Kon 3:26 | 26 Doch als de koning der Moabieten zag,
11235 2Kon 3:26 | der Moabieten zag, dat hem de strijd te sterk was, nam
11236 2Kon 4:1 | 1 Een vrouw nu uit de vrouwen van de zonen der
11237 2Kon 4:1 | vrouw nu uit de vrouwen van de zonen der profeten riep
11238 2Kon 4:1 | HEERE was vrezende; nu is de schuldheer gekomen, om mijn
11239 2Kon 4:4 | 4 Kom dan in, en sluit de deur voor u en voor uw zonen
11240 2Kon 4:5 | ging zij van hem, en sloot de deur voor zich en voor haar
11241 2Kon 4:5 | zonen toe; die brachten haar de vaten toe, en zij goot in. ~
11242 2Kon 4:6 | Er is geen vat meer. En de olie stond stil. ~
11243 2Kon 4:7 | zeide: Ga heen, verkoop de olie, en betaal uw schuldheer;
11244 2Kon 4:15 | geroepen had, stond zij in de deur.) ~
11245 2Kon 4:17 | 17 En de vrouw werd zwanger, en baarde
11246 2Kon 4:18 | uitging tot zijn vader, tot de maaiers. ~
11247 2Kon 4:22 | zeide: Zend mij toch een van de jongens, en een van de ezelinnen,
11248 2Kon 4:22 | van de jongens, en een van de ezelinnen, dat ik tot den
11249 2Kon 4:24 | 24 Toen zadelde zij de ezelin, en zeide tot haar
11250 2Kon 4:25 | En het geschiedde, als de man Gods haar van tegenover
11251 2Kon 4:25 | jongen zeide: Zie, daar is de Sunamietische. ~
11252 2Kon 4:27 | haar af te stoten. Doch de man Gods zeide: Laat ze
11253 2Kon 4:27 | bitterlijk bedroefd, en de HEERE heeft het voor mij
11254 2Kon 4:30 | 30 Doch de moeder van den jongen zeide:
11255 2Kon 4:30 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft,
11256 2Kon 4:31 | hem boodschap, zeggende: De jongen is niet ontwaakt. ~
11257 2Kon 4:32 | huis kwam, ziet, zo was de jongen dood, zijnde gelegd
11258 2Kon 4:33 | Zo ging hij in, en sloot de deur voor hen beiden toe,
11259 2Kon 4:35 | breidde zich over hem uit; en de jongen niesde tot zevenmaal
11260 2Kon 4:35 | zevenmaal toe; daarna deed de jongen zijn ogen open. ~
11261 2Kon 4:38 | er honger in dat land, en de zonen der profeten zaten
11262 2Kon 4:38 | pot aan, en zied moes voor de zonen der profeten. ~
11263 2Kon 4:40 | Daarna schepten zij voor de mannen op om te eten; en
11264 2Kon 4:40 | riepen en zeiden: Man Gods, de dood is in den pot! En zij
11265 2Kon 4:43 | zij eten; want alzo zegt de HEERE: Men zal eten en overhouden. ~
11266 2Kon 5:1 | 1 Naaman nu, de krijgsoverste van den koning
11267 2Kon 5:1 | aanzien; want door hem had de HEERE den Syriers verlossing
11268 2Kon 5:4 | zeggende: Zo en zo heeft de jonge dochter gesproken,
11269 2Kon 5:5 | 5 Toen zeide de koning van Syrie: Ga heen,
11270 2Kon 5:7 | 7 En het geschiedde, als de koning van Israel den brief
11271 2Kon 5:8 | het geschiedde, als Elisa, de man Gods, gehoord had, dat
11272 2Kon 5:8 | man Gods, gehoord had, dat de koning van Israel zijn klederen
11273 2Kon 5:9 | zijn wagen, en stond voor de deur van het huis van Elisa. ~
11274 2Kon 5:10 | heen en was u zevenmaal in de Jordaan, en uw vlees zal
11275 2Kon 5:11 | aanroepen, en zijn hand over de plaats strijken, en den
11276 2Kon 5:12 | Zijn niet Abana en Farpar, de rivieren van Damaskus, beter
11277 2Kon 5:14 | hij af, en doopte zich in de Jordaan zevenmaal, naar
11278 2Kon 5:15 | ik, dat er geen God is op de ganse aarde, dan in Israel!
