Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
david 1016
davids 151
dden 1
de 33382
debir 14
debora 10
dedagen 1
Frequency    [«  »]
-----
-----
46573 en
33382 de
19256 van
18165 het
13263 zijn

Bijbel

IntraText - Concordances

de

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382

      Book Chapter: Verse
12501 1Kro 6:57 | gaven zij steden van Juda, de vrijstad Hebron, en Libna 12502 1Kro 6:61 | 61 Maar de kinderen van Kahath, die 12503 1Kro 6:62 | 62 En de kinderen van Gerson, naar 12504 1Kro 6:63 | 63 De kinderen van Merari, naar 12505 1Kro 6:64 | 64 Alzo gaven de kinderen Israels aan de 12506 1Kro 6:64 | de kinderen Israels aan de Levieten deze steden en 12507 1Kro 6:66 | 66 Aan de overigen nu, uit de huisgezinnen 12508 1Kro 6:66 | Aan de overigen nu, uit de huisgezinnen der kinderen 12509 1Kro 6:67 | 67 Want zij gaven hun van de vrijsteden, Sichem en haar 12510 1Kro 6:70 | Bileam en haar voorsteden. De huisgezinnen der overige 12511 1Kro 6:71 | 71 De kinderen van Gerson hadden 12512 1Kro 6:71 | kinderen van Gerson hadden van de huisgezinnen van den halven 12513 1Kro 6:77 | 77 De overige kinderen van Merari 12514 1Kro 6:78 | 78 En aan gene zijde van de Jordaan tegen Jericho, tegen 12515 1Kro 6:78 | Jericho, tegen het oosten aan de Jordaan, van den stam van 12516 1Kro 6:78 | stam van Ruben: Bezer in de woestijn, en haar voorsteden, 12517 1Kro 7:1 | 1 De kinderen van Issaschar waren 12518 1Kro 7:2 | 2 De kinderen van Thola nu waren 12519 1Kro 7:2 | en Samuel; hoofden van de huizen hunner vaderen, van 12520 1Kro 7:2 | geslachten; hun getal was in de dagen van David twee en 12521 1Kro 7:3 | 3 En de kinderen van Uzzi waren 12522 1Kro 7:3 | Uzzi waren Jizrahja; en de kinderen van Jizrahja waren 12523 1Kro 7:4 | vaderlijke huizen, waren de hopen des krijgsheirs zes 12524 1Kro 7:6 | 6 De kinderen van Benjamin waren 12525 1Kro 7:7 | 7 En de kinderen van Bela waren 12526 1Kro 7:7 | en Iri; vijf hoofden in de huizen der vaderen, kloeke 12527 1Kro 7:8 | 8 De kinderen van Becher nu waren 12528 1Kro 7:10 | 10 De kinderen van Jediael nu 12529 1Kro 7:10 | Jediael nu waren Bilhan; en de kinderen van Bilhan waren 12530 1Kro 7:13 | 13 De kinderen van Nafthali waren 12531 1Kro 7:14 | 14 De kinderen van Manasse waren 12532 1Kro 7:14 | Manasse waren Asriel, welken de vrouw van Gilead baarde; 12533 1Kro 7:14 | baarde; doch zijn bijwijf, de Syrische, baarde Machir, 12534 1Kro 7:15 | Machir nu nam tot een vrouw de zuster van Huppim en Suppim, 12535 1Kro 7:15 | haar naam was Maacha; en de naam des tweeden was Zelafead. 12536 1Kro 7:16 | 16 En Maacha, de huisvrouw van Machir, baarde 12537 1Kro 7:16 | noemde zijn naam Peres, en de naams zijns broeders was 12538 1Kro 7:17 | 17 De kinderen van Ulam nu waren 12539 1Kro 7:17 | waren Bedan; dezen zijn de kinderen van Gilead, den 12540 1Kro 7:19 | 19 De kinderen van Semida nu waren 12541 1Kro 7:20 | 20 En de kinderen van Efraim waren 12542 1Kro 7:21 | Suthelah, en Ezer, en Elad. En de mannen van Gath, die in 12543 1Kro 7:29 | 29 En aan de zijden der kinderen van 12544 1Kro 7:29 | plaatsen. In deze hebben de kinderen van Jozef, den 12545 1Kro 7:30 | 30 De kinderen van Aser waren 12546 1Kro 7:31 | 31 De kinderen van Beria nu waren 12547 1Kro 7:31 | Heber en Malchiel; hij is de vader van Birzavith. ~ 12548 1Kro 7:33 | 33 De kinderen van Jaflet nu waren 12549 1Kro 7:33 | Bimhal, en Asvath; dit waren de kinderen van Jaflet. ~ 12550 1Kro 7:34 | 34 En de zonen van Semer waren Ahi 12551 1Kro 7:35 | 35 En de kinderen van zijn broeder 12552 1Kro 7:36 | 36 De kinderen van Zofah waren 12553 1Kro 7:38 | 38 De kinderen van Jether nu waren 12554 1Kro 7:39 | 39 En de kinderen van Ulla waren 12555 1Kro 8:6 | 6 Dezen nu zijn de kinderen van Ehud; dezen 12556 1Kro 8:6 | hoofden der vaderen van de inwoners te Geba, en hij 12557 1Kro 8:12 | 12 De kinderen van Elpaal nu waren 12558 1Kro 8:13 | hoofden der vaderen van de inwoners te Ajalon; dezen 12559 1Kro 8:13 | te Ajalon; dezen hebben de inwoners van Gath verdreven. ~ 12560 1Kro 8:18 | Jismerai, en Jizlia en Jobab, de kinderen van Elpaal. ~ 12561 1Kro 8:28 | 28 Dezen waren de hoofden der vaderen, hoofden 12562 1Kro 8:29 | 29 En te Gibeon woonde de vader van Gibeon; en de 12563 1Kro 8:29 | de vader van Gibeon; en de naam zijner huisvrouw was 12564 1Kro 8:35 | 35 De kinderen van Micha nu