Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
malluch 6
mammon 4
mamre 10
man 1015
manahath 3
manahen 1
manasse 150
Frequency    [«  »]
1059 dien
1049 14
1016 david
1015 man
1015 ze
1006 15
998 ten

Bijbel

IntraText - Concordances

man

1-500 | 501-1000 | 1001-1015

     Book Chapter: Verse
1 Gen 1:27 | van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze. ~ 2 Gen 2:23 | heten, omdat zij uit den man genomen is. ~ 3 Gen 2:24 | 24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder 4 Gen 3:6 | at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at. ~ 5 Gen 3:16 | kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en 6 Gen 4:1 | Kain, en zeide: Ik heb een man van de HEERE verkregen! ~ 7 Gen 4:23 | Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en 8 Gen 5:2 | 2 Man en vrouw schiep Hij hen, 9 Gen 6:9 | een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten. Noach 10 Gen 15:3 | gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw. ~ 11 Gen 18:8 | twee dochters, die geen man bekend hebben; ik zal haar 12 Gen 18:9 | zij drongen zeer op den man, op Lot, en zij traden toe 13 Gen 18:31 | vader is oud, en er is geen man in dit land, om tot ons 14 Gen 19:3 | hebt; want zij is met een man getrouwd. ~ 15 Gen 23:16 | aangezicht, een maagd, en geen man had haar bekend; en zij 16 Gen 23:21 | 21 En de man ontzette zich over haar, 17 Gen 23:22 | hadden te drinken, dat die man een gouden voorhoofdsiersel 18 Gen 23:26 | 26 Toen neigde die man zijn hoofd, en aanbad den 19 Gen 23:29 | Laban; en Laban liep tot die man naar buiten tot de fontein. ~ 20 Gen 23:30 | zeggende: Alzo heeft die man tot mij gesproken, zo kwam 21 Gen 23:30 | gesproken, zo kwam hij tot dien man, en ziet, hij stond bij 22 Gen 23:32 | 32 Toen kwam die man naar het huis toe, en men 23 Gen 23:58 | haar: Zult gij met deze man trekken? En zij antwoordde: 24 Gen 23:61 | kemelen, en volgden den man; en die knecht nam Rebekka, 25 Gen 23:65 | tot den knecht: Wie is die man, die ons in het veld tegemoet 26 Gen 23:94 | groot werden, werd Ezau een man, verstandig op de jacht, 27 Gen 23:94 | maar Jakob werd een oprecht man, wonende in tenten. ~ 28 Gen 24:11 | volk, zeggende: Zo wie deze man of zijn huisvrouw aanroert, 29 Gen 24:13 | 13 En die man werd groot, ja, hij werd 30 Gen 25:11 | broeder Ezau is een harig man, en ik ben een glad man. ~ 31 Gen 25:11 | man, en ik ben een glad man. ~ 32 Gen 27:19 | ik haar aan een anderen man geve; blijf bij mij. ~ 33 Gen 27:32 | aangezien, daarom zal mijn man mij nu liefhebben. ~ 34 Gen 27:34 | Nu zal zich ditmaal mijn man bij mij voegen, dewijl ik 35 Gen 27:50 | het weinig, dat gij mijn man genomen hebt, dat gij ook 36 Gen 27:53 | mijn dienstmaagd aan mijn man gegeven heb; en zij noemde 37 Gen 27:55 | goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb 38 Gen 27:78 | 43 En die man brak gans zeer uit in menigte, 39 Gen 29:24 | bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat 40 Gen 31:14 | wij onze zuster aan een man geven zouden, die de voorhuid 41 Gen 34:15 | 15 En een man vond hem (want ziet, hij 42 Gen 34:15 | veld); zo vraagde hem deze man, zeggende: Wat zoekt gij? ~ 43 Gen 34:17 | 17 Zo zeide die man: Zij zijn van hier gereisd; 44 Gen 35:1 | en hij keerde in tot een man van Adullam, wiens naam 45 Gen 35:2 | dochter van een Kanaanietisch man, wiens naam was Sua; en 46 Gen 35:25 | schoonvader, om te zeggen: Bij den man, wiens deze dingen zijn, 47 Gen 36:1 | trawanten, een Egyptisch man, kocht hem uit de hand der 48 Gen 36:2 | zodat hij een voorspoedig man was; en hij was in het huis 49 Gen 36:14 | heeft ons den Hebreeuwsen man ingebracht, om met ons te 50 Gen 37:33 | een verstandigen en wijzen man, en zette hem over het land 51 Gen 37:38 | knechten: Zouden wij wel een man vinden als deze, in welken 52 Gen 38:30 | 30 Die man, de heer van dat land, heeft 53 Gen 38:33 | 33 En die man, de heer van dat land, zeide 54 Gen 39:3 | Juda tot hem, zeggende: Die man heeft ons op het hoogste 55 Gen 39:5 | niet aftrekken; want die man heeft tot ons gezegd: Gij 56 Gen 39:6 | mij gedaan, dat gij dien man te kennen gaaft, of gij 57 Gen 39:7 | 7 En zij zeiden: Die man vraagde zeer nauw naar ons, 58 Gen 39:11 | uwe vaten, en brengt dien man een geschenk henen af: een 59 Gen 39:13 | op, keert weder tot