11279 2Kon 5:16 | zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft, voor Wiens
11280 2Kon 5:18 | 18 In deze zaak vergeve de HEERE uw knecht: wanneer
11281 2Kon 5:18 | in het huis van Rimmon, de HEERE vergeve toch uw knecht
11282 2Kon 5:20 | 20 Gehazi nu, de jongen van Elisa, den man
11283 2Kon 5:20 | maar zo waarachtig als de HEERE leeft, ik zal hem
11284 2Kon 5:22 | mij twee jongelingen uit de zonen der profeten, van
11285 2Kon 5:24 | 24 Als hij nu op de hoogte kwam, nam hij ze
11286 2Kon 5:24 | in een huis; en hij liet de mannen gaan, en zij togen
11287 2Kon 5:27 | 27 Daarom zal u de melaatsheid van Naaman aankleven,
11288 2Kon 5:27 | aangezicht, melaats, wit als de sneeuw. ~ ~ ~
11289 2Kon 6:1 | 1 En de kinderen der profeten zeiden
11290 2Kon 6:1 | zeiden tot Elisa: Zie nu, de plaats, waar wij wonen voor
11291 2Kon 6:2 | 2 Laat ons toch tot aan de Jordaan gaan, en elk van
11292 2Kon 6:4 | met hen. Als zij nu aan de Jordaan gekomen waren, hieuwen
11293 2Kon 6:6 | 6 En de man Gods zeide: Waar is
11294 2Kon 6:6 | gevallen? En toen hij hem de plaats gewezen had, sneed
11295 2Kon 6:8 | 8 En de koning van Syrie voerde
11296 2Kon 6:8 | Mijn legering zal zijn in de plaats van zulk een. ~
11297 2Kon 6:9 | 9 Maar de man Gods zond henen tot
11298 2Kon 6:9 | plaats niet trekt, want de Syriers zijn daarhenen afgekomen. ~
11299 2Kon 6:10 | 10 Daarom zond de koning van Israel henen
11300 2Kon 6:10 | die plaats, waarvan hem de man Gods gezegd en hem gewaarschuwd
11301 2Kon 6:11 | te kennen geven, wie van de onzen zij voor den koning
11302 2Kon 6:12 | heer koning! Maar Elisa, de profeet, die in Israel is,
11303 2Kon 6:12 | koning van Israel te kennen de woorden, die gij in uw binnenste
11304 2Kon 6:14 | nachts kwamen, en omsingelden de stad. ~
11305 2Kon 6:15 | 15 En de dienaar van den man Gods
11306 2Kon 6:15 | ziet, een heir omringde de stad met paarden en wagenen.
11307 2Kon 6:17 | zijn ogen, dat hij zie! En de HEERE opende de ogen van
11308 2Kon 6:17 | zie! En de HEERE opende de ogen van den jongen, dat
11309 2Kon 6:17 | jongen, dat hij zag; en ziet, de berg was vol vurige paarden
11310 2Kon 6:19 | zeide Elisa tot hen: Dit is de weg niet, en dit is de stad
11311 2Kon 6:19 | is de weg niet, en dit is de stad niet; volgt mij na,
11312 2Kon 6:20 | Elisa zeide: HEERE, open de ogen van dezen, dat zij
11313 2Kon 6:20 | dezen, dat zij zien! En de HEERE opende hun ogen, dat
11314 2Kon 6:21 | 21 En de koning van Israel zeide
11315 2Kon 6:23 | tot hun heer. Zo kwamen de benden der Syriers niet
11316 2Kon 6:24 | geschiedde daarna, dat Benhadad, de koning van Syrie, zijn gehele
11317 2Kon 6:26 | 26 En het geschiedde, als de koning op den muur voorbijging,
11318 2Kon 6:27 | 27 En hij zeide: De HEERE helpt u niet; waarvan
11319 2Kon 6:28 | 28 Verder zeide de koning tot haar: Wat is
11320 2Kon 6:30 | 30 En het geschiedde, als de koning de woorden dezer
11321 2Kon 6:30 | geschiedde, als de koning de woorden dezer vrouw gehoord
11322 2Kon 6:32 | nu zat in zijn huis, en de oudsten zaten bij hem.)