waren 12565 1Kro 8:39 | 39 En de zonen van Esek, zijn broeder, 12566 1Kro 8:39 | zijn eerstgeborene, Jeus, de tweede, en Elifelet, de 12567 1Kro 8:39 | de tweede, en Elifelet, de derde. ~ 12568 1Kro 8:40 | 40 En de zonen van Ulam waren mannen, 12569 1Kro 8:40 | vijftig. Al dezen waren van de kinderen van Benjamin. ~  ~  ~  12570 1Kro 9:2 | 2 De eerste inwoners nu, die 12571 1Kro 9:2 | hun steden kwamen, waren de Israelieten, de priesters, 12572 1Kro 9:2 | kwamen, waren de Israelieten, de priesters, de Levieten, 12573 1Kro 9:2 | Israelieten, de priesters, de Levieten, en de Nethinim. ~ 12574 1Kro 9:2 | priesters, de Levieten, en de Nethinim. ~ 12575 1Kro 9:3 | te Jeruzalem woonden van de kinderen van Juda, en van 12576 1Kro 9:3 | kinderen van Juda, en van de kinderen van Benjamin, en 12577 1Kro 9:3 | kinderen van Benjamin, en van de kinderen van Efraim en Manasse; ~ 12578 1Kro 9:4 | 4 Uthai, de zoon van Ammihud, den zoon 12579 1Kro 9:4 | den zoon van Bani, van de kinderen van Perez, den 12580 1Kro 9:5 | 5 En van de Silonieten was Asaja, de 12581 1Kro 9:5 | de Silonieten was Asaja, de eerstgeborene, en zijn kinderen. ~ 12582 1Kro 9:6 | 6 En van de kinderen van Zerah was Jeuel, 12583 1Kro 9:7 | 7 En van de kinderen van Benjamin waren 12584 1Kro 9:7 | van Benjamin waren Sallu, de zoon van Mesullam, den zoon 12585 1Kro 9:8 | 8 En Jibnea, de zoon van Jeroham, en Ela, 12586 1Kro 9:8 | zoon van Jeroham, en Ela, de zoon van Uzzi, den zoon 12587 1Kro 9:8 | van Michri; en Mesullam, de zoon van Sefatja, den zoon 12588 1Kro 9:9 | waren hoofden der vaderen in de huizen hunner vaderen. ~ 12589 1Kro 9:10 | 10 Van de priesteren nu, Jedaja, en 12590 1Kro 9:11 | 11 En Azarja, de zoon van Hilkija, den zoon 12591 1Kro 9:12 | 12 En Adaja, de zoon van Jeroham, den zoon 12592 1Kro 9:12 | van Malchija; en Massi, de zoon van Adiel, den zoon 12593 1Kro 9:13 | hun broeders, hoofden in de huizen hunner vaderen, duizend 12594 1Kro 9:14 | 14 Van de Levieten nu waren Semaja, 12595 1Kro 9:14 | Levieten nu waren Semaja, de zoon van Hasub, den zoon 12596 1Kro 9:14 | den zoon van Hasabja, van de kinderen van Merari; ~ 12597 1Kro 9:15 | en Galal, en Mattanja, de zoon van Micha, den zoon 12598 1Kro 9:16 | 16 En Obadja, de zoon van Semaja, den zoon 12599 1Kro 9:16 | van Jeduthun; en Berechja, de zoon van Asa, den zoon van 12600 1Kro 9:16 | van Elkana, woonachtig in de dorpen der Netofathieten. ~ 12601 1Kro 9:17 | 17 De poortiers nu waren: Sallum, 12602 1Kro 9:18 | 18 Ook tot nog toe, aan de poort des konings oostwaarts, 12603 1Kro 9:18 | oostwaarts, waren dezen de poortiers onder de legers 12604 1Kro 9:18 | dezen de poortiers onder de legers der kinderen van 12605 1Kro 9:19 | 19 En Sallum, de zoon van Kore, den zoon 12606 1Kro 9:19 | van het huis zijns vaders, de Korathieten, waren over 12607 1Kro 9:20 | 20 Als Pinehas, de zoon van Eleazar, te voren 12608 1Kro 9:20 | bij hen was, met welken de HEERE was. ~ 12609 1Kro 9:21 | 21 Zacharja, de zoon van Meselemja, was 12610 1Kro 9:21 | Meselemja, was poortier aan de deur van de tent der samenkomst. ~ 12611 1Kro 9:21 | poortier aan de deur van de tent der samenkomst. ~ 12612 1Kro 9:22 | waren tot poortiers aan de dorpelen, waren tweehonderd 12613 1Kro 9:22 | dorpen. David en Samuel, de ziener, hadden hen in hun 12614 1Kro 9:23 | dan en hun zonen waren aan de poorten van het huis des 12615 1Kro 9:23 | in het huis der tent, aan de wachten. ~ 12616 1Kro 9:24 | Die poortiers waren aan de vier winden, tegen het oosten, 12617 1Kro 9:26 | waren; en zij waren over de kameren en over de schatten 12618 1Kro 9:26 | over de kameren en over de schatten van het huis Gods. ~ 12619 1Kro 9:27 | huis Gods; want op hen was de wacht, en zij waren over 12620 1Kro 9:27 | wacht, en zij waren over de opening, en dat allen morgen. ~ 12621 1Kro 9:28 | enigen van hen waren over de vaten van den dienst; want 12622 1Kro 9:29 | dezelve zijn er besteld over de vaten, en over al de heilige 12623 1Kro 9:29 | over de vaten, en over al de heilige vaten, en over de 12624 1Kro 9:29 | de heilige vaten, en over de meelbloem, en wijn, en olie, 12625 1Kro 9:30 | 30 En uit de zonen der priesteren waren 12626 1Kro 9:30 | zonen der priesteren waren de bereiders van het reukwerk 12627 1Kro 9:31 | 31 En Mattithja uit de Levieten, dewelke was de 12628 1Kro 9:31 | de Levieten, dewelke was de