1-500 | 501-1000 | 1001-1016
Book Chapter: Verse
501 2Sa 21:1 | jaren, jaar achter jaar; en David zocht het aangezicht des
502 2Sa 21:3 | 3 David dan zeide tot de Gibeonieten:
503 2Sa 21:7 | die tussen hen was, tussen David en tussen Jonathan, Sauls
504 2Sa 21:11 | 11 En het werd David aangezegd, wat Rizpa, de
505 2Sa 21:12 | 12 Zo ging David henen, en nam de beenderen
506 2Sa 21:15 | een krijg tegen Israel. En David toog af, en zijn knechten
507 2Sa 21:15 | tegen de Filistijnen, dat David moede werd. ~
508 2Sa 21:16 | nieuw zwaard; deze dacht David te slaan. ~
509 2Sa 21:17 | zwoeren hem de mannen van David, zeggende: Gij zult niet
510 2Sa 21:22 | vielen door de hand van David, en door de hand zijner
511 2Sa 22:1 | 1 En David sprak de woorden dezes lieds
512 2Sa 22:51 | goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad, tot in
513 2Sa 23:1 | dit de laatste woorden van David. David, de zoon van Isai
514 2Sa 23:1 | laatste woorden van David. David, de zoon van Isai zegt,
515 2Sa 23:8 | de namen der helden, die David gehad heeft: Joscheb Baschebeth,
516 2Sa 23:9 | onder de drie helden met David, toen zij de Filistijnen
517 2Sa 23:13 | kwamen in den oogst tot David, in de spelonk van Adullam;
518 2Sa 23:14 | 14 En David was toen in een vesting;
519 2Sa 23:15 | 15 En David kreeg lust, en zeide: Wie
520 2Sa 23:16 | droegen het, en kwamen tot David; doch hij wilde dat niet
521 2Sa 23:23 | eersten kwam hij niet; en David stelde hem over zijn trawanten. ~
522 2Sa 24:1 | tegen Israel; en Hij porde David aan tegen henlieden, zeggende:
523 2Sa 24:10 | het volk geteld had; en David zeide tot den HEERE: Ik
524 2Sa 24:11 | 11 Als nu David des morgens opstond, zo
525 2Sa 24:12 | 12 Ga heen, en spreek tot David: Alzo zegt de HEERE: Drie
526 2Sa 24:13 | 13 Zo kwam Gad tot David, en maakte het hem bekend,
527 2Sa 24:14 | 14 Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange;
528 2Sa 24:17 | 17 En David, als hij den engel zag,
529 2Sa 24:18 | 18 En Gad kwam tot David op dienzelfden dag, en zeide
530 2Sa 24:19 | 19 Alzo ging David op naar het woord van Gad,
531 2Sa 24:21 | koning tot zijn knecht? En David zeide: Om dezen dorsvloer
532 2Sa 24:22 | 22 Toen zeide Arauna tot David: Mijn heer de koning neme
533 2Sa 24:24 | brandofferen om niet. Alzo kocht David den dorsvloer en de runderen
534 2Sa 24:25 | 25 En David bouwde aldaar den HEERE
535 1Kon 1:1 | 1 De koning David nu was oud, wel bedaagd;
536 1Kon 1:8 | en Rei, en de helden, die David had, waren met Adonia niet. ~
537 1Kon 1:11| koning is? En onze heer David weet dat niet. ~
538 1Kon 1:13| treed in tot den koning David, en zeg tot hem: Hebt gij
539 1Kon 1:28| 28 En de koning David antwoordde en zeide: Roept
540 1Kon 1:31| zeide: Mijn heer de koning David leve in eeuwigheid! ~
541 1Kon 1:32| 32 En de koning David zeide: Roep mij Zadok, den
542 1Kon 1:37| van mijn heer den koning David! ~
543 1Kon 1:38| muilezelin van den koning David, en geleidden hem naar Gihon. ~
544 1Kon 1:43| maar onze heer, de koning David, heeft Salomo tot koning
545 1Kon 1:47| om onzen heer, den koning David, te zegenen, zeggende: Uw
546 1Kon 2:1 | 1 Als nu de dagen van David nabij waren, dat hij sterven
547 1Kon 2:10| 10 En David ontsliep met zijn vaderen,
548 1Kon 2:11| 11 De dagen nu, die David geregeerd heeft over Israel,
549 1Kon 2:12| den troon van zijn vader David; en zijn koninkrijk werd
550 1Kon 2:24| den troon van mijn vader David, en Die mij een huis gemaakt
551 1Kon 2:26| aangezicht van mijn vader David gedragen hebt, en omdat
552 1Kon 2:32| heeft, daar het mijn vader David niet wist, Abner, den zoon
553 1Kon 2:33| zaad in eeuwigheid; maar David, en zijn zaad, en zijn huis,
554 1Kon 2:44| die gij aan mijn vader David gedaan hebt; daarom heeft
555 1Kon 2:45| gezegend; en de troon van David zal bevestigd zijn voor
556 1Kon 3:3 | inzettingen van zijn vader David; alleenlijk offerde hij
557 1Kon 3:6 | Gij hebt aan Uw knecht David, mijn vader, grote weldadigheid
558 1Kon 3:7 | de plaats van mijn vader David; en ik ben een klein jongeling,
559 1Kon 3:14| geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, zo zal
560 1Kon 5:1 | vaders plaats), dewijl Hiram David altijd bemind had. ~
561 1Kon 5:3 | Gij weet, dat mijn vader David den Naam des HEEREN, zijns
