Book Chapter: Verse

 1 Matt   9:24|         hen: Vertrekt; want het dochtertje is niet dood, maar slaapt.
 2 Matt   9:25|         greep haar hand; en het dochtertje stond op. ~
 3 Matt  14:11| gebracht in een schotel, en het dochtertje gegeven; en zij droeg het
 4 Mark   5:23|        Hem zeer, zeggende: Mijn dochtertje is in haar uiterste; ik
 5 Mark   5:41|       is, zijnde overgezet: Gij dochtertje (Ik zeg u), sta op. ~
 6 Mark   5:42|        42 En terstond stond het dochtertje op, en wandelde; want het
 7 Mark   6:22|         zeide de koning tot het dochtertje: Eis van mij, wat gij ook
 8 Mark   6:28|    schotel, en gaf hetzelve het dochtertje, en het dochtertje gaf hetzelve
 9 Mark   6:28| hetzelve het dochtertje, en het dochtertje gaf hetzelve harer moeder. ~
10 Mark   7:25|       25 Want een vrouw, welker dochtertje een onreinen geest had,