eerstgeborene van Sallum, 12629 1Kro 9:32 | 32 En uit de kinderen der Kahathieten, 12630 1Kro 9:32 | broederen, waren enigen over de broden der toerichting, 12631 1Kro 9:33 | 33 Uit dezen zijn ook de zangers, hoofden der vaderen 12632 1Kro 9:33 | hoofden der vaderen onder de Levieten in de kameren, 12633 1Kro 9:33 | vaderen onder de Levieten in de kameren, dienstvrij; want 12634 1Kro 9:34 | 34 Dit zijn de hoofden der vaderen onder 12635 1Kro 9:34 | hoofden der vaderen onder de Levieten, hoofden in hun 12636 1Kro 9:35 | Gibeon hadden gewoond Jeiel, de vader van Gibeon; de naam 12637 1Kro 9:35 | Jeiel, de vader van Gibeon; de naam zijner zuster nu was 12638 1Kro 9:41 | 41 De kinderen van Micha nu waren 12639 1Kro 10:1 | 1 En de Filistijnen streden tegen 12640 1Kro 10:1 | streden tegen Israel, en de mannen van Israel vloden 12641 1Kro 10:2 | 2 En de Filistijnen hielden dicht 12642 1Kro 10:2 | en achter zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan, 12643 1Kro 10:2 | Abinadab, en Malchi-sua, de zonen van Saul. ~ 12644 1Kro 10:3 | 3 En de strijd werd zwaar tegen 12645 1Kro 10:3 | werd zwaar tegen Saul, en de schutters met de bogen troffen 12646 1Kro 10:3 | Saul, en de schutters met de bogen troffen hem aan; en 12647 1Kro 10:3 | en hij vreesde zeer voor de schutters. ~ 12648 1Kro 10:7 | 7 Als al de mannen van Israel, die in 12649 1Kro 10:7 | zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin. ~ 12650 1Kro 10:8 | nu des anderen daags, als de Filistijnen kwamen om de 12651 1Kro 10:8 | de Filistijnen kwamen om de verslagenen te plunderen, 12652 1Kro 10:11 | Gilead hoorde alles, wat de Filistijnen Saul gedaan 12653 1Kro 10:12 | het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen, en 12654 1Kro 10:13 | gehouden had; en ook omdat hij de waarzegster gevraagd had, 12655 1Kro 11:2 | uitgeleid en ingeleid; ook heeft de HEERE, uw God, tot u gezegd: 12656 1Kro 11:4 | is Jebus; want daar waren de Jebusieten, de inwoners 12657 1Kro 11:4 | daar waren de Jebusieten, de inwoners des lands. ~ 12658 1Kro 11:5 | 5 En de inwoners van Jebus zeiden 12659 1Kro 11:5 | den burg Sion, welke is de stad Davids. ~ 12660 1Kro 11:6 | Want David zeide: Al wie de Jebusieten het eerst slaat, 12661 1Kro 11:6 | worden. Toen beklom Joab, de zoon van Zeruja, dien het 12662 1Kro 11:7 | burg; daarom heet men dien de stad Davids. ~ 12663 1Kro 11:8 | 8 En hij bouwde de stad rondom, van Millo af, 12664 1Kro 11:9 | voort, en werd groot, want de HEERE der heirscharen was 12665 1Kro 11:10 | 10 Dezen nu waren de hoofden der helden, die 12666 1Kro 11:11 | die David had: Jasobam, de zoon van Hachmoni, was het 12667 1Kro 11:12 | 12 En na hem was Eleazar, de zoon van Dodo, de Ahohiet; 12668 1Kro 11:12 | Eleazar, de zoon van Dodo, de Ahohiet; hij was onder die 12669 1Kro 11:13 | David te Pas-Dammim, als de Filistijnen daar ten strijde 12670 1Kro 11:14 | beschermden het, en zij sloegen de Filistijnen; en de HEERE 12671 1Kro 11:14 | sloegen de Filistijnen; en de HEERE verloste hen door 12672 1Kro 11:15 | 15 En drie uit de dertig hoofden togen af 12673 1Kro 11:15 | den rotssteen tot David in de spelonk van Adullam; en 12674 1Kro 11:16 | 16 En David was toen in de vesting en de bezetting 12675 1Kro 11:16 | was toen in de vesting en de bezetting der Filistijnen 12676 1Kro 11:17 | Bethlehems bornput, die onder de poort is? ~ 12677 1Kro 11:18 | Bethlehems bornput, die onder de poort is, en zij droegen 12678 1Kro 11:19 | niet drinken. Dit deden de drie helden. ~ 12679 1Kro 11:20 | 20 Abisai nu, de broeder van Joab, was ook 12680 1Kro 11:21 | drie was hij geeerd boven de twee; daarom werd hij hun 12681 1Kro 11:21 | overste; maar hij kwam tot aan de eerste drie niet. ~ 12682 1Kro 11:22 | 22 Benaja, de zoon van Jojada, de zoon 12683 1Kro 11:22 | Benaja, de zoon van Jojada, de zoon eens dapperen mans 12684 1Kro 11:23 | Egyptenaar had een spies in de hand, als een weversboom; 12685 1Kro 11:23 | af met een staf, en rukte de spies uit de hand des Egyptenaars, 12686 1Kro 11:23 | staf, en rukte de spies uit de hand des Egyptenaars, en 12687 1Kro 11:24 | Deze dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; dies had 12688 1Kro 11:25 | 25 Ziet, hij was de heerlijkste van die dertig; 12689 1Kro 11:25 | nochtans kwam hij tot aan de drie niet. En David stelde 12690 1Kro 11:26 | 26 De helden nu der heiren