1-500 | 501-1000 | 1001-1015
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:27 | van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze. ~
2 Gen 2:23 | heten, omdat zij uit den man genomen is. ~
3 Gen 2:24 | 24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder
4 Gen 3:6 | at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at. ~
5 Gen 3:16 | kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en
6 Gen 4:1 | Kain, en zeide: Ik heb een man van de HEERE verkregen! ~
7 Gen 4:23 | Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en
8 Gen 5:2 | 2 Man en vrouw schiep Hij hen,
9 Gen 6:9 | een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten. Noach
10 Gen 15:3 | gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw. ~
11 Gen 18:8 | twee dochters, die geen man bekend hebben; ik zal haar
12 Gen 18:9 | zij drongen zeer op den man, op Lot, en zij traden toe
13 Gen 18:31 | vader is oud, en er is geen man in dit land, om tot ons
14 Gen 19:3 | hebt; want zij is met een man getrouwd. ~
15 Gen 23:16 | aangezicht, een maagd, en geen man had haar bekend; en zij
16 Gen 23:21 | 21 En de man ontzette zich over haar,
17 Gen 23:22 | hadden te drinken, dat die man een gouden voorhoofdsiersel
18 Gen 23:26 | 26 Toen neigde die man zijn hoofd, en aanbad den
19 Gen 23:29 | Laban; en Laban liep tot die man naar buiten tot de fontein. ~
20 Gen 23:30 | zeggende: Alzo heeft die man tot mij gesproken, zo kwam
21 Gen 23:30 | gesproken, zo kwam hij tot dien man, en ziet, hij stond bij
22 Gen 23:32 | 32 Toen kwam die man naar het huis toe, en men
23 Gen 23:58 | haar: Zult gij met deze man trekken? En zij antwoordde:
24 Gen 23:61 | kemelen, en volgden den man; en die knecht nam Rebekka,
25 Gen 23:65 | tot den knecht: Wie is die man, die ons in het veld tegemoet
26 Gen 23:94 | groot werden, werd Ezau een man, verstandig op de jacht,
27 Gen 23:94 | maar Jakob werd een oprecht man, wonende in tenten. ~
28 Gen 24:11 | volk, zeggende: Zo wie deze man of zijn huisvrouw aanroert,
29 Gen 24:13 | 13 En die man werd groot, ja, hij werd
30 Gen 25:11 | broeder Ezau is een harig man, en ik ben een glad man. ~
31 Gen 25:11 | man, en ik ben een glad man. ~
32 Gen 27:19 | ik haar aan een anderen man geve; blijf bij mij. ~
33 Gen 27:32 | aangezien, daarom zal mijn man mij nu liefhebben. ~
34 Gen 27:34 | Nu zal zich ditmaal mijn man bij mij voegen, dewijl ik
35 Gen 27:50 | het weinig, dat gij mijn man genomen hebt, dat gij ook
36 Gen 27:53 | mijn dienstmaagd aan mijn man gegeven heb; en zij noemde
37 Gen 27:55 | goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb
38 Gen 27:78 | 43 En die man brak gans zeer uit in menigte,
39 Gen 29:24 | bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat
40 Gen 31:14 | wij onze zuster aan een man geven zouden, die de voorhuid
41 Gen 34:15 | 15 En een man vond hem (want ziet, hij
42 Gen 34:15 | veld); zo vraagde hem deze man, zeggende: Wat zoekt gij? ~
43 Gen 34:17 | 17 Zo zeide die man: Zij zijn van hier gereisd;
44 Gen 35:1 | en hij keerde in tot een man van Adullam, wiens naam
45 Gen 35:2 | dochter van een Kanaanietisch man, wiens naam was Sua; en
46 Gen 35:25 | schoonvader, om te zeggen: Bij den man, wiens deze dingen zijn,
47 Gen 36:1 | trawanten, een Egyptisch man, kocht hem uit de hand der
48 Gen 36:2 | zodat hij een voorspoedig man was; en hij was in het huis
49 Gen 36:14 | heeft ons den Hebreeuwsen man ingebracht, om met ons te
50 Gen 37:33 | een verstandigen en wijzen man, en zette hem over het land
51 Gen 37:38 | knechten: Zouden wij wel een man vinden als deze, in welken
52 Gen 38:30 | 30 Die man, de heer van dat land, heeft
53 Gen 38:33 | 33 En die man, de heer van dat land, zeide
54 Gen 39:3 | Juda tot hem, zeggende: Die man heeft ons op het hoogste
55 Gen 39:5 | niet aftrekken; want die man heeft tot ons gezegd: Gij
56 Gen 39:6 | mij gedaan, dat gij dien man te kennen gaaft, of gij
57 Gen 39:7 | 7 En zij zeiden: Die man vraagde zeer nauw naar ons,
58 Gen 39:11 | uwe vaten, en brengt dien man een geschenk henen af: een
59 Gen 39:13 | op, keert weder tot dien man. ~
60 Gen 39:14 | het aangezicht van dien man, dat hij uw anderen broeder
61 Gen 39:17 | 17 De man nu deed, gelijk Jozef gezegd
62 Gen 39:17 | Jozef gezegd had; en de man bracht deze mannen in het
63 Gen 39:19 | Daarom naderden zij tot dien man, die over het huis van Jozef