dien man. ~ 60 Gen 39:14 | het aangezicht van dien man, dat hij uw anderen broeder 61 Gen 39:17 | 17 De man nu deed, gelijk Jozef gezegd 62 Gen 39:17 | Jozef gezegd had; en de man bracht deze mannen in het 63 Gen 39:19 | Daarom naderden zij tot dien man, die over het huis van Jozef 64 Gen 39:24 | 24 Daarna bracht de man deze mannen in het huis 65 Gen 40:13 | zij hun klederen; en ieder man laadde zijn ezel op, en 66 Gen 40:15 | Weet gij niet, dat zulk een man als ik dat zekerlijk waarnemen 67 Gen 40:17 | van mij zulks te doen! de man, in wiens hand de beker 68 Gen 40:26 | het aangezicht van dien man niet mogen zien, zo deze 69 Gen 41:1 | en hij riep: Doet alle man van mij uitgaan! En er stond 70 Exo 2:1 | 1 En een man van het huis van Levi ging, 71 Exo 2:11 | hij zag, dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit 72 Exo 2:11 | Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg. ~ 73 Exo 2:19 | zeiden zij: Een Egyptisch man heeft ons verlost uit de 74 Exo 2:20 | toch, waarom liet gij den man nu gaan? roept hem, dat 75 Exo 2:21 | Mozes bewilligde bij den man te wonen; en hij gaf Mozes 76 Exo 4:10 | Och Heere! ik ben geen man wel ter tale, noch van gisteren, 77 Exo 11:2 | oren des volks, dat ieder man van zijn naaste, en iedere 78 Exo 11:3 | Egyptenaren; ook was de man Mozes zeer groot in Egypteland 79 Exo 16:15 | een tot den ander: Het is Man, want zij wisten niet wat 80 Exo 16:31 | Israels noemde deszelfs naam Man; en het was als korianderzaad, 81 Exo 16:33 | kruik, en doe een gomer vol Man daarin; en zet die voor 82 Exo 16:35 | de kinderen Israels aten Man veertig jaren, totdat zij 83 Exo 16:35 | bewoond land kwamen; zij aten Man, totdat zij kwamen aan de 84 Exo 18:16 | dat ik richte tussen den man en tussen zijn naaste; en 85 Exo 19:13 | hetzij een beest, hetzij een man, hij zal niet leven. Als 86 Exo 21:3 | indien hij een getrouwd man was, zo zal zijn vrouw met 87 Exo 21:22 | worden, gelijk als hem de man der vrouw oplegt, en hij 88 Exo 21:28 | 28 En wanneer een os een man of een vrouw stoot, dat 89 Exo 21:29 | heeft, en hij doodt een man of een vrouw, zo zal die 90 Exo 25:2 | hefoffer nemen. Van alle man, wiens hart zich vrijwillig 91 Exo 30:33 | 33 De man, die zulk een zalf maken 92 Exo 30:38 | 38 De man, die dergelijke maken zal, 93 Exo 32:1 | want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland 94 Exo 32:23 | want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland 95 Exo 32:28 | dag, omtrent drie duizend man. ~ 96 Exo 33:1 | want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland 97 Exo 33:23 | want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland 98 Exo 33:28 | dag, omtrent drie duizend man. ~ 99 Exo 34:11 | tot aangezicht, gelijk een man met zijn vriend spreekt; 100 Exo 35:21 | 21 En zij kwamen, alle man, wiens hart hem bewoog, 101 Exo 35:22 | alle gouden vaten; en alle man, die een gouden beweegoffer 102 Exo 35:23 | 23 En alle man, bij wien gevonden werd 103 Exo 35:29 | 29 Alle man en vrouw, welker hart hen 104 Exo 36:1 | Bezaleel en Aholiab, en alle man, die wijs van hart was, 105 Exo 36:2 | Bezaleel en Aholiab, en alle man, die wijs van hart was, 106 Exo 36:4 | heiligdoms maakten, ieder man van zijn werk, hetwelk zij 107 Exo 36:6 | door het leger, zeggende: Man noch vrouw make geen werk 108 Lev 13:29 | 29 Verder, als in een man of vrouw een plaag zal zijn 109 Lev 13:38 | 38 Verder als een man, of vrouw, aan het vel van 110 Lev 13:40 | 40 En als een man zijn hoofdhaar zal uitgevallen 111 Lev 13:44 | 44 Die man is melaats, hij is onrein; 112 Lev 14:11 | reiniging doet, zal den man, die te reinigen is, en 113 Lev 15:2 | zegt tot hen: Een ieder man, als hij vloeiende zal zijn 114 Lev 15:16 | 16 Verder een man, als van hem het zaad des 115 Lev 15:18 | Mitsgaders de vrouw, als een man met het zaad des bijliggens 116 Lev 15:33 | vloed is vloeiende, voor een man, en voor een vrouw; en voor 117 Lev 15:33 | voor een vrouw; en voor een man, die bij een onreine zal 118 Lev 17:4 | het bloed zal dienzelven man toegerekend worden, hij 119 Lev 17:4 | vergoten; daarom zal dezelve man uit het midden zijns volks 120 Lev 17:9 | HEERE te bereiden; diezelve man zal uit zijn volken uitgeroeid 121 Lev 19:20 | 20 En wanneer een man, door bijligging des zaads, 122 Lev 19:20 | dienstmaagd