Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
daverde 4
daverden 2
daveren 1
david 1016
davids 151
dden 1
de 33382
Frequency    [«  »]
1083 of
1059 dien
1049 14
1016 david
1015 man
1015 ze
1006 15

Bijbel

IntraText - Concordances

david

1-500 | 501-1000 | 1001-1016

     Book Chapter: Verse
501 2Sa 21:1 | jaren, jaar achter jaar; en David zocht het aangezicht des 502 2Sa 21:3 | 3 David dan zeide tot de Gibeonieten: 503 2Sa 21:7 | die tussen hen was, tussen David en tussen Jonathan, Sauls 504 2Sa 21:11 | 11 En het werd David aangezegd, wat Rizpa, de 505 2Sa 21:12 | 12 Zo ging David henen, en nam de beenderen 506 2Sa 21:15 | een krijg tegen Israel. En David toog af, en zijn knechten 507 2Sa 21:15 | tegen de Filistijnen, dat David moede werd. ~ 508 2Sa 21:16 | nieuw zwaard; deze dacht David te slaan. ~ 509 2Sa 21:17 | zwoeren hem de mannen van David, zeggende: Gij zult niet 510 2Sa 21:22 | vielen door de hand van David, en door de hand zijner 511 2Sa 22:1 | 1 En David sprak de woorden dezes lieds 512 2Sa 22:51 | goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad, tot in 513 2Sa 23:1 | dit de laatste woorden van David. David, de zoon van Isai 514 2Sa 23:1 | laatste woorden van David. David, de zoon van Isai zegt, 515 2Sa 23:8 | de namen der helden, die David gehad heeft: Joscheb Baschebeth, 516 2Sa 23:9 | onder de drie helden met David, toen zij de Filistijnen 517 2Sa 23:13 | kwamen in den oogst tot David, in de spelonk van Adullam; 518 2Sa 23:14 | 14 En David was toen in een vesting; 519 2Sa 23:15 | 15 En David kreeg lust, en zeide: Wie 520 2Sa 23:16 | droegen het, en kwamen tot David; doch hij wilde dat niet 521 2Sa 23:23 | eersten kwam hij niet; en David stelde hem over zijn trawanten. ~ 522 2Sa 24:1 | tegen Israel; en Hij porde David aan tegen henlieden, zeggende: 523 2Sa 24:10 | het volk geteld had; en David zeide tot den HEERE: Ik 524 2Sa 24:11 | 11 Als nu David des morgens opstond, zo 525 2Sa 24:12 | 12 Ga heen, en spreek tot David: Alzo zegt de HEERE: Drie 526 2Sa 24:13 | 13 Zo kwam Gad tot David, en maakte het hem bekend, 527 2Sa 24:14 | 14 Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange; 528 2Sa 24:17 | 17 En David, als hij den engel zag, 529 2Sa 24:18 | 18 En Gad kwam tot David op dienzelfden dag, en zeide 530 2Sa 24:19 | 19 Alzo ging David op naar het woord van Gad, 531 2Sa 24:21 | koning tot zijn knecht? En David zeide: Om dezen dorsvloer 532 2Sa 24:22 | 22 Toen zeide Arauna tot David: Mijn heer de koning neme 533 2Sa 24:24 | brandofferen om niet. Alzo kocht David den dorsvloer en de runderen 534 2Sa 24:25 | 25 En David bouwde aldaar den HEERE 535 1Kon 1:1 | 1 De koning David nu was oud, wel bedaagd; 536 1Kon 1:8 | en Rei, en de helden, die David had, waren met Adonia niet. ~ 537 1Kon 1:11| koning is? En onze heer David weet dat niet. ~ 538 1Kon 1:13| treed in tot den koning David, en zeg tot hem: Hebt gij 539 1Kon 1:28| 28 En de koning David antwoordde en zeide: Roept 540 1Kon 1:31| zeide: Mijn heer de koning David leve in eeuwigheid! ~ 541 1Kon 1:32| 32 En de koning David zeide: Roep mij Zadok, den 542 1Kon 1:37| van mijn heer den koning David! ~ 543 1Kon 1:38| muilezelin van den koning David, en geleidden hem naar Gihon. ~ 544 1Kon 1:43| maar onze heer, de koning David, heeft Salomo tot koning 545 1Kon 1:47| om onzen heer, den koning David, te zegenen, zeggende: Uw 546 1Kon 2:1 | 1 Als nu de dagen van David nabij waren, dat hij sterven 547 1Kon 2:10| 10 En David ontsliep met zijn vaderen, 548 1Kon 2:11| 11 De dagen nu, die David geregeerd heeft over Israel, 549 1Kon 2:12| den troon van zijn vader David; en zijn koninkrijk werd 550 1Kon 2:24| den troon van mijn vader David, en Die mij een huis gemaakt 551 1Kon 2:26| aangezicht van mijn vader David gedragen hebt, en omdat 552 1Kon 2:32| heeft, daar het mijn vader David niet wist, Abner, den zoon 553 1Kon 2:33| zaad in eeuwigheid; maar David, en zijn zaad, en zijn huis, 554 1Kon 2:44| die gij aan mijn vader David gedaan hebt; daarom heeft 555 1Kon 2:45| gezegend; en de troon van David zal bevestigd zijn voor 556 1Kon 3:3 | inzettingen van zijn vader David; alleenlijk offerde hij 557 1Kon 3:6 | Gij hebt aan Uw knecht David, mijn vader, grote weldadigheid 558 1Kon 3:7 | de plaats van mijn vader David; en ik ben een klein jongeling, 559 1Kon 3:14| geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, zo