562 1Kon 5:5 | gesproken heeft tot mijn vader David, zeggende: Uw zoon, dien
563 1Kon 5:7 | zij de HEERE heden, Die David een wijzen zoon gegeven
564 1Kon 6:12| bevestigen, dat Ik tot uw vader David gesproken heb; ~
565 1Kon 7:51| geheiligde dingen van zijn vader David; het zilver en het goud,
566 1Kon 8:15| Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft, en heeft
567 1Kon 8:16| daar zou wezen; maar Ik heb David verkoren, dat hij over Mijn
568 1Kon 8:17| het hart van mijn vader David, een huis den Naam van den
569 1Kon 8:18| Maar de HEERE zeide tot David, mijn vader: Dewijl dat
570 1Kon 8:20| de plaats van mijn vader David, en ik zit op den troon
571 1Kon 8:24| Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat Gij
572 1Kon 8:25| houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken
573 1Kon 8:26| tot Uw knecht, mijn vader David. ~
574 1Kon 8:66| goede, dat de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan Israel,
575 1Kon 9:4 | zult, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, met volkomenheid
576 1Kon 9:5 | gesproken heb over uw vader David, zeggende: Geen man zal
577 1Kon 11:4 | het hart van zijn vader David. ~
578 1Kon 11:6 | volgen, gelijk zijn vader David. ~
579 1Kon 11:15| Want het was geschied, als David in Edom was, toen Joab,
580 1Kon 11:21| Hadad in Egypte hoorde, dat David met zijn vaderen ontslapen,
581 1Kon 11:24| overste ener bende, als David die doodde; en getrokken
582 1Kon 11:27| der stad van zijn vader David toe. ~
583 1Kon 11:33| rechten; gelijk zijn vader David. ~
584 1Kon 11:36| geven; opdat Mijn knecht David altijd een lamp voor Mijn
585 1Kon 11:38| gelijk als Mijn knecht David gedaan heeft; dat Ik met
586 1Kon 11:38| huis bouwen, gelijk als Ik David gebouwd heb, en zal u Israel
587 1Kon 11:39| om diens wil het zaad van David verootmoedigen; nochtans
588 1Kon 11:43| in de stad van zijn vader David; en Rehabeam, zijn zoon,
589 1Kon 12:16| Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij
590 1Kon 12:16| Israel! Voorzie nu uw huis, o David! Zo ging Israel naar zijn
591 1Kon 12:26| koninkrijk weder tot het huis van David keren. ~
592 1Kon 14:8 | koninkrijk van het huis van David gescheurd, en dat u gegeven
593 1Kon 14:8 | zijt, gelijk Mijn knecht David, die Mijn geboden hield,
594 1Kon 15:3 | het hart van zijn vader David. ~
595 1Kon 15:5 | 5 Omdat David gedaan had wat recht was
596 1Kon 15:11| HEEREN, gelijk zijn vader David. ~
597 1Kon 15:24| in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Josafat werd
598 1Kon 22:51| in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Joram werd
599 2Kon 11:10| schilden, die van den koning David geweest waren, die in het
600 2Kon 15:3 | nochtans niet als zijn vader David; hij deed naar alles, wat
601 2Kon 16:38| in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Achaz werd
602 2Kon 17:2 | zijns Gods, als zijn vader David. ~
603 2Kon 18:2 | zijns Gods, als zijn vader David. ~
604 2Kon 19:21| Israel van het huis van David af, en zij maakten Jerobeam,
605 2Kon 20:3 | naar alles, wat zijn vader David gedaan had. ~
606 2Kon 22:5 | HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord,
607 2Kon 23:7 | de HEERE gezegd had tot David, en tot zijn zoon Salomo:
608 2Kon 24:2 | al den weg van zijn vader David, en week niet af ter rechterhand
609 1Kro 2:15| 15 Ozem, den zesde, David, den zevende. ~
610 1Kro 3:1 | nu waren de kinderen van David, die hem te Hebron geboren
611 1Kro 3:9 | Deze allen zijn zonen van David, behalve de kinderen der
612 1Kro 4:31| waren hun steden, totdat David koning werd. ~
613 1Kro 6:31| 31 Dezen nu zijn het, die David gesteld heeft tot het ambt
614 1Kro 7:2 | getal was in de dagen van David twee en twintig duizend
615 1Kro 9:22| gesteld naar hun dorpen. David en Samuel, de ziener, hadden
616 1Kro 10:14| keerde het koninkrijk tot David, den zoon van Isai. ~ ~
617 1Kro 11:1 | vergaderde zich gans Israel tot David naar Hebron, zeggende: Zie,
618 1Kro 11:3 | den koning van Hebron, en David maakte een verbond met hen
619 1Kro 11:3 | des HEEREN; en zij zalfden David ten koning over Israel,
620 1Kro 11:4 | 4 En David toog henen, en gans Israel,
621 1Kro 11:5 | inwoners van Jebus zeiden tot David: Gij zult hier niet inkomen.