is, bij den man versmaad, en geenszins gelost 123 Lev 20:3 | Mijn aangezicht tegen dien man zetten, en zal hem uit het 124 Lev 20:4 | enigzins verbergen zal van dien man, als hij van zijn zaad den 125 Lev 20:5 | Mijn aangezicht tegen dien man en tegen zijn huisgezin 126 Lev 20:10 | 10 Een man ook, die met iemands huisvrouw 127 Lev 20:11 | 11 En een man, die bij zijns vaders huisvrouw 128 Lev 20:12 | 12 Insgelijks, als de man bij de vrouw zijns zoons 129 Lev 20:13 | 13 Wanneer ook een man bij een manspersoon zal 130 Lev 20:14 | 14 En wanneer een man een vrouw en haar moeder 131 Lev 20:15 | 15 Daartoe als een man bij enig vee zal gelegen 132 Lev 20:17 | 17 En als een man zijn zuster, de dochter 133 Lev 20:18 | 18 En als een man bij een vrouw, die haar 134 Lev 20:20 | 20 Als ook een man bij zijn moei zal gelegen 135 Lev 20:21 | 21 En wanneer een man zijns broeders huisvrouw 136 Lev 20:27 | 27 Als nu een man en vrouw in zich een waarzeggenden 137 Lev 21:3 | nabestaande, die nog geen man toebehoord heeft; over die 138 Lev 21:7 | vrouw nemen, die van haar man verstoten is; want hij is 139 Lev 21:18 | 18 Want geen man, in wien een gebrek zal 140 Lev 21:18 | naderen, hij zij een blind man, of kreupel, of te kort, 141 Lev 21:19 | 19 Of een man, in wien een breuk des voets, 142 Lev 21:21 | 21 Geen man, uit het zaad van Aaron, 143 Lev 22:3 | 3 Zeg tot hen: Alle man onder uw geslachten, die 144 Lev 22:12 | priesters dochter een vreemden man zal toebehoren, zij zal 145 Lev 23:10 | zoon van een Egyptische man was; en de zoon van deze 146 Lev 23:10 | Israelietische en een Israelietisch man twistten in het leger. ~ 147 Lev 24:27 | het overschot zal hij den man, wien hij het verkocht had, 148 Lev 26:5 | zal uw schatting van een man twintig sikkelen zijn, en 149 Lev 26:6 | zal uw schatting van een man zijn vijf sikkelen zilvers, 150 Lev 26:7 | en daarboven, is het een man, zo zal uw schatting zijn 151 Lev 26:20 | dien akker aan een anderen man verkocht heeft, zo zal hij 152 Num 1:4 | zijn van elken stam een man, die een hoofdman is over 153 Num 5:6 | kinderen Israels: wanneer een man of een vrouw iets van enige 154 Num 5:8 | 8 Maar zo die man geen losser zal hebben, 155 Num 5:13 | 13 Dat een man bij haar door bijligging 156 Num 5:15 | 15 Dan zal die man zijn huisvrouw tot den priester 157 Num 5:19 | en indien gij, onder uw man zijnde, niet afgeweken zijt 158 Num 5:20 | 20 Maar zo gij, onder uw man zijnde, afgeweken zijt, 159 Num 5:20 | onrein geworden zijt, dat een man bij u gelegen heeft, behalve 160 Num 5:20 | gelegen heeft, behalve uw man: ~ 161 Num 5:27 | geworden is, en tegen haar man door overtreding zal overtreden 162 Num 5:29 | als een vrouw, onder haar man zijnde, zal afgeweken en 163 Num 5:30 | 30 Of als over en man die ijvergeest zal gekomen 164 Num 5:31 | 31 En de man zal van de ongerechtigheid 165 Num 6:2 | zeg tot hen: Wanneer een man of een vrouw zich afgescheiden 166 Num 9:13 | 13 Als een man, die rein is, en op den 167 Num 9:13 | niet geofferd, diezelve man zal zijn zonde dragen. ~ 168 Num 11:6 | niet met al, behalve dit Man voor onze ogen! ~ 169 Num 11:7 | 7 Het Man nu was als korianderzaad, 170 Num 11:9 | leger nederviel, viel het Man op hetzelve neder. ~ 171 Num 12:3 | 3 Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig, 172 Num 13:2 | vaderen zult gijlieden een man zenden, zijnde ieder een 173 Num 14:15 | dit volk als een enigen man doden, zo zouden de heidenen, 174 Num 15:32 | waren, zo vonden zij een man, hout lezende op den sabbatdag. ~ 175 Num 15:35 | de HEERE tot Mozes: Die man zal zekerlijk gedood worden; 176 Num 16:7 | het zal geschieden, dat de man, dien de HEERE verkiezen 177 Num 16:22 | van alle vlees! een enig man zal gezondigd hebben, en 178 Num 23:19 | 19 God is geen man, dat Hij liegen zou, noch 179 Num 24:3 | van Beor, spreekt, en de man, wien de ogen geopend zijn, 180 Num 24:15 | van Beor, spreekt, en die man, wien de ogen geopend zijn, 181 Num 25:6 | 6 En ziet, een man uit de kinderen Israels 182 Num 25:8 | ging den Israelietischen man na in de hoerenwinkel, en 183 Num 25:8 | beiden, den Israelietischen man en de vrouw, door hun buik. 184 Num 27:16 | geesten van alle vlees, een man stelle over deze vergadering. ~ 185 Num 27:18 | Jozua, den zoon van Nun, een man, in wien de Geest is; en 186 Num 30:2 | 2 Wanneer een man den HEERE een gelofte zal 187 Num 30:6 | Doch indien zij immers een man heeft, en haar geloften 188 Num 30:7 | 7 En haar man dat zal horen, en ten dage 189 Num 30:8 | 8 Maar indien haar man ten dage, als hij het hoorde, 190 Num 30:11 | 11 En haar man dat gehoord, en tegen haar 191 Num 30:12 | 12 Maar indien haar man die dingen ganselijk te 192 Num 30:12 | ziel, zal bestaan; haar man heeft ze te niet gemaakt, 193 Num 30:13 | verootmoedigen, die zal haar man bevestigen, of die zal haar 194 Num 30:13 | bevestigen, of die zal haar man te niet maken. 