zal 560 1Kon 5:1 | vaders plaats), dewijl Hiram David altijd bemind had. ~ 561 1Kon 5:3 | Gij weet, dat mijn vader David den Naam des HEEREN, zijns 562 1Kon 5:5 | gesproken heeft tot mijn vader David, zeggende: Uw zoon, dien 563 1Kon 5:7 | zij de HEERE heden, Die David een wijzen zoon gegeven 564 1Kon 6:12| bevestigen, dat Ik tot uw vader David gesproken heb; ~ 565 1Kon 7:51| geheiligde dingen van zijn vader David; het zilver en het goud, 566 1Kon 8:15| Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft, en heeft 567 1Kon 8:16| daar zou wezen; maar Ik heb David verkoren, dat hij over Mijn 568 1Kon 8:17| het hart van mijn vader David, een huis den Naam van den 569 1Kon 8:18| Maar de HEERE zeide tot David, mijn vader: Dewijl dat 570 1Kon 8:20| de plaats van mijn vader David, en ik zit op den troon 571 1Kon 8:24| Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat Gij 572 1Kon 8:25| houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken 573 1Kon 8:26| tot Uw knecht, mijn vader David. ~ 574 1Kon 8:66| goede, dat de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan Israel, 575 1Kon 9:4 | zult, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, met volkomenheid 576 1Kon 9:5 | gesproken heb over uw vader David, zeggende: Geen man zal 577 1Kon 11:4 | het hart van zijn vader David. ~ 578 1Kon 11:6 | volgen, gelijk zijn vader David. ~ 579 1Kon 11:15| Want het was geschied, als David in Edom was, toen Joab, 580 1Kon 11:21| Hadad in Egypte hoorde, dat David met zijn vaderen ontslapen, 581 1Kon 11:24| overste ener bende, als David die doodde; en getrokken 582 1Kon 11:27| der stad van zijn vader David toe. ~ 583 1Kon 11:33| rechten; gelijk zijn vader David. ~ 584 1Kon 11:36| geven; opdat Mijn knecht David altijd een lamp voor Mijn 585 1Kon 11:38| gelijk als Mijn knecht David gedaan heeft; dat Ik met 586 1Kon 11:38| huis bouwen, gelijk als Ik David gebouwd heb, en zal u Israel 587 1Kon 11:39| om diens wil het zaad van David verootmoedigen; nochtans 588 1Kon 11:43| in de stad van zijn vader David; en Rehabeam, zijn zoon, 589 1Kon 12:16| Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij 590 1Kon 12:16| Israel! Voorzie nu uw huis, o David! Zo ging Israel naar zijn 591 1Kon 12:26| koninkrijk weder tot het huis van David keren. ~ 592 1Kon 14:8 | koninkrijk van het huis van David gescheurd, en dat u gegeven 593 1Kon 14:8 | zijt, gelijk Mijn knecht David, die Mijn geboden hield, 594 1Kon 15:3 | het hart van zijn vader David. ~ 595 1Kon 15:5 | 5 Omdat David gedaan had wat recht was 596 1Kon 15:11| HEEREN, gelijk zijn vader David. ~ 597 1Kon 15:24| in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Josafat werd 598 1Kon 22:51| in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Joram werd 599 2Kon 11:10| schilden, die van den koning David geweest waren, die in het 600 2Kon 15:3 | nochtans niet als zijn vader David; hij deed naar alles, wat 601 2Kon 16:38| in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Achaz werd 602 2Kon 17:2 | zijns Gods, als zijn vader David. ~ 603 2Kon 18:2 | zijns Gods, als zijn vader David. ~ 604 2Kon 19:21| Israel van het huis van David af, en zij maakten Jerobeam, 605 2Kon 20:3 | naar alles, wat zijn vader David gedaan had. ~ 606 2Kon 22:5 | HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, 607 2Kon 23:7 | de HEERE gezegd had tot David, en tot zijn zoon Salomo: 608 2Kon 24:2 | al den weg van zijn vader David, en week niet af ter rechterhand 609 1Kro 2:15| 15 Ozem, den zesde, David, den zevende. ~ 610 1Kro 3:1 | nu waren de kinderen van David, die hem te Hebron geboren 611 1Kro 3:9 | Deze allen zijn zonen van David, behalve de kinderen der 612 1Kro 4:31| waren hun steden, totdat David koning werd. ~ 613 1Kro 6:31| 31 Dezen nu zijn het, die David gesteld heeft tot het ambt 614 1Kro 7:2 | getal was in de dagen van David twee en twintig duizend 615 1Kro 9:22| gesteld naar hun dorpen. David en Samuel, de ziener, hadden 616 1Kro 10:14| keerde het koninkrijk tot David, den zoon van Isai. ~  ~  617 1Kro 11:1 | vergaderde zich gans Israel tot David naar Hebron, zeggende: Zie, 618 1Kro 11:3 | den koning van Hebron, en David maakte een verbond met hen 619 1Kro 11:3 | des HEEREN; en zij zalfden David ten koning over Israel, 620 1Kro 11:4 | 4 En David toog henen, en gans Israel, 621 1Kro 11:5 | inwoners van Jebus zeiden tot David: Gij zult hier niet inkomen. 