1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382
Book Chapter: Verse
12001 2Kon 23:9 | dat zij erger deden dan de heidenen, die de HEERE voor
12002 2Kon 23:9 | deden dan de heidenen, die de HEERE voor het aangezicht
12003 2Kon 23:10 | 10 Toen sprak de HEERE door den dienst van
12004 2Kon 23:10 | dienst van Zijn knechten, de profeten, zeggende: ~
12005 2Kon 23:11 | 11 Dewijl dat Manasse, de koning van Juda, deze gruwelen
12006 2Kon 23:11 | erger doende dan al wat de Amorieten gedaan hebben,
12007 2Kon 23:12 | 12 Daarom, alzo zegt de HEERE, de God Israels: Ziet,
12008 2Kon 23:12 | Daarom, alzo zegt de HEERE, de God Israels: Ziet, Ik zal
12009 2Kon 23:14 | erfdeels verlaten, en zal ze in de hand hunner vijanden geven;
12010 2Kon 23:16 | doende wat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~
12011 2Kon 23:19 | twee jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Mesullemet,
12012 2Kon 23:20 | hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; gelijk
12013 2Kon 23:21 | gewandeld had, en hij diende de drekgoden, die zijn vader
12014 2Kon 23:23 | 23 En de knechten van Amon maakten
12015 2Kon 24:1 | dertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jedida,
12016 2Kon 24:2 | hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN; en hij
12017 2Kon 24:3 | van den koning Josia, dat de koning den schrijver Safan,
12018 2Kon 24:4 | HEEREN gebracht is, hetwelk de wachters des dorpels van
12019 2Kon 24:5 | En dat zij dat geven in de hand der verzorgers van
12020 2Kon 24:5 | het huis des HEEREN is, om de breuken van het huis te
12021 2Kon 24:6 | 6 Aan de timmerlieden en de bouwlieden,
12022 2Kon 24:6 | 6 Aan de timmerlieden en de bouwlieden, en de metselaars,
12023 2Kon 24:6 | timmerlieden en de bouwlieden, en de metselaars, en om hout en
12024 2Kon 24:8 | 8 Toen zeide de hogepriester Hilkia tot
12025 2Kon 24:9 | 9 Daarna kwam Safan, de schrijver, tot den koning,
12026 2Kon 24:9 | en hebben het gegeven in de hand der verzorgers van
12027 2Kon 24:10 | 10 Ook gaf Safan, de schrijver, den koning te
12028 2Kon 24:10 | koning te kennen, zeggende: De priester Hilkia heeft mij
12029 2Kon 24:11 | 11 Het geschiedde nu, als de koning de woorden des wetboeks
12030 2Kon 24:11 | geschiedde nu, als de koning de woorden des wetboeks hoorde,
12031 2Kon 24:12 | 12 En de koning gebood Hilkia, den
12032 2Kon 24:13 | voor het ganse Juda, over de woorden dezes boeks, dat
12033 2Kon 24:13 | boeks, dat gevonden is; want de grimmigheid des HEEREN is
12034 2Kon 24:13 | niet gehoord hebben naar de woorden dezes boeks, om
12035 2Kon 24:14 | 14 Toen ging de priester Hilkia, en Ahikam,
12036 2Kon 24:14 | Safan, en Asaja henen tot de profetes Hulda, de huisvrouw
12037 2Kon 24:14 | henen tot de profetes Hulda, de huisvrouw van Sallum, den
12038 2Kon 24:15 | zij zeide tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Zegt
12039 2Kon 24:15 | tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Zegt tot den
12040 2Kon 24:16 | 16 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad
12041 2Kon 24:16 | haar inwoners, namelijk al de woorden des boeks, dat de
12042 2Kon 24:16 | de woorden des boeks, dat de koning van Juda gelezen
12043 2Kon 24:18 | tot hem zeggen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Aangaande
12044 2Kon 24:18 | zeggen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Aangaande de
12045 2Kon 24:18 | de God Israels: Aangaande de woorden, die gij gehoord
12046 2Kon 24:19 | u ook verhoord, spreekt de HEERE. ~
12047 2Kon 25:1 | 1 Toen zond de koning henen, en tot hem
12048 2Kon 25:1 | en tot hem verzamelden al de oudsten van Juda en Jeruzalem. ~
12049 2Kon 25:2 | 2 En de koning ging op in het huis
12050 2Kon 25:2 | inwoners van Jeruzalem, en de priesters en de profeten,
12051 2Kon 25:2 | Jeruzalem, en de priesters en de profeten, en al het volk,
12052 2Kon 25:2 | hij las voor hun oren al de woorden van het boek des
12053 2Kon 25:3 | 3 De koning nu stond aan den
12054 2Kon 25:3 | te houden, bevestigende de woorden dezes verbonds,
12055 2Kon 25:4 | 4 En de koning gebood den hogepriester
12056 2Kon 25:4 | dat buiten Jeruzalem in de velden van Kidron, en liet
12057 2Kon 25:5 | 5 Daartoe schafte hij de Chemarim af, die de koningen
12058 2Kon 25:5 | hij de Chemarim af, die de koningen van Juda gesteld
12059 2Kon 25:5 | opdat men roken zou op de hoogten, in de steden van