11323 2Kon 6:32 | zijn aangezicht; maar eer de bode tot hem gekomen was,
11324 2Kon 6:32 | was, had hij gezegd tot de oudsten: Hebt gijlieden
11325 2Kon 6:32 | als die bode komt, sluit de deur toe, en dringt hem
11326 2Kon 6:32 | toe, en dringt hem uit met de deur; is niet het geruis
11327 2Kon 6:33 | hen sprak, ziet, zo kwam de bode tot hem af; en hij
11328 2Kon 7:1 | woord des HEEREN; zo zegt de HEERE: Morgen omtrent dezen
11329 2Kon 7:1 | gerst voor een sikkel, in de poort van Samaria. ~
11330 2Kon 7:2 | hoofdman, op wiens hand de koning leunde, antwoordde
11331 2Kon 7:2 | Gods, en zeide: Zie, zo de HEERE vensteren in den hemel
11332 2Kon 7:3 | vier melaatse mannen voor de deur der poort; die zeiden,
11333 2Kon 7:3 | deur der poort; die zeiden, de een tot den ander: Wat blijven
11334 2Kon 7:4 | wij zeggen: Laat ons in de stad komen, zo is de honger
11335 2Kon 7:4 | in de stad komen, zo is de honger in de stad, en wij
11336 2Kon 7:4 | komen, zo is de honger in de stad, en wij zullen daar
11337 2Kon 7:5 | 5 En zij stonden op in de schemering, om in het leger
11338 2Kon 7:6 | 6 Want de HEERE had het heir der Syriers
11339 2Kon 7:6 | heirkracht; zodat zij zeiden de een tot den ander: Zie,
11340 2Kon 7:6 | een tot den ander: Zie, de koning van Israel heeft
11341 2Kon 7:6 | heeft tegen ons gehuurd de koningen der Hethieten,
11342 2Kon 7:6 | koningen der Hethieten, en de koningen der Egyptenaren,
11343 2Kon 7:7 | zich opgemaakt, en waren in de schemering gevloden, en
11344 2Kon 7:9 | 9 Toen zeiden zij, de een tot den ander: Wij doen
11345 2Kon 7:9 | lichten morgen, zo zal ons de ongerechtigheid vinden;
11346 2Kon 7:11 | 11 En hij riep de poortiers; en zij deden
11347 2Kon 7:11 | poortiers; en zij deden de boodschap binnen in het
11348 2Kon 7:12 | 12 En de koning stond op in den nacht,
11349 2Kon 7:12 | nu te kennen geven, wat de Syriers ons gedaan hebben;
11350 2Kon 7:12 | versteken, zeggende: Als zij uit de stad gegaan zullen zijn,
11351 2Kon 7:12 | grijpen, en wij zullen in de stad komen. ~
11352 2Kon 7:13 | Dat men toch neme vijf van de overige paarden, die hierbinnen
11353 2Kon 7:13 | zijn (zie, zij zijn als de gehele menigte der Israelieten,
11354 2Kon 7:13 | zijn; zie, zij zijn als de gehele menigte der Israelieten,
11355 2Kon 7:14 | dan twee wagenpaarden. En de koning zond het leger der
11356 2Kon 7:15 | En zij volgden hen na tot de Jordaan toe; en ziet, de
11357 2Kon 7:15 | de Jordaan toe; en ziet, de ganse weg was vol van klederen
11358 2Kon 7:15 | klederen en gereedschap, die de Syriers in hun verhaasten
11359 2Kon 7:15 | verhaasten weggeworpen hadden. De boden nu keerden weder,
11360 2Kon 7:17 | 17 De koning nu had den hoofdman,
11361 2Kon 7:17 | het volk vertrad hem in de poort, dat hij stierf, gelijk
11362 2Kon 7:17 | dat hij stierf, gelijk de man Gods gesproken had,
11363 2Kon 7:17 | had, die het sprak, als de koning tot hem afgekomen
11364 2Kon 7:18 | het was geschied, gelijk de man Gods gesproken had tot
11365 2Kon 7:18 | sikkel verkocht worden, in de poort van Samaria. ~
11366 2Kon 7:19 | geantwoord en gezegd: Zie, zo de HEERE vensteren in den hemel
11367 2Kon 7:20 | het volk vertrad hem in de poort, dat hij stierf. ~ ~
11368 2Kon 8:1 | gij verkeren kunt; want de HEERE heeft een honger geroepen,
11369 2Kon 8:2 | 2 En de vrouw had zich opgemaakt,
11370 2Kon 8:3 | einde der zeven jaren, dat de vrouw uit het land der Filistijnen
11371 2Kon 8:4 | 4 De koning nu sprak tot Gehazi,
