Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
147 2
148 2
149 2
15 1006
150 2
151 1
152 1
Frequency    [«  »]
1016 david
1015 man
1015 ze
1006 15
998 ten
990 werd
979 aarde

Bijbel

IntraText - Concordances

15

1-500 | 501-1000 | 1001-1006

     Book Chapter: Verse
1 Gen 1:15 | 15 En dat zij zijn tot lichten 2 Gen 2:15 | 15 Zo nam de HEERE God den 3 Gen 3:15 | 15 En Ik zal vijandschap zetten 4 Gen 4:15 | 15 Doch de HEERE zeide tot 5 Gen 5:15 | 15 En Mahalal-el leefde vijf 6 Gen 6:15 | 15 En aldus is het, dat gij 7 Gen 7:15 | 15 En van alle vlees, waarin 8 Gen 8:15 | 15 Toen sprak God tot Noach, 9 Gen 9:15 | 15 Dan zal Ik gedenken aan 10 Gen 10:15 | 15 En Kanaan gewon Sidon, zijn 11 Gen 11:15 | 15 En Selah leefde, nadat hij 12 Gen 12:15 | 15 Ook zagen haar de vorsten 13 Gen 13:15 | 15 Want al dit land, dat gij 14 Gen 14:15 | 15 En hij verdeelde zich tegen 15 Gen 14:24 | Genesis 15 ~ 16 Gen 14:39 | 15 En gij zult tot uw vaderen 17 Gen 15:15 | 15 En Hagar baarde Abram een 18 Gen 16:15 | 15 Nog zeide God tot Abraham: 19 Gen 17:15 | 15 En Sara loochende het, zeggende: 20 Gen 18:15 | 15 En als de dageraad opging, 21 Gen 19:15 | 15 En Abimelech zeide: Zie, 22 Gen 20:15 | 15 Als nu het water van de 23 Gen 21:15 | 15 Toen riep de Engel des HEEREN 24 Gen 22:15 | 15 Mijn heer! hoor mij; een 25 Gen 23:15 | 15 En het geschiedde, eer hij 26 Gen 23:82 | 15 Hadar en Thema, Jetur, Nafis 27 Gen 24:15 | 15 En al de putten, die de 28 Gen 25:15 | 15 Daarna nam Rebekka de kostelijke 29 Gen 26:15 | 15 En zie, Ik ben met u, en 30 Gen 27:15 | 15 Daarna zeide Laban tot Jakob: 31 Gen 27:50 | 15 En zij zeide tot haar: Is 32 Gen 28:15 | 15 Zijn wij niet vreemden van 33 Gen 29:15 | 15 Dertig zogende kemelinnen 34 Gen 30:15 | 15 En Ezau zeide: Laat mij 35 Gen 31:15 | 15 Doch hierin zullen wij u 36 Gen 32:15 | 15 En Jakob noemde den naam 37 Gen 33:15 | 15 Dit zijn de vorsten der 38 Gen 34:15 | 15 En een man vond hem (want 39 Gen 35:15 | 15 Als Juda haar zag, zo hield 40 Gen 36:15 | 15 En het geschiedde, als hij 41 Gen 36:38 | 15 Want ik ben diefelijk ontstolen 42 Gen 37:15 | 15 En Farao sprak tot Jozef: 43 Gen 38:15 | 15 Hierin zult gij beproefd 44 Gen 39:15 | 15 En die mannen namen dat 45 Gen 40:15 | 15 En Jozef zeide tot hen: 46 Gen 41:15 | 15 En hij kuste al zijn broederen, 47 Gen 42:15 | 15 Dit zijn de zonen van Lea, 48 Gen 43:15 | 15 Als nu het geld uit Egypteland 49 Gen 44:15 | 15 En hij zegende Jozef, en 50 Gen 45:15 | 15 Toen hij de rust zag, dat 51 Gen 46:15 | 15 Toen Jozefs broeders zagen, 52 Exo 1:15 | 15 Daarenboven sprak de koning 53 Exo 2:15 | 15 Als nu Farao deze zaak hoorde, 54 Exo 3:15 | 15 Toen zeide God verder tot 55 Exo 4:15 | 15 Gij dan zult tot hem spreken, 56 Exo 5:15 | 15 Derhalve gingen de ambtlieden 57 Exo 6:15 | 15 Dit nu zijn de namen der 58 Exo 7:15 | 15 Ga heen tot Farao in den 59 Exo 8:15 | 15 Toen nu Farao zag, dat er 60 Exo 9:15 | 15 Want nu heb Ik Mijn hand 61 Exo 10:15 | 15 Want zij bedekten het gezicht 