1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382
Book Chapter: Verse
16001 Est 17:2 | knechten des konings, die in de poort des konings waren,
16002 Est 17:2 | zich neder voor Haman; want de koning had alzo van hem
16003 Est 17:3 | 3 Toen zeiden de knechten des konings, die
16004 Est 17:3 | knechten des konings, die in de poort des konings waren,
16005 Est 17:4 | kennen, opdat zij zagen, of de woorden van Mordechai bestaan
16006 Est 17:6 | hij aan Mordechai alleen de hand zou slaan (want men
16007 Est 17:6 | aangewezen); maar Haman zocht al de Joden, die in het ganse
16008 Est 17:7 | 7 In de eerste maand (deze is de
16009 Est 17:7 | de eerste maand (deze is de maand Nisan) in het twaalfde
16010 Est 17:7 | van maand tot maand, tot de twaalfde maand toe; deze
16011 Est 17:7 | twaalfde maand toe; deze is de maand Adar. ~
16012 Est 17:8 | verstrooid en verdeeld onder de volken in al de landschappen
16013 Est 17:8 | verdeeld onder de volken in al de landschappen uws koninkrijks;
16014 Est 17:8 | wetten zijn verscheiden van de wetten aller volken; ook
16015 Est 17:9 | talenten zilvers opwegen in de handen dergenen, die het
16016 Est 17:10 | 10 Toen trok de koning zijn ring van zijn
16017 Est 17:11 | 11 En de koning zeide tot Haman:
16018 Est 17:12 | 12 Toen werden de schrijvers des konings geroepen,
16019 Est 17:12 | des konings geroepen, in de eerste maand, op den dertienden
16020 Est 17:12 | alles, wat Haman beval, aan de stadhouders des konings,
16021 Est 17:12 | stadhouders des konings, en aan de landvoogden, die over elk
16022 Est 17:12 | landschap waren, en aan de vorsten van elk volk, elk
16023 Est 17:13 | 13 De brieven nu werden gezonden
16024 Est 17:13 | nu werden gezonden door de hand der lopers tot al de
16025 Est 17:13 | de hand der lopers tot al de landschappen des konings,
16026 Est 17:13 | verdelgen, doden en verdoen al de Joden, van den jonge tot
16027 Est 17:13 | jonge tot den oude toe, de kleine kinderen en de vrouwen,
16028 Est 17:13 | toe, de kleine kinderen en de vrouwen, op een dag, op
16029 Est 17:13 | twaalfde maand (deze is de maand Adar), en dat men
16030 Est 17:14 | 14 De inhoud van het schrift was,
16031 Est 17:15 | 15 De lopers gingen uit, voortgedrongen
16032 Est 17:15 | het woord des konings, en de wet werd uitgegeven in den
16033 Est 17:15 | uitgegeven in den burg Susan. En de koning en Haman zaten en
16034 Est 17:15 | Haman zaten en dronken, doch de stad Susan was verward. ~ ~ ~ ~ ~
16035 Est 19 | tegenover het huis des konings; de koning nu zat op zijn koninklijken
16036 Est 19 | koninklijke huis, tegenover de deur van het huis. ~
16037 Est 19:1 | En het geschiedde, toen de koning de koningin ~
16038 Est 19:1 | geschiedde, toen de koning de koningin ~
16039 Est 20 | genade in zijn ogen, zodat de koning den gouden scepter,
16040 Est 22 | en roerde de spits des scepters aan. ~
16041 Est 22:1 | 3 Toen zeide de koning tot haar: Wat is
16042 Est 23 | gegeven worden, ook tot de helft des koninkrijks. ~
16043 Est 24 | koning goeddunkt, zo kome de koning met Haman heden tot
16044 Est 24:1 | 5 Toen zeide de koning: Doet Haman spoeden,
16045 Est 25 | Als nu de koning met Haman tot den
16046 Est 26:1 | 6 Zo zeide de koning tot ~
16047 Est 27 | zal geschieden, ook tot de helft des koninkrijks. ~
16048 Est 28:1 | ik genade gevonden heb in de ogen des konings, en indien
16049 Est 28:1 | verzoek te doen, zo kome de koning met Haman tot den
16050 Est 28:2 | toen Haman Mordechai zag in de poort des konings, en dat
16051 Est 28:4 | 11 En Haman vertelde hun de heerlijkheid zijns rijkdoms,
16052 Est 28:4 | heerlijkheid zijns rijkdoms, en de veelheid zijner zonen, en
16053 Est 28:4 | zonen, en alles, waarin de koning hem groot gemaakt
16054 Est 28:4 | hij hem verheven had boven de vorsten en knechten des
16055 Est 28:5 | Verder zeide Haman: Ook heeft de koningin ~
16056 Est 29:1 | Mordechai zie zitten in de poort des konings. ~
16057 Est 29:2 | Haman goed, en hij deed de galg maken. ~ ~ ~ ~ ~
16058 Est 30:1 | In denzelfden nacht was de slaap van den koning geweken,
16059 Est 30:1 | boek der gedachtenissen, de kronieken, brengen zou;
16060 Est 30:1 | brengen zou; en zij werden in de tegenwoordigheid des konings
16061 Est 30:2 | kamerlingen des konings, uit de dorpelwachters, die de hand