11372 2Kon 8:4 | zeggende: Vertel mij toch al de grote dingen, die Elisa
11373 2Kon 8:5 | levend gemaakt, ziet, zo riep de vrouw, welker zoon hij levend
11374 2Kon 8:5 | Mijn heer koning! Dit is de vrouw, en dit is haar zoon,
11375 2Kon 8:6 | 6 En de koning ondervraagde de vrouw,
11376 2Kon 8:6 | En de koning ondervraagde de vrouw, en zij vertelde het
11377 2Kon 8:6 | vertelde het hem. Toen gaf de koning haar een kamerling,
11378 2Kon 8:7 | Damaskus, als Benhadad, de koning van Syrie, krank
11379 2Kon 8:7 | boodschapte hem, zeggende: De man Gods is herwaarts gekomen. ~
11380 2Kon 8:8 | 8 Toen zeide de koning tot Hazael: Neem
11381 2Kon 8:9 | zeide: Uw zoon Benhadad, de koning van Syrie, heeft
11382 2Kon 8:10 | ganselijk niet genezen; want de HEERE heeft mij getoond,
11383 2Kon 8:11 | vast tot schamens toe; en de man Gods weende. ~
11384 2Kon 8:13 | doen zou? En Elisa zeide: De HEERE heeft mij getoond,
11385 2Kon 8:16 | van Juda, begon Jehoram, de zoon van Josafat, den koning
11386 2Kon 8:18 | huis van Achab deed; want de dochter van Achab was hem
11387 2Kon 8:18 | hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~
11388 2Kon 8:19 | 19 Doch de HEERE wilde Juda niet verderven,
11389 2Kon 8:20 | 20 In zijn dagen vielen de Edomieten van onder het
11390 2Kon 8:21 | Joram over naar Zair, en al de wagenen met hem; en hij
11391 2Kon 8:21 | des nachts op, en sloeg de Edomieten, die rondom hem
11392 2Kon 8:21 | rondom hem waren, daartoe de oversten der wagenen; en
11393 2Kon 8:22 | 22 De Edomieten evenwel vielen
11394 2Kon 8:24 | begraven bij zijn vaderen, in de stad Davids; en Ahazia,
11395 2Kon 8:25 | van Israel, begon Ahazia, de zoon van Jeroham, den koning
11396 2Kon 8:26 | een jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Athalia,
11397 2Kon 8:26 | zijner moeder was Athalia, de dochter van Omri, den koning
11398 2Kon 8:27 | en deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk
11399 2Kon 8:28 | den koning van Syrie; en de Syriers sloegen Joram. ~
11400 2Kon 8:29 | 29 Toen keerde Joram, de koning wederom, opdat hij
11401 2Kon 8:29 | te Jizreel helen liet van de slagen, die hem de Syriers
11402 2Kon 8:29 | liet van de slagen, die hem de Syriers te Rama geslagen
11403 2Kon 8:29 | koning van Syrie; en Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning
11404 2Kon 8:29 | Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning van Juda, kwam af,
11405 2Kon 9:1 | 1 Toen riep de profeet Elisa een van de
11406 2Kon 9:1 | de profeet Elisa een van de zonen der profeten, en hij
11407 2Kon 9:2 | zijn, zo zie, waar Jehu, de zoon van Josafat, den zoon
11408 2Kon 9:3 | 3 En neem de oliekruik, en giet ze uit
11409 2Kon 9:3 | zijn hoofd, en zeg: Zo zegt de HEERE: Ik heb u tot koning
11410 2Kon 9:3 | over Israel. Doe daarna de deur open, en vlied, en
11411 2Kon 9:4 | 4 Zo ging de jongeling, die jongeling
11412 2Kon 9:5 | inkwam, ziet, daar zaten de hoofdmannen van het heir,
11413 2Kon 9:6 | ging in huis; hij dan goot de olie op zijn hoofd, en hij
11414 2Kon 9:6 | hij zeide tot hem: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Ik
11415 2Kon 9:6 | tot hem: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Ik heb u gezalfd
11416 2Kon 9:7 | bloed van Mijn knechten, de profeten, en het bloed van
11417 2Kon 9:7 | knechten des HEEREN, wreke van de hand van Izebel. ~
11418 2Kon 9:10 | 10 Ook zullen de honden Izebel eten op het
11419 2Kon 9:10 | haar begrave. Toen deed hij de deur open en vlood. ~