622 1Kro 11:5 | zult hier niet inkomen. David dan nog won den burg Sion,
623 1Kro 11:6 | 6 Want David zeide: Al wie de Jebusieten
624 1Kro 11:7 | 7 David nu woonde op den burg; daarom
625 1Kro 11:9 | 9 En David ging geduriglijk voort,
626 1Kro 11:10| hoofden der helden, die David had, die zich dapper bij
627 1Kro 11:11| het getal der helden, die David had: Jasobam, de zoon van
628 1Kro 11:13| 13 Hij was met David te Pas-Dammim, als de Filistijnen
629 1Kro 11:15| af naar den rotssteen tot David in de spelonk van Adullam;
630 1Kro 11:16| 16 En David was toen in de vesting en
631 1Kro 11:17| 17 En David kreeg lust, en zeide: Wie
632 1Kro 11:18| het en brachten het tot David. Doch David wilde het niet
633 1Kro 11:18| brachten het tot David. Doch David wilde het niet drinken,
634 1Kro 11:25| tot aan de drie niet. En David stelde hem over zijn trawanten. ~
635 1Kro 12:1 | Dezen nu zijn het, die tot David kwamen naar Ziklag, toen
636 1Kro 12:8 | zich van de Gadieten af tot David, in die vesting naar de
637 1Kro 12:16| en Juda op de vesting tot David. ~
638 1Kro 12:17| 17 En David ging uit hun tegemoet, en
639 1Kro 12:18| hij zeide: Wij zijn uw, o David, en met u zijn wij, gij,
640 1Kro 12:18| uw God helpt u. Toen nam David hen aan, en stelde hen tot
641 1Kro 12:19| vielen ook van Manasse tot David, toen hij met de Filistijnen
642 1Kro 12:21| 21 En dezen hielpen David mede tegen die benden; want
643 1Kro 12:22| dier tijd dag bij dag tot David, om hem te helpen, tot een
644 1Kro 12:23| waren ten heire, die tot David te Hebron kwamen, om het
645 1Kro 12:31| zijn, dat zij kwamen, om David koning te maken; ~
646 1Kro 12:38| volkomen hart te Hebron, om David koning te maken over gans
647 1Kro 12:38| van Israel een hart, om David tot koning te maken. ~
648 1Kro 12:39| 39 En zij waren daar bij David drie dagen lang, etende
649 1Kro 13:1 | 1 En David hield raad met de oversten
650 1Kro 13:2 | 2 En David zeide tot de ganse gemeente
651 1Kro 13:5 | 5 David dan vergaderde gans Israel
652 1Kro 13:6 | 6 Toen toog David op met het ganse Israel
653 1Kro 13:8 | 8 En David en gans Israel speelden
654 1Kro 13:11| 11 En David ontstak, dat de HEERE een
655 1Kro 13:12| 12 En David vreesde den HEERE te dien
656 1Kro 13:13| 13 Daarom liet David de ark niet tot zich brengen
657 1Kro 14:1 | koning van Tyrus, boden tot David, en cederenhout, en metselaars,
658 1Kro 14:2 | 2 En David merkte, dat hem de HEERE
659 1Kro 14:3 | 3 En David nam meer vrouwen te Jeruzalem,
660 1Kro 14:3 | vrouwen te Jeruzalem, en David gewon meer zonen en dochteren. ~
661 1Kro 14:8 | Filistijnen hoorden, dat David tot koning gezalfd was over
662 1Kro 14:8 | al de Filistijnen op om David te zoeken. Toen David dat
663 1Kro 14:8 | om David te zoeken. Toen David dat hoorde zo toog hij uit
664 1Kro 14:10| 10 Toen vraagde David God, zeggende: Zal ik optrekken
665 1Kro 14:11| Baal-Perazim, zo sloeg hen David daar; en David zeide: God
666 1Kro 14:11| sloeg hen David daar; en David zeide: God heeft mijn vijanden
667 1Kro 14:12| lieten zij hun goden; en David gebood, en zij werden met
668 1Kro 14:14| 14 En David vraagde God nog eens; en
669 1Kro 14:16| 16 David nu deed, gelijk als hem
670 1Kro 15:1 | 1 En David maakte zich huizen in zijn
671 1Kro 15:2 | 2 Toen zeide David: Niemand mag de ark Gods
672 1Kro 15:3 | 3 Ook vergaderde David gans Israel te Jeruzalem,
673 1Kro 15:4 | 4 En David verzamelde de kinderen van
674 1Kro 15:11| 11 En David riep de priesters Zadok
675 1Kro 15:16| 16 En David zeide tot de oversten der
676 1Kro 15:25| 25 Het geschiedde nu, dat David en de oudsten van Israel,
677 1Kro 15:27| 27 David nu was gekleed met een mantel
678 1Kro 15:27| opheffen der zangers; ook had David een lijfrok aan van linnen. ~
679 1Kro 15:29| venster keek, en den koning David zag, springende en spelende;
680 1Kro 16:1 | het midden der tent, welke David voor haar gespannen had;
681 1Kro 16:2 | 2 Als David het brandoffer en de dankofferen
682 1Kro 16:7 | 7 Te dienzelven dage gaf David ten eerste dezen psalm,
683 1Kro 16:43| iegelijk in zijn huis; en David keerde zich, om zijn huis
684 1Kro 17:1 | 1 Het geschiedde nu, als David in zijn huis woonde, dat
