Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
david 1016
davids 151
dden 1
de 33382
debir 14
debora 10
dedagen 1
Frequency    [«  »]
-----
-----
46573 en
33382 de
19256 van
18165 het
13263 zijn

Bijbel

IntraText - Concordances

de

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382

      Book Chapter: Verse
13001 1Kro 20:6 | David, zo zond Hanun en de kinderen Ammons duizend 13002 1Kro 20:7 | dertig duizend wagenen; en de koning van Maacha en zijn 13003 1Kro 20:7 | Medeba; ook vergaderden de kinderen Ammons uit hun 13004 1Kro 20:8 | Joab en het ganse heir met de helden. ~ 13005 1Kro 20:9 | 9 Als de kinderen Ammons uitgetogen 13006 1Kro 20:9 | uitgetogen waren, zo stelden zij de slagorde voor de poort der 13007 1Kro 20:9 | stelden zij de slagorde voor de poort der stad; maar de 13008 1Kro 20:9 | de poort der stad; maar de koningen, die gekomen waren, 13009 1Kro 20:10 | 10 Toen Joab zag, dat de spits der slagorde van voren 13010 1Kro 20:10 | stelde hen in orde tegen de Syriers aan. ~ 13011 1Kro 20:11 | overige des volks gaf hij in de hand van zijn broeder Abisai, 13012 1Kro 20:11 | stelden hen in orde tegen de kinderen Ammons aan. ~ 13013 1Kro 20:12 | En hij zeide: Indien mij de Syriers te sterk worden, 13014 1Kro 20:12 | komen verlossen; en indien de kinderen Ammons u te sterk 13015 1Kro 20:13 | zijn voor ons volk, en voor de steden onzes Gods; de HEERE 13016 1Kro 20:13 | voor de steden onzes Gods; de HEERE nu doe, wat goed is 13017 1Kro 20:15 | 15 Toen de kinderen Ammons zagen, dat 13018 1Kro 20:15 | kinderen Ammons zagen, dat de Syriers vloden, zo vloden 13019 1Kro 20:15 | broeder, en zij kwamen in de stad; en Joab kwam te Jeruzalem. ~ 13020 1Kro 20:16 | 16 Als de Syriers zagen, dat zij voor 13021 1Kro 20:16 | zonden zij boden, en brachten de Syriers uit, die aan gene 13022 1Kro 20:16 | rivier woonden; en Sofach, de krijgsoverste van Hadar-ezer, 13023 1Kro 20:17 | Israel, en hij toog over de Jordaan, en hij kwam tot 13024 1Kro 20:17 | kwam tot hen, en hij stelde de slagorde tegen hen. Als 13025 1Kro 20:17 | slagorde tegen hen. Als David de slagorde tegen de Syriers 13026 1Kro 20:17 | David de slagorde tegen de Syriers gesteld had, zo 13027 1Kro 20:18 | 18 Doch de Syriers vloden voor het 13028 1Kro 20:18 | Israel, en David versloeg van de Syriers zeven duizend wagenen, 13029 1Kro 20:19 | 19 Toen de knechten van Hadar-ezer 13030 1Kro 20:19 | David, en dienden hem; en de Syriers wilden de kinderen 13031 1Kro 20:19 | hem; en de Syriers wilden de kinderen Ammons niet meer 13032 1Kro 21:1 | geschiedde nu ten tijde van de wederkomst des jaars, ten 13033 1Kro 21:1 | des jaars, ten tijde als de koningen uittrokken, zo 13034 1Kro 21:1 | uittrokken, zo voerde Joab de heirkracht, en hij verdierf 13035 1Kro 21:2 | 2En David nam de kroon huns konings van zijn 13036 1Kro 21:2 | voerde zeer veel roofs uit de stad. ~ 13037 1Kro 21:3 | was, en hij zaagde ze met de zaag, en met ijzeren dorswagens, 13038 1Kro 21:3 | en alzo deed David aan al de steden derkinderen Ammons. 13039 1Kro 21:4 | het geschiedde daarna, als de krijg met de Filistijnen 13040 1Kro 21:4 | daarna, als de krijg met de Filistijnen te Gezer opstond, 13041 1Kro 21:4 | opstond, toen sloeg Sibchai, de Husathiet, Sippai, die van 13042 1Kro 21:4 | Husathiet, Sippai, die van de kinderen van Rafa was; en 13043 1Kro 21:5 | was er nog een krijg tegen de Filistijnen, en Elhanan, 13044 1Kro 21:5 | Filistijnen, en Elhanan, de zoon van Jair, versloeg 13045 1Kro 21:7 | hoonde Israel, maar Jonathan, de zoon van Simea, den broeder 13046 1Kro 21:8 | Gath; en zij vielen door de hand van David, en door 13047 1Kro 21:8 | hand van David, en door de hand zijner knechten. ~  ~ 13048 1Kro 22:1 | 1 Toen stond de satan op tegen Israel, en 13049 1Kro 22:2 | David zeide tot Joab en tot de oversten des volks: Gaat 13050 1Kro 22:3 | 3 Toen zeide Joab: De HEERE doe tot Zijn volk, 13051 1Kro 22:4 | het woord des konings nam de overhand tegen Joab; derhalve 13052 1Kro 22:5 | 5 En Joab gaf David de som van het gestelde volk; 13053 1Kro 22:7 | En deze zaak was kwaad in de ogen Gods; daarom sloeg 13054 1Kro 22:8 | gedaan heb; maar neem toch nu de misdaad Uws knechts weg, 13055 1Kro 22:9 | 9 De HEERE nu sprak tot Gad, 13056 1Kro 22:10 | David, zeggende: Aldus zegt de HEERE: Drie dingen leg Ik 13057 1Kro 22:11 | en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Neem u uit: ~ 13058 1Kro 22:12 | zwaard des HEEREN, dat