622 1Kro 11:5 | zult hier niet inkomen. David dan nog won den burg Sion, 623 1Kro 11:6 | 6 Want David zeide: Al wie de Jebusieten 624 1Kro 11:7 | 7 David nu woonde op den burg; daarom 625 1Kro 11:9 | 9 En David ging geduriglijk voort, 626 1Kro 11:10| hoofden der helden, die David had, die zich dapper bij 627 1Kro 11:11| het getal der helden, die David had: Jasobam, de zoon van 628 1Kro 11:13| 13 Hij was met David te Pas-Dammim, als de Filistijnen 629 1Kro 11:15| af naar den rotssteen tot David in de spelonk van Adullam; 630 1Kro 11:16| 16 En David was toen in de vesting en 631 1Kro 11:17| 17 En David kreeg lust, en zeide: Wie 632 1Kro 11:18| het en brachten het tot David. Doch David wilde het niet 633 1Kro 11:18| brachten het tot David. Doch David wilde het niet drinken, 634 1Kro 11:25| tot aan de drie niet. En David stelde hem over zijn trawanten. ~ 635 1Kro 12:1 | Dezen nu zijn het, die tot David kwamen naar Ziklag, toen 636 1Kro 12:8 | zich van de Gadieten af tot David, in die vesting naar de 637 1Kro 12:16| en Juda op de vesting tot David. ~ 638 1Kro 12:17| 17 En David ging uit hun tegemoet, en 639 1Kro 12:18| hij zeide: Wij zijn uw, o David, en met u zijn wij, gij, 640 1Kro 12:18| uw God helpt u. Toen nam David hen aan, en stelde hen tot 641 1Kro 12:19| vielen ook van Manasse tot David, toen hij met de Filistijnen 642 1Kro 12:21| 21 En dezen hielpen David mede tegen die benden; want 643 1Kro 12:22| dier tijd dag bij dag tot David, om hem te helpen, tot een 644 1Kro 12:23| waren ten heire, die tot David te Hebron kwamen, om het 645 1Kro 12:31| zijn, dat zij kwamen, om David koning te maken; ~ 646 1Kro 12:38| volkomen hart te Hebron, om David koning te maken over gans 647 1Kro 12:38| van Israel een hart, om David tot koning te maken. ~ 648 1Kro 12:39| 39 En zij waren daar bij David drie dagen lang, etende 649 1Kro 13:1 | 1 En David hield raad met de oversten 650 1Kro 13:2 | 2 En David zeide tot de ganse gemeente 651 1Kro 13:5 | 5 David dan vergaderde gans Israel 652 1Kro 13:6 | 6 Toen toog David op met het ganse Israel 653 1Kro 13:8 | 8 En David en gans Israel speelden 654 1Kro 13:11| 11 En David ontstak, dat de HEERE een 655 1Kro 13:12| 12 En David vreesde den HEERE te dien 656 1Kro 13:13| 13 Daarom liet David de ark niet tot zich brengen 657 1Kro 14:1 | koning van Tyrus, boden tot David, en cederenhout, en metselaars, 658 1Kro 14:2 | 2 En David merkte, dat hem de HEERE 659 1Kro 14:3 | 3 En David nam meer vrouwen te Jeruzalem, 660 1Kro 14:3 | vrouwen te Jeruzalem, en David gewon meer zonen en dochteren. ~ 661 1Kro 14:8 | Filistijnen hoorden, dat David tot koning gezalfd was over 662 1Kro 14:8 | al de Filistijnen op om David te zoeken. Toen David dat 663 1Kro 14:8 | om David te zoeken. Toen David dat hoorde zo toog hij uit 664 1Kro 14:10| 10 Toen vraagde David God, zeggende: Zal ik optrekken 665 1Kro 14:11| Baal-Perazim, zo sloeg hen David daar; en David zeide: God 666 1Kro 14:11| sloeg hen David daar; en David zeide: God heeft mijn vijanden 667 1Kro 14:12| lieten zij hun goden; en David gebood, en zij werden met 668 1Kro 14:14| 14 En David vraagde God nog eens; en 669 1Kro 14:16| 16 David nu deed, gelijk als hem 670 1Kro 15:1 | 1 En David maakte zich huizen in zijn 671 1Kro 15:2 | 2 Toen zeide David: Niemand mag de ark Gods 672 1Kro 15:3 | 3 Ook vergaderde David gans Israel te Jeruzalem, 673 1Kro 15:4 | 4 En David verzamelde de kinderen van 674 1Kro 15:11| 11 En David riep de priesters Zadok 675 1Kro 15:16| 16 En David zeide tot de oversten der 676 1Kro 15:25| 25 Het geschiedde nu, dat David en de oudsten van Israel, 677 1Kro 15:27| 27 David nu was gekleed met een mantel 678 1Kro 15:27| opheffen der zangers; ook had David een lijfrok aan van linnen. ~ 679 1Kro 15:29| venster keek, en den koning David zag, springende en spelende; 680 1Kro 16:1 | het midden der tent, welke David voor haar gespannen had; 681 1Kro 16:2 | 2 Als David het brandoffer en de dankofferen 682 1Kro 16:7 | 7 Te dienzelven dage gaf David ten eerste dezen psalm, 683 1Kro 16:43| iegelijk in zijn huis; en David keerde zich, om zijn huis 684 1Kro 17:1 | 1 Het geschiedde nu, als David in zijn huis woonde, dat 685 1Kro 17:1 | in zijn huis woonde, dat David tot Nathan, den profeet, 686 1Kro 17:2 | 2 Toen zeide Nathan tot David: Doe alles, wat in uw hart 687 1Kro 17:4 | 4 Ga heen en zeg tot David, Mijn knecht: Alzo zegt 688 1Kro 17:7 | zeggen tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE der heirscharen: 689 1Kro 17:15| gezicht, alzo sprak Nathan tot David. ~ 690 1Kro 17:16| 16 Toen kwam de koning David in, en bleef voor het aangezicht 691 1Kro 17:18| 18 Wat zal David meer bij U daartoe voegen, 692 1Kro 17:24| Israels God; en het huis van David, Uw knecht, zij bestendig 693 1Kro 18:1 | geschiedde nu na dezen, dat David de Filistijnen sloeg, en 694 1Kro 18:3 | 3 David sloeg ook Hadar-ezer, den 695 1Kro 18:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af, 696 1Kro 18:4 | duizend man te voet; en David ontzenuwde al de wagen paarden; 697 1Kro 18:5 | van Zoba, te helpen; maar David sloeg van de Syriers twee 698 1Kro 18:6 | 6 En David legde bezetting in Syrie 699 1Kro 18:6 | brengende. En de HEERE behoedde David overal, waar hij heenging. ~ 700 1Kro 18:7 | 7 En David nam de gouden schilden, 701 1Kro 18:8 | 8 Ook nam David zeer veel kopers uit Tibchath, 702 1Kro 18:9 | van Hamath, hoorde, dat David de ganse heirkracht van 703 1Kro 18:10| zoon Hadoram tot den koning David, om hem naar zijn welstand 704 1Kro 18:11| Deze heiligde de koning David ook den HEERE, met het zilver 705 1Kro 18:13| werden; en de HEERE behoedde David overal, waar hij heenging. ~ 706 1Kro 18:14| 14 Alzo regeerde David over gans Israel, en hij 707 1Kro 18:17| Plethi; maar de zonen van David waren de eersten aan de 708 1Kro 19:1 | geschiedde nu na dezen, dat David de Filistijnen sloeg, en 709 1Kro 19:3 | 3 David sloeg ook Hadar-ezer, den 710 1Kro 19:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af, 711 1Kro 19:4 | duizend man te voet; en David ontzenuwde al de wagen paarden; 712 1Kro 19:5 | van Zoba, te helpen; maar David sloeg van de Syriers twee 713 1Kro 19:6 | 6 En David legde bezetting in Syrie 714 1Kro 19:6 | brengende. En de HEERE behoedde David overal, waar hij heenging. ~ 715 1Kro 19:7 | 7 En David nam de gouden schilden, 716 1Kro 19:8 | 8 Ook nam David zeer veel kopers uit Tibchath, 717 1Kro 19:9 | van Hamath, hoorde, dat David de ganse heirkracht van 718 1Kro 19:10| zoon Hadoram tot den koning David, om hem naar zijn welstand 719 1Kro 19:11| Deze heiligde de koning David ook den HEERE, met het zilver 720 1Kro 19:13| werden; en de HEERE behoedde David overal, waar hij heenging. ~ 721 1Kro 19:14| 14 Alzo regeerde David over gans Israel, en hij 722 1Kro 19:17| Plethi; maar de zonen van David waren de eersten aan de 723 1Kro 20:2 | 2 Toen zeide David: Ik zal weldadigheid doen 724 1Kro 20:2 | mij gedaan. Daarom zond David boden, om hem te troosten 725 1Kro 20:2 | vader. Toen de knechten van David in het land der kinderen 726 1Kro 20:3 | kinderen Ammons tot Hanun: Eert David uw vader in uw ogen, omdat 727 1Kro 20:4 | nam Hanun de knechten van David, en hij beschoor hen, en 728 1Kro 20:5 | henen, en men boodschapte David van deze mannen; en hij 729 1Kro 20:6 | stinkende gemaakt hadden bij David, zo zond Hanun en de kinderen 730 1Kro 20:8 | 8 Toen het David hoorde, zo zond hij Joab 731 1Kro 20:17| 17 Toen het David werd aangezegd, zo vergaderde 732 1Kro 20:17| slagorde tegen hen. Als David de slagorde tegen de Syriers 733 1Kro 20:18| aangezicht van Israel, en David versloeg van de Syriers 734 1Kro 20:19| zo maakten zij vrede met David, en dienden hem; en de Syriers 735 1Kro 21:1 | en belegerde Rabba; maar David bleef te Jeruzalem. En Joab 736 1Kro 21:2 | 2En David nam de kroon huns konings 737 1Kro 21:3 | met bijlen; en alzo deed David aan al de steden derkinderen 738 1Kro 21:3 | derkinderen Ammons. Toen keerde David wederom met al het volk 739 1Kro 21:7 | van Simea, den broeder van David, versloeg hem. ~ 740 1Kro 21:8 | vielen door de hand van David, en door de hand zijner 741 1Kro 22:1 | tegen Israel, en hij porde David aan, dat hij Israel telde. ~ 742 1Kro 22:2 | 2 En David zeide tot Joab en tot de 743 1Kro 22:5 | 5 En Joab gaf David de som van het gestelde 744 1Kro 22:8 | 8 Toen zeide David tot God: Ik heb zeer gezondigd, 745 1Kro 22:9 | tot Gad, den ziener van David, zeggende: ~ 746 1Kro 22:10| 10 Ga heen, en spreek tot David, zeggende: Aldus zegt de 747 1Kro 22:11| 11 En Gad kwam tot David, en zeide tot hem: Zo zegt 748 1Kro 22:13| 13 Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange; 749 1Kro 22:16| 16 Als David zijn ogen ophief, zo zag 750 1Kro 22:16| over Jeruzalem; toen viel David, en