685 1Kro 17:1 | in zijn huis woonde, dat David tot Nathan, den profeet,
686 1Kro 17:2 | 2 Toen zeide Nathan tot David: Doe alles, wat in uw hart
687 1Kro 17:4 | 4 Ga heen en zeg tot David, Mijn knecht: Alzo zegt
688 1Kro 17:7 | zeggen tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE der heirscharen:
689 1Kro 17:15| gezicht, alzo sprak Nathan tot David. ~
690 1Kro 17:16| 16 Toen kwam de koning David in, en bleef voor het aangezicht
691 1Kro 17:18| 18 Wat zal David meer bij U daartoe voegen,
692 1Kro 17:24| Israels God; en het huis van David, Uw knecht, zij bestendig
693 1Kro 18:1 | geschiedde nu na dezen, dat David de Filistijnen sloeg, en
694 1Kro 18:3 | 3 David sloeg ook Hadar-ezer, den
695 1Kro 18:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af,
696 1Kro 18:4 | duizend man te voet; en David ontzenuwde al de wagen paarden;
697 1Kro 18:5 | van Zoba, te helpen; maar David sloeg van de Syriers twee
698 1Kro 18:6 | 6 En David legde bezetting in Syrie
699 1Kro 18:6 | brengende. En de HEERE behoedde David overal, waar hij heenging. ~
700 1Kro 18:7 | 7 En David nam de gouden schilden,
701 1Kro 18:8 | 8 Ook nam David zeer veel kopers uit Tibchath,
702 1Kro 18:9 | van Hamath, hoorde, dat David de ganse heirkracht van
703 1Kro 18:10| zoon Hadoram tot den koning David, om hem naar zijn welstand
704 1Kro 18:11| Deze heiligde de koning David ook den HEERE, met het zilver
705 1Kro 18:13| werden; en de HEERE behoedde David overal, waar hij heenging. ~
706 1Kro 18:14| 14 Alzo regeerde David over gans Israel, en hij
707 1Kro 18:17| Plethi; maar de zonen van David waren de eersten aan de
708 1Kro 19:1 | geschiedde nu na dezen, dat David de Filistijnen sloeg, en
709 1Kro 19:3 | 3 David sloeg ook Hadar-ezer, den
710 1Kro 19:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af,
711 1Kro 19:4 | duizend man te voet; en David ontzenuwde al de wagen paarden;
712 1Kro 19:5 | van Zoba, te helpen; maar David sloeg van de Syriers twee
713 1Kro 19:6 | 6 En David legde bezetting in Syrie
714 1Kro 19:6 | brengende. En de HEERE behoedde David overal, waar hij heenging. ~
715 1Kro 19:7 | 7 En David nam de gouden schilden,
716 1Kro 19:8 | 8 Ook nam David zeer veel kopers uit Tibchath,
717 1Kro 19:9 | van Hamath, hoorde, dat David de ganse heirkracht van
718 1Kro 19:10| zoon Hadoram tot den koning David, om hem naar zijn welstand
719 1Kro 19:11| Deze heiligde de koning David ook den HEERE, met het zilver
720 1Kro 19:13| werden; en de HEERE behoedde David overal, waar hij heenging. ~
721 1Kro 19:14| 14 Alzo regeerde David over gans Israel, en hij
722 1Kro 19:17| Plethi; maar de zonen van David waren de eersten aan de
723 1Kro 20:2 | 2 Toen zeide David: Ik zal weldadigheid doen
724 1Kro 20:2 | mij gedaan. Daarom zond David boden, om hem te troosten
725 1Kro 20:2 | vader. Toen de knechten van David in het land der kinderen
726 1Kro 20:3 | kinderen Ammons tot Hanun: Eert David uw vader in uw ogen, omdat
727 1Kro 20:4 | nam Hanun de knechten van David, en hij beschoor hen, en
728 1Kro 20:5 | henen, en men boodschapte David van deze mannen; en hij
729 1Kro 20:6 | stinkende gemaakt hadden bij David, zo zond Hanun en de kinderen
730 1Kro 20:8 | 8 Toen het David hoorde, zo zond hij Joab
731 1Kro 20:17| 17 Toen het David werd aangezegd, zo vergaderde
732 1Kro 20:17| slagorde tegen hen. Als David de slagorde tegen de Syriers
733 1Kro 20:18| aangezicht van Israel, en David versloeg van de Syriers
734 1Kro 20:19| zo maakten zij vrede met David, en dienden hem; en de Syriers
735 1Kro 21:1 | en belegerde Rabba; maar David bleef te Jeruzalem. En Joab
736 1Kro 21:2 | 2En David nam de kroon huns konings
737 1Kro 21:3 | met bijlen; en alzo deed David aan al de steden derkinderen
738 1Kro 21:3 | derkinderen Ammons. Toen keerde David wederom met al het volk
739 1Kro 21:7 | van Simea, den broeder van David, versloeg hem. ~
740 1Kro 21:8 | vielen door de hand van David, en door de hand zijner
741 1Kro 22:1 | tegen Israel, en hij porde David aan, dat hij Israel telde. ~
742 1Kro 22:2 | 2 En David zeide tot Joab en tot de
743 1Kro 22:5 | 5 En Joab gaf David de som van het gestelde