64 Gen 39:24 | 24 Daarna bracht de man deze mannen in het huis
65 Gen 40:13 | zij hun klederen; en ieder man laadde zijn ezel op, en
66 Gen 40:15 | Weet gij niet, dat zulk een man als ik dat zekerlijk waarnemen
67 Gen 40:17 | van mij zulks te doen! de man, in wiens hand de beker
68 Gen 40:26 | het aangezicht van dien man niet mogen zien, zo deze
69 Gen 41:1 | en hij riep: Doet alle man van mij uitgaan! En er stond
70 Exo 2:1 | 1 En een man van het huis van Levi ging,
71 Exo 2:11 | hij zag, dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit
72 Exo 2:11 | Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg. ~
73 Exo 2:19 | zeiden zij: Een Egyptisch man heeft ons verlost uit de
74 Exo 2:20 | toch, waarom liet gij den man nu gaan? roept hem, dat
75 Exo 2:21 | Mozes bewilligde bij den man te wonen; en hij gaf Mozes
76 Exo 4:10 | Och Heere! ik ben geen man wel ter tale, noch van gisteren,
77 Exo 11:2 | oren des volks, dat ieder man van zijn naaste, en iedere
78 Exo 11:3 | Egyptenaren; ook was de man Mozes zeer groot in Egypteland
79 Exo 16:15 | een tot den ander: Het is Man, want zij wisten niet wat
80 Exo 16:31 | Israels noemde deszelfs naam Man; en het was als korianderzaad,
81 Exo 16:33 | kruik, en doe een gomer vol Man daarin; en zet die voor
82 Exo 16:35 | de kinderen Israels aten Man veertig jaren, totdat zij
83 Exo 16:35 | bewoond land kwamen; zij aten Man, totdat zij kwamen aan de
84 Exo 18:16 | dat ik richte tussen den man en tussen zijn naaste; en
85 Exo 19:13 | hetzij een beest, hetzij een man, hij zal niet leven. Als
86 Exo 21:3 | indien hij een getrouwd man was, zo zal zijn vrouw met
87 Exo 21:22 | worden, gelijk als hem de man der vrouw oplegt, en hij
88 Exo 21:28 | 28 En wanneer een os een man of een vrouw stoot, dat
89 Exo 21:29 | heeft, en hij doodt een man of een vrouw, zo zal die
90 Exo 25:2 | hefoffer nemen. Van alle man, wiens hart zich vrijwillig
91 Exo 30:33 | 33 De man, die zulk een zalf maken
92 Exo 30:38 | 38 De man, die dergelijke maken zal,
93 Exo 32:1 | want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland
94 Exo 32:23 | want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland
95 Exo 32:28 | dag, omtrent drie duizend man. ~
96 Exo 33:1 | want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland
97 Exo 33:23 | want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland
98 Exo 33:28 | dag, omtrent drie duizend man. ~
99 Exo 34:11 | tot aangezicht, gelijk een man met zijn vriend spreekt;
100 Exo 35:21 | 21 En zij kwamen, alle man, wiens hart hem bewoog,
101 Exo 35:22 | alle gouden vaten; en alle man, die een gouden beweegoffer
102 Exo 35:23 | 23 En alle man, bij wien gevonden werd
103 Exo 35:29 | 29 Alle man en vrouw, welker hart hen
104 Exo 36:1 | Bezaleel en Aholiab, en alle man, die wijs van hart was,
105 Exo 36:2 | Bezaleel en Aholiab, en alle man, die wijs van hart was,
106 Exo 36:4 | heiligdoms maakten, ieder man van zijn werk, hetwelk zij
107 Exo 36:6 | door het leger, zeggende: Man noch vrouw make geen werk
108 Lev 13:29 | 29 Verder, als in een man of vrouw een plaag zal zijn
109 Lev 13:38 | 38 Verder als een man, of vrouw, aan het vel van
110 Lev 13:40 | 40 En als een man zijn hoofdhaar zal uitgevallen
111 Lev 13:44 | 44 Die man is melaats, hij is onrein;
112 Lev 14:11 | reiniging doet, zal den man, die te reinigen is, en
113 Lev 15:2 | zegt tot hen: Een ieder man, als hij vloeiende zal zijn
114 Lev 15:16 | 16 Verder een man, als van hem het zaad des
115 Lev 15:18 | Mitsgaders de vrouw, als een man met het zaad des bijliggens
116 Lev 15:33 | vloed is vloeiende, voor een man, en voor een vrouw; en voor
117 Lev 15:33 | voor een vrouw; en voor een man, die bij een onreine zal
118 Lev 17:4 | het bloed zal dienzelven man toegerekend worden, hij
119 Lev 17:4 | vergoten; daarom zal dezelve man uit het midden zijns volks
120 Lev 17:9 | HEERE te bereiden; diezelve man zal uit zijn volken uitgeroeid
121 Lev 19:20 | 20 En wanneer een man, door bijligging des zaads,
122 Lev 19:20 | dienstmaagd is, bij den man versmaad, en geenszins gelost
123 Lev 20:3 | Mijn aangezicht tegen dien man zetten, en zal hem uit het
124 Lev 20:4 | enigzins verbergen zal van dien man, als hij van zijn zaad den
125 Lev 20:5 | Mijn aangezicht tegen dien man en tegen zijn huisgezin
126 Lev 20:10 | 10 Een man ook, die met iemands huisvrouw