is, de pestilentie in het land, 13059 1Kro 22:12 | verdervenden engel des HEEREN in al de landpalen van Israel? Zo 13060 1Kro 22:13 | bange; laat mij toch in de hand des HEEREN vallen; 13061 1Kro 22:13 | zeer vele, maar laat mij in de hand der mensen niet vallen. ~ 13062 1Kro 22:14 | 14 De HEERE dan gaf pestilentie 13063 1Kro 22:15 | hij haar verdierf, zag het de HEERE, en het berouwde Hem 13064 1Kro 22:15 | genoeg, trek nu uw hand af. De engel des HEEREN nu stond 13065 1Kro 22:16 | des HEEREN, staande tussen de aarde en tussen den hemel, 13066 1Kro 22:16 | Jeruzalem; toen viel David, en de oudsten, bedekt met zakken, 13067 1Kro 22:18 | 18 Toen zeide de engel des HEEREN tot Gad, 13068 1Kro 22:22 | zeide tot Ornan: Geef mij de plaats des dorsvloers, dat 13069 1Kro 22:23 | maar henen, en mijn heer de koning doe wat goed is in 13070 1Kro 22:23 | deze sleden tot hout, en de tarwe tot spijsoffer; ik 13071 1Kro 22:24 | 24 En de koning David zeide tot Ornan: 13072 1Kro 22:27 | 27 En de HEERE zeide tot den engel, 13073 1Kro 22:28 | tijd, toen David zag, dat de HEERE hem geantwoord had 13074 1Kro 22:29 | 29 Want de tabernakel des HEEREN, dien 13075 1Kro 22:29 | des HEEREN, dien Mozes in de woestijn gemaakt had, en 13076 1Kro 22:29 | brandoffers, was te dier tijd op de hoogte te Gibeon. ~ 13077 1Kro 23:2 | dat men vergaderen zou de vreemdelingen, die in het 13078 1Kro 23:3 | menigte, tot nagelen aan de deuren der poorten, en tot 13079 1Kro 23:3 | deuren der poorten, en tot de samenvoegingen; ook koper 13080 1Kro 23:4 | cederenhout zonder getal; want de Sidoniers en de Tyriers 13081 1Kro 23:4 | getal; want de Sidoniers en de Tyriers brachten tot David 13082 1Kro 23:8 | dewijl gij veel bloeds op de aarde voor Mijn aangezicht 13083 1Kro 23:9 | 9 Zie, de zoon, die u geboren zal 13084 1Kro 23:11 | 11 Nu, mijn zoon, de HEERE zal met u zijn, en 13085 1Kro 23:12 | 12 Alleenlijk de HEERE geve u kloekheid en 13086 1Kro 23:12 | en dat om te onderhouden de wet des HEEREN, uws Gods. ~ 13087 1Kro 23:13 | gij waarnemen zult te doen de inzettingen en de rechten, 13088 1Kro 23:13 | te doen de inzettingen en de rechten, die de HEERE aan 13089 1Kro 23:13 | inzettingen en de rechten, die de HEERE aan Mozes geboden 13090 1Kro 23:16 | maak u op, en doe het, en de HEERE zal met u zijn. ~ 13091 1Kro 23:18 | 18 Is niet de HEERE, uw God, met ulieden, 13092 1Kro 23:18 | rondom henen? Want Hij heeft de inwoners des lands in mijn 13093 1Kro 23:19 | Gods des HEEREN; dat men de ark des verbonds des HEEREN 13094 1Kro 23:19 | des verbonds des HEEREN en de heilige vaten Gods in dit 13095 1Kro 24:2 | 2 En hij vergaderde al de vorsten van Israel, ook 13096 1Kro 24:2 | vorsten van Israel, ook de priesters en de Levieten. ~ 13097 1Kro 24:2 | Israel, ook de priesters en de Levieten. ~ 13098 1Kro 24:3 | 3 En de Levieten werden geteld, 13099 1Kro 24:6 | hen in verdelingen, naar de kinderen van Levi, Gerson, 13100 1Kro 24:7 | 7 Uit de Gersonieten waren Ladan 13101 1Kro 24:8 | 8 De kinderen van Ladan waren 13102 1Kro 24:9 | 9 De kinderen van Simei waren 13103 1Kro 24:9 | Haran, drie; dezen waren de hoofden der vaderen van 13104 1Kro 24:10 | 10 De kinderen van Simei nu waren 13105 1Kro 24:10 | Jeus, en Beria; dezen waren de kinderen van Simei; vier. ~ 13106 1Kro 24:11 | was het hoofd, en Zizza de tweede; maar Jeus en Beria 13107 1Kro 24:12 | 12 De kinderen van Kehath waren 13108 1Kro 24:13 | 13 De kinderen van Amram waren 13109 1Kro 24:13 | afgezonderd, dat hij heiligde de allerheiligste dingen, hij 13110 1Kro 24:15 | 15 De kinderen van Mozes waren 13111 1Kro 24:16 | 16 Van de kinderen van Gersom was 13112 1Kro 24:17 | 17 De kinderen van Eliezer nu 13113 1Kro 24:17 | geen andere kinderen, maar de kinderen van Rehabja vermeerderden 13114 1Kro 24:18 | 18 Van de kinderen van Jizhar was 13115 1Kro 24:19 | 19 Aangaande de kinderen van Hebron: Jeria 13116 1Kro 24:19 | Jeria was het hoofd, Amarja de tweede, Jahaziel de derde, 13117 1Kro 24:19 | Amarja de tweede, Jahaziel de derde, en Jekameam de vierde. ~ 13118 1Kro 24:19 | Jahaziel de derde, en Jekameam de vierde. ~ 13119 1Kro 24:20 | 20 Aangaande de kinderen van Uzziel: Micha 13120 1Kro 24:20 | was het hoofd, en Jissia de tweede. ~ 13121 1Kro 24:21 | 21 De kinderen van Merari waren 13122 1Kro 24:21 | Merari waren Maheli en Musi; de kinderen van Maheli waren 13123 1Kro 24:22 | zonen, maar dochters; en de kinderen van Kis, haar broeders, 13124 1Kro 24:23 | 23 De