de oudsten, bedekt met 751 1Kro 22:17| 17 En David zeide tot God: Ben ik het 752 1Kro 22:18| HEEREN tot Gad, dat hij David zeggen zou, dat David zou 753 1Kro 22:18| hij David zeggen zou, dat David zou opgaan, om den HEERE 754 1Kro 22:19| 19 Zo ging dan David op naar het woord van Gad, 755 1Kro 22:21| 21 En David kwam tot Ornan; en Ornan 756 1Kro 22:21| en Ornan zag toe, en zag David; zo ging hij uit den dorsvloer, 757 1Kro 22:21| en boog zich neder voor David, met het aangezicht ter 758 1Kro 22:22| 22 En David zeide tot Ornan: Geef mij 759 1Kro 22:23| 23 Toen zeide Ornan tot David: Neem ze maar henen, en 760 1Kro 22:24| 24 En de koning David zeide tot Ornan: Neen, maar 761 1Kro 22:25| 25 En David gaf aan Ornan voor die plaats 762 1Kro 22:26| 26 Toen bouwde David aldaar den HEERE een altaar, 763 1Kro 22:28| 28 Ter zelfder tijd, toen David zag, dat de HEERE hem geantwoord 764 1Kro 22:30| 30 David nu kon niet heengaan voor 765 1Kro 23:1 | 1 En David zeide: Hier zal het huis 766 1Kro 23:2 | 2 En David zeide, dat men vergaderen 767 1Kro 23:3 | 3 En David bereidde ijzer in menigte, 768 1Kro 23:4 | de Tyriers brachten tot David cederenhout in menigte. ~ 769 1Kro 23:5 | 5 Want David zeide: Mijn zoon Salomo 770 1Kro 23:5 | bereiden. Alzo bereidde David voorraad in menigte voor 771 1Kro 23:7 | 7 En David zeide tot Salomo: Mijn zoon, 772 1Kro 23:17| 17 Ook gebood David aan alle vorsten van Israel, 773 1Kro 24:1 | 1 Toen nu David oud was en zat van dagen, 774 1Kro 24:5 | die ik gemaakt heb, zeide David, om lof te zingen. ~ 775 1Kro 24:6 | 6 En David verdeelde hen in verdelingen, 776 1Kro 24:25| 25 Want David had gezegd: De HEERE, de 777 1Kro 24:27| naar de laatste woorden van David werden de kinderen van Levi 778 1Kro 25:3 | 3 David nu verdeelde hen, en Zadok 779 1Kro 25:31| aangezicht van den koning David, en Zadok, en Achimelech, 780 1Kro 26:1 | 1 En David, mitsgaders de oversten 781 1Kro 27:26| heilige dingen, die de koning David geheiligd had, mitsgaders 782 1Kro 27:31| jaar des koninkrijks van David zijn er gezocht en onder 783 1Kro 27:32| der vaderen; en de koning David stelde hen over de Rubenieten, 784 1Kro 28:18| Elihu, uit de broederen van David; over Issaschar was Omri, 785 1Kro 28:23| 23 Maar David nam het getal van die niet 786 1Kro 28:24| kronieken van den koning David. ~ 787 1Kro 28:31| over de have, die de koning David had. ~ 788 1Kro 29:1 | 1 Toen vergaderde David te Jeruzalem alle oversten 789 1Kro 29:2 | 2 En de koning David stond op zijn voeten, en 790 1Kro 29:11| 11 En David gaf zijn zoon Salomo een 791 1Kro 29:19| alles heeft men mij, zeide David, bij geschrift te verstaan 792 1Kro 29:20| 20 En David zeide tot zijn zoon Salomo: 793 1Kro 30:1 | 1 Verder zeide de koning David tot de ganse gemeente: God 794 1Kro 30:9 | vrijwillig; en de koning David verblijdde zich ook met 795 1Kro 30:10| 10 Daarom loofde David den HEERE voor de ogen der 796 1Kro 30:10| ogen der ganse gemeente; en David zeide: Geloofd zijt Gij, 797 1Kro 30:20| 20 Daarna zeide David tot de ganse gemeente: Looft 798 1Kro 30:22| maakten Salomo, den zoon van David, ten andere male koning, 799 1Kro 30:24| de zonen van den koning David, gaven de hand, dat zij 800 1Kro 30:26| 26 Zo heeft dan David, de zoon van Isai, geregeerd 801 1Kro 30:29| geschiedenissen nu van den koning David, de eerste en de laatste, 802 2Kro 1:1 | 1 En Salomo, de zoon van David, werd versterkt in zijn 803 2Kro 1:4 | 4 (Maar de ark Gods had David van Kirjath-Jearim opgebracht, 804 2Kro 1:4 | opgebracht, ter plaatse, die David voor haar bereid had; want 805 2Kro 1:8 | Gij hebt aan mijn vader David grote weldadigheid gedaan; 806 2Kro 1:9 | worden, gedaan aan mijn vader David; want Gij hebt mij koning 807 2Kro 2:3 | Gelijk als gij met mijn vader David gedaan hebt, en hebt hem 808 2Kro 2:7 | Jeruzalem, die mijn vader David beschikt heeft. ~ 809 2Kro 2:12| heeft, dat Hij den koning David een wijzen zoon, kloek in 810 2Kro 2:14| van mijn heer, uw vader David. ~ 811 2Kro 2:17| met dewelke zijn vader David die geteld had; en er werden 812 2Kro 3:1 | berg Moria, die zijn vader David gewezen was, in de plaats, 813 2Kro 3:1 | gewezen was, in de plaats, die David toebereid had, op den dorsvloer 814 2Kro 5:1 | geheiligde dingen van zijn vader David; en het zilver, en het goud, 815 2Kro 6:1 | geheiligde dingen van zijn vader David; en het zilver, en het goud, 