195 Num 30:14 | 14 Maar zo haar man tegen haar van dag tot dag 196 Num 30:16 | geboden heeft, tussen een man en zijn huisvrouw, tussen 197 Num 31:17 | bijligging des mans een man bekend heeft. ~ 198 Num 31:49 | uit ons ontbreekt niet een man. ~ 199 Deu 1:16 | en richt recht tussen den man en tussen zijn broeder, 200 Deu 1:23 | mannen, van elken stam een man. ~ 201 Deu 1:31 | gedragen heeft, als een man zijn zoon draagt, op al 202 Deu 4:3 | gedaan heeft; want alle man, die Baal-Peor navolgde, 203 Deu 7:14 | volken; er zal onder u noch man noch vrouw onvruchtbaar 204 Deu 7:24 | hemel te niet doet; geen man zal voor uw aangezicht bestaan, 205 Deu 8:3 | hongeren, en spijsde u met het Man, dat gij niet kendet, noch 206 Deu 8:5 | kastijdt, gelijk als een man zijn zoon kastijdt. ~ 207 Deu 8:16 | de woestijn spijsde met Man, dat uw vaderen niet gekend 208 Deu 17:2 | HEERE, uw God, u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden, 209 Deu 17:5 | 5 Zo zult gij dien man of die vrouw, die ditzelve 210 Deu 17:5 | poorten uitbrengen, dien man zeg ik, of die vrouw; en 211 Deu 17:12 | 12 De man nu, die trotselijk handelen 212 Deu 17:12 | naar den rechter, dezelve man zal sterven; en gij zult 213 Deu 17:15 | u te zetten een vreemden man, die uw broeder niet zij. ~ 214 Deu 18:19 | En het zal geschieden, de man, die niet zal horen naar 215 Deu 20:5 | spreken, zeggende: Wie is de man, die een nieuw huis heeft 216 Deu 20:6 | 6 En wie is de man, die een wijngaard geplant 217 Deu 20:7 | 7 En wie is de man, die een vrouw ondertrouwd 218 Deu 20:7 | strijd sterve, en een ander man haar neme. ~ 219 Deu 20:8 | volk, en zeggen: Wie is de man, die vreesachtig en week 220 Deu 21:13 | tot haar ingaan, en haar man zijn, en zij zal u ter vrouwe 221 Deu 21:15 | 15 Wanneer een man twee vrouwen heeft, een 222 Deu 22:5 | zijn aan een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken; 223 Deu 22:13 | 13 Wanneer een man een vrouw zal genomen hebben, 224 Deu 22:16 | heb mijn dochter aan dezen man gegeven tot een vrouw; maar 225 Deu 22:18 | oudsten derzelver stad dien man nemen, en kastijden hem; ~ 226 Deu 22:22 | 22 Wanneer een man gevonden zal worden, liggende 227 Deu 22:22 | zij ook beiden sterven, de man, die bij de vrouw gelegen 228 Deu 22:23 | is, ondertrouwd aan een man, en een man haar in de stad 229 Deu 22:23 | ondertrouwd aan een man, en een man haar in de stad zal gevonden, 230 Deu 22:24 | heeft in de stad, en den man, ter oorzake dat hij zijns 231 Deu 22:25 | 25 En indien een man een ondertrouwde jonge dochter 232 Deu 22:25 | het veld gevonden, en de man haar verkracht en bij haar 233 Deu 22:25 | gelegen zal hebben, zo zal de man, die bij haar gelegen heeft, 234 Deu 22:26 | doods; want gelijk of een man tegen zijn naaste opstond, 235 Deu 22:28 | 28 Wanneer een man een jonge dochter zal gevonden 236 Deu 22:29 | 29 Zo zal de man, die bij haar gelegen heeft, 237 Deu 22:30 | 30 Een man zal zijns vaders vrouw niet 238 Deu 24:1 | 1 Wanneer een man een vrouw zal genomen en 239 Deu 24:2 | henengaan en een anderen man ter vrouwe worden, ~ 240 Deu 24:3 | 3 En deze laatste man haar gehaat, en haar een 241 Deu 24:3 | gaan; of als deze laatste man, die ze voor zich tot een 242 Deu 24:4 | 4 Zo zal haar eerste man, die haar heeft laten gaan, 243 Deu 24:5 | 5 Wanneer een man een nieuwe vrouw zal genomen 244 Deu 24:11 | Buiten zult gij staan, en de man, dien gij geleend hebt, 245 Deu 24:12 | Doch indien hij een arm man is, zo zult gij met zijn 246 Deu 25:5 | verstorvenen aan geen vreemden man daarbuiten geworden; haar 247 Deu 25:7 | 7 Maar indien dezen man zijns broeders vrouw niet 248 Deu 25:9 | en zeggen: Alzo zal dien man gedaan worden, die zijns 249 Deu 