12060 2Kon 25:5 | roken zou op de hoogten, in de steden van Juda, en rondom
12061 2Kon 25:5 | mitsgaders, die voor Baal, de zon, en de maan, en de andere
12062 2Kon 25:5 | die voor Baal, de zon, en de maan, en de andere planeten,
12063 2Kon 25:5 | de zon, en de maan, en de andere planeten, en al het
12064 2Kon 25:6 | weg, buiten Jeruzalem, tot de beek Kidron, en verbrandde
12065 2Kon 25:6 | Kidron, en verbrandde het aan de beek Kidron, en vergruisde
12066 2Kon 25:6 | wierp het stof daarvan op de graven der kinderen des
12067 2Kon 25:7 | 7 Daartoe brak hij de huizen der schandjongens
12068 2Kon 25:7 | des HEEREN waren, alwaar de vrouwen huisjes voor het
12069 2Kon 25:8 | 8 En hij bracht al de priesters uit de steden
12070 2Kon 25:8 | bracht al de priesters uit de steden van Juda, en verontreinigde
12071 2Kon 25:8 | Juda, en verontreinigde de hoogten, alwaar die priesters
12072 2Kon 25:8 | Ber-seba toe; en hij brak de hoogten der poort van Jozua,
12073 2Kon 25:8 | iemands linkerhand was, in de stadspoort gaande. ~
12074 2Kon 25:9 | 9 Doch de priesters der hoogten offerden
12075 2Kon 25:11 | 11 En hij schafte de paarden af, die de koningen
12076 2Kon 25:11 | schafte de paarden af, die de koningen van Juda voor de
12077 2Kon 25:11 | de koningen van Juda voor de zon gesteld hadden, van
12078 2Kon 25:11 | het huis des HEEREN, tot de kamer van Nathan-Melech,
12079 2Kon 25:11 | die in Parvarim was; en de wagenen der zon verbrandde
12080 2Kon 25:12 | 12 Verder de altaren die op het dak der
12081 2Kon 25:12 | opperzaal van Achaz waren, die de koningen van Juda gemaakt
12082 2Kon 25:12 | gemaakt hadden, mitsgaders de altaren, die Manasse in
12083 2Kon 25:12 | altaren, die Manasse in de twee voorhoven van het huis
12084 2Kon 25:12 | HEEREN gemaakt had, brak de koning af; en hij verbrijzelde
12085 2Kon 25:12 | wierp het stof daarvan in de beek Kidron. ~
12086 2Kon 25:13 | 13 De hoogten ook, die vooraan
12087 2Kon 25:13 | waren ter rechterhand van de berg Mashith, die Salomo,
12088 2Kon 25:13 | berg Mashith, die Salomo, de koning van Israel, voor
12089 2Kon 25:13 | gebouwd had, verontreinigde de koning. ~
12090 2Kon 25:14 | 14 Insgelijks brak hij de opgerichte beelden, en roeide
12091 2Kon 25:14 | opgerichte beelden, en roeide de bossen uit; en hij vervulde
12092 2Kon 25:15 | dat te Beth-El was, en de hoogte, die Jerobeam, de
12093 2Kon 25:15 | de hoogte, die Jerobeam, de zoon van Nebat, dewelke
12094 2Kon 25:15 | hij af; ja, hij verbrandde de hoogte, hij vergruisde ze
12095 2Kon 25:16 | Josia zich omkeerde, zag hij de graven, die daar op den
12096 2Kon 25:16 | waren, en zond henen, en nam de beenderen uit de graven,
12097 2Kon 25:16 | en nam de beenderen uit de graven, en verbrandde ze
12098 2Kon 25:16 | het woord des HEEREN, dat de man Gods uitgeroepen had,
12099 2Kon 25:17 | grafteken, dat ik zie? En de lieden der stad zeiden tot
12100 2Kon 25:18 | zij zijn beenderen, met de beenderen van den profeet,
12101 2Kon 25:19 | Daartoe nam Josia ook weg al de huizen der hoogten, die
12102 2Kon 25:19 | huizen der hoogten, die in de steden van Samaria waren,
12103 2Kon 25:19 | steden van Samaria waren, die de koningen van Israel gemaakt
12104 2Kon 25:19 | hij deed dezelve naar al de daden, die hij te Beth-El
12105 2Kon 25:20 | 20 En hij slachtte al de priesteren der hoogten,
12106 2Kon 25:20 | hoogten, die daar waren, op de altaren, en verbrandde mensenbeenderen
12107 2Kon 25:21 | 21 En de koning gebood het ganse
12108 2Kon 25:22 | was er geen gehouden, van de dagen der richteren af,
12109 2Kon 25:22 | gericht hadden, noch in al de dagen der koningen van Israel,
12110 2Kon 25:24 | 24 En ook deed Josia weg de waarzeggers, en de duivelskunstenaars,
12111 2Kon 25:24 | Josia weg de waarzeggers, en de duivelskunstenaars, en de
12112 2Kon 25:24 | de duivelskunstenaars, en de terafim, en de drekgoden,
12113 2Kon 25:24 | duivelskunstenaars, en de terafim, en de drekgoden, en alle verfoeiselen,
12114 2Kon 25:24 | werden; opdat hij bevestigde de woorden der wet, die geschreven
12115 2Kon 25:24 | geschreven waren in het boek, dat de priester Hilkia in het huis
12116 2Kon 25:25 | zijn ganse kracht, naar al de wet van Mozes, bekeerd had;
12117 2Kon 25:26 | 26 Nochtans keerde zich de HEERE van den brand Zijns
12118 2Kon 25:26 | brandde tegen Juda, om al de tergingen, waarmede Manasse