waren: 12691 1Kro 11:26 | der heiren waren: Asahel, de broeder van Joab; Elhanan, 12692 1Kro 11:26 | broeder van Joab; Elhanan, de zoon van Dodo, van Bethlehem; ~ 12693 1Kro 11:27 | 27 Sammoth, de Harodiet; Helez, de Peloniet; ~ 12694 1Kro 11:27 | Sammoth, de Harodiet; Helez, de Peloniet; ~ 12695 1Kro 11:28 | 28 Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoiet; 12696 1Kro 11:28 | Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoiet; Abiezer, de Anathothiet; ~ 12697 1Kro 11:28 | Ikkes, de Thekoiet; Abiezer, de Anathothiet; ~ 12698 1Kro 11:29 | 29 Sibbechai, de Husathiet; Ilai, de Ahohiet; ~ 12699 1Kro 11:29 | Sibbechai, de Husathiet; Ilai, de Ahohiet; ~ 12700 1Kro 11:30 | 30 Maharai, de Netofathiet; Heled, de zoon 12701 1Kro 11:30 | de Netofathiet; Heled, de zoon van Baana, de Netofathiet; ~ 12702 1Kro 11:30 | Heled, de zoon van Baana, de Netofathiet; ~ 12703 1Kro 11:31 | 31 Ithai, de zoon van Ribai, van Gibea 12704 1Kro 11:31 | kinderen Benjamins; Benaja, de Pirhathoniet; ~ 12705 1Kro 11:32 | 32 Hurai, van de beken van Gaas; Abiel; de 12706 1Kro 11:32 | de beken van Gaas; Abiel; de Arbathiet; ~ 12707 1Kro 11:33 | 33 Azmaveth, de Baharumiet; Eljahba, de 12708 1Kro 11:33 | de Baharumiet; Eljahba, de Saalboniet; ~ 12709 1Kro 11:34 | 34 Van de kinderen van Hasem, den 12710 1Kro 11:34 | Gizoniet, was Jonathan, de zoon van Sage, de Harariet; ~ 12711 1Kro 11:34 | Jonathan, de zoon van Sage, de Harariet; ~ 12712 1Kro 11:35 | 35 Ahiam, de zoon van Sachar, de Harariet; 12713 1Kro 11:35 | Ahiam, de zoon van Sachar, de Harariet; Elifal, de zoon 12714 1Kro 11:35 | Sachar, de Harariet; Elifal, de zoon van Ur; ~ 12715 1Kro 11:36 | 36 Hefer, de Mecherathiet; Ahia, de Peloniet; ~ 12716 1Kro 11:36 | de Mecherathiet; Ahia, de Peloniet; ~ 12717 1Kro 11:37 | 37 Hezro, de Karmeliet; Naari, de zoon 12718 1Kro 11:37 | Hezro, de Karmeliet; Naari, de zoon van Ezbai; ~ 12719 1Kro 11:38 | 38 Joel, de broeder van Nathan; Mibhar, 12720 1Kro 11:38 | broeder van Nathan; Mibhar, de zoon van Geri; ~ 12721 1Kro 11:39 | 39 Zelek, de Ammoniet; Nahrai, de Berothiet, 12722 1Kro 11:39 | Zelek, de Ammoniet; Nahrai, de Berothiet, wapendrager van 12723 1Kro 11:40 | 40 Ira, de Jithriet; Gareb, de Jithriet; ~ 12724 1Kro 11:40 | Ira, de Jithriet; Gareb, de Jithriet; ~ 12725 1Kro 11:41 | 41 Uria, de Hethiet; Zabad, de zoon 12726 1Kro 11:41 | Uria, de Hethiet; Zabad, de zoon van Ahlai; ~ 12727 1Kro 11:42 | 42 Adina, de zoon van Siza, de Rubeniet, 12728 1Kro 11:42 | Adina, de zoon van Siza, de Rubeniet, was het hoofd 12729 1Kro 11:43 | 43 Hanan, de zoon van Maacha, en Josafat, 12730 1Kro 11:43 | van Maacha, en Josafat, de Mithniet; ~ 12731 1Kro 11:44 | 44 Uzzia, de Asterathiet; Sama, en Jeiel, 12732 1Kro 11:44 | Asterathiet; Sama, en Jeiel, de zoon van Hotham, den Aroeriet; ~ 12733 1Kro 11:45 | 45 Jediael, de zoon van Simri, en Joha, 12734 1Kro 11:45 | en Joha, zijn broeder, de Tiziet; ~ 12735 1Kro 11:46 | en Jeribai, en Josavia, de zonen van Elnaam; en Jithma, 12736 1Kro 11:46 | zonen van Elnaam; en Jithma, de Moabiet; ~ 12737 1Kro 12:1 | Kis; zij waren ook onder de helden, die tot dien krijg 12738 1Kro 12:2 | den boog; zij waren van de broederen van Saul, uit 12739 1Kro 12:3 | Azmaveth, en Beracha, en Jehu, de Anathothiet. ~ 12740 1Kro 12:4 | 4 En Jismaja, de Gibeoniet, was een held 12741 1Kro 12:4 | Gibeoniet, was een held onder de dertig, en over dertig gesteld; 12742 1Kro 12:4 | en Johanan, en Jozabad, de Gederathiet; ~ 12743 1Kro 12:5 | en Semarja, en Sefatja, de Harufiet; ~ 12744 1Kro 12:6 | en Joezer, en Jasobam, de Korahieten; ~ 12745 1Kro 12:7 | 7 En Joela en Zebadja, de zonen van Jeroham, van Gedor. ~ 12746 1Kro 12:8 | 8 Ook scheidden zich van de Gadieten af tot David, in 12747 1Kro 12:8 | David, in die vesting naar de woestijn, kloeke helden, 12748 1Kro 12:8 | leeuwen; en zij waren als de reeen op de bergen in snelheid. ~ 12749 1Kro 12:8 | zij waren als de reeen op de bergen in snelheid. ~ 12750 1Kro 12:9 | Ezer was het hoofd; Obadja de tweede; Eliab de derde; ~ 12751 1Kro 12:9 | Obadja de tweede; Eliab de derde; ~ 12752 1Kro 12:10 | 10 Mismanna de vierde; Jirmeja de vijfde; ~ 12753 1Kro 12:10 | Mismanna de vierde; Jirmeja de vijfde; ~ 12754 1Kro 12:11 | 11 Attai de zesde; Eliel de zevende; ~ 12755 1Kro 12:11 | 11 Attai de zesde; Eliel de zevende; ~ 12756 1Kro 12:12 | 12 Johanan