16062 Est 30:2 | uit de dorpelwachters, die de hand zochten te leggen aan
16063 Est 30:3 | 3 Toen zeide de koning: Wat eer en verhoging
16064 Est 30:3 | Mordechai hierover gedaan? En de jongelingen des konings,
16065 Est 30:4 | 4 Toen zeide de koning: Wie is in het voorhof? (
16066 Est 30:4 | Mordechai zou hangen aan de galg, die hij hem had doen
16067 Est 30:5 | het voorhof. Toen zeide de koning: Dat hij inkome. ~
16068 Est 30:6 | ingekomen was, zo zeide de koning tot hem: Wat zal
16069 Est 30:6 | man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft?
16070 Est 30:6 | zijn hart: Tot wien heeft de koning een welbehagen, om
16071 Est 30:7 | Den man, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft, ~
16072 Est 30:8 | koninklijke kleed brengen, dat de koning pleegt aan te trekken,
16073 Est 30:8 | trekken, en het paard, waarop de koning pleegt te rijden;
16074 Est 30:8 | pleegt te rijden; en dat de koninklijke kroon op zijn
16075 Est 30:9 | kleed en dat paard geven in de hand van een uit de vorsten
16076 Est 30:9 | geven in de hand van een uit de vorsten des konings, van
16077 Est 30:9 | vorsten des konings, van de grootste heren, en men zal
16078 Est 30:9 | aantrekken, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft;
16079 Est 30:9 | dat paard doen rijden door de straten der stad, en men
16080 Est 30:9 | man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft! ~
16081 Est 30:10 | 10 Toen zeide de koning tot Haman: Haast
16082 Est 30:10 | Mordechai, den Jood, dien aan de poort des konings zit; en
16083 Est 30:11 | en deed hem rijden door de straten der stad, en hij
16084 Est 30:11 | man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft! ~
16085 Est 30:12 | keerde Mordechai wederom tot de poort des konings; maar
16086 Est 32:1 | 1 Toen de koning met Haman gekomen
16087 Est 32:1 | gekomen was, om te drinken met de koningin ~
16088 Est 33:1 | 2 Zo zeide de koning tot ~
16089 Est 35 | zal geschieden, ook tot de helft des koninkrijks. ~
16090 Est 35:1 | 3 Toen antwoordde de koningin ~
16091 Est 36:1 | gezwegen hebben, ofschoon de onderdrukker de schade des
16092 Est 36:1 | ofschoon de onderdrukker de schade des konings geenszins
16093 Est 36:2 | 5 Toen sprak de koning Ahasveros, en zeide
16094 Est 36:2 | Ahasveros, en zeide tot de koningin ~
16095 Est 38 | De man, de onderdrukker en
16096 Est 38 | De man, de onderdrukker en vijand,
16097 Est 38:1 | 7 En de koning stond op in zijn
16098 Est 38:1 | Haman bleef staan, om van de koningin ~
16099 Est 39 | hij zag, dat het kwaad van de koning over hem ten volle
16100 Est 39:1 | 8 Toen de koning wederkwam uit den
16101 Est 40 | Toen zeide de koning: Zou hij ook wel
16102 Est 40 | koning: Zou hij ook wel de koningin verkrachten bij
16103 Est 40:1 | 9 En Charbona, een van de kamerlingen, voor het aanschijn
16104 Est 40:1 | staande, zeide: Ook zie, de galg, welke Haman gemaakt
16105 Est 40:1 | vijftig ellen hoog. Toen zeide de koning: Hang hem daaraan. ~
16106 Est 40:2 | Alzo hingen zij Haman aan de galg, die hij voor Mordechai
16107 Est 40:2 | Mordechai had doen bereiden; en de grimmigheid des konings
16108 Est 41:1 | Te dienzelfden dage gaf de koning Ahasveros aan de
16109 Est 41:1 | de koning Ahasveros aan de koningin ~
16110 Est 43:1 | 2 En de koning toog zijn ring af,
16111 Est 45 | zij smeekte hem, dat hij de boosheid van Haman, den
16112 Est 45 | gedachte, die hij tegen de Joden gedacht had, zou wegnemen. ~
16113 Est 45:1 | 4 De koning nu reikte den gouden
16114 Est 47:1 | er geschreven worde, dat de brieven en de gedachte van
16115 Est 47:1 | worde, dat de brieven en de gedachte van Haman, den
16116 Est 47:1 | hij geschreven heeft, om de Joden om te brengen, die
16117 Est 47:1 | om te brengen, die in al de landschappen des konings
16118 Est 47:3 | 7 Toen zeide de koning Ahasveros tot de
16119 Est 47:3 | de koning Ahasveros tot de koningin ~
16120 Est 49 | en hem heeft men aan de galg gehangen, omdat hij
16121 Est 49 | omdat hij zijn hand aan de Joden geslagen had. ~
16122 Est 49:1 | Schrijft dan gijlieden voor de Joden, zoals het goed is
16123 Est 49:2 | geroepen, ter zelfder tijd, in de derde maand (zij is de maand
16124 Est 49:2 | in de derde maand (zij is de maand Sivan), op den drie