12119 2Kon 25:27 | 27 En de HEERE zeide: Ik zal Juda
12120 2Kon 25:29 | dagen toog Farao Necho, de koning van Egypte, op tegen
12121 2Kon 25:29 | koning van Assyrie, naar de rivier Frath; en de koning
12122 2Kon 25:29 | naar de rivier Frath; en de koning Josia toog hem tegemoet,
12123 2Kon 25:31 | maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamutal,
12124 2Kon 25:31 | zijner moeder was Hamutal, de dochter van Jeremia, van
12125 2Kon 25:32 | hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles,
12126 2Kon 25:34 | zoon van Josia, koning, in de plaats van zijn vader Josia,
12127 2Kon 25:36 | elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zebudda,
12128 2Kon 25:37 | hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles,
12129 2Kon 26:1 | dagen toog Nebukadnezar, de koning van Babel, op, en
12130 2Kon 26:2 | 2 En de HEERE zond tegen hem de
12131 2Kon 26:2 | de HEERE zond tegen hem de benden der Chaldeen, en
12132 2Kon 26:2 | benden der Chaldeen, en de benden der Syriers, en de
12133 2Kon 26:2 | de benden der Syriers, en de benden der Moabieten, en
12134 2Kon 26:2 | benden der Moabieten, en de benden der kinderen Ammons,
12135 2Kon 26:2 | dienst Zijner knechten, de profeten. ~
12136 2Kon 26:3 | Zijn aangezicht wegdeed, om de zonden van Manasse, naar
12137 2Kon 26:4 | vervuld had; daarom wilde de HEERE niet vergeven. ~
12138 2Kon 26:7 | 7 De koning nu van Egypte toog
12139 2Kon 26:7 | meer uit zijn land; want de koning van Babel had, van
12140 2Kon 26:7 | koning van Babel had, van de rivier van Egypte af tot
12141 2Kon 26:7 | rivier van Egypte af tot aan de rivier Frath, ingenomen
12142 2Kon 26:8 | maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Nehusta,
12143 2Kon 26:9 | hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles,
12144 2Kon 26:10 | 10 Te dier tijd togen de knechten van Nebukadnezar,
12145 2Kon 26:10 | Babel, naar Jeruzalem; en de stad werd belegerd. ~
12146 2Kon 26:11 | Zelfs kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen
12147 2Kon 26:11 | koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten
12148 2Kon 26:12 | 12 Toen ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot
12149 2Kon 26:12 | en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem
12150 2Kon 26:13 | hij bracht van daar uit al de schatten van het huis des
12151 2Kon 26:13 | het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des
12152 2Kon 26:13 | gouden vaten af, die Salomo, de koning van Israel, in den
12153 2Kon 26:13 | gemaakt had, gelijk als de HEERE gesproken had. ~
12154 2Kon 26:14 | Jeruzalem weg, mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare
12155 2Kon 26:15 | zijn hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht
12156 2Kon 26:16 | geoefend waren; dezen bracht de koning van Babel gevankelijk
12157 2Kon 26:17 | 17 En de koning van Babel maakte
12158 2Kon 26:18 | elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamutal,
12159 2Kon 26:19 | hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles,
12160 2Kon 27:1 | jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tienden
12161 2Kon 27:1 | maand, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, kwam tegen
12162 2Kon 27:2 | 2 Zo kwam de stad in belegering, tot
12163 2Kon 27:3 | negenden der vierde maand, als de honger in de stad sterk
12164 2Kon 27:3 | maand, als de honger in de stad sterk werd, en het
12165 2Kon 27:4 | 4 Toen werd de stad doorgebroken, en al
12166 2Kon 27:4 | stad doorgebroken, en al de krijgslieden vloden des
12167 2Kon 27:4 | den weg der poort, tussen de twee muren, die aan des
12168 2Kon 27:4 | aan des konings hof waren (de Chaldeen nu waren tegen
12169 2Kon 27:4 | Chaldeen nu waren tegen de stad rondom), en de koning
12170 2Kon 27:4 | tegen de stad rondom), en de koning trok door den weg
12171 2Kon 27:5 | zij achterhaalden hem in de vlakke velden van Jericho,
12172 2Kon 27:7 | 7 En zij slachtten de zonen van Zedekia voor zijn
12173 2Kon 27:8 | 8 Daarna in de vijfde maand, op de zevenden
12174 2Kon 27:8 | Daarna in de vijfde maand, op de zevenden der maand (dit
12175 2Kon 27:8 | Babel) kwam Nebuzaradan, de overste der trawanten, de
12176 2Kon 27:8 | de overste der trawanten, de knecht des konings van Babel,
12177 2Kon 27:10 | 10 En het ganse heir de Chaldeen, dat met den overste
12178 2Kon 27:10 | der trawanten was, brak de muren van Jeruzalem rondom