744 1Kro 22:8 | 8 Toen zeide David tot God: Ik heb zeer gezondigd,
745 1Kro 22:9 | tot Gad, den ziener van David, zeggende: ~
746 1Kro 22:10| 10 Ga heen, en spreek tot David, zeggende: Aldus zegt de
747 1Kro 22:11| 11 En Gad kwam tot David, en zeide tot hem: Zo zegt
748 1Kro 22:13| 13 Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange;
749 1Kro 22:16| 16 Als David zijn ogen ophief, zo zag
750 1Kro 22:16| over Jeruzalem; toen viel David, en de oudsten, bedekt met
751 1Kro 22:17| 17 En David zeide tot God: Ben ik het
752 1Kro 22:18| HEEREN tot Gad, dat hij David zeggen zou, dat David zou
753 1Kro 22:18| hij David zeggen zou, dat David zou opgaan, om den HEERE
754 1Kro 22:19| 19 Zo ging dan David op naar het woord van Gad,
755 1Kro 22:21| 21 En David kwam tot Ornan; en Ornan
756 1Kro 22:21| en Ornan zag toe, en zag David; zo ging hij uit den dorsvloer,
757 1Kro 22:21| en boog zich neder voor David, met het aangezicht ter
758 1Kro 22:22| 22 En David zeide tot Ornan: Geef mij
759 1Kro 22:23| 23 Toen zeide Ornan tot David: Neem ze maar henen, en
760 1Kro 22:24| 24 En de koning David zeide tot Ornan: Neen, maar
761 1Kro 22:25| 25 En David gaf aan Ornan voor die plaats
762 1Kro 22:26| 26 Toen bouwde David aldaar den HEERE een altaar,
763 1Kro 22:28| 28 Ter zelfder tijd, toen David zag, dat de HEERE hem geantwoord
764 1Kro 22:30| 30 David nu kon niet heengaan voor
765 1Kro 23:1 | 1 En David zeide: Hier zal het huis
766 1Kro 23:2 | 2 En David zeide, dat men vergaderen
767 1Kro 23:3 | 3 En David bereidde ijzer in menigte,
768 1Kro 23:4 | de Tyriers brachten tot David cederenhout in menigte. ~
769 1Kro 23:5 | 5 Want David zeide: Mijn zoon Salomo
770 1Kro 23:5 | bereiden. Alzo bereidde David voorraad in menigte voor
771 1Kro 23:7 | 7 En David zeide tot Salomo: Mijn zoon,
772 1Kro 23:17| 17 Ook gebood David aan alle vorsten van Israel,
773 1Kro 24:1 | 1 Toen nu David oud was en zat van dagen,
774 1Kro 24:5 | die ik gemaakt heb, zeide David, om lof te zingen. ~
775 1Kro 24:6 | 6 En David verdeelde hen in verdelingen,
776 1Kro 24:25| 25 Want David had gezegd: De HEERE, de
777 1Kro 24:27| naar de laatste woorden van David werden de kinderen van Levi
778 1Kro 25:3 | 3 David nu verdeelde hen, en Zadok
779 1Kro 25:31| aangezicht van den koning David, en Zadok, en Achimelech,
780 1Kro 26:1 | 1 En David, mitsgaders de oversten
781 1Kro 27:26| heilige dingen, die de koning David geheiligd had, mitsgaders
782 1Kro 27:31| jaar des koninkrijks van David zijn er gezocht en onder
783 1Kro 27:32| der vaderen; en de koning David stelde hen over de Rubenieten,
784 1Kro 28:18| Elihu, uit de broederen van David; over Issaschar was Omri,
785 1Kro 28:23| 23 Maar David nam het getal van die niet
786 1Kro 28:24| kronieken van den koning David. ~
787 1Kro 28:31| over de have, die de koning David had. ~
788 1Kro 29:1 | 1 Toen vergaderde David te Jeruzalem alle oversten
789 1Kro 29:2 | 2 En de koning David stond op zijn voeten, en
790 1Kro 29:11| 11 En David gaf zijn zoon Salomo een
791 1Kro 29:19| alles heeft men mij, zeide David, bij geschrift te verstaan
792 1Kro 29:20| 20 En David zeide tot zijn zoon Salomo:
793 1Kro 30:1 | 1 Verder zeide de koning David tot de ganse gemeente: God
794 1Kro 30:9 | vrijwillig; en de koning David verblijdde zich ook met
795 1Kro 30:10| 10 Daarom loofde David den HEERE voor de ogen der
796 1Kro 30:10| ogen der ganse gemeente; en David zeide: Geloofd zijt Gij,
797 1Kro 30:20| 20 Daarna zeide David tot de ganse gemeente: Looft
798 1Kro 30:22| maakten Salomo, den zoon van David, ten andere male koning,
799 1Kro 30:24| de zonen van den koning David, gaven de hand, dat zij
800 1Kro 30:26| 26 Zo heeft dan David, de zoon van Isai, geregeerd
801 1Kro 30:29| geschiedenissen nu van den koning David, de eerste en de laatste,
802 2Kro 1:1 | 1 En Salomo, de zoon van David, werd versterkt in zijn
803 2Kro 1:4 | 4 (Maar de ark Gods had David van Kirjath-Jearim opgebracht,
804 2Kro 1:4 | opgebracht, ter plaatse, die David voor haar bereid had; want
805 2Kro 1:8 | Gij hebt aan mijn vader David grote weldadigheid gedaan;
806 2Kro 1:9 | worden, gedaan aan mijn vader David; want Gij hebt mij koning