de achtste; Elzabad de negende; ~ 12757 1Kro 12:12 | Johanan de achtste; Elzabad de negende; ~ 12758 1Kro 12:13 | 13 Jirmeja de tiende; Machbannai de elfde. ~ 12759 1Kro 12:13 | Jirmeja de tiende; Machbannai de elfde. ~ 12760 1Kro 12:14 | 14 Dezen waren van de kinderen van Gad, hoofden 12761 1Kro 12:14 | hoofden des heirs; een van de kleinsten was over honderd, 12762 1Kro 12:14 | kleinsten was over honderd, en de grootste over duizend. ~ 12763 1Kro 12:15 | zelfden zijn het, die over de Jordaan gingen in de eerste 12764 1Kro 12:15 | over de Jordaan gingen in de eerste maand, toen dezelve 12765 1Kro 12:15 | oevers; en zij verdreven al de inwoners der laagten, tegen 12766 1Kro 12:16 | 16 Er kwamen ook van de kinderen van Benjamin en 12767 1Kro 12:16 | van Benjamin en Juda op de vesting tot David. ~ 12768 1Kro 12:17 | wrevel in mijn handen is, de God onzer vaderen zie het, 12769 1Kro 12:18 | 18 En de Geest toog Amasai aan, den 12770 1Kro 12:19 | tot David, toen hij met de Filistijnen kwam, om tegen 12771 1Kro 12:19 | zij hen niet hielpen; want de vorsten der Filistijnen 12772 1Kro 12:23 | 23 En dit zijn de getallen der hoofden dergenen, 12773 1Kro 12:24 | 24 Van de kinderen van Juda, die rondassen 12774 1Kro 12:25 | 25 Van de kinderen van Simeon, kloeke 12775 1Kro 12:26 | 26 Van de kinderen van Levi, vier 12776 1Kro 12:29 | 29 En van de kinderen van Benjamin, de 12777 1Kro 12:29 | de kinderen van Benjamin, de broederen van Saul, drie 12778 1Kro 12:30 | 30 En van de kinderen van Efraim, twintig 12779 1Kro 12:32 | 32 En van de kinderen van Issaschar, 12780 1Kro 12:32 | waren in het verstand van de tijden, om te weten wat 12781 1Kro 12:35 | 35 En uit de Danieten, ten strijde toegerust, 12782 1Kro 12:37 | 37 En van gene zijde van de Jordaan, van de Rubenieten, 12783 1Kro 12:37 | zijde van de Jordaan, van de Rubenieten, en Gadieten, 12784 1Kro 12:40 | 40 En ook de naasten aan hen, tot aan 12785 1Kro 13:1 | En David hield raad met de oversten der duizenden en 12786 1Kro 13:2 | 2 En David zeide tot de ganse gemeente van Israel: 12787 1Kro 13:2 | alle landen van Israel, en de priesters en Levieten, die 12788 1Kro 13:2 | Levieten, die met hen zijn in de steden, met haar voorsteden, 12789 1Kro 13:3 | 3 En laat ons de ark onzes Gods tot ons wederhalen, 12790 1Kro 13:3 | wederhalen, want wij hebben ze in de dagen van Saul niet gezocht. ~ 12791 1Kro 13:4 | 4 Toen zeide de ganse gemeente, dat men 12792 1Kro 13:4 | want die zaak was recht in de ogen des gansen volks. ~ 12793 1Kro 13:5 | daar men komt te Hamath, om de ark Gods te brengen van 12794 1Kro 13:6 | dat hij van daar ophaalde de ark Gods, des HEEREN, Die 12795 1Kro 13:6 | des HEEREN, Die tussen de cherubim woont, waar de 12796 1Kro 13:6 | de cherubim woont, waar de Naam wordt aangeroepen. ~ 12797 1Kro 13:7 | 7 En zij voerden de ark Gods op een nieuwen 12798 1Kro 13:9 | strekte Uza zijn hand uit, om de ark te houden, want de runderen 12799 1Kro 13:9 | om de ark te houden, want de runderen struikelden. ~ 12800 1Kro 13:10 | 10 Toen ontstak de toorn des HEEREN over Uza, 12801 1Kro 13:10 | hand had uitgestrekt aan de ark; en hij stierf aldaar 12802 1Kro 13:11 | 11 En David ontstak, dat de HEERE een scheur gescheurd 12803 1Kro 13:12 | dage, zeggende: Hoe zal ik de ark Gods tot mij brengen? ~ 12804 1Kro 13:13 | 13 Daarom liet David de ark niet tot zich brengen 12805 1Kro 13:13 | niet tot zich brengen in de stad Davids, maar deed ze 12806 1Kro 13:14 | 14 Alzo bleef de ark Gods bij het huisgezin 12807 1Kro 13:14 | zijn huis, drie maanden; en de HEERE zegende het huis van 12808 1Kro 14:1 | 1 Toen zond Hiram, de koning van Tyrus, boden 12809 1Kro 14:2 | En David merkte, dat hem de HEERE tot koning bevestigd 12810 1Kro 14:4 | 4 Dit nu zijn de namen der kinderen, die 12811 1Kro 14:8 | 8 Toen de Filistijnen hoorden, dat 12812 1Kro 14:8 | ganse Israel, zo togen al de Filistijnen op om David 12813 1Kro 14:9 | 9 Toen de Filistijnen kwamen, zo spreidden 12814 1Kro 14:9 | spreidden zij zich uit in de laagte van Refaim. ~ 12815 1Kro 14:10 | Zal ik optrekken tegen de Filistijnen, en zult Gij 12816 1Kro 14:10 | hen in mijn hand geven? En de HEERE zeide tot hem: Trek 12817 1Kro 14:13 | 13 Doch de Filistijnen voeren nog voort, 12818 1Kro 14:14 | en kom tot hen tegenover de moerbezienbomen. ~ 12819 1Kro 14:15 | het geruis van een gang in