12179 2Kon 27:11 | overige nu des volks, die in de stad overgelaten waren,
12180 2Kon 27:11 | stad overgelaten waren, en de afvalligen, die tot den
12181 2Kon 27:11 | menigte, voerde Nebuzaradan, de overste der trawanten, gevankelijk
12182 2Kon 27:12 | 12 Maar van de armsten des lands liet de
12183 2Kon 27:12 | de armsten des lands liet de overste der trawanten enigen
12184 2Kon 27:13 | 13 Verder braken de Chaldeen de koperen pilaren,
12185 2Kon 27:13 | Verder braken de Chaldeen de koperen pilaren, die in
12186 2Kon 27:13 | huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de koperen
12187 2Kon 27:13 | waren, en de stellingen, en de koperen zee, die in het
12188 2Kon 27:14 | 14 Zij namen ook de potten, en de schoffelen,
12189 2Kon 27:14 | namen ook de potten, en de schoffelen, en de gaffelen,
12190 2Kon 27:14 | potten, en de schoffelen, en de gaffelen, en de rookschalen,
12191 2Kon 27:14 | schoffelen, en de gaffelen, en de rookschalen, en al de koperen
12192 2Kon 27:14 | en de rookschalen, en al de koperen vaten, daar men
12193 2Kon 27:15 | 15 En de overste der trawanten nam
12194 2Kon 27:15 | overste der trawanten nam weg de wierookvaten en de sprengbekkens,
12195 2Kon 27:15 | nam weg de wierookvaten en de sprengbekkens, wat geheel
12196 2Kon 27:16 | 16 De twee pilaren, de ene zee,
12197 2Kon 27:16 | 16 De twee pilaren, de ene zee, en de stellingen,
12198 2Kon 27:16 | pilaren, de ene zee, en de stellingen, die Salomo voor
12199 2Kon 27:17 | 17 De hoogte van een pilaar was
12200 2Kon 27:17 | kapiteel daarop was koper; en de hoogte des kapiteels was
12201 2Kon 27:17 | drie ellen; en het net, en de granaatappelen op het kapiteel
12202 2Kon 27:17 | koper; en dezen gelijk had de andere pilaar, met het net. ~
12203 2Kon 27:18 | 18 Ook nam de overste der trawanten Seraja,
12204 2Kon 27:18 | den tweeden priester, en de drie dorpelbewaarders. ~
12205 2Kon 27:19 | 19 En uit de stad nam hij een hoveling,
12206 2Kon 27:19 | hij een hoveling, die over de krijgslieden gesteld was,
12207 2Kon 27:19 | aangezicht zagen, die in de stad gevonden werden, mitsgaders
12208 2Kon 27:19 | het volk des lands, die in de stad gevonden werden. ~
12209 2Kon 27:20 | 20 Als Nebuzaradan, de overste der trawanten, dezen
12210 2Kon 27:21 | 21 En de koning van Babel sloeg hen,
12211 2Kon 27:22 | overgebleven was, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, had laten
12212 2Kon 27:23 | 23 Toen nu al de oversten der heiren, zij
12213 2Kon 27:23 | hun mannen, hoorden, dat de koning van Babel Gedalia
12214 2Kon 27:23 | Mizpa; namelijk, Ismael, de zoon van Nethanja, en Johanan,
12215 2Kon 27:23 | van Nethanja, en Johanan, de zoon van Kareah, en Seraja,
12216 2Kon 27:23 | zoon van Kareah, en Seraja, de zoon van Tanhumeth, de Netofathiet,
12217 2Kon 27:23 | de zoon van Tanhumeth, de Netofathiet, en Jaazanja,
12218 2Kon 27:23 | Netofathiet, en Jaazanja, de zoon van den Maachathiet,
12219 2Kon 27:25 | 25 Maar het geschiedde in de zevende maand, dat Ismael,
12220 2Kon 27:25 | zevende maand, dat Ismael, de zoon van Nethanja, den zoon
12221 2Kon 27:25 | dat hij stierf; mitsgaders de Joden en de Chaldeen, die
12222 2Kon 27:25 | mitsgaders de Joden en de Chaldeen, die met hem te
12223 2Kon 27:26 | zich al het volk op, van de minste tot den meeste, en
12224 2Kon 27:26 | minste tot den meeste, en de oversten der heiren, en
12225 2Kon 27:26 | want zij vreesden voor de Chaldeen. ~
12226 2Kon 27:27 | den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven
12227 2Kon 27:27 | maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het
12228 2Kon 27:29 | 29 En hij veranderde de klederen zijner gevangenis,
12229 2Kon 27:29 | voor zijn aangezicht, al de dagen zijns levens. ~
12230 2Kon 27:30 | bestemde deel op zijn dag, al de dagen zijns levens. ~
12231 1Kro 1:5 | 5 De kinderen van Jafeth waren
12232 1Kro 1:6 | 6 En de kinderen van Gomer waren
12233 1Kro 1:7 | 7 En de kinderen van Javan waren
12234 1Kro 1:7 | waren Elisa en Tharsisa, de Chittieten en Dodanieten. ~
12235 1Kro 1:8 | 8 De kinderen van Cham waren
12236 1Kro 1:9 | 9 En de kinderen van Cusch waren
12237 1Kro 1:9 | en Raema, en Sabtecha; en de kinderen van Raema waren
12238 1Kro 1:11 | 11 En Mitsraim gewon de Ludieten, en de Anamieten,
12239 1Kro 1:11 | Mitsraim gewon de Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten,