127 Lev 20:11 | 11 En een man, die bij zijns vaders huisvrouw
128 Lev 20:12 | 12 Insgelijks, als de man bij de vrouw zijns zoons
129 Lev 20:13 | 13 Wanneer ook een man bij een manspersoon zal
130 Lev 20:14 | 14 En wanneer een man een vrouw en haar moeder
131 Lev 20:15 | 15 Daartoe als een man bij enig vee zal gelegen
132 Lev 20:17 | 17 En als een man zijn zuster, de dochter
133 Lev 20:18 | 18 En als een man bij een vrouw, die haar
134 Lev 20:20 | 20 Als ook een man bij zijn moei zal gelegen
135 Lev 20:21 | 21 En wanneer een man zijns broeders huisvrouw
136 Lev 20:27 | 27 Als nu een man en vrouw in zich een waarzeggenden
137 Lev 21:3 | nabestaande, die nog geen man toebehoord heeft; over die
138 Lev 21:7 | vrouw nemen, die van haar man verstoten is; want hij is
139 Lev 21:18 | 18 Want geen man, in wien een gebrek zal
140 Lev 21:18 | naderen, hij zij een blind man, of kreupel, of te kort,
141 Lev 21:19 | 19 Of een man, in wien een breuk des voets,
142 Lev 21:21 | 21 Geen man, uit het zaad van Aaron,
143 Lev 22:3 | 3 Zeg tot hen: Alle man onder uw geslachten, die
144 Lev 22:12 | priesters dochter een vreemden man zal toebehoren, zij zal
145 Lev 23:10 | zoon van een Egyptische man was; en de zoon van deze
146 Lev 23:10 | Israelietische en een Israelietisch man twistten in het leger. ~
147 Lev 24:27 | het overschot zal hij den man, wien hij het verkocht had,
148 Lev 26:5 | zal uw schatting van een man twintig sikkelen zijn, en
149 Lev 26:6 | zal uw schatting van een man zijn vijf sikkelen zilvers,
150 Lev 26:7 | en daarboven, is het een man, zo zal uw schatting zijn
151 Lev 26:20 | dien akker aan een anderen man verkocht heeft, zo zal hij
152 Num 1:4 | zijn van elken stam een man, die een hoofdman is over
153 Num 5:6 | kinderen Israels: wanneer een man of een vrouw iets van enige
154 Num 5:8 | 8 Maar zo die man geen losser zal hebben,
155 Num 5:13 | 13 Dat een man bij haar door bijligging
156 Num 5:15 | 15 Dan zal die man zijn huisvrouw tot den priester
157 Num 5:19 | en indien gij, onder uw man zijnde, niet afgeweken zijt
158 Num 5:20 | 20 Maar zo gij, onder uw man zijnde, afgeweken zijt,
159 Num 5:20 | onrein geworden zijt, dat een man bij u gelegen heeft, behalve
160 Num 5:20 | gelegen heeft, behalve uw man: ~
161 Num 5:27 | geworden is, en tegen haar man door overtreding zal overtreden
162 Num 5:29 | als een vrouw, onder haar man zijnde, zal afgeweken en
163 Num 5:30 | 30 Of als over en man die ijvergeest zal gekomen
164 Num 5:31 | 31 En de man zal van de ongerechtigheid
165 Num 6:2 | zeg tot hen: Wanneer een man of een vrouw zich afgescheiden
166 Num 9:13 | 13 Als een man, die rein is, en op den
167 Num 9:13 | niet geofferd, diezelve man zal zijn zonde dragen. ~
168 Num 11:6 | niet met al, behalve dit Man voor onze ogen! ~
169 Num 11:7 | 7 Het Man nu was als korianderzaad,
170 Num 11:9 | leger nederviel, viel het Man op hetzelve neder. ~
171 Num 12:3 | 3 Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig,
172 Num 13:2 | vaderen zult gijlieden een man zenden, zijnde ieder een
173 Num 14:15 | dit volk als een enigen man doden, zo zouden de heidenen,
174 Num 15:32 | waren, zo vonden zij een man, hout lezende op den sabbatdag. ~
175 Num 15:35 | de HEERE tot Mozes: Die man zal zekerlijk gedood worden;
176 Num 16:7 | het zal geschieden, dat de man, dien de HEERE verkiezen
177 Num 16:22 | van alle vlees! een enig man zal gezondigd hebben, en
178 Num 23:19 | 19 God is geen man, dat Hij liegen zou, noch
179 Num 24:3 | van Beor, spreekt, en de man, wien de ogen geopend zijn,
180 Num 24:15 | van Beor, spreekt, en die man, wien de ogen geopend zijn,
181 Num 25:6 | 6 En ziet, een man uit de kinderen Israels
182 Num 25:8 | ging den Israelietischen man na in de hoerenwinkel, en
183 Num 25:8 | beiden, den Israelietischen man en de vrouw, door hun buik.
184 Num 27:16 | geesten van alle vlees, een man stelle over deze vergadering. ~
185 Num 27:18 | Jozua, den zoon van Nun, een man, in wien de Geest is; en
186 Num 30:2 | 2 Wanneer een man den HEERE een gelofte zal
187 Num 30:6 | Doch indien zij immers een man heeft, en haar geloften
188 Num 30:7 | 7 En haar man dat zal horen, en ten dage
189 Num 30:8 | 8 Maar indien haar man ten dage, als hij het hoorde,
190 Num 30:11 | 11 En haar man dat gehoord, en tegen haar
191 Num 30:12 | 12 Maar indien haar man die dingen ganselijk te