11420 2Kon 9:11 | En als Jehu uitging tot de knechten zijns heren, zeide
11421 2Kon 9:12 | gesproken, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ik heb u gezalfd
11422 2Kon 9:13 | trap; en zij bliezen met de bazuin, en zeiden: Jehu
11423 2Kon 9:14 | 14 Alzo maakte Jehu, de zoon van Josafat, den zoon
11424 2Kon 9:15 | 15 Maar de koning Joram was wedergekeerd,
11425 2Kon 9:15 | te Jizreel helen liet van de slagen, die hem de Syriers
11426 2Kon 9:15 | liet van de slagen, die hem de Syriers geslagen hadden,
11427 2Kon 9:15 | wil is, laat niemand van de stad uittrekken, die ontkome,
11428 2Kon 9:16 | Joram lag aldaar; en Ahazia, de koning van Juda, was afgekomen,
11429 2Kon 9:17 | 17 De wachter nu stond op den
11430 2Kon 9:18 | 18 En de ruiter te paard toog heen
11431 2Kon 9:18 | tegemoet, en zeide: Zo zegt de koning: Is het vrede? En
11432 2Kon 9:18 | Keer om naar achter mij. En de wachter gaf het te kennen,
11433 2Kon 9:18 | het te kennen, zeggende: De bode is tot hen gekomen,
11434 2Kon 9:19 | was, zeide hij: Zo zegt de koning: Is het vrede? En
11435 2Kon 9:20 | 20 En de wachter gaf dit te kennen,
11436 2Kon 9:21 | wagen aan. Zo toog Joram, de koning van Israel, uit,
11437 2Kon 9:21 | Israel, uit, en Ahazia, de koning van Juda, een ieder
11438 2Kon 9:22 | Wat vrede, zo lang als de hoererijen van uw moeder
11439 2Kon 9:24 | Joram tussen zijn armen, dat de pijl door zijn hart uitging;
11440 2Kon 9:25 | vader Achab reden, dat hem de HEERE dezen last oplegde,
11441 2Kon 9:26 | bloed zijner zonen, zegt de HEERE, en Ik u dat niet
11442 2Kon 9:26 | op dit stuk lands, zegt de HEERE. Nu dan, neem, werp
11443 2Kon 9:27 | 27 Als Ahazia, de koning van Juda, dat zag,
11444 2Kon 9:28 | graf, bij zijn vaderen in de stad Davids. ~
11445 2Kon 9:33 | bloed aan den wand en aan de paarden gesprengd werd;
11446 2Kon 9:35 | haar, dan het bekkeneel, en de voeten, en de palmen harer
11447 2Kon 9:35 | bekkeneel, en de voeten, en de palmen harer handen. ~
11448 2Kon 9:36 | lands van Jizreel zullen de honden het vlees van Izebel
11449 2Kon 10:1 | hij zond naar Samaria, tot de oversten van Jizreel, de
11450 2Kon 10:1 | de oversten van Jizreel, de oudsten, en tot de voedsterheren
11451 2Kon 10:1 | Jizreel, de oudsten, en tot de voedsterheren van Achab,
11452 2Kon 10:2 | zal gekomen zijn, dewijl de zonen van uw heer bij u
11453 2Kon 10:2 | uw heer bij u zijn, ook de wagenen en de paarden bij
11454 2Kon 10:2 | zijn, ook de wagenen en de paarden bij u zijn, mitsgaders
11455 2Kon 10:3 | beste en gerechtigste van de zonen uws heren, zet dien
11456 2Kon 10:5 | het huis was, en die over de stad was, en de oudsten,
11457 2Kon 10:5 | die over de stad was, en de oudsten, en de voedsterheren
11458 2Kon 10:5 | stad was, en de oudsten, en de voedsterheren zonden tot
11459 2Kon 10:6 | naar mijn stem hoort, neemt de hoofden van de mannen, de
11460 2Kon 10:6 | hoort, neemt de hoofden van de mannen, de zonen uws heren,
11461 2Kon 10:6 | de hoofden van de mannen, de zonen uws heren, en komt
11462 2Kon 10:6 | dezen tijd naar Jizreel. (De zonen nu de konings, zeventig
11463 2Kon 10:6 | naar Jizreel. (De zonen nu de konings, zeventig mannen,
11464 2Kon 10:6 | zeventig mannen, waren bij de groten stad, die hen opvoedden.) ~
11465 2Kon 10:7 | brief tot hen kwam, dat zij de zonen des konings namen,
11466 2Kon 10:8 | hem, zeggende: Zij hebben de hoofden van de zonen des
11467 2Kon 10:8 | Zij hebben de hoofden van de zonen des konings gebracht.