12240 1Kro 1:11 | Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten, ~
12241 1Kro 1:11 | Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten, ~
12242 1Kro 1:12 | 12 En de Pathrusieten, en de Casluchieten, (
12243 1Kro 1:12 | 12 En de Pathrusieten, en de Casluchieten, (van welke
12244 1Kro 1:12 | Casluchieten, (van welke de Filistijnen zijn voortgekomen)
12245 1Kro 1:12 | Filistijnen zijn voortgekomen) en de Cafthorieten. ~
12246 1Kro 1:17 | 17 De kinderen van Sem waren Elam,
12247 1Kro 1:19 | zijn twee zonen geboren; de naam des enen was Peleg,
12248 1Kro 1:19 | aardrijk verdeeld is, en de naam zijns broeders was
12249 1Kro 1:28 | 28 De kinderen van Abraham waren
12250 1Kro 1:29 | Dit zijn hun geboorten: de eerstgeborene van Ismael
12251 1Kro 1:31 | Nafis, en Kedma; deze zijn de kinderen van Ismael. ~
12252 1Kro 1:32 | 32 De kinderen nu van Ketura,
12253 1Kro 1:32 | Midian, en Isbak, en Suah. En de kinderen van Joksan waren
12254 1Kro 1:33 | 33 De kinderen van Midian nu waren
12255 1Kro 1:34 | 34 Abraham nu gewon Izak. De zonen van Izak waren Ezau
12256 1Kro 1:35 | 35 En de kinderen van Ezau: Elifaz,
12257 1Kro 1:36 | 36 De kinderen van Elifaz waren
12258 1Kro 1:37 | 37 De kinderen van Rehuel waren
12259 1Kro 1:38 | 38 De kinderen van Seir nu waren
12260 1Kro 1:39 | 39 De kinderen van Lotan nu waren
12261 1Kro 1:39 | waren Hori en Homam; en de zuster van Lotan was Timna. ~
12262 1Kro 1:40 | 40 De kinderen van Sobal waren
12263 1Kro 1:40 | en Ebal, Sefi en Onam; en de kinderen van Zibeon waren
12264 1Kro 1:41 | 41 De kinderen van Ana waren Dison;
12265 1Kro 1:41 | van Ana waren Dison; en de zonen van Dison waren Hamram,
12266 1Kro 1:42 | 42 De kinderen van Ezer waren
12267 1Kro 1:42 | Bilhan, en Zaavan, en Jaakan. De kinderen van Disan waren
12268 1Kro 1:43 | 43 Dit nu zijn de koningen, die geregeerd
12269 1Kro 1:43 | een koning regeerde over de kinderen Israels: Bela,
12270 1Kro 1:43 | kinderen Israels: Bela, de zoon van Beor; en de naam
12271 1Kro 1:43 | Bela, de zoon van Beor; en de naam zijner stad was Dinhaba. ~
12272 1Kro 1:46 | Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde
12273 1Kro 1:46 | regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in het veld
12274 1Kro 1:48 | en Saul, van Rehoboth aan de rivier, regeerde in zijn
12275 1Kro 1:49 | Saul stierf, en Baal-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde
12276 1Kro 1:50 | Hadad in zijn plaats, en de naam zijner stad was Pahi,
12277 1Kro 1:50 | zijner stad was Pahi, en de naam zijner huisvrouw was
12278 1Kro 1:50 | huisvrouw was Mehetabeel, de dochter van Matred, dochter
12279 1Kro 1:51 | werden vorsten in Edom: de vorst Timna, de vorst Alja,
12280 1Kro 1:51 | in Edom: de vorst Timna, de vorst Alja, de vorst Jetheth, ~
12281 1Kro 1:51 | vorst Timna, de vorst Alja, de vorst Jetheth, ~
12282 1Kro 1:52 | 52 De vorst Aholibama, de vorst
12283 1Kro 1:52 | 52 De vorst Aholibama, de vorst Ela, de vorst Pinon, ~
12284 1Kro 1:52 | Aholibama, de vorst Ela, de vorst Pinon, ~
12285 1Kro 1:53 | 53 De vorst Kenaz, de vorst Theman,
12286 1Kro 1:53 | 53 De vorst Kenaz, de vorst Theman, de vorst Mibzar, ~
12287 1Kro 1:53 | Kenaz, de vorst Theman, de vorst Mibzar, ~
12288 1Kro 1:54 | 54 De vorst Magdiel, de vorst
12289 1Kro 1:54 | 54 De vorst Magdiel, de vorst Iram. Dezen waren
12290 1Kro 1:54 | vorst Iram. Dezen waren de vorsten van Edom. ~ ~ ~
12291 1Kro 2:1 | 1 Dezen zijn de kinderen van Israel: Ruben,
12292 1Kro 2:3 | 3 De kinderen van Juda zijn:
12293 1Kro 2:3 | zijn er hem geboren van de dochter van Sua, de Kanaanietische;
12294 1Kro 2:3 | van de dochter van Sua, de Kanaanietische; en Er, de
12295 1Kro 2:3 | de Kanaanietische; en Er, de eerstgeborene van Juda,
12296 1Kro 2:3 | eerstgeborene van Juda, was kwaad in de ogen des HEEREN; daarom
12297 1Kro 2:4 | baarde hem Perez en Zerah. Al de zonen van Juda waren vijf. ~
12298 1Kro 2:5 | 5 De kinderen van Perez waren
12299 1Kro 2:6 | 6 En de kinderen van Zerah waren
12300 1Kro 2:7 | 7 En de kinderen van Charmi waren
12301 1Kro 2:7 | van Charmi waren Achan, de beroerder van Israel, die
12302 1Kro 2:8 | 8 De kinderen van Ethan nu waren
12303 1Kro 2:9 | 9 En de kinderen van Hezron, die
12304 1Kro 2:16 | waren Zeruja en Abigail. De kinderen nu van Zeruja waren
12305 1Kro 2:17 | Abigail baarde Amasa; en de vader van Amasa was Jether,