192 Num 30:12 | ziel, zal bestaan; haar man heeft ze te niet gemaakt,
193 Num 30:13 | verootmoedigen, die zal haar man bevestigen, of die zal haar
194 Num 30:13 | bevestigen, of die zal haar man te niet maken.
195 Num 30:14 | 14 Maar zo haar man tegen haar van dag tot dag
196 Num 30:16 | geboden heeft, tussen een man en zijn huisvrouw, tussen
197 Num 31:17 | bijligging des mans een man bekend heeft. ~
198 Num 31:49 | uit ons ontbreekt niet een man. ~
199 Deu 1:16 | en richt recht tussen den man en tussen zijn broeder,
200 Deu 1:23 | mannen, van elken stam een man. ~
201 Deu 1:31 | gedragen heeft, als een man zijn zoon draagt, op al
202 Deu 4:3 | gedaan heeft; want alle man, die Baal-Peor navolgde,
203 Deu 7:14 | volken; er zal onder u noch man noch vrouw onvruchtbaar
204 Deu 7:24 | hemel te niet doet; geen man zal voor uw aangezicht bestaan,
205 Deu 8:3 | hongeren, en spijsde u met het Man, dat gij niet kendet, noch
206 Deu 8:5 | kastijdt, gelijk als een man zijn zoon kastijdt. ~
207 Deu 8:16 | de woestijn spijsde met Man, dat uw vaderen niet gekend
208 Deu 17:2 | HEERE, uw God, u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden,
209 Deu 17:5 | 5 Zo zult gij dien man of die vrouw, die ditzelve
210 Deu 17:5 | poorten uitbrengen, dien man zeg ik, of die vrouw; en
211 Deu 17:12 | 12 De man nu, die trotselijk handelen
212 Deu 17:12 | naar den rechter, dezelve man zal sterven; en gij zult
213 Deu 17:15 | u te zetten een vreemden man, die uw broeder niet zij. ~
214 Deu 18:19 | En het zal geschieden, de man, die niet zal horen naar
215 Deu 20:5 | spreken, zeggende: Wie is de man, die een nieuw huis heeft
216 Deu 20:6 | 6 En wie is de man, die een wijngaard geplant
217 Deu 20:7 | 7 En wie is de man, die een vrouw ondertrouwd
218 Deu 20:7 | strijd sterve, en een ander man haar neme. ~
219 Deu 20:8 | volk, en zeggen: Wie is de man, die vreesachtig en week
220 Deu 21:13 | tot haar ingaan, en haar man zijn, en zij zal u ter vrouwe
221 Deu 21:15 | 15 Wanneer een man twee vrouwen heeft, een
222 Deu 22:5 | zijn aan een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken;
223 Deu 22:13 | 13 Wanneer een man een vrouw zal genomen hebben,
224 Deu 22:16 | heb mijn dochter aan dezen man gegeven tot een vrouw; maar
225 Deu 22:18 | oudsten derzelver stad dien man nemen, en kastijden hem; ~
226 Deu 22:22 | 22 Wanneer een man gevonden zal worden, liggende
227 Deu 22:22 | zij ook beiden sterven, de man, die bij de vrouw gelegen
228 Deu 22:23 | is, ondertrouwd aan een man, en een man haar in de stad
229 Deu 22:23 | ondertrouwd aan een man, en een man haar in de stad zal gevonden,
230 Deu 22:24 | heeft in de stad, en den man, ter oorzake dat hij zijns
231 Deu 22:25 | 25 En indien een man een ondertrouwde jonge dochter
232 Deu 22:25 | het veld gevonden, en de man haar verkracht en bij haar
233 Deu 22:25 | gelegen zal hebben, zo zal de man, die bij haar gelegen heeft,
234 Deu 22:26 | doods; want gelijk of een man tegen zijn naaste opstond,
235 Deu 22:28 | 28 Wanneer een man een jonge dochter zal gevonden
236 Deu 22:29 | 29 Zo zal de man, die bij haar gelegen heeft,
237 Deu 22:30 | 30 Een man zal zijns vaders vrouw niet
238 Deu 24:1 | 1 Wanneer een man een vrouw zal genomen en
239 Deu 24:2 | henengaan en een anderen man ter vrouwe worden, ~
240 Deu 24:3 | 3 En deze laatste man haar gehaat, en haar een
241 Deu 24:3 | gaan; of als deze laatste man, die ze voor zich tot een
242 Deu 24:4 | 4 Zo zal haar eerste man, die haar heeft laten gaan,
243 Deu 24:5 | 5 Wanneer een man een nieuwe vrouw zal genomen
244 Deu 24:11 | Buiten zult gij staan, en de man, dien gij geleend hebt,
245 Deu 24:12 | Doch indien hij een arm man is, zo zult gij met zijn
246 Deu 25:5 | verstorvenen aan geen vreemden man daarbuiten geworden; haar
247 Deu 25:7 | 7 Maar indien dezen man zijns broeders vrouw niet
248 Deu 25:9 | en zeggen: Alzo zal dien man gedaan worden, die zijns
249 Deu 25:11 | enen toetreedt, om haar man uit de hand desgenen, die
250 Deu 27:14 | betuigen en zeggen tot allen man van Israel, met verhevene
251 Deu 27:15 | 15 Vervloekt zij de man, die een gesneden of gegoten
252 Deu 28:54 | 54 Aangaande den man, die teder onder u, en die
253 Deu 28:56 | zal kwaad zijn tegen den man haars schoots, en tegen
254 Deu 29:10 | en uw ambtlieden, alle man van Israel; ~