807 2Kro 2:3 | Gelijk als gij met mijn vader David gedaan hebt, en hebt hem
808 2Kro 2:7 | Jeruzalem, die mijn vader David beschikt heeft. ~
809 2Kro 2:12| heeft, dat Hij den koning David een wijzen zoon, kloek in
810 2Kro 2:14| van mijn heer, uw vader David. ~
811 2Kro 2:17| met dewelke zijn vader David die geteld had; en er werden
812 2Kro 3:1 | berg Moria, die zijn vader David gewezen was, in de plaats,
813 2Kro 3:1 | gewezen was, in de plaats, die David toebereid had, op den dorsvloer
814 2Kro 5:1 | geheiligde dingen van zijn vader David; en het zilver, en het goud,
815 2Kro 6:1 | geheiligde dingen van zijn vader David; en het zilver, en het goud,
816 2Kro 7:4 | Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft, en heeft
817 2Kro 7:6 | daar zou wezen; en Ik heb David verkoren, dat hij over Mijn
818 2Kro 7:7 | het hart van mijn vader David, een huis te bouwen den
819 2Kro 7:8 | HEERE zeide tot mijn vader David: Dewijl dat in uw hart geweest
820 2Kro 7:10| de plaats van mijn vader David, en ik zit op den troon
821 2Kro 7:15| Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat Gij
822 2Kro 7:16| houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken
823 2Kro 7:17| hebt tot Uw knecht, tot David. ~
824 2Kro 7:42| gedenk der weldadigheden van David, Uw knecht. ~ ~
825 2Kro 8:6 | des HEEREN, die de koning David gemaakt had, om den HEERE
826 2Kro 8:6 | weldadigheid is in eeuwigheid, als David door hun dienst Hem prees;
827 2Kro 8:10| goede, dat de HEERE aan David en Salomo, en Zijn volk
828 2Kro 8:17| zult, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, en doen
829 2Kro 8:18| een verbond met uw vader David gemaakt heb, zeggende: Geen
830 2Kro 9:11| vrouw zal in het huis van David, den koning van Israel,
831 2Kro 9:14| want alzo was het gebod van David, den man Gods. ~
832 2Kro 11:16| Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij
833 2Kro 11:16| Israel! Voorzie nu uw huis, o David! Zo ging het ganse Israel
834 2Kro 11:19| Israelieten van het huis van David af, tot op dezen dag. ~ ~
835 2Kro 12:17| wandelden zij in den weg van David, en Salomo. ~
836 2Kro 12:18| van Jerimoth, den zoon van David, ter vrouwe Abihail, de
837 2Kro 14:5 | koninkrijk over Israel aan David gegeven heeft, tot in eeuwigheid,
838 2Kro 14:6 | van Salomo, den zoon van David, opgestaan, en heeft gerebelleerd
839 2Kro 14:8 | de hand is der zonen van David; gij zijt wel een grote
840 2Kro 22:7 | verbonds wil, dat Hij met David gemaakt had; en gelijk als
841 2Kro 22:12| HEERE, de God van uw vader David: Omdat gij in de wegen van
842 2Kro 22:27| verbonds wil, dat Hij met David gemaakt had; en gelijk als
843 2Kro 22:32| HEERE, de God van uw vader David: Omdat gij in de wegen van
844 2Kro 23:16| de HEERE van de zonen van David gesproken heeft. ~
845 2Kro 23:22| schilden, die van den koning David geweest waren, die in het
846 2Kro 23:31| Levietische priesteren, die David in het huis des HEEREN afgedeeld
847 2Kro 23:31| naar de instelling van David. ~
848 2Kro 28:1 | HEEREN, gelijk zijn vader David; ~
849 2Kro 29:2 | naar alles, wat zijn vader David gedaan had. ~
850 2Kro 29:25| harpen, naar het gebod van David, en van Gad, den ziener
851 2Kro 29:26| met de instrumenten van David, en de priesters met de
852 2Kro 29:27| met de instrumenten van David, den koning van Israel. ~
853 2Kro 29:30| zouden, met de woorden van David en van Asaf, den ziener;
854 2Kro 30:26| van Salomo, den zoon van David, den koning van Israel,
855 2Kro 32:33| de graven der zonen van David; daartoe deden gans Juda
856 2Kro 33:7 | hetwelk God gezegd had tot David en tot zijn zoon Salomo:
857 2Kro 34:2 | de wegen van zijn vader David, en week niet af ter rechter
858 2Kro 35:3 | hetwelk Salomo, de zoon van David, de koning van Israel, gebouwd
859 2Kro 35:4 | naar het voorschrift van David, den koning van Israel,
860 2Kro 35:15| standplaats, naar het gebod van David, en Asaf, en Heman, en Jeduthun,
861 2Kro 36:3 | hetwelk Salomo, de zoon van David, de koning van Israel, gebouwd
862 2Kro 36:4 | naar het voorschrift van David, den koning van Israel,
863 2Kro 36:15| standplaats, naar het gebod van David, en Asaf, en Heman, en Jeduthun,