16125 Est 49:2 | wat Mordechai gebood, aan de Joden, en aan de stadhouders,
16126 Est 49:2 | gebood, aan de Joden, en aan de stadhouders, en landvoogden,
16127 Est 49:2 | naar zijn spraak; ook aan de Joden naar hun schrift en
16128 Est 49:3 | konings ring; en men zond de brieven door de hand der
16129 Est 49:3 | men zond de brieven door de hand der lopers te paard,
16130 Est 49:4 | 11 Dat de koning den Joden toeliet,
16131 Est 49:4 | landschaps, die hen benauwen zou, de kleine kinderen en de vrouwen,
16132 Est 49:4 | zou, de kleine kinderen en de vrouwen, en hun buit te
16133 Est 49:5 | 12 Op een dag in al de landschappen van den koning
16134 Est 49:5 | twaalfde maand; deze is de maand Adar. ~
16135 Est 49:6 | 13 De inhoud van dit schrift was:
16136 Est 49:6 | aan alle volken; en dat de Joden gereed zouden zijn
16137 Est 49:7 | 14 De lopers, die op snelle kemelen
16138 Est 49:8 | fijn linnen en purper; en de stad Susan juichte en was
16139 Est 49:9 | 16 Bij de Joden was licht, en blijdschap,
16140 Est 49:10 | wet aankwam, daar was bij de Joden blijdschap en vreugde,
16141 Est 49:10 | vrolijke dagen; en velen uit de volken des lands werden
16142 Est 49:10 | lands werden Joden, want de vreze der Joden was op hen
16143 Est 50:1 | 1 In de twaalfde maand nu (dezelve
16144 Est 50:1 | twaalfde maand nu (dezelve is de maand Adar), op den dertienden
16145 Est 50:1 | doen zou, ten dage, als de vijanden der Joden hoopten
16146 Est 50:1 | zo is het omgekeerd, want de Joden heersten over hun
16147 Est 50:2 | 2 Want de Joden vergaderden zich in
16148 Est 50:2 | zich in hun steden, in al de landschappen van den koning
16149 Est 50:2 | den koning Ahasveros, om de hand te slaan aan degenen,
16150 Est 50:3 | 3 En al de oversten der landschappen,
16151 Est 50:3 | oversten der landschappen, en de stadhouders, en landvoogden,
16152 Est 50:3 | konings deden, verhieven de Joden; want de vreze van
16153 Est 50:3 | verhieven de Joden; want de vreze van Mordechai was
16154 Est 50:5 | 5 De Joden nu sloegen op al hun
16155 Est 50:6 | in den burg Susan hebben de Joden gedood en omgebracht
16156 Est 50:10 | 10 De tien zonen van Haman, den
16157 Est 50:12 | 12 En de koning zeide tot de koningin ~
16158 Est 50:12 | 12 En de koning zeide tot de koningin ~
16159 Est 51 | Susan op den burg hebben de Joden gedood en omgebracht
16160 Est 51 | omgebracht vijfhonderd mannen en de tien zonen van Haman; wat
16161 Est 51 | Haman; wat hebben zij in al de andere landschappen des
16162 Est 52 | van heden; en men hange de tien zonen van Haman aan
16163 Est 52 | tien zonen van Haman aan de galg. ~
16164 Est 52:1 | 14 Toen zeide de koning, dat men alzo doen
16165 Est 52:1 | gegeven te Susan, en men hing de tien zonen van Haman op. ~
16166 Est 52:2 | 15 En de Joden, die te Susan waren,
16167 Est 52:3 | 16 De overige Joden nu, die in
16168 Est 52:3 | overige Joden nu, die in de landschappen des konings
16169 Est 52:4 | dag der maand Adar; en op de veertienden derzelve rustten
16170 Est 52:5 | 18 En de Joden, die te Susan waren,
16171 Est 52:6 | 19 Daarom maakten de Joden van de dorpen, die
16172 Est 52:6 | Daarom maakten de Joden van de dorpen, die in de dorpsteden
16173 Est 52:6 | Joden van de dorpen, die in de dorpsteden woonden, den
16174 Est 52:7 | hij zond brieven aan al de Joden, die in al de landschappen
16175 Est 52:7 | aan al de Joden, die in al de landschappen van den koning
16176 Est 52:9 | 22 Naar de dagen, in dewelke de Joden
16177 Est 52:9 | Naar de dagen, in dewelke de Joden tot rust gekomen waren
16178 Est 52:9 | waren van hun vijanden, en de maand, die hun veranderd
16179 Est 52:9 | elkander, en der gaven aan de armen. ~
16180 Est 52:10 | 23 En de Joden namen aan te doen,
16181 Est 52:11 | 24 Omdat Haman, de zoon van Hammedatha, den
16182 Est 52:11 | aller Joden vijand, tegen de Joden gedacht had hen om
16183 Est 52:12 | die hij gedacht had over de Joden, op zijn hoofd zou
16184 Est 52:12 | heeft hem en zijn zonen aan de galg gehangen.
16185 Est 52:13 | Pur. Hierom, vanwege al de woorden van dien brief,
16186 Est 52:14 | 27 Bevestigden de Joden, en namen op zich
16187 Est 52:15 | overtreden worden onder de Joden, en dat de gedachtenis
16188 Est 52:15 | worden onder de Joden, en dat de gedachtenis derzelve geen