de toppen der moerbezienbomen, 12820 1Kro 14:17 | uit in al die landen; en de HEERE gaf Zijn verschrikking 12821 1Kro 15:2 | zeide David: Niemand mag de ark Gods dragen, dan de 12822 1Kro 15:2 | de ark Gods dragen, dan de Levieten; want die heeft 12823 1Kro 15:2 | Levieten; want die heeft de HEERE verkoren, om de ark 12824 1Kro 15:2 | heeft de HEERE verkoren, om de ark Gods te dragen, en om 12825 1Kro 15:3 | Israel te Jeruzalem, om de ark des HEEREN op te halen 12826 1Kro 15:4 | 4 En David verzamelde de kinderen van Aaron en de 12827 1Kro 15:4 | de kinderen van Aaron en de Levieten. ~ 12828 1Kro 15:5 | 5 Van de kinderen van Kehath was 12829 1Kro 15:6 | 6 Van de kinderen van Merari was 12830 1Kro 15:7 | 7 Van de kinderen van Gersom was 12831 1Kro 15:8 | 8 Uit de kinderen van Elizafan was 12832 1Kro 15:9 | 9 Uit de kinderen van Hebron was 12833 1Kro 15:10 | 10 Uit de kinderen van Uzziel was 12834 1Kro 15:11 | 11 En David riep de priesters Zadok en Abjathar, 12835 1Kro 15:11 | priesters Zadok en Abjathar, en de Levieten Uriel, Asaja en 12836 1Kro 15:12 | hoofden der vaderen onder de Levieten; heiligt u, gij 12837 1Kro 15:12 | en uw broeders, dat gij de ark des HEEREN, des Gods 12838 1Kro 15:13 | eerste dit niet deedt, heeft de HEERE, onze God, onder ons 12839 1Kro 15:14 | 14 Zo heiligden zich dan de priesters en Levieten, om 12840 1Kro 15:14 | priesters en Levieten, om de ark des HEEREN, des Gods 12841 1Kro 15:15 | 15 En de kinderen der Levieten droegen 12842 1Kro 15:15 | kinderen der Levieten droegen de ark Gods op hun schouderen, 12843 1Kro 15:15 | Gods op hun schouderen, met de draagbomen, die op hen waren, 12844 1Kro 15:16 | 16 En David zeide tot de oversten der Levieten, dat 12845 1Kro 15:16 | Levieten, dat zij hun broeders, de zangers, stellen zouden 12846 1Kro 15:16 | doen horen, verheffende de stem met blijdschap. ~ 12847 1Kro 15:17 | 17 Zo stelden dan de Levieten Heman, den zoon 12848 1Kro 15:17 | zoon van Berechja; en uit de zonen van Merari, hun broederen, 12849 1Kro 15:18 | met hen hun broeders van de tweede orde: Zecharja, Ben 12850 1Kro 15:18 | en Obed-Edom, en Jeiel, de poortiers. ~ 12851 1Kro 15:19 | 19 De zangers nu, Heman, Asaf 12852 1Kro 15:21 | en Azazja, met harpen op de Scheminith, om den toon 12853 1Kro 15:22 | 22 En Chenanja, de overste der Levieten, was 12854 1Kro 15:24 | en Benaja, en Eliezer, de priesters, trompetten met 12855 1Kro 15:24 | trompetten met trompetten voor de ark Gods; en Obed-Edom en 12856 1Kro 15:25 | geschiedde nu, dat David en de oudsten van Israel, en de 12857 1Kro 15:25 | de oudsten van Israel, en de oversten der duizenden, 12858 1Kro 15:25 | duizenden, henengingen, om de ark des verbonds des HEEREN 12859 1Kro 15:26 | geschiedde het, doordien dat God de Levieten hielp, die de ark 12860 1Kro 15:26 | God de Levieten hielp, die de ark des verbonds des HEEREN 12861 1Kro 15:27 | van fijn linnen; ook al de Levieten, die de ark droegen, 12862 1Kro 15:27 | ook al de Levieten, die de ark droegen, en de zangers, 12863 1Kro 15:27 | die de ark droegen, en de zangers, en Chenanja, de 12864 1Kro 15:27 | de zangers, en Chenanja, de overste van het opheffen 12865 1Kro 15:28 | Alzo bracht gans Israel de ark des verbonds des HEEREN 12866 1Kro 15:29 | Het geschiedde nu, toen de ark des verbonds des HEEREN 12867 1Kro 15:29 | verbonds des HEEREN tot aan de stad Davids gekomen was, 12868 1Kro 15:29 | gekomen was, dat Michal, de dochter van Saul, door een 12869 1Kro 16:1 | 1 Toen zij de ark Gods inbrachten, zo 12870 1Kro 16:2 | David het brandoffer en de dankofferen geeindigd had 12871 1Kro 16:3 | Israel, van den man tot de vrouw, een iegelijk een 12872 1Kro 16:4 | 4 En hij stelde voor de ark des HEEREN sommigen 12873 1Kro 16:4 | des HEEREN sommigen uit de Levieten tot dienaars, en 12874 1Kro 16:5 | was het hoofd, en Zecharja de tweede na hem; Jeiel, en 12875 1Kro 16:6 | Maar Benaja en Jahaziel, de priesters, steeds met trompetten 12876 1Kro 16:6 | steeds met trompetten voor de ark des verbonds van God. ~ 12877 1Kro 16:8 | Zijn daden bekend onder de volken. ~ 12878 1Kro 16:12 | Zijner wondertekenen, en de oordelen Zijns monds; ~ 12879 1Kro 16:14 | 14 Hij is de HEERE, onze God; Zijn oordelen 12880 1Kro 16:14 | Zijn oordelen zijn over de gehele aarde. ~ 12881 1Kro 16:24 | 24 Vertelt Zijn eer onder de heidenen, Zijn wonderwerken 12882 