255 Deu 29:18 | onder ulieden niet zij een man, of vrouw, of huisgezin,
256 Deu 29:20 | ijver roken over denzelven man, en al de vloek, die in
257 Deu 32:25 | zuigende kind met den grijzen man. ~
258 Deu 33:1 | zegen, met welken Mozes, de man Gods, de kinderen Israels
259 Deu 33:8 | en Uw Urim zijn aan den man, Uw gunstgenoot; dien Gij
260 Joz 1:18 | 18 Alle man, die uw mond wederspannig
261 Joz 3:12 | Israels, uit iederen stam een man; ~
262 Joz 4:2 | volk, uit elken stam een man. ~
263 Joz 4:4 | Israels, uit elken stam een man. ~
264 Joz 5:13 | toe, en ziet, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetogen
265 Joz 6:21 | in de stad was, van den man tot de vrouw toe, van het
266 Joz 6:26 | zeggende: Vervloekt zij die man voor het aangezicht des
267 Joz 7:4 | volk omtrent drie duizend man; dewelke vloden voor het
268 Joz 7:5 | dezelven omtrent zes en dertig man, en vervolgden hen van voor
269 Joz 7:14 | hebben, dat zal aankomen man voor man. ~
270 Joz 7:14 | dat zal aankomen man voor man. ~
271 Joz 7:17 | van Zarchi deed aankomen, man voor man, zo werd Zabdi
272 Joz 7:17 | deed aankomen, man voor man, zo werd Zabdi geraakt; ~
273 Joz 7:18 | huisgezin als hij deed aankomen, man voor man, zo werd Achan
274 Joz 7:18 | deed aankomen, man voor man, zo werd Achan geraakt,
275 Joz 8:12 | ook omtrent vijf duizend man, en hij stelde hen tot een
276 Joz 8:17 | 17 En er werd niet een man overgelaten, in Ai, noch
277 Joz 14:6 | de HEERE tot Mozes, den man Gods, gesproken heeft te
278 Joz 22:17 | en er bestond niet een man van al hun vijanden voor
279 Joz 23:20 | vergadering van Israel? En die man stierf niet alleen in zijn
280 Joz 24:10 | 10 Een enig man onder u zal er duizend jagen;
281 Ric 1:4 | bij Bezek, tien duizend man. ~
282 Ric 1:24 | En de wachters zagen een man, uitgaande uit de stad;
283 Ric 1:25 | scherpte des zwaards; maar dien man en zijn ganse huis lieten
284 Ric 1:26 | 26 Toen toog deze man in het land der Hethieten,
285 Ric 3:15 | een zoon van Jemini, een man, die links was. En de kinderen
286 Ric 3:17 | Eglon nu was een zeer vet man. ~
287 Ric 3:29 | tijd, omtrent tien duizend man, allen vette en allen strijdbare
288 Ric 3:29 | mannen, dat er niet een man ontkwam. ~
289 Ric 3:31 | Filistijnen, zeshonderd man, met een ossenstok; alzo
290 Ric 4:6 | neem met u tien duizend man, van de kinderen van Nafthali,
291 Ric 4:10 | voeten, met tien duizend man; ook toog Debora met hem
292 Ric 4:14 | Thabor af, en tien duizend man achter hem. ~
293 Ric 4:22 | hem: Kom, en ik zal u den man wijzen, dien gij zoekt.
294 Ric 4:54 | liefjes, voor iegelijken man? Voor Sisera, een buit van
295 Ric 5:8 | 8 Zo zond de HEERE een man, die een profeet was, tot
296 Ric 5:16 | Midianieten slaan, als een enigen man. ~
297 Ric 6:6 | gelekt hadden, driehonderd man; maar alle overigen des
298 Ric 6:8 | tent; maar die driehonderd man behield hij. En hij had
299 Ric 6:13 | aankwam, ziet, zo was er een man, die zijn metgezel een droom
300 Ric 6:14 | Joas, de Israelietischen man; God heeft de Midianieten
301 Ric 6:16 | hij deelde de driehonderd man in drie hopen; en hij gaf
302 Ric 6:24 | Jordaan; alzo werd alle man van Efraim bijeengeroepen,
303 Ric 7:21 | ons aan, want naar dat de man is, zo is zijn macht. Zo
304 Ric 8:2 | over u heersen, of dat een man over u heerse? Gedenkt ook,
305 Ric 9:1 | Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde
306 Ric 9:18 | tot den ander: Wie is de man, die beginnen zal te strijden
307 Ric 10:39 | beloofd had; en zij heeft geen man bekend. Voorts werd het
308 Ric 12:2 | 2 En er was een man van Zora, uit het geslacht
309 Ric 12:6 | vrouw in, en sprak tot haar man, zeggende: Er kwam een Man
310 Ric 12:6 | man, zeggende: Er kwam een Man Gods tot mij, Wiens aangezicht
311 Ric 12:8 | Och, HEERE! dat toch de Man Gods, Dien Gij gezonden
312 Ric 12:9 | zat in het veld, doch haar man Manoach was niet bij haar. ~
313 Ric 12:10 | en liep, en gaf het haar man te kennen; en zij zeide
314 Ric 12:10 | zeide tot hem: Zie, die Man is mij verschenen, Welke
315 Ric 12:11 | na; en hij kwam tot dien Man, en zeide tot Hem: Zijt
316 Ric 12:11 | zeide tot Hem: Zijt gij die Man, Dewelke tot deze vrouw
317 Ric 13:15 | Simson zeiden: Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel
318 Ric 13:19 | en sloeg van hen dertig man; en hij nam hun gewaad,
319 Ric 14:15 | en sloeg daarmede duizend man. ~