16189 Est 52:16 | 29 Daarna schreef de koningin ~
16190 Est 53 | de dochter van Abichail, en
16191 Est 53 | Abichail, en Mordechai, de Jood, met alle macht, om
16192 Est 53:1 | 30 En hij zond de brieven aan al de Joden,
16193 Est 53:1 | hij zond de brieven aan al de Joden, in de honderd zeven
16194 Est 53:1 | brieven aan al de Joden, in de honderd zeven en twintig
16195 Est 53:2 | tijden, gelijk als Mordechai, de Jood, over hen bevestigd
16196 Est 54 | de koningin, en gelijk als
16197 Est 54 | zichzelven en voor hun zaad; de zaken van het vasten en
16198 Est 56:1 | 1Daarna legde de koning Ahasveros schatting
16199 Est 56:1 | schatting op het land, en de eilanden der zee. ~
16200 Est 56:2 | 2Al de werken nu zijner macht en
16201 Est 56:2 | macht en zijns gewelds, en de verklaring der grootheid
16202 Est 56:2 | van Mordechai, denwelken de koning groot gemaakt heeft,
16203 Est 56:3 | 3Want de Jood Mordechai was de tweede
16204 Est 56:3 | 3Want de Jood Mordechai was de tweede bij den koning Ahasveros,
16205 Est 56:3 | Ahasveros, en groot bij de Joden, en aangenaam bij
16206 Est 56:3 | Joden, en aangenaam bij de menigte zijner broederen,
16207 Job 1:5 | Het geschiedde dan, als de dagen der maaltijden omgegaan
16208 Job 1:6 | 6 Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen, om
16209 Job 1:6 | den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden
16210 Job 1:7 | 7 Toen zeide de HEERE tot den satan; Van
16211 Job 1:7 | satan; Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE,
16212 Job 1:7 | zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen. ~
16213 Job 1:8 | 8 En de HEERE zeide tot den satan:
16214 Job 1:8 | Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man
16215 Job 1:9 | 9 Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide:
16216 Job 1:12 | 12 En de HEERE zeide tot den satan:
16217 Job 1:12 | strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht
16218 Job 1:14 | tot Job kwam, en zeide: De runderen waren ploegende,
16219 Job 1:14 | runderen waren ploegende, en de ezelinnen weidende aan hun
16220 Job 1:15 | 15 Doch de Sabeers deden een inval,
16221 Job 1:15 | en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte
16222 Job 1:15 | sloegen de jongeren met de scherpte des zwaards; en
16223 Job 1:16 | hemel, en ontstak onder de schapen en onder de jongeren,
16224 Job 1:16 | onder de schapen en onder de jongeren, en verteerde ze;
16225 Job 1:17 | kwam een ander, en zeide: De Chaldeen stelden drie hopen,
16226 Job 1:17 | drie hopen, en vielen op de kemelen aan, en namen ze,
16227 Job 1:17 | en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte
16228 Job 1:17 | sloegen de jongeren met de scherpte des zwaards; en
16229 Job 1:19 | grote wind kwam van over de woestijn, en stiet aan de
16230 Job 1:19 | de woestijn, en stiet aan de vier hoeken van het huis,
16231 Job 1:19 | het huis, en het viel op de jongelingen, dat ze stierven;
16232 Job 1:20 | schoor zijn hoofd, en viel op de aarde, en boog zich neder; ~
16233 Job 1:21 | ik daarhenen wederkeren. De HEERE heeft gegeven, en
16234 Job 1:21 | HEERE heeft gegeven, en de HEERE heeft genomen; de
16235 Job 1:21 | de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd! ~
16236 Job 2:1 | Wederom was er een dag, als de kinderen Gods kwamen, om
16237 Job 2:1 | den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden
16238 Job 2:2 | 2 Toen zeide de HEERE tot den satan: Van
16239 Job 2:2 | satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE,
16240 Job 2:2 | zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen. ~
16241 Job 2:3 | 3 En de HEERE zeide tot den satan:
16242 Job 2:3 | Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man,
16243 Job 2:4 | 4 Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide:
16244 Job 2:6 | 6 En de HEERE zeide tot den satan:
16245 Job 2:7 | 7 Toen ging de satan uit van het aangezicht
16246 Job 2:11 | 11 Als nu de drie vrienden van Job gehoord
16247 Job 2:11 | uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de
16248 Job 2:11 | de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naamathiet;
16249 Job 2:11 | Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naamathiet; en zij waren
16250 Job 2:13 | Alzo zaten zij met hem op de aarde, zeven dagen en zeven