25:11 | enen toetreedt, om haar man uit de hand desgenen, die 250 Deu 27:14 | betuigen en zeggen tot allen man van Israel, met verhevene 251 Deu 27:15 | 15 Vervloekt zij de man, die een gesneden of gegoten 252 Deu 28:54 | 54 Aangaande den man, die teder onder u, en die 253 Deu 28:56 | zal kwaad zijn tegen den man haars schoots, en tegen 254 Deu 29:10 | en uw ambtlieden, alle man van Israel; ~ 255 Deu 29:18 | onder ulieden niet zij een man, of vrouw, of huisgezin, 256 Deu 29:20 | ijver roken over denzelven man, en al de vloek, die in 257 Deu 32:25 | zuigende kind met den grijzen man. ~ 258 Deu 33:1 | zegen, met welken Mozes, de man Gods, de kinderen Israels 259 Deu 33:8 | en Uw Urim zijn aan den man, Uw gunstgenoot; dien Gij 260 Joz 1:18 | 18 Alle man, die uw mond wederspannig 261 Joz 3:12 | Israels, uit iederen stam een man; ~ 262 Joz 4:2 | volk, uit elken stam een man. ~ 263 Joz 4:4 | Israels, uit elken stam een man. ~ 264 Joz 5:13 | toe, en ziet, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetogen 265 Joz 6:21 | in de stad was, van den man tot de vrouw toe, van het 266 Joz 6:26 | zeggende: Vervloekt zij die man voor het aangezicht des 267 Joz 7:4 | volk omtrent drie duizend man; dewelke vloden voor het 268 Joz 7:5 | dezelven omtrent zes en dertig man, en vervolgden hen van voor 269 Joz 7:14 | hebben, dat zal aankomen man voor man. ~ 270 Joz 7:14 | dat zal aankomen man voor man. ~ 271 Joz 7:17 | van Zarchi deed aankomen, man voor man, zo werd Zabdi 272 Joz 7:17 | deed aankomen, man voor man, zo werd Zabdi geraakt; ~ 273 Joz 7:18 | huisgezin als hij deed aankomen, man voor man, zo werd Achan 274 Joz 7:18 | deed aankomen, man voor man, zo werd Achan geraakt, 275 Joz 8:12 | ook omtrent vijf duizend man, en hij stelde hen tot een 276 Joz 8:17 | 17 En er werd niet een man overgelaten, in Ai, noch 277 Joz 14:6 | de HEERE tot Mozes, den man Gods, gesproken heeft te 278 Joz 22:17 | en er bestond niet een man van al hun vijanden voor 279 Joz 23:20 | vergadering van Israel? En die man stierf niet alleen in zijn 280 Joz 24:10 | 10 Een enig man onder u zal er duizend jagen; 281 Ric 1:4 | bij Bezek, tien duizend man. ~ 282 Ric 1:24 | En de wachters zagen een man, uitgaande uit de stad; 283 Ric 1:25 | scherpte des zwaards; maar dien man en zijn ganse huis lieten 284 Ric 1:26 | 26 Toen toog deze man in het land der Hethieten, 285 Ric 3:15 | een zoon van Jemini, een man, die links was. En de kinderen 286 Ric 3:17 | Eglon nu was een zeer vet man. ~ 287 Ric 3:29 | tijd, omtrent tien duizend man, allen vette en allen strijdbare 288 Ric 3:29 | mannen, dat er niet een man ontkwam. ~ 289 Ric 3:31 | Filistijnen, zeshonderd man, met een ossenstok; alzo 290 Ric 4:6 | neem met u tien duizend man, van de kinderen van Nafthali, 291 Ric 4:10 | voeten, met tien duizend man; ook toog Debora met hem 292 Ric 4:14 | Thabor af, en tien duizend man achter hem. ~ 293 Ric 4:22 | hem: Kom, en ik zal u den man wijzen, dien gij zoekt. 294 Ric 4:54 | liefjes, voor iegelijken man? Voor Sisera, een buit van 295 Ric 5:8 | 8 Zo zond de HEERE een man, die een profeet was, tot 296 Ric 5:16 | Midianieten slaan, als een enigen man. ~ 297 Ric 6:6 | gelekt hadden, driehonderd man; maar alle overigen des 298 Ric 6:8 | tent; maar die driehonderd man behield hij. En hij had 299 Ric 6:13 | aankwam, ziet, zo was er een man, die zijn metgezel een droom 300 Ric 6:14 | Joas, de Israelietischen man; God heeft de Midianieten 301 Ric 6:16 | hij deelde de driehonderd man in drie hopen; en hij gaf 302 Ric 6:24 | Jordaan; alzo werd alle man van Efraim bijeengeroepen, 303 Ric 7:21 | ons aan, want naar dat de man is, zo is zijn macht. Zo 304 Ric 8:2 | over u heersen, of dat een man over u heerse? Gedenkt ook, 305 Ric 9:1 | Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde 306 Ric 9:18 | tot den ander: Wie is de man, die beginnen zal te strijden 307 Ric 10:39 | beloofd had; en zij heeft geen man bekend. Voorts werd het 308 Ric 12:2 | 2 En er was een man van Zora, uit het geslacht 309 Ric 12:6 | vrouw in, en sprak tot haar man, zeggende: Er kwam een Man 310 Ric 12:6 | man, zeggende: Er kwam een Man Gods tot mij, Wiens aangezicht 311 Ric 12:8 | Och, HEERE! dat toch de Man Gods, Dien Gij gezonden 312 Ric 12:9 | zat in het veld, doch haar man Manoach was niet bij