320 Ric 14:16 | ezelskinnebakken heb ik duizend man geslagen. ~
321 Ric 15:19 | haar knieen, en riep een man en liet hem de zeven haarlokken
322 Ric 16:1 | 1 En er was een man van het gebergte van Efraim,
323 Ric 16:5 | 5 En de man Micha had een godshuis;
324 Ric 16:8 | 8 En deze man was uit die stad, uit Bethlehem-Juda
325 Ric 16:11 | Leviet bewilligde bij dien man te blijven; en de jongeling
326 Ric 17:11 | van Esthaol, zeshonderd man, aangegord met krijgswapenen. ~
327 Ric 17:19 | zijt voor het huis van een man, of dat gij een priester
328 Ric 18:1 | Israel, dat er een Levietisch man was, verkerende als vreemdeling
329 Ric 18:3 | 3 En haar man maakte zich op, en toog
330 Ric 18:6 | van de jonge vrouw tot den man: Bewillig toch en vernacht,
331 Ric 18:7 | 7 Maar de man stond op, om weg te trekken.
332 Ric 18:9 | 9 Toen maakte de man zich op, om weg te trekken,
333 Ric 18:10 | 10 Doch de man wilde niet vernachten, maar
334 Ric 18:16 | 16 En ziet, een oud man kwam van zijn werk van het
335 Ric 18:16 | veld in den avond, welke man ook was van het gebergte
336 Ric 18:17 | zo zag hij die reizenden man op de straat der stad; en
337 Ric 18:17 | straat der stad; en de oude man zeide: Waar trekt gij henen,
338 Ric 18:20 | 20 Toen zeide de oude man: Vrede zij u! al wat u ontbreekt,
339 Ric 18:22 | zij spraken tot den ouden man, den heer des huizes, zeggende:
340 Ric 18:22 | huizes, zeggende: Breng den man, die in uw huis gekomen
341 Ric 18:23 | 23 En de man, de heer des huizes, ging
342 Ric 18:23 | kwalijk niet; naardien deze man in mijn huis gekomen is,
343 Ric 18:24 | ogen; maar doet aan dezen man zulk een dwaas ding niet. ~
344 Ric 18:25 | niet horen. Toen greep de man zijn bijwijf, en bracht
345 Ric 18:28 | haar op den ezel, en de man maakte zich op, en toog
346 Ric 19:1 | verzamelde zich, als een enig man, van Dan af tot Ber-seba
347 Ric 19:2 | Gods, vierhonderd duizend man te voet, die het zwaard
348 Ric 19:4 | antwoordde de Levietische man, de man van de vrouw, die
349 Ric 19:4 | antwoordde de Levietische man, de man van de vrouw, die gedood
350 Ric 19:8 | het volk op, als een enig man, zeggende: Wij zullen niet
351 Ric 19:11 | verbonden als een enig man. ~
352 Ric 19:21 | twee en twintig duizend man. ~
353 Ric 19:25 | Israels nog achttien duizend man neder ter aarde; die allen
354 Ric 19:31 | het veld, omtrent dertig man van Israel. ~
355 Ric 19:39 | van Israel omtrent dertig man; want zij zeiden: Immers
356 Ric 19:45 | straten, van vijf duizend man; voorts kleefden zij hen
357 Ric 19:45 | sloegen van hen twee duizend man. ~
358 Ric 20:12 | maagden waren, die geen man bekend hadden in bijligging
359 Rut 1:1 | land was; daarom toog een man van Bethlehem-Juda, om als
360 Rut 1:3 | 3 En Elimelech, de man van Naomi, stierf; maar
361 Rut 1:5 | haar twee zonen en na haar man. ~
362 Rut 1:9 | iegelijk in het huis van haar man! En als zij haar kuste,
363 Rut 1:12 | want ik ben te oud om een man te hebben. Wanneer ik al
364 Rut 1:12 | ik ook in dezen nacht een man had, ja, ook zonen baarde; ~
365 Rut 1:13 | opgehouden worden, om geen man te nemen? Niet, mijn dochters!
366 Rut 2:1 | een bloedvriend van haar man, een man, geweldig van vermogen,
367 Rut 2:1 | bloedvriend van haar man, een man, geweldig van vermogen,
368 Rut 2:20 | zeide Naomi tot haar: Die man is ons nabestaande; hij
369 Rut 3:3 | dorsvloer; maar maak u den man niet bekend, totdat hij
370 Rut 3:8 | te middernacht, dat die man verschrikte, en om zich
371 Rut 3:16 | verhaalde haar alles, wat die man haar gedaan had. ~
372 Rut 3:18 | zaak zal vallen; want die man zal niet rusten, tenzij
373 Rut 4:7 | te bevestigen, zo trok de man zijn schoen uit en gaf die
374 1Sa 1:1 | 1 Daar was een man van Ramathaim-Zofim, van
375 1Sa 1:3 | 3 Deze man nu ging opwaarts uit zijn
376 1Sa 1:8 | Toen zeide Elkana, haar man: Hanna, waarom weent gij,
377 1Sa 1:21 | 21 En die man, Elkana toog op met zijn
378 1Sa 1:22 | maar zij zeide tot haar man: Als de jongen gespeend
379 1Sa 1:23 | 23 En Elkana, haar man, zeide tot haar: Doe, wat
380 1Sa 2:9 | in duisternis; want een man vermag niet door kracht. ~
381 1Sa 2:15 | jongen, en zeide tot den man, die offerde: Geef dat vlees
382 1Sa 2:16 | 16 Wanneer nu die man tot hem zeide: Zij zullen
383 1Sa 2:19 | als zij opkwam met haar man, om het jaarlijkse offer