16251 Job 2:13 | woord, want zij zagen, dat de smart zeer groot was. ~ ~
16252 Job 3:3 | 3 De dag verga, waarin ik geboren
16253 Job 3:3 | waarin ik geboren ben, en de nacht, waarin men zeide:
16254 Job 3:5 | 5 Dat de duisternis en des doods
16255 Job 3:5 | wonen; dat hem verschrikken de zwarte dampen des dags! ~
16256 Job 3:6 | zich niet verheuge onder de dagen des jaars; dat hij
16257 Job 3:8 | 8 Dat hem vervloeken de vervloekers des dags, die
16258 Job 3:9 | 9 Dat de sterren van zijn schemertijd
16259 Job 3:9 | worde niet; en hij zie niet de oogleden des dageraads! ~
16260 Job 3:10 | hij niet toegesloten heeft de deuren mijns buiks, noch
16261 Job 3:10 | mijns buiks, noch verborgen de moeite van mijn ogen. ~
16262 Job 3:11 | ben ik niet gestorven van de baarmoeder af, en heb den
16263 Job 3:12 | 12 Waarom zijn mij de knieen voorgekomen, en waartoe
16264 Job 3:12 | voorgekomen, en waartoe de borsten, opdat ik zuigen
16265 Job 3:14 | 14 Met de koningen en raadsheren der
16266 Job 3:15 | 15 Of met de vorsten, die goud hadden,
16267 Job 3:16 | misdracht, zou ik niet zijn; als de kinderkens, die het licht
16268 Job 3:17 | 17 Daar houden de bozen op van beroering,
16269 Job 3:17 | beroering, en daar rusten de vermoeiden van kracht; ~
16270 Job 3:18 | 18 Daar zijn de gebondenen te zamen in rust;
16271 Job 3:18 | zamen in rust; zij horen de stem des drijvers niet. ~
16272 Job 3:19 | 19 De kleine en de grote is daar;
16273 Job 3:19 | 19 De kleine en de grote is daar; en de knecht
16274 Job 3:19 | en de grote is daar; en de knecht vrij van zijn heer. ~
16275 Job 3:26 | stil, en rustte niet; en de beroering is gekomen. ~ ~
16276 Job 4:1 | Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide: ~
16277 Job 4:4 | struikelende opgericht, en de krommende knieen hebt gij
16278 Job 4:6 | uw vreze Gods uw hoop, en de oprechtheid uwer wegen uw
16279 Job 4:7 | 7 Gedenk toch, wie is de onschuldige, die vergaan
16280 Job 4:7 | vergaan zij; en waar zijn de oprechten verdelgd? ~
16281 Job 4:10 | 10 De brulling des leeuws, en
16282 Job 4:10 | brulling des leeuws, en de stem des fellen leeuws,
16283 Job 4:10 | stem des fellen leeuws, en de tanden der jonge leeuwen
16284 Job 4:11 | 11 De oude leeuw vergaat, omdat
16285 Job 4:11 | omdat er geen roof is, en de jongens eens oudachtigen
16286 Job 4:13 | 13 Onder de gedachten van de gezichten
16287 Job 4:13 | 13 Onder de gedachten van de gezichten des nachts, als
16288 Job 4:13 | als diepe slaap valt op de mensen; ~
16289 Job 4:14 | beving over, en verschrikte de veelheid mijner beenderen. ~
16290 Job 4:19 | worden verbrijzeld voor de motten. ~
16291 Job 5:1 | antwoorde? En tot wien van de heiligen zult gij u keren? ~
16292 Job 5:2 | 2 Want den dwaze brengt de toornigheid om, en de ijver
16293 Job 5:2 | brengt de toornigheid om, en de ijver doodt den slechte. ~
16294 Job 5:4 | zij werden verbrijzeld in de poort, en er was geen verlosser. ~
16295 Job 5:5 | 5 Wiens oogst de hongerige verteerde, dien
16296 Job 5:5 | verteerde, dien hij ook tot uit de doornen gehaald had; de
16297 Job 5:5 | de doornen gehaald had; de struikrover slokte hun vermogen
16298 Job 5:6 | verdriet niet voort, en de moeite spruit niet uit de
16299 Job 5:6 | de moeite spruit niet uit de aarde; ~
16300 Job 5:7 | 7 Maar de mens wordt tot moeite geboren;
16301 Job 5:7 | tot moeite geboren; gelijk de spranken der vurige kolen
16302 Job 5:10 | 10 Die den regen geeft op de aarde, en water zendt op
16303 Job 5:10 | aarde, en water zendt op de straten; ~
16304 Job 5:11 | 11 Om de vernederden te stellen in
16305 Job 5:11 | stellen in het hoge; dat de rouwdragenden door heil
16306 Job 5:12 | 12 Hij maakt te niet de gedachten der arglistigen;
16307 Job 5:13 | 13 Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid;
16308 Job 5:13 | in hun arglistigheid; dat de raad der verdraaiden gestort
16309 Job 5:14 | Des daags ontmoeten zij de duisternis, en gelijk des
16310 Job 5:14 | des nachts tasten zij in de middag. ~
16311 Job 5:15 | zwaard, van hun mond, en van de hand des sterken. ~
16312 Job 5:16 | den arme verwachting; en de boosheid stopt haar mond
16313 Job 5:17 | 17 Zie, gelukzalig is de mens, denwelken God straft;
16314 Job 5:17 | God straft; daarom verwerp de kastijding des Almachtigen