816 2Kro 7:4 | Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft, en heeft 817 2Kro 7:6 | daar zou wezen; en Ik heb David verkoren, dat hij over Mijn 818 2Kro 7:7 | het hart van mijn vader David, een huis te bouwen den 819 2Kro 7:8 | HEERE zeide tot mijn vader David: Dewijl dat in uw hart geweest 820 2Kro 7:10| de plaats van mijn vader David, en ik zit op den troon 821 2Kro 7:15| Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat Gij 822 2Kro 7:16| houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken 823 2Kro 7:17| hebt tot Uw knecht, tot David. ~ 824 2Kro 7:42| gedenk der weldadigheden van David, Uw knecht. ~  ~ 825 2Kro 8:6 | des HEEREN, die de koning David gemaakt had, om den HEERE 826 2Kro 8:6 | weldadigheid is in eeuwigheid, als David door hun dienst Hem prees; 827 2Kro 8:10| goede, dat de HEERE aan David en Salomo, en Zijn volk 828 2Kro 8:17| zult, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, en doen 829 2Kro 8:18| een verbond met uw vader David gemaakt heb, zeggende: Geen 830 2Kro 9:11| vrouw zal in het huis van David, den koning van Israel, 831 2Kro 9:14| want alzo was het gebod van David, den man Gods. ~ 832 2Kro 11:16| Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij 833 2Kro 11:16| Israel! Voorzie nu uw huis, o David! Zo ging het ganse Israel 834 2Kro 11:19| Israelieten van het huis van David af, tot op dezen dag. ~  ~ 835 2Kro 12:17| wandelden zij in den weg van David, en Salomo. ~ 836 2Kro 12:18| van Jerimoth, den zoon van David, ter vrouwe Abihail, de 837 2Kro 14:5 | koninkrijk over Israel aan David gegeven heeft, tot in eeuwigheid, 838 2Kro 14:6 | van Salomo, den zoon van David, opgestaan, en heeft gerebelleerd 839 2Kro 14:8 | de hand is der zonen van David; gij zijt wel een grote 840 2Kro 22:7 | verbonds wil, dat Hij met David gemaakt had; en gelijk als 841 2Kro 22:12| HEERE, de God van uw vader David: Omdat gij in de wegen van 842 2Kro 22:27| verbonds wil, dat Hij met David gemaakt had; en gelijk als 843 2Kro 22:32| HEERE, de God van uw vader David: Omdat gij in de wegen van 844 2Kro 23:16| de HEERE van de zonen van David gesproken heeft. ~ 845 2Kro 23:22| schilden, die van den koning David geweest waren, die in het 846 2Kro 23:31| Levietische priesteren, die David in het huis des HEEREN afgedeeld 847 2Kro 23:31| naar de instelling van David. ~ 848 2Kro 28:1 | HEEREN, gelijk zijn vader David; ~ 849 2Kro 29:2 | naar alles, wat zijn vader David gedaan had. ~ 850 2Kro 29:25| harpen, naar het gebod van David, en van Gad, den ziener 851 2Kro 29:26| met de instrumenten van David, en de priesters met de 852 2Kro 29:27| met de instrumenten van David, den koning van Israel. ~ 853 2Kro 29:30| zouden, met de woorden van David en van Asaf, den ziener; 854 2Kro 30:26| van Salomo, den zoon van David, den koning van Israel, 855 2Kro 32:33| de graven der zonen van David; daartoe deden gans Juda 856 2Kro 33:7 | hetwelk God gezegd had tot David en tot zijn zoon Salomo: 857 2Kro 34:2 | de wegen van zijn vader David, en week niet af ter rechter 858 2Kro 35:3 | hetwelk Salomo, de zoon van David, de koning van Israel, gebouwd 859 2Kro 35:4 | naar het voorschrift van David, den koning van Israel, 860 2Kro 35:15| standplaats, naar het gebod van David, en Asaf, en Heman, en Jeduthun, 861 2Kro 36:3 | hetwelk Salomo, de zoon van David, de koning van Israel, gebouwd 862 2Kro 36:4 | naar het voorschrift van David, den koning van Israel, 863 2Kro 36:15| standplaats, naar het gebod van David, en Asaf, en Heman, en Jeduthun, 864 Ezra 3:10| naar de instelling van David, den koning van Israel. ~ 865 Ezra 8:2 | Daniel; van de kinderen van David, Hattus. ~ 866 Ezra 8:20| 20 En van Nethinim, die David en de vorsten ten dienste 867 Neh 12:24 | danken, naar het gebod van David, den man Gods, wacht tegen 868 Neh 12:36 | met muziekinstrumenten van David, den man Gods; en Ezra, 869 Neh 12:45 | poortiers, naar het gebod van David en zijn zoon Salomo. ~ 870 Neh 12:46 | 46 Want in de dagen van David en Asaf, van ouds, waren 871 Psa 3:1 | 1Een psalm van David, als hij vlood voor het 872 Psa 4:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, 873 Psa 5:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, 874 Psa 6:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, 875 Psa 8:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, 876 Psa 9:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, 877 Psa 11:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. 