kinderen van Musi waren 13125 1Kro 24:24 | 24 Dit zijn de kinderen van Levi, naar 13126 1Kro 24:24 | het huis hunner vaderen, de hoofden der vaderen, naar 13127 1Kro 24:25 | 25 Want David had gezegd: De HEERE, de God Israels, heeft 13128 1Kro 24:25 | David had gezegd: De HEERE, de God Israels, heeft Zijn 13129 1Kro 24:26 | 26 En ook aangaande de Levieten, dat zij den tabernakel, 13130 1Kro 24:27 | 27 Want naar de laatste woorden van David 13131 1Kro 24:27 | woorden van David werden de kinderen van Levi geteld, 13132 1Kro 24:28 | hun standplaats was aan de hand der zonen van Aaron 13133 1Kro 24:28 | het huis des HEEREN, over de voorhoven, en over de kameren, 13134 1Kro 24:28 | over de voorhoven, en over de kameren, en over de reiniging 13135 1Kro 24:28 | over de kameren, en over de reiniging van alle heilige 13136 1Kro 24:29 | der toerichting, en tot de meelbloem ten spijsoffer, 13137 1Kro 24:29 | ongezuurde vladen, en tot de pannen, en tot het gerooste, 13138 1Kro 24:31 | brandofferen des HEEREN, op de sabbatten, op de nieuwe 13139 1Kro 24:31 | HEEREN, op de sabbatten, op de nieuwe maanden, en op de 13140 1Kro 24:31 | de nieuwe maanden, en op de gezette hoogtijden in getal, 13141 1Kro 24:31 | hoogtijden in getal, naar de wijze onder hen, geduriglijk, 13142 1Kro 24:32 | 32 En dat zij de wacht van de tent der samenkomst 13143 1Kro 24:32 | En dat zij de wacht van de tent der samenkomst zouden 13144 1Kro 24:32 | samenkomst zouden waarnemen, en de wacht des heiligdoms, en 13145 1Kro 24:32 | wacht des heiligdoms, en de wacht der zonen van Aaron, 13146 1Kro 25:1 | 1 Aangaande nu de kinderen van Aaron, dit 13147 1Kro 25:1 | dit waren hun verdelingen. De zonen van Aaron waren Nadab, 13148 1Kro 25:3 | verdeelde hen, en Zadok uit de kinderen van Eleazar, en 13149 1Kro 25:3 | Eleazar, en Abimelech uit de kinderen van Ithamar, naar 13150 1Kro 25:4 | 4 En van de kinderen van Eleazar werden 13151 1Kro 25:4 | hoofden der mannen, dan van de kinderen van Ithamar, als 13152 1Kro 25:4 | als zij hen afdeelden; van de kinderen van Eleazar waren 13153 1Kro 25:4 | vaderlijke huizen, maar van de kinderen van Ithamar, naar 13154 1Kro 25:5 | af, dezen met genen; want de oversten des heiligdoms 13155 1Kro 25:5 | oversten des heiligdoms en de oversten Gods waren uit 13156 1Kro 25:5 | oversten Gods waren uit de kinderen van Eleazar en 13157 1Kro 25:5 | kinderen van Eleazar en van de kinderen van Ithamar. ~ 13158 1Kro 25:6 | 6 En Semaja, de zoon van Nethaneel, de schrijver, 13159 1Kro 25:6 | de zoon van Nethaneel, de schrijver, uit de Levieten, 13160 1Kro 25:6 | Nethaneel, de schrijver, uit de Levieten, schreef hen op, 13161 1Kro 25:6 | aangezicht des konings, en van de vorsten, en van den priester 13162 1Kro 25:6 | zoon van Abjathar, en van de hoofden der vaderen onder 13163 1Kro 25:6 | hoofden der vaderen onder de priesters en onder de Levieten; 13164 1Kro 25:6 | onder de priesters en onder de Levieten; een vaderlijk 13165 1Kro 25:19 | naar hun ordening door de hand van Aaron, huns vaders; 13166 1Kro 25:19 | huns vaders; gelijk als hem de HEERE, de God Israels, geboden 13167 1Kro 25:19 | gelijk als hem de HEERE, de God Israels, geboden had. ~ 13168 1Kro 25:20 | 20 Van de overige kinderen van Levi 13169 1Kro 25:20 | kinderen van Levi nu, was van de kinderen van Amram Subael, 13170 1Kro 25:20 | kinderen van Amram Subael, van de kinderen van Subael was 13171 1Kro 25:21 | 21 Aangaande Rehabja: van de kinderen van Rehabja was 13172 1Kro 25:22 | 22 Van de Jizharieten was Selomoth; 13173 1Kro 25:22 | Jizharieten was Selomoth; van de kinderen van Selomoth was 13174 1Kro 25:23 | 23 En van de kinderen van Hebron was 13175 1Kro 25:23 | kinderen van Hebron was Jeria de eerste, Amarja de tweede, 13176 1Kro 25:23 | Jeria de eerste, Amarja de tweede, Jahaziel de derde, 13177 1Kro 25:23 | Amarja de tweede, Jahaziel de derde, Jekameam de vierde. ~ 13178 1Kro 25:23 | Jahaziel de derde, Jekameam de vierde. ~ 13179 1Kro 25:24 | 24 Van de kinderen van Uzziel was 13180 1Kro 25:24 | van Uzziel was Micha; van de kinderen van Micha was Samir; ~ 13181 1Kro 25:25 | 25 De broeder van Micha was Jissia; 13182 1Kro 25:25 | van Micha was Jissia; van de kinderen van Jissia was 13183 1Kro 25:26 | 26 De kinderen van Merari waren 13184 1Kro 25:26 | Merari waren Maheli en Musi. De kinderen van Jaazia waren 13185 1Kro 25:27 | 27 De kinderen van Merari van 13186 1Kro 25:29 | 29 Aangaande Kis: de kinderen van Kis waren