384 1Sa 2:27 | 27 En er kwam een man Gods tot Eli, en zeide tot
385 1Sa 2:31 | vaders huis, dat er geen oud man in uw huis wezen zal. ~
386 1Sa 2:32 | zal te genen dage een oud man in uw huis zijn. ~
387 1Sa 2:33 | 33 Doch de man, dien Ik u niet zal uitroeien
388 1Sa 4:2 | veld omtrent vier duizend man. ~
389 1Sa 4:13 | vanwege de ark Gods. Als die man kwam, om zulks te verkondigen
390 1Sa 4:14 | beroerte? Toen haastte zich die man, en hij kwam en boodschapte
391 1Sa 4:15 | 15 (Eli nu was een man van acht en negentig jaren,
392 1Sa 4:16 | 16 En die man zeide tot Eli: Ik ben het,
393 1Sa 4:18 | nek, en stierf; want de man was oud en zwaar; en hij
394 1Sa 4:19 | schoonvader gestorven was, en haar man, zo kromde zij zich, en
395 1Sa 9:1 | 1 Er was nu een man van Benjamin, wiens naam
396 1Sa 9:2 | ja, er was geen schoner man dan hij onder de kinderen
397 1Sa 9:6 | hem: Zie toch, er is een man Gods in deze stad, en hij
398 1Sa 9:6 | stad, en hij is een geeerd man; al wat hij spreekt, dat
399 1Sa 9:7 | wat zullen wij toch dien man brengen? Want het brood
400 1Sa 9:7 | hebben geen gaven, om den man Gods te brengen; wat hebben
401 1Sa 9:8 | sikkels; dat zal ik den man Gods geven, opdat hij ons
402 1Sa 9:10 | gingen naar de stad, waar de man Gods was. ~
403 1Sa 9:16 | zal Ik tot u zenden een man uit het land van Benjamin,
404 1Sa 9:17 | de HEERE: Zie, dit is de man, van welken Ik u gezegd
405 1Sa 9:22 | nu waren omtrent dertig man. ~
406 1Sa 10:6 | gij zult in een anderen man veranderd worden. ~
407 1Sa 10:12 | 12 Toen antwoordde een man van daar, en zeide: Wie
408 1Sa 10:22 | verder den HEERE, of die man nog derwaarts komen zou?
409 1Sa 11:7 | gingen uit als een enig man. ~
410 1Sa 11:13 | Er zal te dezen dage geen man gedood worden, want de HEERE
411 1Sa 13:14 | De HEERE heeft Zich een man gezocht naar Zijn hart,
412 1Sa 13:15 | werd, omtrent zeshonderd man. ~
413 1Sa 14:2 | was omtrent zeshonderd man. ~
414 1Sa 14:24 | zeggende: Vervloekt zij de man, die spijze eet tot aan
415 1Sa 14:28 | 28 Toen antwoordde een man uit het volk, en zeide:
416 1Sa 14:28 | zeggende: Vervloekt zij de man, die heden brood eet! Daarom
417 1Sa 14:36 | worde, en laat ons niet een man onder hen overig laten.
418 1Sa 15:3 | niet; maar dood van den man af tot de vrouw toe, van
419 1Sa 16:16 | aangezicht staan, dat zij een man zoeken, die op de harp spelen
420 1Sa 16:17 | Ziet mij toch naar een man uit, die wel spelen kan,
421 1Sa 16:18 | in zaken, en een schoon man, en de HEERE is met hem. ~
422 1Sa 17:8 | knechten van Saul? Kiest een man onder u, die tot mij afkome. ~
423 1Sa 17:10 | zeggende: Geeft mij een man, dat wij te zamen strijden! ~
424 1Sa 17:12 | zoon van den Efrathischen man van Bethlehem-Juda, wiens
425 1Sa 17:12 | dagen van Saul was hij een man, oud, afgaande onder de
426 1Sa 17:24 | in Israel, als zij dien man zagen, zo vluchtten zij
427 1Sa 17:25 | zeiden: Hebt gijlieden dien man wel gezien, die opgekomen
428 1Sa 17:25 | geschieden, dat de koning dien man, die hem slaat, met groten
429 1Sa 17:26 | zeggende: Wat zal men dien man doen, die dezen Filistijn
430 1Sa 17:27 | zeggende: Alzo zal men den man doen, die hem slaat. ~
431 1Sa 18:23 | ik een arm en verachtzaam man ben? ~
432 1Sa 21:1 | zijt gij alleen, en geen man met u? ~
433 1Sa 21:7 | 7 Daar was nu een man van de knechten van Saul,
434 1Sa 21:14 | Ziet, gij ziet, dat de man razende is, waarom hebt
435 1Sa 22:2 | tot hem vergaderde alle man, die benauwd was, en alle
436 1Sa 22:2 | die benauwd was, en alle man, die een schuldeiser had,
437 1Sa 22:2 | schuldeiser had, en alle man, wiens ziel bitterlijk bedroefd
438 1Sa 22:19 | scherpte des zwaards, van den man tot de vrouw, van de kinderen
439 1Sa 23:13 | mannen op, omtrent zeshonderd man, en zij gingen uit Kehila,
440 1Sa 25:2 | 2 En er was een man te Maon, en zijn bedrijf
441 1Sa 25:2 | bedrijf was te Karmel; en die man was zeer groot, en hij had
442 1Sa 25:3 | schoon van gedaante; maar de man was hard en boos van daden,
443 1Sa 25:13 | David, omtrent vierhonderd man, en daar bleven er tweehonderd
444 1Sa 25:19 | achter ulieden; doch haar man Nabal gaf zij het niet te
445 1Sa 25:25 | hart niet aan dezen Belials man, aan Nabal; want gelijk
446 1Sa 26:2 | en met hem drie duizend man, uitgelezenen van Israel,
447 1Sa 26:15 | Abner: Zijt gij niet een man, en wie is u gelijk in Israel?