878 Psa 12:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, 879 Psa 13:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~ 880 Psa 14:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. 881 Psa 15:1 | 1Een psalm van David. HEERE, wie zal verkeren 882 Psa 16:1 | Een gouden kleinood van David. Bewaar mij, o God! want 883 Psa 17:1 | 1 Een gebed van David. HEERE! hoor de gerechtigheid, 884 Psa 18:1 | opperzangmeester, een psalm van David, de knecht des HEEREN, die 885 Psa 18:51 | doet aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad tot in 886 Psa 19:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~ 887 Psa 20:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~ 888 Psa 21:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~ 889 Psa 22:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, 890 Psa 23:1 | 1Een psalm van David. De HEERE is mijn Herder, 891 Psa 24:1 | 1 Een psalm van David. De aarde is des HEEREN, 892 Psa 25:1 | 1 Een psalm van David. Aleph. Tot U, o HEERE! 893 Psa 26:1 | 1 Een psalm van David! Doe mij recht, HEERE! want 894 Psa 27:1 | 1 Een psalm van David. De HEERE is mijn Licht 895 Psa 28:1 | 1Een psalm van David. Tot U roep ik, HEERE! mijn 896 Psa 29:1 | 1 Een psalm van David. Geeft den HEERE, gij kinderen 897 Psa 31:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~ 898 Psa 32:1 | 1 Een onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij, wiens 899 Psa 35:1 | 1 Een psalm van David, als hij zijn gelaat veranderd 900 Psa 36:1 | 1 Een psalm van David. Twist, HEERE! met mijn 901 Psa 37:1 | 1 Een psalm van David, den knecht des HEEREN, 902 Psa 38:1 | 1 Een psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet 903 Psa 39:1 | 1 Een psalm van David, om te doen gedenken. ~ 904 Psa 40:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, 905 Psa 42:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~ 906 Psa 51:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~ 907 Psa 52:1 | 1 Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester. ~ 908 Psa 52:2 | en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van 909 Psa 53:1 | 1Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, 910 Psa 54:1 | 1Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, 911 Psa 54:2 | gezegd hadden: Verbergt zich David niet bij ons? ~ 912 Psa 55:1 | 1 Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, 913 Psa 56:1 | Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, 914 Psa 57:1 | Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, 915 Psa 58:1 | Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, 916 Psa 59:1 | Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, 917 Psa 60:1 | Een gouden kleinood van David tot lering, voor den opperzangmeester, 918 Psa 61:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, 919 Psa 62:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, 920 Psa 63:1 | 1 Een psalm van David, als hij was in de woestijn 921 Psa 64:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~ 922 Psa 65:1 | 1 Een psalm van David, een lied, voor den opperzangmeester. ~ 923 Psa 68:1 | Een psalm, een lied van David, voor den opperzangmeester. ~ 924 Psa 69:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, 925 Psa 70:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, 926 Psa 72:20 | 20 De gebeden van David, den zoon van Isai, hebbende 927 Psa 78:70 | Hij verkoos Zijn knecht David, en nam hem van de schaapskooien; ~ 928 Psa 86:1 | 1 Een gebed van David. HEERE! neig Uw oor, verhoor 929 Psa 89:4 | uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen: ~ 930 Psa 89:21 | 21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; 931 Psa 89:36 | Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! ~ 932 Psa 89:50 | goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw? ~ 933 Psa 101:1 | 1Een psalm van David. Ik zal van goedertierenheid 934 Psa 103:1 | 1 Een psalm van David. Loof den HEERE, mijn ziel, 935 Psa 108:1 | Een lied, een psalm van David. ~ 936 Psa 109:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. 