Jerahmeel. ~ 13187 1Kro 25:30 | 30 En de kinderen van Musi waren 13188 1Kro 25:30 | en Jerimoth. Dezen zijn de kinderen der Levieten, naar 13189 1Kro 25:31 | loten, nevens hun broederen, de zonen van Aaron, voor het 13190 1Kro 25:31 | Zadok, en Achimelech, en van de hoofden der vaderen onder 13191 1Kro 25:31 | hoofden der vaderen onder de priesteren en onder de Levieten; 13192 1Kro 25:31 | onder de priesteren en onder de Levieten; het hoofd der 13193 1Kro 26:1 | 1 En David, mitsgaders de oversten des heirs, scheidde 13194 1Kro 26:1 | scheidde af tot den dienst, van de kinderen van Asaf, en van 13195 1Kro 26:2 | 2 Van de kinderen van Asaf waren 13196 1Kro 26:2 | kinderen van Asaf; aan de hand van Asaf, die aan des 13197 1Kro 26:3 | 3 Aangaande Jeduthun: de kinderen van Jeduthun waren 13198 1Kro 26:3 | Hasabja en Mattithja, zes; aan de handen van hun vader Jeduthun, 13199 1Kro 26:4 | 4 Aangaande Heman: de kinderen van Heman waren 13200 1Kro 26:5 | den ziener des konings, in de woorden Gods, om den hoorn 13201 1Kro 26:6 | Dezen waren altemaal aan de handen huns vaders gesteld 13202 1Kro 26:6 | dienst van het huis Gods, aan de handen van den koning, van 13203 1Kro 26:8 | 8 En zij wierpen de loten over de wacht, tegen 13204 1Kro 26:8 | zij wierpen de loten over de wacht, tegen elkander, zo 13205 1Kro 26:8 | wacht, tegen elkander, zo de kleinen, als de groten, 13206 1Kro 26:8 | elkander, zo de kleinen, als de groten, den meester met 13207 1Kro 27:1 | 1 Aangaande de verdelingen der poortiers: 13208 1Kro 27:1 | verdelingen der poortiers: van de Korahieten was Meselemja, 13209 1Kro 27:1 | Korahieten was Meselemja, de zoon van Kore, van de kinderen 13210 1Kro 27:1 | Meselemja, de zoon van Kore, van de kinderen van Asaf. ~ 13211 1Kro 27:2 | had kinderen; Zecharja was de eerstgeborene, Jediael de 13212 1Kro 27:2 | de eerstgeborene, Jediael de tweede, Zebadja de derde, 13213 1Kro 27:2 | Jediael de tweede, Zebadja de derde, Jathniel de vierde, ~ 13214 1Kro 27:2 | Zebadja de derde, Jathniel de vierde, ~ 13215 1Kro 27:3 | 3 Elam de vijfde, Johanan de zesde, 13216 1Kro 27:3 | Elam de vijfde, Johanan de zesde, Eljoenai de zevende. ~ 13217 1Kro 27:3 | Johanan de zesde, Eljoenai de zevende. ~ 13218 1Kro 27:4 | ook kinderen: Semaja was de eerstgeborene, Jozabad de 13219 1Kro 27:4 | de eerstgeborene, Jozabad de tweede, Joah de derde, en 13220 1Kro 27:4 | Jozabad de tweede, Joah de derde, en Sachar de vierde, 13221 1Kro 27:4 | Joah de derde, en Sachar de vierde, en Nethaneel de 13222 1Kro 27:4 | de vierde, en Nethaneel de vijfde. ~ 13223 1Kro 27:5 | 5 Ammiel de zesde, Issaschar de zevende, 13224 1Kro 27:5 | Ammiel de zesde, Issaschar de zevende, Peullethai de achtste; 13225 1Kro 27:5 | Issaschar de zevende, Peullethai de achtste; want God had hem 13226 1Kro 27:7 | 7 De kinderen van Semaja waren 13227 1Kro 27:8 | 8 Deze allen waren uit de kinderen van Obed-Edom; 13228 1Kro 27:10 | 10 En Hosa, uit de kinderen van Merari, had 13229 1Kro 27:10 | het hoofd; (alhoewel hij de eerstgeborene niet was, 13230 1Kro 27:11 | 11 Hilkia was de tweede, Tebalja de derde, 13231 1Kro 27:11 | Hilkia was de tweede, Tebalja de derde, Zecharja de vierde; 13232 1Kro 27:11 | Tebalja de derde, Zecharja de vierde; al de kinderen en 13233 1Kro 27:11 | Zecharja de vierde; al de kinderen en broederen van 13234 1Kro 27:12 | 12 Uit dezen waren de verdelingen der poortiers 13235 1Kro 27:12 | verdelingen der poortiers onder de hoofden der mannen, tot 13236 1Kro 27:12 | hoofden der mannen, tot de wachten tegen hun broederen, 13237 1Kro 27:13 | 13 En zij wierpen de loten, zo de kleinen als 13238 1Kro 27:13 | zij wierpen de loten, zo de kleinen als de groten, naar 13239 1Kro 27:13 | loten, zo de kleinen als de groten, naar hun vaderlijke 13240 1Kro 27:14 | raadsman was, wierp men de loten, en zijn lot is uitgekomen 13241 1Kro 27:16 | Hosa tegen het westen, met de poort Schallechet, bij den 13242 1Kro 27:17 | des daags vier; maar bij de schatkameren twee en twee. ~ 13243 1Kro 27:19 | 19 Dit zijn de verdelingen der poortiers 13244 1Kro 27:19 | verdelingen der poortiers van de kinderen der Korahieten, 13245 1Kro 27:20 | 20 Ook was, van de Levieten, Ahia over de schatten 13246 1Kro 27:20 | van de Levieten, Ahia over de schatten van het huis Gods, 13247 1Kro 27:20 | van het huis Gods, en over de schatten der geheiligde 13248 1Kro 27:21 | 21 Van de kinderen van Ladan, kinderen 13249 1Kro 27:22 | 22 De kinderen van