448 1Sa 27:9 | sloeg dat land, en liet noch man noch vrouw leven; ook nam
449 1Sa 27:11 | 11 En David liet noch man noch vrouw leven, om te
450 1Sa 28:14 | zij zeide: Er komt een oud man op, en hij is met een mantel
451 1Sa 29:4 | zeiden tot hem: Doe den man wederkeren, dat hij tot
452 1Sa 30:11 | zij vonden een Egyptischen man op het veld, en zij brachten
453 1Sa 30:13 | van een Amalekietischen man, en mijn heer heeft mij
454 1Sa 30:17 | en er ontkwam niet een man van hen, behalve vierhonderd
455 1Sa 30:22 | een ieder boos en Belials man onder de mannen, die met
456 2Sa 1:2 | heirleger van Saul, een man kwam, wiens klederen gescheurd
457 2Sa 1:13 | de zoon van een vreemden man, van een Amalekiet. ~
458 2Sa 3:15 | heen, en nam haar van den man, van Paltiel, den zoon van
459 2Sa 3:16 | 16 En haar man ging met haar, al gaande
460 2Sa 4:11 | mannen een rechtvaardigen man in zijn huis op zijn slaapstede
461 2Sa 8:4 | ruiteren, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde
462 2Sa 8:5 | twee en twintig duizend man. ~
463 2Sa 10:6 | koning van Maacha duizend man, en van de mannen van Tob
464 2Sa 10:6 | mannen van Tob twaalf duizend man. ~
465 2Sa 11:26 | van Uria hoorde, dat haar man Uria dood was, zo droeg
466 2Sa 12:4 | 4 Toen nu den rijken man een wandelaar overkwam,
467 2Sa 12:4 | runderen, om voor den reizenden man, die tot hem gekomen was,
468 2Sa 12:4 | en bereidde dat voor den man, die tot hem gekomen was. ~
469 2Sa 12:5 | Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan:
470 2Sa 12:5 | waarachtig als de HEERE leeft, de man, die dat gedaan heeft, is
471 2Sa 12:7 | tot David: Gij zijt die man! Zo zegt de HEERE, de God
472 2Sa 13:3 | Jonadab was een zeer wijs man. ~
473 2Sa 13:9 | En Amnon zeide: Doet alle man van mij uitgaan. En alle
474 2Sa 13:9 | van mij uitgaan. En alle man ging van hem uit. ~
475 2Sa 14:5 | een weduwvrouw, en mijn man is gestorven. ~
476 2Sa 14:7 | uitblussen, opdat zij mijn man geen naam noch overblijfsel
477 2Sa 14:25 | was er in gans Israel geen man zo schoon als Absalom, zeer
478 2Sa 15:2 | geschiedde, dat Absalom allen man, die een geschil had, om
479 2Sa 15:4 | stelde in het land! Dat alle man tot mij kwame, die een geschil
480 2Sa 15:18 | de Gethieten, zeshonderd man, die van Gath te voet gekomen
481 2Sa 16:5 | toen kwam van daar een man uit, van het geslacht van
482 2Sa 16:7 | vloeken: Ga uit, ga uit, gij, man des bloeds, en gij, Belials
483 2Sa 16:7 | bloeds, en gij, Belials man! ~
484 2Sa 16:8 | uw ongeluk, omdat gij een man des bloeds zijt. ~
485 2Sa 17:3 | tot u doen wederkeren; de man, dien gij zoekt, is gelijk
486 2Sa 17:10 | hij, die ook een dapper man is, wiens hart is als een
487 2Sa 17:14 | Toen zeide Absalom, en alle man van Israel: De raad van
488 2Sa 18:10 | 10 Als dat een man zag, zo gaf hij het Joab
489 2Sa 18:11 | Toen zeide Joab tot den man, die het hem te kennen gaf:
490 2Sa 18:12 | 12 Maar die man zeide tot Joab: En of ik
491 2Sa 18:24 | zag, en ziet, er liep een man alleen. ~
492 2Sa 18:26 | zag de wachter een anderen man lopende, en de wachter riep
493 2Sa 18:26 | zeide: Zie, er loopt nog een man alleen. Toen zeide de koning:
494 2Sa 18:27 | koning: Dat is een goed man, en hij zal met een goede
495 2Sa 19:7 | niet uitgaat, zo er een man dezen nacht bij u zal vernachten!
496 2Sa 19:14 | Juda, als van een enigen man; en zij zonden henen tot
497 2Sa 19:17 | 17 En duizend man van Benjamin met hem; ook
498 2Sa 19:32 | Barzillai nu was zeer oud, een man van tachtig jaren; en hij
499 2Sa 19:32 | want hij was een zeer groot man. ~
500 2Sa 20:1 | daar bij geval een Belials man, wiens naam was Seba, een
1-500 | 501-1000 | 1001-1015 |