937 Psa 110:1 | 1Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn 938 Psa 122:1 | 1Een lied Hammaaloth, van David. Ik verblijd mij in degenen, 939 Psa 122:5 | stoelen van het huis van David. ~ 940 Psa 124:1 | 1Een lied Hammaaloth, van David. Ten ware de HEERE, Die 941 Psa 131:1 | 1Een lied Hammaaloth, van David. O HEERE! mijn hart is niet 942 Psa 132:1 | Hammaaloth. O HEERE! gedenk aan David, aan al zijn lijden; ~ 943 Psa 132:11 | 11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan 944 Psa 132:17 | 17 Daar zal Ik David een hoorn doen uitspruiten; 945 Psa 133:1 | 1Een lied Hammaaloth, van David. Ziet, hoe goed en hoe liefelijk 946 Psa 138:1 | 1Een psalm van David. Ik zal U loven met mijn 947 Psa 139:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. 948 Psa 140:1 | 1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~ 949 Psa 141:1 | 1 Een psalm van David. HEERE! ik roep U aan, haast 950 Psa 142:1 | 1Een onderwijzing van David, een gebed, als hij in de 951 Psa 143:1 | 1 Een psalm van David. O HEERE! hoor mijn gebed, 952 Psa 144:1 | 1 Een psalm van David. Gezegend zij de HEERE, 953 Psa 144:10 | overwinning geeft, Die Zijn knecht David ontzet van het boze zwaard; ~ 954 Psa 145:1 | 1 Een lofzang van David. Aleph. O mijn God, Gij 955 Spre 1:1 | van Salomo, den zoon van David, den koning van Israel, ~ 956 Pred 1:1 | den prediker, den zoon van David, den koning te Jeruzalem. ~ 957 Jes 7:13 | gijlieden nu, gij, huis van David! is het ulieden te weinig, 958 Jes 9:6 | einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om 959 Jes 16:5 | een zitten in de tent van David, een, die oordeelt en het 960 Jes 22:22 | sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen; 961 Jes 29:1 | Ariel! de stad, waarin David gelegerd heeft; doet jaar 962 Jes 38:5 | HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, 963 Jes 55:3 | gewisse weldadigheden van David. ~ 964 Jes 56:3 | gewisse weldadigheden van David. ~ 965 Jer 17:25 | zittende op den troon van David, rijdende op wagenen en 966 Jer 22:4 | koningen ingaan, zittende den David op zijn troon, rijdende 967 Jer 23:5 | spreekt de HEERE, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit 968 Jer 30:9 | hun God, en hun koning David, dien Ik hun verwekken zal. ~ 969 Jer 33:15 | en te dier tijd zal Ik David een SPRUIT der gerechtigheid 970 Jer 33:17 | Want zo zegt de HEERE: Aan David zal niet worden afgesneden 971 Jer 33:21 | verbond met Mijn knecht David, dat hij geen zoon hebbe, 972 Jer 33:22 | het zaad van Mijn knecht David, en de Levieten, die Mij 973 Jer 33:26 | Jakob en van Mijn knecht David verwerpen, dat Ik van zijn 974 Eze 34:23 | weiden, namelijk Mijn knecht David; die zal ze weiden, en Die 975 Eze 34:24 | God zijn; en Mijn knecht David zal Vorst zijn in het midden 976 Eze 37:24 | 24      En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn; 977 Eze 37:25 | eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal hunlieder Vorst zijn 978 Hos 3:5 | zoeken den HEERE, hun God, en David, hun koning; en zij zullen 979 Amos 6:5 | instrumenten der muziek, gelijk David; ~ 980 Amos 9:11| Ik de vervallen hut van David weder oprichten, en Ik zal 981 Zac 12:8 | zal te dien dage zijn als David; en het huis Davids zal 982 Matt 1:1 | JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den zoon van Abraham. ~ 983 Matt 1:6 | 6 En Jessai gewon David, den koning; en David, den 984 Matt 1:6 | gewon David, den koning; en David, den koning, gewon Salomon 985 Matt 1:17| geslachten dan, van Abraham tot David, zijn veertien geslachten; 986 Matt 1:17| veertien geslachten; en van David tot de Babylonische overvoering, 987 Matt 12:3 | Hebt gij niet gelezen, wat David gedaan heeft, toen hem hongerde, 988 Matt 12:23| Is niet Deze de Zoon van David? ~ 989 Matt 22:43| tot hen: Hoe noemt Hem dan David, in de Geest, zijn Heere? 990 Matt 22:45| 45 Indien Hem dan David noemt zijn Heere, hoe is 991 Mark 2:25| Hebt gij nooit gelezen, wat David gedaan heeft, als hij nood 992 Mark 11:10| Koninkrijk van onzen vader David, hetwelk komt in den Naam 993 Mark 12:35| de Christus een Zoon van David is? ~ 994 Mark 12:36| 36 Want David zelf heeft door den Heiligen 995 Mark 12:37| 37 David dan zelf noemt Hem zijn 996 Luk 1:32 | den troon van Zijn vader David geven. ~ 997 Luk 1:69 | opgericht, in het huis van David, Zijn knecht; ~ 998 Luk 2:4 | het huis en geslacht van David was); ~ 999 Luk 3:31 | van Nathan, den zoon van David, ~ 1000 Luk 6:3 | dat niet gelezen, hetwelk David deed, wanneer hem hongerde,


1-500 | 501-1000 | 1001-1016

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License