Jehieli waren 13250 1Kro 27:22 | broeder; dezen waren over de schatten van het huis des 13251 1Kro 27:23 | 23 Voor de Amramieten, van de Jizharieten, 13252 1Kro 27:23 | Voor de Amramieten, van de Jizharieten, van de Hebronieten, 13253 1Kro 27:23 | van de Jizharieten, van de Hebronieten, van de Uzzielieten, ~ 13254 1Kro 27:23 | van de Hebronieten, van de Uzzielieten, ~ 13255 1Kro 27:24 | 24 En Sebuel, de zoon van Gersom, den zoon 13256 1Kro 27:24 | Mozes, was overste over de schatten. ~ 13257 1Kro 27:26 | broederen waren over al de schatten der heilige dingen, 13258 1Kro 27:26 | der heilige dingen, die de koning David geheiligd had, 13259 1Kro 27:26 | geheiligd had, mitsgaders de hoofden der vaderen, de 13260 1Kro 27:26 | de hoofden der vaderen, de oversten over duizenden 13261 1Kro 27:26 | duizenden en honderden, en de oversten des heirs; 13262 1Kro 27:27 | 27 Van de krijgen en van den buit 13263 1Kro 27:28 | 28 Ook alles, wat Samuel, de ziener, geheiligd had, en 13264 1Kro 27:28 | geheiligd had, en Saul, de zoon van Kis, en Abner, 13265 1Kro 27:28 | zoon van Kis, en Abner, de zoon van Ner, en Joab, de 13266 1Kro 27:28 | de zoon van Ner, en Joab, de zoon van Zeruja; al wat 13267 1Kro 27:28 | geheiligd had, was onder de hand van Selomith en zijn 13268 1Kro 27:29 | 29 Van de Jizharieten waren Chenanja 13269 1Kro 27:30 | 30 Van de Hebronieten was Hasabja, 13270 1Kro 27:30 | duizend en zevenhonderd, over de ambten van Israel op deze 13271 1Kro 27:30 | Israel op deze zijde van de Jordaan tegen het westen, 13272 1Kro 27:31 | 31 Van de Hebronieten was Jeria het 13273 1Kro 27:31 | was Jeria het hoofd, van de Hebronieten zijner geslachten 13274 1Kro 27:31 | zijner geslachten onder de vaderen; in het veertigste 13275 1Kro 27:32 | hoofden der vaderen; en de koning David stelde hen 13276 1Kro 27:32 | koning David stelde hen over de Rubenieten, en Gadieten, 13277 1Kro 27:32 | tot alle zaken Gods en de zaken des konings. ~  ~ 13278 1Kro 28:1 | 1 Dit nu zijn de kinderen Israels naar hun 13279 1Kro 28:1 | Israels naar hun getal, de hoofden der vaderen, en 13280 1Kro 28:1 | hoofden der vaderen, en de oversten der duizenden en 13281 1Kro 28:1 | van maand tot maand in al de maanden des jaars; elke 13282 1Kro 28:2 | 2 Over de eerste verdeling in de eerste 13283 1Kro 28:2 | Over de eerste verdeling in de eerste maand was Jasobam, 13284 1Kro 28:2 | eerste maand was Jasobam, de zoon van Zabdiel; en in 13285 1Kro 28:3 | 3 Hij was uit de kinderen van Perez, het 13286 1Kro 28:3 | Perez, het hoofd van al de oversten der heiren in de 13287 1Kro 28:3 | de oversten der heiren in de eerste maand. ~ 13288 1Kro 28:4 | 4 En over de verdeling in de tweede maand 13289 1Kro 28:4 | En over de verdeling in de tweede maand was Dodai, 13290 1Kro 28:4 | tweede maand was Dodai, de Ahohiet, en over zijn verdeling 13291 1Kro 28:5 | 5 De derde overste des heirs 13292 1Kro 28:5 | derde overste des heirs in de derde maand was Benaja, 13293 1Kro 28:5 | derde maand was Benaja, de zoon van Jojada, den opperambtman; 13294 1Kro 28:6 | Benaja was een held van de dertig, en over de dertig; 13295 1Kro 28:6 | held van de dertig, en over de dertig; en over zijn verdeling 13296 1Kro 28:7 | 7 De vierde, in de vierde maand, 13297 1Kro 28:7 | 7 De vierde, in de vierde maand, was Asahel, 13298 1Kro 28:7 | vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, en na 13299 1Kro 28:8 | 8 De vijfde, in de vijfde maand, 13300 1Kro 28:8 | 8 De vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, 13301 1Kro 28:8 | vijfde maand, was Samhuth, de Jizrahiet, de overste; in 13302 1Kro 28:8 | was Samhuth, de Jizrahiet, de overste; in zijn verdeling 13303 1Kro 28:9 | 9 De zesde, in de zesde maand, 13304 1Kro 28:9 | 9 De zesde, in de zesde maand, was Ira, de 13305 1Kro 28:9 | de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoiet; 13306 1Kro 28:9 | Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoiet; in zijn verdeling 13307 1Kro 28:10 | 10 De zevende, in de zevende maand, 13308 1Kro 28:10 | 10 De zevende, in de zevende maand, was Helez, 13309 1Kro 28:10 | zevende maand, was Helez, de Peloniet, uit de kinderen 13310 1Kro 28:10 | Helez, de Peloniet, uit de kinderen van Efraim; in 13311 1Kro 28:11 | 11 De achtste, in de achtste maand, 13312 1Kro 28:11 | 11 De achtste, in de achtste maand, was Sibbechai, 13313 1Kro 28:11 | achtste maand, was Sibbechai, de Husathiet, van de Zerahieten; 13314 1Kro 28:11 | Sibbechai, de