864 Ezra 3:10| naar de instelling van David, den koning van Israel. ~
865 Ezra 8:2 | Daniel; van de kinderen van David, Hattus. ~
866 Ezra 8:20| 20 En van Nethinim, die David en de vorsten ten dienste
867 Neh 12:24 | danken, naar het gebod van David, den man Gods, wacht tegen
868 Neh 12:36 | met muziekinstrumenten van David, den man Gods; en Ezra,
869 Neh 12:45 | poortiers, naar het gebod van David en zijn zoon Salomo. ~
870 Neh 12:46 | 46 Want in de dagen van David en Asaf, van ouds, waren
871 Psa 3:1 | 1Een psalm van David, als hij vlood voor het
872 Psa 4:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester,
873 Psa 5:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester,
874 Psa 6:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester,
875 Psa 8:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester,
876 Psa 9:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester,
877 Psa 11:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester.
878 Psa 12:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester,
879 Psa 13:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
880 Psa 14:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester.
881 Psa 15:1 | 1Een psalm van David. HEERE, wie zal verkeren
882 Psa 16:1 | Een gouden kleinood van David. Bewaar mij, o God! want
883 Psa 17:1 | 1 Een gebed van David. HEERE! hoor de gerechtigheid,
884 Psa 18:1 | opperzangmeester, een psalm van David, de knecht des HEEREN, die
885 Psa 18:51 | doet aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad tot in
886 Psa 19:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
887 Psa 20:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
888 Psa 21:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
889 Psa 22:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester,
890 Psa 23:1 | 1Een psalm van David. De HEERE is mijn Herder,
891 Psa 24:1 | 1 Een psalm van David. De aarde is des HEEREN,
892 Psa 25:1 | 1 Een psalm van David. Aleph. Tot U, o HEERE!
893 Psa 26:1 | 1 Een psalm van David! Doe mij recht, HEERE! want
894 Psa 27:1 | 1 Een psalm van David. De HEERE is mijn Licht
895 Psa 28:1 | 1Een psalm van David. Tot U roep ik, HEERE! mijn
896 Psa 29:1 | 1 Een psalm van David. Geeft den HEERE, gij kinderen
897 Psa 31:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
898 Psa 32:1 | 1 Een onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij, wiens
899 Psa 35:1 | 1 Een psalm van David, als hij zijn gelaat veranderd
900 Psa 36:1 | 1 Een psalm van David. Twist, HEERE! met mijn
901 Psa 37:1 | 1 Een psalm van David, den knecht des HEEREN,
902 Psa 38:1 | 1 Een psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet
903 Psa 39:1 | 1 Een psalm van David, om te doen gedenken. ~
904 Psa 40:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester,
905 Psa 42:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
906 Psa 51:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
907 Psa 52:1 | 1 Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester. ~
908 Psa 52:2 | en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van
909 Psa 53:1 | 1Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester,
910 Psa 54:1 | 1Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester,
911 Psa 54:2 | gezegd hadden: Verbergt zich David niet bij ons? ~
912 Psa 55:1 | 1 Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester,
913 Psa 56:1 | Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester,
914 Psa 57:1 | Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester,
915 Psa 58:1 | Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester,
916 Psa 59:1 | Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester,
917 Psa 60:1 | Een gouden kleinood van David tot lering, voor den opperzangmeester,
918 Psa 61:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester,
919 Psa 62:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester,
920 Psa 63:1 | 1 Een psalm van David, als hij was in de woestijn
921 Psa 64:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
922 Psa 65:1 | 1 Een psalm van David, een lied, voor den opperzangmeester. ~
923 Psa 68:1 | Een psalm, een lied van David, voor den opperzangmeester. ~
924 Psa 69:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester,
925 Psa 70:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester,
926 Psa 72:20 | 20 De gebeden van David, den zoon van Isai, hebbende
927 Psa 78:70 | Hij verkoos Zijn knecht David, en nam hem van de schaapskooien; ~
928 Psa 86:1 | 1 Een gebed van David. HEERE! neig Uw oor, verhoor
929 Psa 89:4 | uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen: ~
930 Psa 89:21 | 21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden;
931 Psa 89:36 | Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! ~
932 Psa 89:50 | goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? ~