1Kro 16:25 | 25 Want de HEERE is groot, en zeer 12883 1Kro 16:26 | 26 Want al de goden der volken zijn afgoden; 12884 1Kro 16:26 | volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt. ~ 12885 1Kro 16:26 | afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt. ~ 12886 1Kro 16:29 | 29 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, brengt 12887 1Kro 16:29 | aangezicht; aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms. ~ 12888 1Kro 16:30 | gij, gehele aarde! Ook zal de wereld bevestigd worden, 12889 1Kro 16:31 | 31 Dat de hemelen zich verblijden, 12890 1Kro 16:31 | hemelen zich verblijden, en de aarde verheuge zich, en 12891 1Kro 16:31 | verheuge zich, en dat men onder de heidenen zegge: De HEERE 12892 1Kro 16:31 | onder de heidenen zegge: De HEERE regeert. ~ 12893 1Kro 16:32 | 32 Dat de zee bruise met haar volheid, 12894 1Kro 16:33 | 33 Dan zullen de bomen des wouds juichen 12895 1Kro 16:33 | HEEREN, omdat Hij komt, om de aarde te richten. ~ 12896 1Kro 16:35 | verzamel ons, en red ons van de heidenen, dat wij Uw heiligen 12897 1Kro 16:36 | 36 Geloofd zij de HEERE, de God Israels, van 12898 1Kro 16:36 | 36 Geloofd zij de HEERE, de God Israels, van eeuwigheid 12899 1Kro 16:37 | Alzo liet hij daar, voor de ark des verbonds des HEEREN, 12900 1Kro 16:37 | geduriglijk te dienen voor de ark, naardat op elken dag 12901 1Kro 16:39 | Zadok, en zijn broederen, de priesters, voor den tabernakel 12902 1Kro 16:39 | tabernakel des HEEREN op de hoogte, welke te Gibeon 12903 1Kro 16:40 | 40 Om den HEERE de brandofferen geduriglijk 12904 1Kro 16:40 | wat er geschreven staat in de wet des HEEREN, die Hij 12905 1Kro 16:41 | hen Heman en Jeduthun, en de overige uitgelezenen, die 12906 1Kro 16:42 | instrumenten der muziek Gods; maar de zonen van Jeduthun waren 12907 1Kro 16:42 | zonen van Jeduthun waren aan de poort. ~ 12908 1Kro 17:1 | in een cederen huis, maar de ark des verbonds des HEEREN 12909 1Kro 17:4 | Mijn knecht: Alzo zegt de HEERE: Gij zult Mij geen 12910 1Kro 17:6 | woord gesproken tot een van de richters van Israel, denwelken 12911 1Kro 17:7 | knecht, tot David: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Ik 12912 1Kro 17:7 | heirscharen: Ik heb u van de schaapskooi genomen, van 12913 1Kro 17:7 | schaapskooi genomen, van achter de schapen, opdat gij een voorganger 12914 1Kro 17:8 | een naam gemaakt, gelijk de naam is der groten, die 12915 1Kro 17:8 | naam is der groten, die op de aarde zijn. ~ 12916 1Kro 17:9 | weder gedreven worde; en de kinderen der verkeerdheid 12917 1Kro 17:10 | te kennen gegeven, dat u de HEERE een huis bouwen zal. ~ 12918 1Kro 17:16 | 16 Toen kwam de koning David in, en bleef 12919 1Kro 17:18 | daartoe voegen, vanwege de eer aan Uw knecht? Doch 12920 1Kro 17:21 | Israel, een enig volk op de aarde, hetwelk God heengegaan 12921 1Kro 17:21 | verschrikkelijke dingen, met de heidenen uit te stoten van 12922 1Kro 17:24 | eeuwigheid, dat men zegge: De HEERE der heirscharen, de 12923 1Kro 17:24 | De HEERE der heirscharen, de God van Israel, is Israels 12924 1Kro 18:1 | geschiedde nu na dezen, dat David de Filistijnen sloeg, en hen 12925 1Kro 18:2 | 2 Hij sloeg ook de Moabieten, alzo dat de Moabieten 12926 1Kro 18:2 | ook de Moabieten, alzo dat de Moabieten Davids knechten 12927 1Kro 18:3 | zijn hand te stellen aan de rivier Frath. ~ 12928 1Kro 18:4 | en David ontzenuwde al de wagen paarden; doch hij 12929 1Kro 18:5 | 5 En de Syriers van Damaskus kwamen, 12930 1Kro 18:5 | helpen; maar David sloeg van de Syriers twee en twintig 12931 1Kro 18:6 | Syrie van Damaskus, alzo dat de Syriers Davids knechten 12932 1Kro 18:6 | geschenken brengende. En de HEERE behoedde David overal, 12933 1Kro 18:7 | 7 En David nam de gouden schilden, die bij 12934 1Kro 18:8 | Hadar-ezer; daarvan heeft Salomo de koperen zee, en de pilaren, 12935 1Kro 18:8 | Salomo de koperen zee, en de pilaren, en de koperen vaten 12936 1Kro 18:8 | koperen zee, en de pilaren, en de koperen vaten gemaakt. ~ 12937 1Kro 18:9 | 9 Toen Thou, de koning van Hamath, hoorde, 12938 1Kro 18:9 | Hamath, hoorde, dat David de ganse heirkracht van Hadar-ezer, 12939 1Kro 18:11 | 11 Deze heiligde de koning David ook den HEERE, 12940 1Kro 18:11 | medegebracht had van al de heidenen: van de Edomieten, 12941 1Kro 18:11 | van al de heidenen: van de Edomieten, en van de Moabieten, 12942 