Husathiet, van de Zerahieten; in zijn verdeling 13315 1Kro 28:12 | 12 De negende, in de negende maand, 13316 1Kro 28:12 | 12 De negende, in de negende maand, was Abiezer, 13317 1Kro 28:12 | negende maand, was Abiezer, de Anathothiet; van de Benjaminieten; 13318 1Kro 28:12 | Abiezer, de Anathothiet; van de Benjaminieten; in zijn verdeling 13319 1Kro 28:13 | 13 De tiende, in de tiende maand, 13320 1Kro 28:13 | 13 De tiende, in de tiende maand, was Maharai, 13321 1Kro 28:13 | tiende maand, was Maharai, de Nethofathiet, van de Zerahieten; 13322 1Kro 28:13 | Maharai, de Nethofathiet, van de Zerahieten; in zijn verdeling 13323 1Kro 28:14 | 14 De elfde, in de elfde maand, 13324 1Kro 28:14 | 14 De elfde, in de elfde maand, was Benaja, 13325 1Kro 28:14 | elfde maand, was Benaja, de Pirhathoniet, van de kinderen 13326 1Kro 28:14 | Benaja, de Pirhathoniet, van de kinderen van Efraim; in 13327 1Kro 28:15 | 15 De twaalfde, in de twaalfde 13328 1Kro 28:15 | 15 De twaalfde, in de twaalfde maand, was Heldai, 13329 1Kro 28:15 | twaalfde maand, was Heldai, de Nethofathiet, van Othniel; 13330 1Kro 28:16 | 16 Doch over de stammen van Israel waren 13331 1Kro 28:16 | Israel waren dezen: over de Rubenieten was Eliezer, 13332 1Kro 28:16 | Rubenieten was Eliezer, de zoon van Zichri, voorganger; 13333 1Kro 28:16 | Zichri, voorganger; over de Simeonieten was Sefatja, 13334 1Kro 28:16 | Simeonieten was Sefatja, de zoon van Maacha; ~ 13335 1Kro 28:17 | 17 Over de Levieten was Hasabja, de 13336 1Kro 28:17 | de Levieten was Hasabja, de zoon van Kemuel; over de 13337 1Kro 28:17 | de zoon van Kemuel; over de Aaronieten was Zadok; ~ 13338 1Kro 28:18 | Over Juda was Elihu, uit de broederen van David; over 13339 1Kro 28:18 | over Issaschar was Omri, de zoon van Michael; ~ 13340 1Kro 28:19 | Over Zebulon was Jismaja, de zoon van Obadja; over Nafthali 13341 1Kro 28:19 | over Nafthali was Jerimoth, de zoon van Azriel; ~ 13342 1Kro 28:20 | 20 Over de kinderen van Efraim was 13343 1Kro 28:20 | kinderen van Efraim was Hosea, de zoon van Azarja; over den 13344 1Kro 28:20 | stam van Manasse was Joel, de zoon van Pedaja; ~ 13345 1Kro 28:21 | Manasse, in Gilead, was Jiddo, de zoon van Zecharja; over 13346 1Kro 28:21 | over Benjamin was Jaasiel, de zoon van Abner; ~ 13347 1Kro 28:22 | 22 Over Dan was Azarel, de zoon van Jeroham. Dezen 13348 1Kro 28:22 | van Jeroham. Dezen waren de oversten der stammen van 13349 1Kro 28:23 | daar beneden waren; omdat de HEERE gezegd had, dat Hij 13350 1Kro 28:23 | vermenigvuldigen zou als de sterren des hemels. ~ 13351 1Kro 28:24 | 24 Joab, de zoon van Zeruja, had begonnen 13352 1Kro 28:24 | getal niet opgebracht in de rekening der kronieken van 13353 1Kro 28:25 | 25 En over de schatten des konings was 13354 1Kro 28:25 | des konings was Azmaveth, de zoon van Adiel; en over 13355 1Kro 28:25 | zoon van Adiel; en over de schatten op het land, in 13356 1Kro 28:25 | schatten op het land, in de steden, en in de dorpen, 13357 1Kro 28:25 | land, in de steden, en in de dorpen, en in de torens, 13358 1Kro 28:25 | en in de dorpen, en in de torens, was Jonathan, de 13359 1Kro 28:25 | de torens, was Jonathan, de zoon van Uzzia. ~ 13360 1Kro 28:26 | het akkerwerk deden, in de landbouwing, was Esri, de 13361 1Kro 28:26 | de landbouwing, was Esri, de zoon van Chelub. ~ 13362 1Kro 28:27 | 27 En over de wijngaarden was Simei, de 13363 1Kro 28:27 | de wijngaarden was Simei, de Ramathiet; maar over hetgeen 13364 1Kro 28:27 | maar over hetgeen dat van de wijnstokken kwam tot de 13365 1Kro 28:27 | de wijnstokken kwam tot de schatten des wijns, was 13366 1Kro 28:27 | schatten des wijns, was Zabdi, de Sifmiet. ~ 13367 1Kro 28:28 | 28 En over de olijfgaarden en de wilde 13368 1Kro 28:28 | over de olijfgaarden en de wilde vijgebomen, die in 13369 1Kro 28:28 | wilde vijgebomen, die in de laagte waren, was Baal-Hanan, 13370 1Kro 28:28 | laagte waren, was Baal-Hanan, de Gederiet; maar Joas was 13371 1Kro 28:28 | Gederiet; maar Joas was over de schatten der olie. ~ 13372 1Kro 28:29 | 29 En over de runderen, die in Saron weidden, 13373 1Kro 28:29 | Saron weidden, was Sitrai, de Saroniet; maar over de runderen 13374 1Kro 28:29 | de Saroniet; maar over de runderen in de laagten, 13375 1Kro 28:29 | maar over de runderen in de laagten, was Safat, de zoon 13376 1Kro 28:29 | in de laagten, was Safat, de zoon van Adlai. ~ 13377 1Kro 28:30 | 30 En over de kemelen was Obil, de Ismaeliet; 13378 1Kro 28:30 | over de kemelen was Obil, de Ismaeliet; en over de ezelinnen 13379 1Kro 28:30 | Obil, de Ismaeliet; en over de ezelinnen was Jechdeja, 13380 1Kro 28:30 | ezelinnen was Jechdeja, de Meronothiet. ~ 13381 1Kro 28:31 | het kleine vee was Jaziz, de Hageriet. Alle dezen waren 13382 1Kro 28:31 | dezen waren oversten over de have, die de koning David 13383 1Kro 28:31 | oversten over de have, die de koning David had. ~ 13384 1Kro 28:32 | ook schrijver; Jehiel nu, de zoon van Hachmoni, was bij 13385 1Kro 28:32 | zoon van Hachmoni, was bij de zonen des konings. ~ 13386 1Kro 28:33 | raad des konings; en Husai, de Archiet, was des konings 13387 1Kro 28:34 | na Achitofel was Jojada, de zoon van Benaja, en Abjathar; 13388 1Kro 29:1 | alle oversten van Israel, de oversten der stammen, en 13389 1Kro 29:1 | oversten der stammen, en de oversten der verdelingen, 13390 1Kro 29:1 | den koning dienende, en de oversten der duizenden, 13391 1Kro 29:1 | oversten der duizenden, en de oversten der honderden, 13392 1Kro 29:1 | oversten der honderden, en de oversten van alle have en 13393 1Kro 29:1 | konings en zijner zonen, met de kamerlingen, en de helden, 13394 1Kro 29:1 | met de kamerlingen, en de helden, ja, allen kloeken 13395 1Kro 29:2 | 2 En de koning David stond op zijn 13396 1Kro 29:2 | hart een huis der rust voor de ark des verbonds des HEEREN 13397 1Kro 29:2 | HEEREN te bouwen, en voor de voetbank der voeten onzes 13398 1Kro 29:4 | 4 Nu heeft mij de HEERE, de God Israels, verkoren 13399 1Kro 29:4 | 4 Nu heeft mij de HEERE, de God Israels, verkoren uit 13400 1Kro 29:4 | huis van Juda; en onder de zonen mijns vaders heeft 13401 1Kro 29:5 | uit al mijn zonen (want de HEERE heeft mij vele zonen 13402 1Kro 29:8 | 8 Nu dan, voor de ogen van het ganse Israel, 13403 1Kro 29:8 | ogen van het ganse Israel, de gemeente des HEEREN, en 13404 1Kro 29:8 | gemeente des HEEREN, en voor de oren onzes Gods, houdt en 13405 1Kro 29:8 | Gods, houdt en zoekt al de geboden des HEEREN, uws 13406 1Kro 29:9 | met een willige ziel; want de HEERE doorzoekt alle harten, 13407 1Kro 29:10 | 10 Zie nu toe, want de HEERE heeft u verkoren, 13408 1Kro 29:12 | Geest was, namelijk van de voorhoven van het huis des 13409 1Kro 29:12 | alle kameren rondom; tot de schatten van het huis Gods, 13410 1Kro 29:12 | van het huis Gods, en tot de schatten der heilige dingen; ~ 13411 1Kro 29:13 | 13 En van de verdelingen der priesteren 13412 1Kro 29:14 | vaten bij gewicht, tot al de vaten van elken dienst; ~ 13413 1Kro 29:15 | 15 En het gewicht tot de gouden kandelaars, en hun 13414 1Kro 29:15 | en zijn lampen; ook tot de zilveren kandelaars, naar 13415 1Kro 29:16 | goud naar het gewicht tot de tafelen der toerichting, 13416 1Kro 29:16 | tafel, en het zilver tot de zilveren tafelen; ~ 13417 1Kro 29:17 | 17 En louter goud tot de krauwelen, en tot de sprengbekkens, 13418 1Kro 29:17 | tot de krauwelen, en tot de sprengbekkens, en tot de 13419 1Kro 29:17 | de sprengbekkens, en tot de schotelen, en tot gouden 13420 1Kro 29:18 | weten der cherubim, die de vleugels zouden uitbreiden, 13421 1Kro 29:18 | vleugels zouden uitbreiden, en de ark des verbonds des HEEREN 13422 1Kro 29:19 | te verstaan gegeven van de hand des HEEREN, te weten 13423 1Kro 29:19 | des HEEREN, te weten al de werken dezes voorbeelds. ~ 13424 1Kro 29:20 | wees niet verslagen; want de HEERE God, mijn God, zal 13425 1Kro 29:21 | 21 En zie, daar zijn de verdelingen der priesteren 13426 1Kro 29:21 | wijsheid tot allen dienst, ook de vorsten, en het ganse volk, 13427 1Kro 30:1 | 1 Verder zeide de koning David tot de ganse 13428 1Kro 30:1 | zeide de koning David tot de ganse gemeente: God heeft 13429 1Kro 30:4 | talenten gelouterd zilver, om de wanden der huizen te overtrekken; ~ 13430 1Kro 30:5 | 5 Goud tot de gouden, en zilver tot de 13431 1Kro 30:5 | de gouden, en zilver tot de zilveren vaten, en tot alle 13432 1Kro 30:5 | en tot alle werk, door de hand der werkmeesteren te 13433 1Kro 30:6 | 6 Toen gaven vrijwillig de oversten der vaderen, en 13434 1Kro 30:6 | oversten der vaderen, en de oversten der stammen van 13435 1Kro 30:6 | der stammen van Israel, en de oversten der duizenden en 13436 1Kro 30:6 | duizenden en der honderden, en de oversten van het werk des 13437 1Kro 30:8 | het huis des HEEREN, onder de hand van Jehiel, den Gersoniet. ~ 13438 1Kro 30:9 | den HEERE vrijwillig; en de koning David verblijdde 13439 1Kro 30:10 | loofde David den HEERE voor