12306 1Kro 2:18 | 18 Kaleb nu, de zoon van Hezron, gewon kinderen
12307 1Kro 2:18 | vrouw, en uit Jerioth. En de zonen van deze zijn: Jeser,
12308 1Kro 2:21 | Daarna ging Hezron in tot de dochter van Machir, den
12309 1Kro 2:23 | hij nam Gesur en Aram, met de vlekken van Jair, van dezelve,
12310 1Kro 2:24 | hem ook gebaard Aschur, de vader van Thekoa. ~
12311 1Kro 2:25 | 25 De kinderen van Jerahmeel nu,
12312 1Kro 2:25 | van Hezron, waren deze: de eerstgeborene was Ram, daartoe
12313 1Kro 2:26 | naam was Atara; zij was de moeder van Onam. ~
12314 1Kro 2:27 | 27 En de kinderen van Ram, den eerstgeborene
12315 1Kro 2:28 | 28 En de kinderen van Onam waren
12316 1Kro 2:28 | waren Sammai en Jada. En de kinderen van Sammai: Nadab
12317 1Kro 2:29 | 29 De naam nu der huisvrouw van
12318 1Kro 2:30 | 30 En de kinderen van Nadab waren
12319 1Kro 2:31 | 31 En de kinderen van Appaim waren
12320 1Kro 2:31 | van Appaim waren Jisei; en de kinderen van Jisei waren
12321 1Kro 2:31 | van Jisei waren Sesan; en de kinderen van Sesan, Achlai. ~
12322 1Kro 2:32 | 32 En de kinderen van Jada, den broeder
12323 1Kro 2:33 | 33 De kinderen van Jonathan nu
12324 1Kro 2:33 | Peleth en Zaza. Dit waren de kinderen van Jerahmeel. ~
12325 1Kro 2:42 | 42 De kinderen van Kaleb nu, den
12326 1Kro 2:42 | zijn eerstgeborene (die is de vader van Zif), en de kinderen
12327 1Kro 2:42 | is de vader van Zif), en de kinderen van Maresa, den
12328 1Kro 2:43 | 43 De kinderen van Hebron nu waren
12329 1Kro 2:45 | 45 De kinderen van Sammai nu waren
12330 1Kro 2:45 | waren Maon; en Maon was de vader van Beth-Zur. ~
12331 1Kro 2:47 | 47 De kinderen van Jochdai nu
12332 1Kro 2:49 | 49 En de huisvrouw van Saaf, den
12333 1Kro 2:49 | den vader van Gibea; en de dochter van Kaleb was Achsa. ~
12334 1Kro 2:50 | 50 Dit waren de kinderen van Kaleb, den
12335 1Kro 2:50 | eerstgeborene van Efratha: Sobal, de vader van Kirjath-Jearim; ~
12336 1Kro 2:51 | 51 Salma, de vader der Bethlehemieten;
12337 1Kro 2:51 | der Bethlehemieten; Haref, de vader van Beth-Gader. ~
12338 1Kro 2:52 | 52 De kinderen van Sobal, den
12339 1Kro 2:53 | 53 En de geslachten van Kirjath-Jearim
12340 1Kro 2:53 | van Kirjath-Jearim waren de Jithrieten, en de Futhieten,
12341 1Kro 2:53 | waren de Jithrieten, en de Futhieten, en de Sumathieten,
12342 1Kro 2:53 | Jithrieten, en de Futhieten, en de Sumathieten, en de Misraieten;
12343 1Kro 2:53 | Futhieten, en de Sumathieten, en de Misraieten; van dezen zijn
12344 1Kro 2:53 | van dezen zijn uitgegaan de Zoraieten en de Esthaolieten. ~
12345 1Kro 2:53 | uitgegaan de Zoraieten en de Esthaolieten. ~
12346 1Kro 2:54 | 54 De kinderen van Salma waren
12347 1Kro 2:54 | kinderen van Salma waren de Bethlehemieten, en de Netofathieten,
12348 1Kro 2:54 | waren de Bethlehemieten, en de Netofathieten, Atroth, Beth-Joab,
12349 1Kro 2:54 | Netofathieten, Atroth, Beth-Joab, en de helft der Manathieten, en
12350 1Kro 2:54 | helft der Manathieten, en de Zorieten. ~
12351 1Kro 2:55 | 55 En de huisgezinnen der schrijvers,
12352 1Kro 2:55 | schrijvers, die te Jabes woonden, de Tirathieten, de Simeathieten,
12353 1Kro 2:55 | woonden, de Tirathieten, de Simeathieten, de Suchathieten;
12354 1Kro 2:55 | Tirathieten, de Simeathieten, de Suchathieten; dezen zijn
12355 1Kro 2:55 | Suchathieten; dezen zijn de Kenieten, die gekomen zijn
12356 1Kro 3:1 | 1 Dezen nu waren de kinderen van David, die
12357 1Kro 3:1 | te Hebron geboren zijn: de eerstgeborene Amnon, van
12358 1Kro 3:1 | eerstgeborene Amnon, van Ahinoam, de Jizreelietische; de tweede
12359 1Kro 3:1 | Ahinoam, de Jizreelietische; de tweede Daniel, van Abigail,
12360 1Kro 3:1 | tweede Daniel, van Abigail, de Karmelietische; ~
12361 1Kro 3:2 | 2 De derde Absalom, de zoon van
12362 1Kro 3:2 | 2 De derde Absalom, de zoon van Maacha, de dochter
12363 1Kro 3:2 | Absalom, de zoon van Maacha, de dochter van Thalmai, de
12364 1Kro 3:2 | de dochter van Thalmai, de koning te Gesur; de vierde
12365 1Kro 3:2 | Thalmai, de koning te Gesur; de vierde Adonia, de zoon van
12366 1Kro 3:2 | Gesur; de vierde Adonia, de zoon van Haggith; ~
12367 1Kro 3:3 | 3 De vijfde Sefatja, van Abital;
12368 1Kro 3:3 | vijfde Sefatja, van Abital; de zesde Jithream, van zijn
12369 1Kro 3:5 | vier zijn van Bath-Sua, de dochter van Ammiel; ~
12370 1Kro 3:9 | zonen van David, behalve de kinderen der bijwijven,