16315 Job 5:19 | zal Hij u verlossen, en in de zevende zal u het kwaad
16316 Job 5:21 | gij zult niet vrezen voor de verwoesting, als zij komt. ~
16317 Job 5:22 | 22 Tegen de verwoesting en tegen den
16318 Job 5:23 | 23 Want met de stenen des velds zal uw
16319 Job 5:26 | ten grave komen, gelijk de korenhoop te zijner tijd
16320 Job 6:4 | 4 Want de pijlen des Almachtigen zijn
16321 Job 6:4 | venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten
16322 Job 6:5 | 5 Rochelt ook de woudezel bij het jonge gras?
16323 Job 6:5 | bij het jonge gras? Loeit de os bij zijn voeder? ~
16324 Job 6:10 | niet spaarde; want ik heb de redenen des Heiligen niet
16325 Job 6:13 | hulp niet in mij, en is de wijsheid uit mij verdreven? ~
16326 Job 6:14 | weldadigheid geschieden; of hij zou de vreze des Almachtigen verlaten. ~
16327 Job 6:15 | gehandeld als een beek; als de storting der beken gaan
16328 Job 6:16 | van het ijs, en in dewelke de sneeuw zich verbergt. ~
16329 Job 6:18 | 18 De gangen haars wegs wenden
16330 Job 6:19 | 19 De reizigers van Thema zien
16331 Job 6:19 | reizigers van Thema zien ze, de wandelaars van Scheba wachten
16332 Job 6:21 | geworden; gij hebt gezien de ontzetting, en gij hebt
16333 Job 6:23 | 23 Of bevrijdt mij van de hand des verdrukkers, en
16334 Job 6:23 | verdrukkers, en verlost mij van de hand der tirannen? ~
16335 Job 6:25 | 25 O, hoe krachtig zijn de rechte redenen! Maar wat
16336 Job 6:26 | woorden bedenken, en zullen de redenen des mismoedigen
16337 Job 6:30 | Zou mijn gehemelte niet de ellenden te verstaan geven? ~ ~
16338 Job 7:1 | 1 Heeft niet de mens een strijd op de aarde,
16339 Job 7:1 | niet de mens een strijd op de aarde, en zijn zijn dagen
16340 Job 7:1 | zijn zijn dagen niet als de dagen des dagloners? ~
16341 Job 7:2 | 2 Gelijk de dienstknecht hijgt naar
16342 Job 7:2 | dienstknecht hijgt naar de schaduw, en gelijk de dagloner
16343 Job 7:2 | naar de schaduw, en gelijk de dagloner verwacht zijn werkloon; ~
16344 Job 7:15 | 15 Zodat mijn ziel de verworging kiest; den dood
16345 Job 7:17 | 17 Wat is de mens, dat Gij hem groot
16346 Job 8:1 | Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide: ~
16347 Job 8:2 | deze dingen spreken, en de redenen uws monds een geweldige
16348 Job 8:3 | het recht verkeren, en zou de Almachtige de gerechtigheid
16349 Job 8:3 | verkeren, en zou de Almachtige de gerechtigheid verkeren? ~
16350 Job 8:4 | Hem, Hij heeft hen ook in de hand hunner overtreding
16351 Job 8:6 | om uwentwil, en Hij zal de woning uwer gerechtigheid
16352 Job 8:8 | geslacht, en bereid u tot de onderzoeking hunner vaderen. ~
16353 Job 8:9 | niet; dewijl onze dagen op de aarde een schaduw zijn. ~
16354 Job 8:11 | 11 Verheft zich de bieze zonder slijk? Groeit
16355 Job 8:13 | 13 Alzo zijn de paden van allen, die God
16356 Job 8:13 | allen, die God vergeten; en de verwachting des huichelaars
16357 Job 8:16 | 16 Hij is sappig voor de zon, en zijn scheuten gaan
16358 Job 8:17 | Zijn wortelen worden bij de springader ingevlochten;
16359 Job 8:20 | niet verwerpen; Hij vat ook de boosdoeners niet bij de
16360 Job 8:20 | de boosdoeners niet bij de hand; ~
16361 Job 8:22 | schaamte bekleed worden; en de tent der goddelozen zal
16362 Job 9:2 | het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij
16363 Job 9:5 | 5 Die de bergen verzet, dat zij het
16364 Job 9:6 | 6 Die de aarde beweegt uit haar plaats,
16365 Job 9:7 | 7 Die de zon gebiedt, en zij gaat
16366 Job 9:7 | gaat niet op; en verzegelt de sterren; ~
16367 Job 9:8 | 8 Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt
16368 Job 9:8 | uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee; ~
16369 Job 9:9 | en het Zevengesternte, en de binnenkameren van het Zuiden; ~
16370 Job 9:13 | onder Hem worden gebogen de hovaardige helpers. ~
16371 Job 9:19 | 19 Zo het aan de kracht komt, zie, Hij is
16372 Job 9:23 | 23 Als de gesel haastelijk doodt,
16373 Job 9:23 | haastelijk doodt, bespot Hij de verzoeking der onschuldigen. ~
16374 Job 9:24 | 24 De aarde wordt gegeven in de
16375 Job 9:24 | De aarde wordt gegeven in de hand des goddelozen; Hij
16376 Job 9:31 | 31 Dan zult Gij mij in de gracht induiken, en mijn
16377 Job 10:5 | 5 Zijn Uw dagen als de dagen van een mens? Zijn