11468 2Kon 10:8 | Legt ze in twee hopen, aan de deur der poort, tot morgen. ~
11469 2Kon 10:10 | woord des HEEREN, hetwelk de HEERE tegen het huis van
11470 2Kon 10:10 | gesproken heeft, zal op de aarde vallen; want de HEERE
11471 2Kon 10:10 | op de aarde vallen; want de HEERE heeft gedaan, wat
11472 2Kon 10:11 | 11 Daartoe sloeg Jehu al de overgeblevenen van het huis
11473 2Kon 10:13 | 13 Vond Jehu de broederen van Ahazia, den
11474 2Kon 10:13 | En zij zeiden: Wij zijn de broederen van Ahazia, en
11475 2Kon 10:13 | Ahazia, en zijn afgekomen, om de zonen des konings en de
11476 2Kon 10:13 | de zonen des konings en de zonen der koningin te groeten.
11477 2Kon 10:19 | door listigheid, opdat hij de dienaren van Baal ombracht. ~
11478 2Kon 10:22 | voor alle dienaren van Baal de kleding uit. En hij bracht
11479 2Kon 10:22 | En hij bracht voor hen de kleding uit. ~
11480 2Kon 10:23 | van Baal; en hij zeide tot de dienaren van Baal: Onderzoekt,
11481 2Kon 10:23 | misschien bij u niemand zij van de dienaren van Baal alleen. ~
11482 2Kon 10:24 | hij zeide: Zo iemand van de mannen, die ik in uw handen
11483 2Kon 10:25 | doen, dat Jehu zeide tot de trawanten en tot de hoofdmannen:
11484 2Kon 10:25 | tot de trawanten en tot de hoofdmannen: Komt in, slaat
11485 2Kon 10:25 | En zij sloegen hen met de scherpte des zwaard; en
11486 2Kon 10:25 | scherpte des zwaard; en de trawanten en hoofdmannen
11487 2Kon 10:25 | weg; daarna kwamen zij tot de stad in het huis van Baal; ~
11488 2Kon 10:26 | 26 En zij brachten de opgerichte beelden uit het
11489 2Kon 10:29 | 29 Maar van de zonden van Jerobeam, den
11490 2Kon 10:29 | Jehu niet af, te weten, van de gouden kalveren, die te
11491 2Kon 10:30 | 30 De HEERE dan zeide tot Jehu:
11492 2Kon 10:31 | niet waar te wandelen in de wet des HEEREN, des Gods
11493 2Kon 10:31 | hart; hij week niet van de zonden van Jerobeam, die
11494 2Kon 10:32 | 32 In die dagen begon de HEERE Israel af te korten,
11495 2Kon 10:33 | 33 Van de Jordaan af, tegen den opgang
11496 2Kon 10:33 | Manassieten; van Aroer, dat aan de beek van Arnon is, en Gilead,
11497 2Kon 10:36 | 36 En de dagen, die Jehu over Israel
11498 2Kon 11:1 | 1 Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag,
11499 2Kon 11:2 | 2 Maar Joseba, de dochter van den koning Joram,
11500 2Kon 11:2 | dochter van den koning Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382 |