12371 1Kro 3:15 | 15 De zonen van Josia nu waren
12372 1Kro 3:15 | van Josia nu waren dezen: de eerstgeborene Johanan, de
12373 1Kro 3:15 | de eerstgeborene Johanan, de tweede Jojakim, de derde
12374 1Kro 3:15 | Johanan, de tweede Jojakim, de derde Zedekia, de vierde
12375 1Kro 3:15 | Jojakim, de derde Zedekia, de vierde Sallum. ~
12376 1Kro 3:16 | 16 De kinderen van Jojakim nu
12377 1Kro 3:17 | 17 En de kinderen van Jechonia waren
12378 1Kro 3:19 | 19 De kinderen van Pedaja nu waren
12379 1Kro 3:19 | Zerubbabel en Simei; en de kinderen van Zerubbabel
12380 1Kro 3:21 | 21 De kinderen van Hananja nu
12381 1Kro 3:21 | waren Pelatja en Jesaja. De kinderen van Refaja, de
12382 1Kro 3:21 | De kinderen van Refaja, de kinderen van Arnan, de kinderen
12383 1Kro 3:21 | de kinderen van Arnan, de kinderen van Obadja, de
12384 1Kro 3:21 | de kinderen van Obadja, de kinderen van Sechanja. ~
12385 1Kro 3:22 | 22 De kinderen nu van Sechanja
12386 1Kro 3:22 | Sechanja waren Semaja; en de kinderen van Semaja waren
12387 1Kro 3:23 | 23 En de kinderen van Nearja waren
12388 1Kro 3:24 | 24 En de kinderen van Eljoenai waren
12389 1Kro 4:1 | 1 De kinderen van Juda waren
12390 1Kro 4:2 | 2 En Reaja, de zoon van Sobal, gewon Jahath,
12391 1Kro 4:2 | Ahumai en Lahad; dit zijn de huisgezinnen der Zorathieten; ~
12392 1Kro 4:3 | Jizreel, en Isma, en Idbas; en de naam hunner zuster was Hazelelponi. ~
12393 1Kro 4:4 | 4 En Pnuel was de vader van Gedor, en Ezer
12394 1Kro 4:4 | vader van Gedor, en Ezer de vader van Husah. Dit zijn
12395 1Kro 4:4 | vader van Husah. Dit zijn de kinderen van Hur, den eerstgeborene
12396 1Kro 4:5 | 5 Asschur nu, de vader van Thekoa, had twee
12397 1Kro 4:6 | en Haahastari. Dit zijn de kinderen van Naara. ~
12398 1Kro 4:7 | 7 En de kinderen van Hela waren
12399 1Kro 4:8 | gewon Anub en Hazobeba, en de huisgezinnen van Aharlel,
12400 1Kro 4:11 | 11 En Chelub, de broeder van Suha, gewon
12401 1Kro 4:11 | Suha, gewon Mechir; hij is de vader van Eston. ~
12402 1Kro 4:12 | vader van Ir-nahas; dit zijn de mannen van Recha. ~
12403 1Kro 4:13 | 13 En de kinderen van Kenaz waren
12404 1Kro 4:13 | waren Othniel en Seraja; en de kinderen van Othniel, Hathath. ~
12405 1Kro 4:15 | 15 De kinderen van Kaleb nu, den
12406 1Kro 4:15 | waren Iru, Ela en Naam; en de kinderen van Ela, te weten
12407 1Kro 4:16 | 16 En de kinderen van Jehalelel waren
12408 1Kro 4:17 | 17 En de kinderen van Ezra waren
12409 1Kro 4:18 | Jekuthiel, den vader van Bitja, de dochter van Farao, die Mered
12410 1Kro 4:19 | 19 En de kinderen van de huisvrouw
12411 1Kro 4:19 | 19 En de kinderen van de huisvrouw Hodija, de zuster
12412 1Kro 4:19 | van de huisvrouw Hodija, de zuster van Naham, waren
12413 1Kro 4:19 | Naham, waren Abi-Kehila, de Garmiet, en Esthemoa, de
12414 1Kro 4:19 | de Garmiet, en Esthemoa, de Maachathiet. ~
12415 1Kro 4:20 | 20 En de kinderen van Simon nu waren
12416 1Kro 4:20 | Ben-hanan en Tilon; en de kinderen van Isei waren
12417 1Kro 4:21 | 21 De kinderen van Sela, den zoon
12418 1Kro 4:21 | zoon van Juda, waren Er, de vader van Lecha, en Lada,
12419 1Kro 4:21 | vader van Lecha, en Lada, de vader van Maresa; en de
12420 1Kro 4:21 | de vader van Maresa; en de huisgezinnen van het huis
12421 1Kro 4:22 | 22 Daartoe Jokim, en de mannen van Chozeba, en Joas,
12422 1Kro 4:22 | Joas, en Saraf (die over de Moabieten geheerst hebben)
12423 1Kro 4:22 | Moabieten geheerst hebben) en de Jasubilehem; doch deze dingen
12424 1Kro 4:24 | 24 De kinderen van Simeon waren
12425 1Kro 4:26 | 26 De kinderen van Misma waren
12426 1Kro 4:27 | vermenigvuldigd, als van de kinderen van Juda. ~
12427 1Kro 4:34 | Mesobab, en Jamlech, en Josa, de zoon van Amazia, ~
12428 1Kro 4:35 | 35 En Joel, en Jehu, de zoon van Jesibja, den zoon
12429 1Kro 4:37 | 37 En Ziza, de zoon van Sifei, den zoon
12430 1Kro 4:38 | in hun huisgezinnen, en de huisgezinnen hunner vaderen
12431 1Kro 4:41 | beschreven zijn, kwamen in de dagen van Hizkia, den koning
12432 1Kro 4:41 | van Juda, en zij sloegen de tenten en woningen dergenen,
12433 1Kro 4:42 | gingen uit hen, te weten uit de kinderen van Simeon, vijfhonderd
12434 1Kro 4:42 | Nearja, en Refaja, en Izziel, de zonen van Isei, waren hun
12435 1Kro 4:43 | 43 En zij sloegen de overigen der ontkomenen
12436 1Kro 4:43 | overigen der ontkomenen onder de Amalekieten, en zij woonden
12437 1Kro 5:1 | 1 De kinderen van Ruben nu, den