haar. ~ 313 Ric 12:10 | en liep, en gaf het haar man te kennen; en zij zeide 314 Ric 12:10 | zeide tot hem: Zie, die Man is mij verschenen, Welke 315 Ric 12:11 | na; en hij kwam tot dien Man, en zeide tot Hem: Zijt 316 Ric 12:11 | zeide tot Hem: Zijt gij die Man, Dewelke tot deze vrouw 317 Ric 13:15 | Simson zeiden: Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel 318 Ric 13:19 | en sloeg van hen dertig man; en hij nam hun gewaad, 319 Ric 14:15 | en sloeg daarmede duizend man. ~ 320 Ric 14:16 | ezelskinnebakken heb ik duizend man geslagen. ~ 321 Ric 15:19 | haar knieen, en riep een man en liet hem de zeven haarlokken 322 Ric 16:1 | 1 En er was een man van het gebergte van Efraim, 323 Ric 16:5 | 5 En de man Micha had een godshuis; 324 Ric 16:8 | 8 En deze man was uit die stad, uit Bethlehem-Juda 325 Ric 16:11 | Leviet bewilligde bij dien man te blijven; en de jongeling 326 Ric 17:11 | van Esthaol, zeshonderd man, aangegord met krijgswapenen. ~ 327 Ric 17:19 | zijt voor het huis van een man, of dat gij een priester 328 Ric 18:1 | Israel, dat er een Levietisch man was, verkerende als vreemdeling 329 Ric 18:3 | 3 En haar man maakte zich op, en toog 330 Ric 18:6 | van de jonge vrouw tot den man: Bewillig toch en vernacht, 331 Ric 18:7 | 7 Maar de man stond op, om weg te trekken. 332 Ric 18:9 | 9 Toen maakte de man zich op, om weg te trekken, 333 Ric 18:10 | 10 Doch de man wilde niet vernachten, maar 334 Ric 18:16 | 16 En ziet, een oud man kwam van zijn werk van het 335 Ric 18:16 | veld in den avond, welke man ook was van het gebergte 336 Ric 18:17 | zo zag hij die reizenden man op de straat der stad; en 337 Ric 18:17 | straat der stad; en de oude man zeide: Waar trekt gij henen, 338 Ric 18:20 | 20 Toen zeide de oude man: Vrede zij u! al wat u ontbreekt, 339 Ric 18:22 | zij spraken tot den ouden man, den heer des huizes, zeggende: 340 Ric 18:22 | huizes, zeggende: Breng den man, die in uw huis gekomen 341 Ric 18:23 | 23 En de man, de heer des huizes, ging 342 Ric 18:23 | kwalijk niet; naardien deze man in mijn huis gekomen is, 343 Ric 18:24 | ogen; maar doet aan dezen man zulk een dwaas ding niet. ~ 344 Ric 18:25 | niet horen. Toen greep de man zijn bijwijf, en bracht 345 Ric 18:28 | haar op den ezel, en de man maakte zich op, en toog 346 Ric 19:1 | verzamelde zich, als een enig man, van Dan af tot Ber-seba 347 Ric 19:2 | Gods, vierhonderd duizend man te voet, die het zwaard 348 Ric 19:4 | antwoordde de Levietische man, de man van de vrouw, die 349 Ric 19:4 | antwoordde de Levietische man, de man van de vrouw, die gedood 350 Ric 19:8 | het volk op, als een enig man, zeggende: Wij zullen niet 351 Ric 19:11 | verbonden als een enig man. ~ 352 Ric 19:21 | twee en twintig duizend man. ~ 353 Ric 19:25 | Israels nog achttien duizend man neder ter aarde; die allen 354 Ric 19:31 | het veld, omtrent dertig man van Israel. ~ 355 Ric 19:39 | van Israel omtrent dertig man; want zij zeiden: Immers 356 Ric 19:45 | straten, van vijf duizend man; voorts kleefden zij hen 357 Ric 19:45 | sloegen van hen twee duizend man. ~ 358 Ric 20:12 | maagden waren, die geen man bekend hadden in bijligging 359 Rut 1:1 | land was; daarom toog een man van Bethlehem-Juda, om als 360 Rut 1:3 | 3 En Elimelech, de man van Naomi, stierf; maar 361 Rut 1:5 | haar twee zonen en na haar man. ~ 362 Rut 1:9 | iegelijk in het huis van haar man! En als zij haar kuste, 363 Rut 1:12 | want ik ben te oud om een man te hebben. Wanneer ik al 364 Rut 1:12 | ik ook in dezen nacht een man had, ja, ook zonen baarde; ~ 365 Rut 1:13 | opgehouden worden, om geen man te nemen? Niet, mijn dochters! 366 Rut 2:1 | een bloedvriend van haar man, een man, geweldig van vermogen, 367 Rut 2:1 | bloedvriend van haar man, een man, geweldig van vermogen, 368 Rut 2:20 | zeide Naomi tot haar: Die man is ons nabestaande; hij 369 Rut 3:3 | dorsvloer; maar maak u den man niet bekend, totdat hij 370 Rut 3:8 | te middernacht, dat die man verschrikte, en om zich 371 Rut 3:16 | verhaalde haar alles, wat die man haar gedaan had. ~ 372 Rut 3:18 | zaak zal vallen; want die man zal niet rusten, tenzij 373 Rut 4:7 | te bevestigen, zo trok de man zijn schoen uit en gaf die 374 1Sa 1:1 | 1 Daar was een man van Ramathaim-Zofim, van 375 1Sa 1:3 | 3 Deze man nu ging opwaarts uit zijn 376 1Sa 1:8 | Toen zeide Elkana, haar man: Hanna, waarom weent gij, 377 1Sa 1:21 | 21 En die man, Elkana toog op met zijn 378 1Sa 1:22 | maar zij zeide tot haar man: Als de jongen gespeend 379 1Sa 1:23 | 23 En Elkana, haar man, zeide tot haar: Doe, wat 380 1Sa 2:9 | in duisternis; want een man vermag niet door kracht. ~ 381 1Sa 2:15 | jongen, en zeide tot den man, die offerde: Geef dat vlees 382 1Sa 2:16 | 16 Wanneer nu die man tot hem zeide: Zij zullen 383 1Sa 2:19 | als zij opkwam met haar man, om het jaarlijkse offer 384 1Sa 2:27 | 27 En er kwam een man Gods tot Eli, en zeide tot 385 1Sa 2:31 | vaders huis, dat er geen oud man in uw huis wezen zal. ~ 386 1Sa 2:32 | zal te genen dage een oud man in uw huis zijn. ~ 387 1Sa 2:33 | 33 Doch de man, dien Ik u niet zal uitroeien 388 1Sa 4:2 | veld omtrent vier duizend man. ~ 389 1Sa 4:13 | vanwege de ark Gods. Als die man kwam, om zulks te verkondigen 390 1Sa 4:14 | beroerte? Toen haastte zich die man, en hij kwam en boodschapte 391 1Sa 4:15 | 15 (Eli nu was een man van acht en negentig jaren, 392 1Sa 4:16 | 16 En die man zeide tot Eli: Ik ben het, 393 1Sa 4:18 | nek, en stierf; want de man was oud en zwaar; en hij 394 1Sa 4:19 | schoonvader gestorven was, en haar man, zo kromde zij zich, en 395 1Sa 9:1 | 1 Er was nu een man van Benjamin, wiens naam 396 1Sa 9:2 | ja, er was geen schoner man dan hij onder de kinderen 397 1Sa 9:6 | hem: Zie toch, er is een man Gods in deze stad, en hij 398 1Sa 9:6 | stad, en hij is een geeerd man; al wat hij spreekt, dat 399 1Sa 9:7 | wat zullen wij toch dien man brengen? Want het brood 400 1Sa 9:7 | hebben geen gaven, om den man Gods te brengen; wat hebben 401 1Sa 9:8 | sikkels; dat zal ik den man Gods geven, opdat hij ons 402 1Sa 9:10 | gingen naar de stad, waar de man Gods was. ~ 403 1Sa 9:16 | zal Ik tot u zenden een man uit het land van Benjamin, 404 1Sa 9:17 | de HEERE: Zie, dit is de man, van welken Ik u gezegd 405 1Sa 9:22 | nu waren omtrent dertig man. ~ 406 1Sa 10:6 | gij zult in een anderen man veranderd worden. ~ 407 1Sa 10:12 | 12 Toen antwoordde een man van daar, en zeide: Wie 408 1Sa 10:22 | verder den HEERE, of die man nog derwaarts komen zou? 409 1Sa 11:7 | gingen uit als een enig man. ~ 410 1Sa 11:13 | Er zal te dezen dage geen man gedood worden, want de HEERE 411 1Sa 13:14 | De HEERE heeft Zich een man gezocht naar Zijn hart, 412 1Sa 13:15 | werd, omtrent zeshonderd man. ~ 413 1Sa 14:2 | was omtrent zeshonderd man. ~ 414 1Sa 14:24 | zeggende: Vervloekt zij de man, die spijze eet tot aan 415 1Sa 14:28 | 28 Toen antwoordde een man uit het volk, en zeide: 416 1Sa 14:28 | zeggende: Vervloekt zij de man, die heden brood eet! Daarom 417 1Sa 14:36 | worde, en laat ons niet een man onder hen overig laten. 418 1Sa 15:3 | niet; maar dood van den man af tot de vrouw toe, van 419 1Sa 16:16 | aangezicht staan, dat zij een man zoeken, die op de harp spelen 420 1Sa 16:17 | Ziet mij toch naar een man uit, die wel spelen kan, 421 1Sa 16:18 | in zaken, en een schoon man, en de HEERE is met hem. ~ 422 1Sa 17:8 | knechten van Saul? Kiest een man onder u, die tot mij afkome. ~ 423 1Sa 17:10 | zeggende: Geeft mij een man, dat wij te zamen strijden! ~ 424 1Sa 17:12 | zoon van den Efrathischen man van Bethlehem-Juda, wiens 425 1Sa 17:12 | dagen van Saul was hij een man, oud, afgaande onder de 426 1Sa 17:24 | in Israel, als zij dien man zagen, zo vluchtten zij 427 1Sa 17:25 | zeiden: Hebt gijlieden dien man wel gezien, die opgekomen 428 1Sa 17:25 | geschieden, dat de koning dien man, die hem slaat, met groten 429 1Sa 17:26 | zeggende: Wat zal men dien man doen, die dezen Filistijn 430 1Sa 17:27 | zeggende: Alzo zal men den man doen, die hem slaat. ~ 431 1Sa 18:23 | ik een arm en verachtzaam man ben? ~ 432 1Sa 21:1 | zijt gij alleen, en geen man met u? ~ 433 1Sa 21:7 | 7 Daar was nu een man van de knechten van Saul, 434 1Sa 21:14 | Ziet, gij ziet, dat de man razende is, waarom hebt 435 1Sa 22:2 | tot hem vergaderde alle man, die benauwd was, en alle 436 1Sa 22:2 | die benauwd was, en alle man, die een schuldeiser had, 437 1Sa 22:2 | schuldeiser had, en alle man, wiens ziel bitterlijk bedroefd 438 1Sa 22:19 | scherpte des zwaards, van den man tot de vrouw, van de kinderen 439 1Sa 23:13 | mannen op, omtrent zeshonderd man, en zij gingen uit Kehila, 440 1Sa 25:2 | 2 En er was een man te Maon, en zijn bedrijf 441 1Sa 25:2 | bedrijf was te Karmel; en die man was zeer groot, en hij had 442 1Sa 25:3 | schoon van gedaante; maar de man was hard en boos van daden, 443 1Sa 25:13 | David, omtrent vierhonderd man, en daar bleven er tweehonderd 444 1Sa 25:19 | achter ulieden; doch haar man Nabal gaf zij het niet te 445 1Sa 25:25 | hart niet aan dezen Belials man, aan Nabal; want gelijk 446 1Sa 26:2 | en met hem drie duizend man, uitgelezenen van Israel, 447 1Sa 26:15 | Abner: Zijt gij niet een man, en wie is u gelijk in Israel? 