16378 Job 10:5 | mens? Zijn Uw jaren als de dagen eens mans? ~
16379 Job 10:18 | waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht?
16380 Job 10:22 | Een stikdonker land, als de duisternis zelve, de schaduwe
16381 Job 10:22 | als de duisternis zelve, de schaduwe des doods, en zonder
16382 Job 10:22 | het geeft schijnsel als de duisternis. ~ ~
16383 Job 11:1 | 1 Toen antwoordde Zofar, de Naamathiet, en zeide: ~
16384 Job 11:2 | 2 Zou de veelheid der woorden niet
16385 Job 11:3 | 3 Zouden uw leugenen de lieden doen zwijgen, en
16386 Job 11:6 | 6 En u bekend maakte de verborgenheden der wijsheid,
16387 Job 11:7 | 7 Zult gij de onderzoeking Gods vinden?
16388 Job 11:7 | Gods vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe den Almachtige
16389 Job 11:8 | 8 Zij is als de hoogten der hemelen, wat
16390 Job 11:8 | kunt gij doen? Dieper dan de hel, wat kunt gij weten? ~
16391 Job 11:9 | 9 Langer dan de aarde is haar maat, en breder
16392 Job 11:9 | haar maat, en breder dan de zee. ~
16393 Job 11:11 | 11 Want Hij kent de ijdele lieden en Hij ziet
16394 Job 11:11 | ijdele lieden en Hij ziet de ondeugd; zou Hij dan niet
16395 Job 11:12 | kloekzinnig worden; hoewel de mens als het veulen eens
16396 Job 11:15 | aangezicht opheffen uit de gebreken, en zult vast wezen,
16397 Job 11:16 | 16 Want gij zult de moeite vergeten, en harer
16398 Job 11:17 | uw tijd zal klaarder dan de middag oprijzen; gij zult
16399 Job 11:17 | gij zult uitvliegen, als de morgenstond zult gij zijn. ~
16400 Job 11:20 | 20 Maar de ogen der goddelozen zullen
16401 Job 11:20 | goddelozen zullen bezwijken, en de toevlucht zal van hen vergaan;
16402 Job 11:20 | hun verwachting zal zijn de uitblazing der ziel. ~ ~
16403 Job 12:2 | gijlieden het volk zijt, zo zal de wijsheid met ulieden sterven! ~
16404 Job 12:4 | tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige en oprechte
16405 Job 12:5 | een verachte fakkel, naar de mening desgenen, die gerust
16406 Job 12:6 | 6 De tenten der verwoesters hebben
16407 Job 12:7 | En waarlijk, vraag toch de beesten, en elkeen van die
16408 Job 12:8 | 8 Of spreek tot de aarde, en zij zal het u
16409 Job 12:8 | leren; ook zullen het u de vissen der zee vertellen. ~
16410 Job 12:9 | niet uit alle deze, dat de hand des HEEREN dit doet? ~
16411 Job 12:10 | 10 In Wiens hand de ziel is van al wat leeft,
16412 Job 12:10 | is van al wat leeft, en de geest van alle vlees des
16413 Job 12:11 | 11 Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk
16414 Job 12:11 | het gehemelte voor zich de spijze smaakt? ~
16415 Job 12:12 | 12 In de stokouden is de wijsheid,
16416 Job 12:12 | 12 In de stokouden is de wijsheid, en in de langheid
16417 Job 12:12 | stokouden is de wijsheid, en in de langheid der dagen het verstand. ~
16418 Job 12:15 | 15 Ziet, Hij houdt de wateren op, en zij drogen
16419 Job 12:15 | Hij ze uit, en zij keren de aarde om. ~
16420 Job 12:16 | kracht en wijsheid; Zijns is de dwalende, en die doet dwalen. ~
16421 Job 12:17 | 17 Hij voert de raadsheren beroofd weg,
16422 Job 12:17 | raadsheren beroofd weg, en de rechters maakt Hij uitzinnig, ~
16423 Job 12:19 | 19 Hij voert de oversten beroofd weg, en
16424 Job 12:19 | oversten beroofd weg, en de machtigen keert Hij om. ~
16425 Job 12:20 | Hij beneemt den getrouwen de spraak, en der ouden oordeel
16426 Job 12:21 | Hij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt
16427 Job 12:22 | 22 Hij openbaart de diepten uit de duisternis,
16428 Job 12:22 | openbaart de diepten uit de duisternis, en des doods
16429 Job 12:23 | 23 Hij vermenigvuldigt de volken, en verderft ze;
16430 Job 12:23 | verderft ze; Hij breidt de volken uit, en leidt ze. ~
16431 Job 12:24 | 24 Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde
16432 Job 12:25 | 25 Zij tasten in de duisternis, waar geen licht
16433 Job 13:6 | verdediging, en merkt op de twistingen mijner lippen. ~
16434 Job 13:26 | dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. ~
16435 Job 13:27 | mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, ~
16436 Job 13:28 | verrotting, als een kleed, dat de mot opeet. ~ ~
16437 Job 14:1 | 1 De mens, van een vrouw geboren,
16438 Job 14:8 | 8 Indien zijn wortel in de aarde veroudert, en zijn