933 Psa 101:1 | 1Een psalm van David. Ik zal van goedertierenheid
934 Psa 103:1 | 1 Een psalm van David. Loof den HEERE, mijn ziel,
935 Psa 108:1 | Een lied, een psalm van David. ~
936 Psa 109:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester.
937 Psa 110:1 | 1Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn
938 Psa 122:1 | 1Een lied Hammaaloth, van David. Ik verblijd mij in degenen,
939 Psa 122:5 | stoelen van het huis van David. ~
940 Psa 124:1 | 1Een lied Hammaaloth, van David. Ten ware de HEERE, Die
941 Psa 131:1 | 1Een lied Hammaaloth, van David. O HEERE! mijn hart is niet
942 Psa 132:1 | Hammaaloth. O HEERE! gedenk aan David, aan al zijn lijden; ~
943 Psa 132:11 | 11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan
944 Psa 132:17 | 17 Daar zal Ik David een hoorn doen uitspruiten;
945 Psa 133:1 | 1Een lied Hammaaloth, van David. Ziet, hoe goed en hoe liefelijk
946 Psa 138:1 | 1Een psalm van David. Ik zal U loven met mijn
947 Psa 139:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester.
948 Psa 140:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
949 Psa 141:1 | 1 Een psalm van David. HEERE! ik roep U aan, haast
950 Psa 142:1 | 1Een onderwijzing van David, een gebed, als hij in de
951 Psa 143:1 | 1 Een psalm van David. O HEERE! hoor mijn gebed,
952 Psa 144:1 | 1 Een psalm van David. Gezegend zij de HEERE,
953 Psa 144:10 | overwinning geeft, Die Zijn knecht David ontzet van het boze zwaard; ~
954 Psa 145:1 | 1 Een lofzang van David. Aleph. O mijn God, Gij
955 Spre 1:1 | van Salomo, den zoon van David, den koning van Israel, ~
956 Pred 1:1 | den prediker, den zoon van David, den koning te Jeruzalem. ~
957 Jes 7:13 | gijlieden nu, gij, huis van David! is het ulieden te weinig,
958 Jes 9:6 | einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om
959 Jes 16:5 | een zitten in de tent van David, een, die oordeelt en het
960 Jes 22:22 | sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen;
961 Jes 29:1 | Ariel! de stad, waarin David gelegerd heeft; doet jaar
962 Jes 38:5 | HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord,
963 Jes 55:3 | gewisse weldadigheden van David. ~
964 Jes 56:3 | gewisse weldadigheden van David. ~
965 Jer 17:25 | zittende op den troon van David, rijdende op wagenen en
966 Jer 22:4 | koningen ingaan, zittende den David op zijn troon, rijdende
967 Jer 23:5 | spreekt de HEERE, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit
968 Jer 30:9 | hun God, en hun koning David, dien Ik hun verwekken zal. ~
969 Jer 33:15 | en te dier tijd zal Ik David een SPRUIT der gerechtigheid
970 Jer 33:17 | Want zo zegt de HEERE: Aan David zal niet worden afgesneden
971 Jer 33:21 | verbond met Mijn knecht David, dat hij geen zoon hebbe,
972 Jer 33:22 | het zaad van Mijn knecht David, en de Levieten, die Mij
973 Jer 33:26 | Jakob en van Mijn knecht David verwerpen, dat Ik van zijn
974 Eze 34:23 | weiden, namelijk Mijn knecht David; die zal ze weiden, en Die
975 Eze 34:24 | God zijn; en Mijn knecht David zal Vorst zijn in het midden
976 Eze 37:24 | 24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn;
977 Eze 37:25 | eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal hunlieder Vorst zijn
978 Hos 3:5 | zoeken den HEERE, hun God, en David, hun koning; en zij zullen
979 Amos 6:5 | instrumenten der muziek, gelijk David; ~
980 Amos 9:11| Ik de vervallen hut van David weder oprichten, en Ik zal
981 Zac 12:8 | zal te dien dage zijn als David; en het huis Davids zal
982 Matt 1:1 | JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den zoon van Abraham. ~
983 Matt 1:6 | 6 En Jessai gewon David, den koning; en David, den
984 Matt 1:6 | gewon David, den koning; en David, den koning, gewon Salomon
985 Matt 1:17| geslachten dan, van Abraham tot David, zijn veertien geslachten;
986 Matt 1:17| veertien geslachten; en van David tot de Babylonische overvoering,
987 Matt 12:3 | Hebt gij niet gelezen, wat David gedaan heeft, toen hem hongerde,
988 Matt 12:23| Is niet Deze de Zoon van David? ~
989 Matt 22:43| tot hen: Hoe noemt Hem dan David, in de Geest, zijn Heere?
990 Matt 22:45| 45 Indien Hem dan David noemt zijn Heere, hoe is
991 Mark 2:25| Hebt gij nooit gelezen, wat David gedaan heeft, als hij nood
992 Mark 11:10| Koninkrijk van onzen vader David, hetwelk komt in den Naam
993 Mark 12:35| de Christus een Zoon van David is? ~
994 Mark 12:36| 36 Want David zelf heeft door den Heiligen
995 Mark 12:37| 37 David dan zelf noemt Hem zijn
996 Luk 1:32 | den troon van Zijn vader David geven. ~
997 Luk 1:69 | opgericht, in het huis van David, Zijn knecht; ~
998 Luk 2:4 | het huis en geslacht van David was); ~
999 Luk 3:31 | van Nathan, den zoon van David, ~
1000 Luk 6:3 | dat niet gelezen, hetwelk David deed, wanneer hem hongerde,
1-500 | 501-1000 | 1001-1016 |