448 1Sa 27:9 | sloeg dat land, en liet noch man noch vrouw leven; ook nam 449 1Sa 27:11 | 11 En David liet noch man noch vrouw leven, om te 450 1Sa 28:14 | zij zeide: Er komt een oud man op, en hij is met een mantel 451 1Sa 29:4 | zeiden tot hem: Doe den man wederkeren, dat hij tot 452 1Sa 30:11 | zij vonden een Egyptischen man op het veld, en zij brachten 453 1Sa 30:13 | van een Amalekietischen man, en mijn heer heeft mij 454 1Sa 30:17 | en er ontkwam niet een man van hen, behalve vierhonderd 455 1Sa 30:22 | een ieder boos en Belials man onder de mannen, die met 456 2Sa 1:2 | heirleger van Saul, een man kwam, wiens klederen gescheurd 457 2Sa 1:13 | de zoon van een vreemden man, van een Amalekiet. ~ 458 2Sa 3:15 | heen, en nam haar van den man, van Paltiel, den zoon van 459 2Sa 3:16 | 16 En haar man ging met haar, al gaande 460 2Sa 4:11 | mannen een rechtvaardigen man in zijn huis op zijn slaapstede 461 2Sa 8:4 | ruiteren, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde 462 2Sa 8:5 | twee en twintig duizend man. ~ 463 2Sa 10:6 | koning van Maacha duizend man, en van de mannen van Tob 464 2Sa 10:6 | mannen van Tob twaalf duizend man. ~ 465 2Sa 11:26 | van Uria hoorde, dat haar man Uria dood was, zo droeg 466 2Sa 12:4 | 4 Toen nu den rijken man een wandelaar overkwam, 467 2Sa 12:4 | runderen, om voor den reizenden man, die tot hem gekomen was, 468 2Sa 12:4 | en bereidde dat voor den man, die tot hem gekomen was. ~ 469 2Sa 12:5 | Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: 470 2Sa 12:5 | waarachtig als de HEERE leeft, de man, die dat gedaan heeft, is 471 2Sa 12:7 | tot David: Gij zijt die man! Zo zegt de HEERE, de God 472 2Sa 13:3 | Jonadab was een zeer wijs man. ~ 473 2Sa 13:9 | En Amnon zeide: Doet alle man van mij uitgaan. En alle 474 2Sa 13:9 | van mij uitgaan. En alle man ging van hem uit. ~ 475 2Sa 14:5 | een weduwvrouw, en mijn man is gestorven. ~ 476 2Sa 14:7 | uitblussen, opdat zij mijn man geen naam noch overblijfsel 477 2Sa 14:25 | was er in gans Israel geen man zo schoon als Absalom, zeer 478 2Sa 15:2 | geschiedde, dat Absalom allen man, die een geschil had, om 479 2Sa 15:4 | stelde in het land! Dat alle man tot mij kwame, die een geschil 480 2Sa 15:18 | de Gethieten, zeshonderd man, die van Gath te voet gekomen 481 2Sa 16:5 | toen kwam van daar een man uit, van het geslacht van 482 2Sa 16:7 | vloeken: Ga uit, ga uit, gij, man des bloeds, en gij, Belials 483 2Sa 16:7 | bloeds, en gij, Belials man! ~ 484 2Sa 16:8 | uw ongeluk, omdat gij een man des bloeds zijt. ~ 485 2Sa 17:3 | tot u doen wederkeren; de man, dien gij zoekt, is gelijk 486 2Sa 17:10 | hij, die ook een dapper man is, wiens hart is als een 487 2Sa 17:14 | Toen zeide Absalom, en alle man van Israel: De raad van 488 2Sa 18:10 | 10 Als dat een man zag, zo gaf hij het Joab 489 2Sa 18:11 | Toen zeide Joab tot den man, die het hem te kennen gaf: 490 2Sa 18:12 | 12 Maar die man zeide tot Joab: En of ik 491 2Sa 18:24 | zag, en ziet, er liep een man alleen. ~ 492 2Sa 18:26 | zag de wachter een anderen man lopende, en de wachter riep 493 2Sa 18:26 | zeide: Zie, er loopt nog een man alleen. Toen zeide de koning: 494 2Sa 18:27 | koning: Dat is een goed man, en hij zal met een goede 495 2Sa 19:7 | niet uitgaat, zo er een man dezen nacht bij u zal vernachten! 496 2Sa 19:14 | Juda, als van een enigen man; en zij zonden henen tot 497 2Sa 19:17 | 17 En duizend man van Benjamin met hem; ook 498 2Sa 19:32 | Barzillai nu was zeer oud, een man van tachtig jaren; en hij 499 2Sa 19:32 | want hij was een zeer groot man. ~ 500 2Sa 20:1 | daar bij geval een Belials man, wiens naam was Seba, een


1-500 | 501-1000 | 1001-1015

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License