16439 Job 14:10 | als hij verzwakt is, en de mens geeft den geest, waar
16440 Job 14:11 | 11 De wateren verlopen uit een
16441 Job 14:12 | 12 Alzo ligt de mens neder, en staat niet
16442 Job 14:12 | en staat niet op; totdat de hemelen niet meer zijn,
16443 Job 14:14 | hij weder leven? Ik zou al de dagen mijns strijds hopen,
16444 Job 14:19 | 19 De wateren vermalen de stenen,
16445 Job 14:19 | 19 De wateren vermalen de stenen, het stof der aarde
16446 Job 14:19 | voortkomt; alzo verderft Gij de verwachting des mensen. ~
16447 Job 15:1 | Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide: ~
16448 Job 15:4 | 4 Ja, gij vernietigt de vreze, en neemt het gebed
16449 Job 15:5 | ongerechtigheid, en gij hebt de tong der arglistigen verkoren. ~
16450 Job 15:7 | 7 Zijt gij de eerste een mens geboren?
16451 Job 15:7 | geboren? Of zijt gij voor de heuvelen voortgebracht? ~
16452 Job 15:8 | Gods gehoord, en hebt gij de wijsheid naar u getrokken? ~
16453 Job 15:11 | 11 Zijn de vertroostingen Gods u te
16454 Job 15:14 | 14 Wat is de mens, dat hij zuiver zou
16455 Job 15:15 | Hij niet vertrouwen, en de hemelen zijn niet zuiver
16456 Job 15:18 | 18 Hetwelk de wijzen verkondigd hebben,
16457 Job 15:20 | 20 Te allen dage doet de goddeloze zichzelven weedom
16458 Job 15:21 | in den vrede zelven komt de verwoester hem over. ~
16459 Job 15:22 | 22 Hij gelooft niet uit de duisternis weder te keren,
16460 Job 15:23 | bij zijn hand gereed is de dag der duisternis. ~
16461 Job 15:27 | en rimpelen gemaakt om de weekdarmen; ~
16462 Job 15:29 | zich niet uitbreiden op de aarde. ~
16463 Job 15:30 | 30 Hij zal van de duisternis niet ontwijken,
16464 Job 15:30 | duisternis niet ontwijken, de vlam zal zijn scheut verdrogen;
16465 Job 15:34 | 34 Want de vergadering der huichelaren
16466 Job 15:34 | eenzaam, en het vuur verteert de tenten der geschenken. ~
16467 Job 16:3 | Zal er een einde zijn aan de winderige woorden? Of wat
16468 Job 16:5 | versterken met mijn mond, en de beweging mijner lippen zou
16469 Job 16:11 | en heeft mij afgewend in de handen der goddelozen. ~
16470 Job 16:13 | gespaard; Hij heeft mijn gal op de aarde uitgegoten. ~
16471 Job 16:19 | Getuige, en mijn Getuige in de hoogten. ~
16472 Job 17:1 | dagen worden uitgeblust, de graven zijn voor mij. ~
16473 Job 17:8 | 8 De oprechten zullen hierover
16474 Job 17:8 | hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich tegen
16475 Job 17:9 | 9 En de rechtvaardige zal zijn weg
16476 Job 17:11 | uitgerukt zijn mijn gedachten, de bezittingen mijns harten. ~
16477 Job 17:12 | nabij den ondergang vanwege de duisternis. ~
16478 Job 17:13 | zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik mijn bed
16479 Job 17:14 | 14 Tot de groeve roep ik: Gij zijt
16480 Job 17:16 | Zij zullen ondervaren met de handbomen des grafs, als
16481 Job 18:1 | Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide: ~
16482 Job 18:4 | zijn toorn! Zal om uwentwil de aarde verlaten worden, en
16483 Job 18:5 | zal uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet
16484 Job 18:7 | 7 De treden zijner macht zullen
16485 Job 18:9 | 9 De strik zal hem bij de verzenen
16486 Job 18:9 | 9 De strik zal hem bij de verzenen vatten; de struikrover
16487 Job 18:9 | bij de verzenen vatten; de struikrover zal hem overweldigen. ~
16488 Job 18:10 | 10 Zijn touw is in de aarde verborgen, en zijn
16489 Job 18:11 | 11 De beroeringen zullen hem rondom
16490 Job 18:13 | 13 De eerstgeborene des doods
16491 Job 18:13 | eerstgeborene des doods zal de grendelen zijner huid verteren,
16492 Job 18:15 | wonen in zijn tent, waar zij de zijne niet is; zijn woning
16493 Job 18:17 | gedachtenis zal vergaan van de aarde, en hij zal geen naam
16494 Job 18:17 | zal geen naam hebben op de straten. ~
16495 Job 18:18 | stoten van het licht in de duisternis, en men zal hem
16496 Job 18:18 | duisternis, en men zal hem van de wereld verjagen. ~
16497 Job 18:20 | 20 Over zijn dag zullen de nakomelingen verbaasd zijn,
16498 Job 18:20 | nakomelingen verbaasd zijn, en de ouden met schrik bevangen
16499 Job 18:21 | Gewisselijk, zodanige zijn de woningen des verkeerden,
16500 Job 18:21 | des verkeerden, en dit is de plaats desgenen die God
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382 |