12438 1Kro 5:1 | van Israel; (want hij was de eerstgeborene; maar dewijl
12439 1Kro 5:1 | eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef, den
12440 1Kro 5:1 | het geslachtsregister naar de eerstgeboorte rekenen mocht; ~
12441 1Kro 5:2 | voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte was van Jozef.) ~
12442 1Kro 5:3 | 3 De kinderen van Ruben, den
12443 1Kro 5:4 | 4 De kinderen van Joel: zijn
12444 1Kro 5:6 | welken Tiglath-Pilneser, de koning van Assyrie, gevankelijk
12445 1Kro 5:6 | gevankelijk wegvoerde; hij was de vorst der Rubenieten. ~
12446 1Kro 5:7 | zij naar hun geboorten in de geslachtsregisters gesteld
12447 1Kro 5:7 | geslachtsregisters gesteld werden; de hoofden zijn geweest Jehiel
12448 1Kro 5:8 | 8 En Bela, de zoon van Azaz, den zoon
12449 1Kro 5:9 | ingang der woestijn, van de rivier Frath af; want hun
12450 1Kro 5:10 | 10 En in de dagen van Saul voerden zij
12451 1Kro 5:10 | voerden zij krijg tegen de Hagarenen, die vielen door
12452 1Kro 5:10 | woonden in hun tenten tegen de gehele oostzijde van Gilead. ~
12453 1Kro 5:11 | 11 De kinderen van Gad nu woonden
12454 1Kro 5:12 | was het hoofd; en Safam de tweede; maar Jaenai en Safat
12455 1Kro 5:14 | 14 Dezen zijn de kinderen van Abihail, den
12456 1Kro 5:15 | 15 Ahi, de zoon van Abdiel, den zoon
12457 1Kro 5:16 | onderhorige plaatsen, en in al de voorsteden van Saron, tot
12458 1Kro 5:17 | geslachtsregisters geteld, in de dagen van Jotham, den koning
12459 1Kro 5:17 | den koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, den
12460 1Kro 5:18 | 18 Van de kinderen van Ruben, en van
12461 1Kro 5:18 | kinderen van Ruben, en van de Gadieten, en van den halven
12462 1Kro 5:18 | halven stam van Manasse, van de strijdbaarste mannen, schild
12463 1Kro 5:19 | zij voerden krijg tegen de Hagarenen, en tegen Jethur,
12464 1Kro 5:20 | werden geholpen tegen hen, en de Hagarenen werden in hun
12465 1Kro 5:22 | vielen vele verwonden, dewijl de strijd van God was; en zij
12466 1Kro 5:23 | 23 De kinderen nu van den halven
12467 1Kro 5:24 | 24 Dezen nu waren de hoofden hunner vaderlijke
12468 1Kro 5:25 | hunner vaderen overtreden, en de goden der volken des lands
12469 1Kro 5:26 | 26 Zo verwekte de God Israels den geest van
12470 1Kro 5:26 | gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten,
12471 1Kro 5:26 | weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven
12472 1Kro 5:26 | en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen
12473 1Kro 6:1 | 1 De kinderen van Levi waren
12474 1Kro 6:2 | 2 De kinderen van Kahath nu waren
12475 1Kro 6:3 | 3 En de kinderen van Amram waren
12476 1Kro 6:3 | en Mozes en Mirjam; en de kinderen van Aaron waren
12477 1Kro 6:15 | En Jozadak ging mede, als de HEERE Juda en Jeruzalem
12478 1Kro 6:15 | gevankelijk wegvoerde door de hand van Nebukadnezar. ~
12479 1Kro 6:16 | 16 Zo zijn dan de kinderen van Levi: Gerson,
12480 1Kro 6:17 | 17 En dit zijn de namen der zonen van Gerson:
12481 1Kro 6:18 | 18 En de kinderen van Kahath waren
12482 1Kro 6:19 | 19 De kinderen van Merari waren
12483 1Kro 6:19 | Maheli en Musi. En dit zijn de huisgezinnen der Levieten,
12484 1Kro 6:22 | 22 De kinderen van Kahath waren:
12485 1Kro 6:25 | 25 De kinderen van Elkana nu waren
12486 1Kro 6:28 | 28 De zonen van Samuel nu waren
12487 1Kro 6:29 | 29 De kinderen van Merari waren
12488 1Kro 6:31 | het huis des HEEREN, nadat de ark tot rust gekomen was. ~
12489 1Kro 6:32 | voor den tabernakel van de tent der samenkomst met
12490 1Kro 6:33 | stonden met hun zonen; van de zonen der Kahathieten, Heman
12491 1Kro 6:33 | zonen der Kahathieten, Heman de zanger, de zoon van Joel,
12492 1Kro 6:33 | Kahathieten, Heman de zanger, de zoon van Joel, den zoon
12493 1Kro 6:39 | rechter zijde; Asaf was de zoon van Berechja, den zoon
12494 1Kro 6:44 | 44 Hunne broeders nu, de kinderen van Merari, stonden
12495 1Kro 6:44 | van Merari, stonden aan de linker zijde, namelijk Ethan,
12496 1Kro 6:44 | linker zijde, namelijk Ethan, de zoon van Kisi, den zoon
12497 1Kro 6:48 | 48 Hun broeders nu, de Levieten, waren gegeven
12498 1Kro 6:49 | doen, naar alles wat Mozes, de knecht Gods, geboden had. ~
12499 1Kro 6:50 | 50 Dit nu zijn de kinderen van Aaron: Eleazar,
12500 1Kro 6:54 | landpalen, namelijk van de zonen van Aaron, van het
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382 |