Book Chapter: Verse

 1 Ric   7:5 |    moede; en ik jaag Zebah en Tsalmuna, de koningen der Midianieten,
 2 Ric   7:6 |      de handpalm van Zebah en Tsalmuna alrede in uw hand, dat wij
 3 Ric   7:7 | Daarom, als de HEERE Zebah en Tsalmuna in mijn hand geeft, zo zal
 4 Ric   7:10|                10 Zebah nu en Tsalmuna waren te Karkor, en hun
 5 Ric   7:12|                12 En Zebah en Tsalmuna vloden; doch hij jaagde
 6 Ric   7:12|     der Midianieten, Zebah en Tsalmuna, en verschrikte het ganse
 7 Ric   7:15|     zeide: Ziet daar Zebah en Tsalmuna, van dewelke gij mij smadelijk
 8 Ric   7:15|      de handpalm van Zebah en Tsalmuna alrede in uw hand, dat wij
 9 Ric   7:18| Daarna zeide hij tot Zebah en Tsalmuna: Wat waren het voor mannen,
10 Ric   7:21|       21 Toen zeiden Zebah en Tsalmuna: Sta gij op, en val op ons
11 Ric   7:21| Gideon op, en doodde Zebah en Tsalmuna, en nam de maantjes, die