1Kro 18:11 | van de Edomieten, en van de Moabieten, en van de kinderen 12943 1Kro 18:11 | van de Moabieten, en van de kinderen Ammons, en van 12944 1Kro 18:11 | kinderen Ammons, en van de Filistijnen, en van de Amalekieten. ~ 12945 1Kro 18:11 | van de Filistijnen, en van de Amalekieten. ~ 12946 1Kro 18:12 | 12 Ook sloeg Abisai, de zoon van Zeruja, de Edomieten 12947 1Kro 18:12 | Abisai, de zoon van Zeruja, de Edomieten in het Zoutdal, 12948 1Kro 18:13 | bezetting in Edom, zodat al de Edomieten Davids knechten 12949 1Kro 18:13 | Davids knechten werden; en de HEERE behoedde David overal, 12950 1Kro 18:15 | 15 Joab nu, de zoon van Zeruja, was over 12951 1Kro 18:15 | over het heir; en Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier; ~ 12952 1Kro 18:16 | 16 En Zadok, de zoon van Ahitub, en Abimelech, 12953 1Kro 18:16 | van Ahitub, en Abimelech, de zoon van Abjathar, waren 12954 1Kro 18:17 | 17 En Benaja, de zoon van Jojada, was over 12955 1Kro 18:17 | zoon van Jojada, was over de Krethi en Plethi; maar de 12956 1Kro 18:17 | de Krethi en Plethi; maar de zonen van David waren de 12957 1Kro 18:17 | de zonen van David waren de eersten aan de hand des 12958 1Kro 18:17 | David waren de eersten aan de hand des konings. ~  ~  12959 1Kro 19:1 | geschiedde nu na dezen, dat David de Filistijnen sloeg, en hen 12960 1Kro 19:2 | 2 Hij sloeg ook de Moabieten, alzo dat de Moabieten 12961 1Kro 19:2 | ook de Moabieten, alzo dat de Moabieten Davids knechten 12962 1Kro 19:3 | zijn hand te stellen aan de rivier Frath. ~ 12963 1Kro 19:4 | en David ontzenuwde al de wagen paarden; doch hij 12964 1Kro 19:5 | 5 En de Syriers van Damaskus kwamen, 12965 1Kro 19:5 | helpen; maar David sloeg van de Syriers twee en twintig 12966 1Kro 19:6 | Syrie van Damaskus, alzo dat de Syriers Davids knechten 12967 1Kro 19:6 | geschenken brengende. En de HEERE behoedde David overal, 12968 1Kro 19:7 | 7 En David nam de gouden schilden, die bij 12969 1Kro 19:8 | Hadar-ezer; daarvan heeft Salomo de koperen zee, en de pilaren, 12970 1Kro 19:8 | Salomo de koperen zee, en de pilaren, en de koperen vaten 12971 1Kro 19:8 | koperen zee, en de pilaren, en de koperen vaten gemaakt. ~ 12972 1Kro 19:9 | 9 Toen Thou, de koning van Hamath, hoorde, 12973 1Kro 19:9 | Hamath, hoorde, dat David de ganse heirkracht van Hadar-ezer, 12974 1Kro 19:11 | 11 Deze heiligde de koning David ook den HEERE, 12975 1Kro 19:11 | medegebracht had van al de heidenen: van de Edomieten, 12976 1Kro 19:11 | van al de heidenen: van de Edomieten, en van de Moabieten, 12977 1Kro 19:11 | van de Edomieten, en van de Moabieten, en van de kinderen 12978 1Kro 19:11 | van de Moabieten, en van de kinderen Ammons, en van 12979 1Kro 19:11 | kinderen Ammons, en van de Filistijnen, en van de Amalekieten. ~ 12980 1Kro 19:11 | van de Filistijnen, en van de Amalekieten. ~ 12981 1Kro 19:12 | 12 Ook sloeg Abisai, de zoon van Zeruja, de Edomieten 12982 1Kro 19:12 | Abisai, de zoon van Zeruja, de Edomieten in het Zoutdal, 12983 1Kro 19:13 | bezetting in Edom, zodat al de Edomieten Davids knechten 12984 1Kro 19:13 | Davids knechten werden; en de HEERE behoedde David overal, 12985 1Kro 19:15 | 15 Joab nu, de zoon van Zeruja, was over 12986 1Kro 19:15 | over het heir; en Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier; ~ 12987 1Kro 19:16 | 16 En Zadok, de zoon van Ahitub, en Abimelech, 12988 1Kro 19:16 | van Ahitub, en Abimelech, de zoon van Abjathar, waren 12989 1Kro 19:17 | 17 En Benaja, de zoon van Jojada, was over 12990 1Kro 19:17 | zoon van Jojada, was over de Krethi en Plethi; maar de 12991 1Kro 19:17 | de Krethi en Plethi; maar de zonen van David waren de 12992 1Kro 19:17 | de zonen van David waren de eersten aan de hand des 12993 1Kro 19:17 | David waren de eersten aan de hand des konings. ~ 12994 1Kro 20:1 | geschiedde na dezen, dat Nahas, de koning der kinderen Ammons, 12995 1Kro 20:2 | troosten over zijn vader. Toen de knechten van David in het 12996 1Kro 20:3 | 3 Zo zeiden de vorsten der kinderen Ammons 12997 1Kro 20:4 | 4 Daarom nam Hanun de knechten van David, en hij 12998 1Kro 20:4 | klederen half af tot aan de heupen, en liet hen henengaan. ~ 12999 1Kro 20:5 | mannen waren zeer beschaamd. De koning dan zeide: Blijft 13000 1Kro 20:6 | 6 Toen de kinderen Ammons zagen, dat


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License