de ogen der ganse gemeente; 13440 1Kro 30:11 | 11 Uw, o HEERE, is de grootheid, en de macht, 13441 1Kro 30:11 | HEERE, is de grootheid, en de macht, en de heerlijkheid, 13442 1Kro 30:11 | grootheid, en de macht, en de heerlijkheid, en de overwinning, 13443 1Kro 30:11 | en de heerlijkheid, en de overwinning, en de majesteit; 13444 1Kro 30:11 | heerlijkheid, en de overwinning, en de majesteit; want alles, wat 13445 1Kro 30:14 | wat is mijn volk, dat wij de macht zouden verkregen hebben, 13446 1Kro 30:20 | 20 Daarna zeide David tot de ganse gemeente: Looft nu 13447 1Kro 30:20 | HEERE, uw God! Toen loofde de ganse gemeente den HEERE, 13448 1Kro 30:24 | 24 En al de vorsten, en helden, ja, 13449 1Kro 30:24 | vorsten, en helden, ja, ook al de zonen van den koning David, 13450 1Kro 30:24 | den koning David, gaven de hand, dat zij onder den 13451 1Kro 30:25 | 25 En de HEERE maakte Salomo groot 13452 1Kro 30:25 | Salomo groot ten hoogste voor de ogen van gans Israel; en 13453 1Kro 30:26 | 26 Zo heeft dan David, de zoon van Isai, geregeerd 13454 1Kro 30:27 | 27 De dagen nu, die hij geregeerd 13455 1Kro 30:29 | 29 De geschiedenissen nu van den 13456 1Kro 30:29 | nu van den koning David, de eerste en de laatste, ziet, 13457 1Kro 30:29 | koning David, de eerste en de laatste, ziet, die zijn 13458 1Kro 30:29 | die zijn geschreven in de geschiedenissen van Samuel, 13459 1Kro 30:29 | Samuel, den ziener, en in de geschiedenissen van den 13460 1Kro 30:29 | den profeet Nathan, en in de geschiedenissen van Gad, 13461 1Kro 30:30 | koninkrijk, en zijn macht, en de tijden, die over hem verlopen 13462 1Kro 30:30 | over Israel, en over al de koninkrijken der landen. ~  ~ 13463 2Kro 1:1 | 1 En Salomo, de zoon van David, werd versterkt 13464 2Kro 1:1 | in zijn koninkrijk, want de HEERE, zijn God, was met 13465 2Kro 1:2 | tot het ganse Israel, tot de oversten der duizenden en 13466 2Kro 1:2 | en der honderden, en tot de richteren, en tot alle vorsten 13467 2Kro 1:2 | vorsten in gans Israel, de hoofden der vaderen; ~ 13468 2Kro 1:3 | gingen henen, Salomo en de ganse gemeente met hem, 13469 2Kro 1:3 | ganse gemeente met hem, naar de hoogte, die te Gibeon was; 13470 2Kro 1:3 | Gibeon was; want daar was de tent der samenkomst Gods, 13471 2Kro 1:3 | samenkomst Gods, die Mozes, de knecht des HEEREN, in de 13472 2Kro 1:3 | de knecht des HEEREN, in de woestijn gemaakt had. ~ 13473 2Kro 1:4 | 4 (Maar de ark Gods had David van Kirjath-Jearim 13474 2Kro 1:5 | koperen altaar, dat Bezaleel, de zoon van Uri, den zoon van 13475 2Kro 1:5 | des HEEREN; Salomo nu en de gemeente bezochten hetzelve. ~ 13476 2Kro 1:6 | koperen altaar, dat aan de tent der samenkomst was; 13477 2Kro 1:11 | goederen, noch eer, noch de ziel uwer haters, noch ook 13478 2Kro 1:12 | 12 De wijsheid, en de wetenschap 13479 2Kro 1:12 | 12 De wijsheid, en de wetenschap is u gegeven; 13480 2Kro 1:13 | Salomo te Jeruzalem, van de hoogte, die te Gibeon is, 13481 2Kro 1:13 | die te Gibeon is, van voor de tent der samenkomst; en 13482 2Kro 1:14 | had; en hij legde ze in de wagensteden, en bij den 13483 2Kro 1:15 | 15 En de koning maakte het zilver 13484 2Kro 1:15 | Jeruzalem te zijn als stenen, en de cederen maakte hij te zijn 13485 2Kro 1:15 | wilde vijgebomen, die in de laagten zijn, in menigte. ~ 13486 2Kro 1:16 | aangaande het linnengaren, de kooplieden des konings namen 13487 2Kro 1:17 | koningen der Hethieten, en voor de koningen van Syrie. ~  ~ 13488 2Kro 2:4 | aangezicht aan te steken, en voor de toerichting des gedurigen 13489 2Kro 2:4 | gedurigen broods, en voor de brandofferen des morgens 13490 2Kro 2:4 | morgens en des avonds, op de sabbatten, en op de nieuwe 13491 2Kro 2:4 | op de sabbatten, en op de nieuwe maanden, en op de 13492 2Kro 2:4 | de nieuwe maanden, en op de gezette hoogtijden des HEEREN, 13493 2Kro 2:6 | 6 Doch wie zou de kracht hebben, om voor Hem 13494 2Kro 2:6 | een huis te bouwen, dewijl de hemelen, ja, de hemel der 13495 2Kro 2:6 | dewijl de hemelen, ja, de hemel der hemelen, Hem niet 13496 2Kro 2:7 | graveerselen te graveren, met de wijzen, die bij mij zijn 13497 2Kro 2:11 | 11 Huram nu, de koning van Tyrus, antwoordde 13498 2Kro 2:11 | zond tot Salomo: Daarom dat de HEERE Zijn volk lief heeft, 13499 2Kro 2:12 | zeide Huram: Geloofd zij de HEERE, de God Israels, Die 13500 2Kro 2:12 | Huram: Geloofd zij de HEERE, de God Israels, Die den hemel


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License