62 Exo 12:15 | 15 Zeven dagen zult gijlieden 63 Exo 13:15 | 15 Want het geschiedde, toen 64 Exo 14:15 | 15 Toen zeide de HEERE tot 65 Exo 15 | 15 ~ 66 Exo 15:15 | 15 Dan zullen de vorsten van 67 Exo 16:15 | 15 Toen het de kinderen Israels 68 Exo 17:15 | 15 En Mozes bouwde een altaar; 69 Exo 18:15 | 15 Toen zeide Mozes tot zijn 70 Exo 19:15 | 15 En hij zeide tot het volk: 71 Exo 20:15 | 15 Gij zult niet stelen. ~ 72 Exo 21:15 | 15 Zo wie zijn vader of zijn 73 Exo 22:15 | 15 Indien zijn heer daarbij 74 Exo 23:15 | 15 Het feest van de ongezuurde 75 Exo 24:15 | 15 Toen Mozes op den berg geklommen 76 Exo 25:15 | 15 De draagbomen zullen in 77 Exo 26:15 | 15 Gij zult ook tot den tabernakel 78 Exo 27:15 | 15 En vijftien ellen der behangselen 79 Exo 28:15 | 15 Gij zult ook een borstlap 80 Exo 29:15 | 15 Daarna zult gij den ene 81 Exo 30:15 | 15 De rijke zal het niet vermeerderen, 82 Exo 31:15 | 15 Zes dagen zal men het werk 83 Exo 32:15 | 15 En Mozes wendde zich om, 84 Exo 33:15 | 15 En Mozes wendde zich om, 85 Exo 34:15 | 15 Toen zeide hij tot Hem: 86 Exo 34:38 | 15 Opdat gij misschien geen 87 Exo 35:15 | 15 En het reukaltaar, en zijn 88 Exo 36:15 | 15 De lengte ener gordijn was 89 Exo 37:15 | 15 Hij maakte ook de handbomen 90 Exo 38:15 | 15 En aan de andere zijde van 91 Exo 39:15 | 15 Zij maakten ook aan den 92 Exo 40:15 | 15 En gij zult hen zalven, 93 Lev 1:15 | 15 En de priester zal die tot 94 Lev 2:15 | 15 En gij zult olie daarop 95 Lev 3:15 | 15 Mitsgaders de beide nieren, 96 Lev 4:15 | 15 En de oudsten der vergadering 97 Lev 5:15 | 15 Als een mens door overtreding 98 Lev 6:15 | 15 En hij zal daarvan opnemen 99 Lev 7:15 | 15 Maar het vlees van het lofoffer 100 Lev 8:15 | 15 En men slachtte hem; en 101 Lev 9:15 | 15 Daarna deed hij de offerande 102 Lev 10:15 | 15 Den hefschouder en de beweegborst 103 Lev 11:15 | 15 Elke rave naar haar aard; ~ 104 Lev 13:15 | 15 Als dan de priester dat 105 Lev 14:15 | 15 De priester zal ook uit 106 Lev 15 | 15 ~ 107 Lev 15:15 | 15 En de priester zal die bereiden, 108 Lev 16:15 | 15 Daarna zal hij den bok des 109 Lev 17:15 | 15 En alle ziel onder de inboorlingen 110 Lev 18:15 | 15 Gij zult de schaamte uwer 111 Lev 19:15 | 15 Gij zult geen onrecht doen 112 Lev 20:15 | 15 Daartoe als een man bij 113 Lev 21:15 | 15 En hij zal zijn zaad onder 114 Lev 22:15 | 15 Zo zullen zij niet ontheiligen 115 Lev 22:46 | 15 Daarna zult gij u tellen 116 Lev 23:15 | 15 En tot de kinderen Israels 117 Lev 24:15 | 15 Naar het getal der jaren, 118 Lev 25:15 | 15 En zo gij Mijn inzettingen 119 Lev 26:15 | 15 En indien hij, die het geheiligd 120 Num 1:15 | 15 Van Nafthali, Ahira, de 121 Num 2:15 | 15 Zijn heir nu, en zijn getelden 122 Num 3:15 | 15 Tel de zonen van Levi naar 123 Num 4:15 | 15 Als nu Aaron en zijn zonen, 124 Num 5:15 | 15 Dan zal die man zijn huisvrouw 125 Num 6:15 | 15 En een korf ongezuurde koeken, 126 Num 7:15 | 15 Een var, een jong rund, 127 Num 8:15 | 15 En daarna zullen de Levieten 128 Num 9:15 | 15 En op den dag van het oprichten 129 Num 10:15 | 15 En over het heir van den 130 Num 11:15 | 15 En indien Gij alzo aan mij 131 Num 12:15 | 15 Zo werd Mirjam buiten het 132 Num 13:15 | 15 Van de stam van Gad, Guel, 133 Num 14:15 | 15 En zoudt Gij dit volk als 134 Num 15 | 15 ~ 135 Num 15:15 | 15 Gij, gemeente, het zij ulieden 136 Num 16:15 | 15 Toen ontstak Mozes zeer, 137 Num 18:28 | 15 Al wat de baarmoeder opent, 138 Num 19:15 | 15 Al wat de baarmoeder opent, 139 Num 20:15 | 15 Dat onze vaders naar Egypte 140 Num 21:15 | 15 En den afloop der beken, 141 Num 22:15 | 15 Doch Balak voer nog voort 142 Num 23:15 | 15 Toen zeide hij tot Balak: 143 Num 24:15 | 15 Toen hief hij zijn spreuk 144 Num 25:15 | 15 En de naam der verslagene 145 Num 26:15 | 15 De zonen van Gad, naar hun 146 Num 27:15 | 15 Toen sprak Mozes tot den 147 Num 28:15 | 15 Daartoe zal een geitenbok 148 Num 29:15 | 15 En tot elke een tiende tot 149 Num 30:15 | 15 Doch zo hij ze ganselijk 150 Num 31:15 | 15 En Mozes zeide tot hen: 151 Num 31:68 | 15 Wanneer gij van achter Hem 152 Num 32:15 | 15 En zij verreisden van Rafidim, 153 Num 33:15 | 15 Twee stammen en een halve 154 Num 34:15 | 15 Die zes steden zullen voor 155 Deu 1:15 | 15 Zo nam ik de hoofden uwer 156 Deu 2:15 | 15 Zo was ook de hand des HEEREN 157 Deu 3:15 | 15 En aan Machir gaf ik Gilead. ~ 158 Deu 4:15 | 15 Wacht u dan wel voor uw 159 Deu 5:15 | 15 Want gij zult gedenken, 160 Deu 6:15 | 15 Want de HEERE, uw God is 161 Deu 7:15 | 15 En de HEERE zal alle krankheid 162 Deu 8:15 | 15 Die u geleid heeft in die 163 Deu 9:15 | 15 Toen keerde ik mij, en ging 164 Deu 10:15 | 15 Alleenlijk heeft de HEERE 165 Deu 11:15 | 15 En Ik zal kruid geven op 166 Deu 12:15 | 15 Doch naar allen lust uwer 167 Deu 13:15 | 15 Zo zult gij de inwoners 168 Deu 14:15 | 15 En de struis, en de nachtuil, 169 Deu 15 | 15 ~ 170 Deu 15:15 | 15 En gij zult gedenken, dat 171 Deu 16:15 | 15 Zeven dagen zult gij den 172 Deu 17:15 | 15 Zo zult gij ganselijk tot 173 Deu 18:15 | 15 Een Profeet, uit het midden 174 Deu 19:15 | 15 Een enig getuige zal tegen 175 Deu 20:15 | 15 Alzo zult gij aan alle steden 176 Deu 21:15 | 15 Wanneer een man twee vrouwen 177 Deu 22:15 | 15 Dan zullen de vader van 178 Deu 23:15 | 15 Gij zult een knecht aan 179 Deu 24:15 | 15 Op zijn dag zult gij zijn 180 Deu 25:15 | 15 Gij zult een volkomen en 181 Deu 26:15 | 15 Zie nederwaarts van Uw heilige 182 Deu 27:15 | 15 Vervloekt zij de man, die 183 Deu 28:15 | 15 Daarentegen zal het geschieden, 184 Deu 29:15 | 15 Maar met dengene, die heden 185 Deu 30:15 | 15 Ziet, ik heb u heden voorgesteld 186 Deu 31:15 | 15 Toen verscheen de HEERE 187 Deu 32:15 | 15 Als nu Jeschurun vet werd, 188 Deu 33:15 | 15 En van het voornaamste der 189 Joz 1:15 | 15 Totdat de HEERE uw broederen 190 Joz 2:15 | 15 Zij liet hen dan neder met 191 Joz 3:15 | 15 En als zij, die de ark droegen, 192 Joz 4:15 | 15 De HEERE dan sprak tot Jozua, 193 Joz 5:15 | 15 Toen zeide de Vorst van 194 Joz 6:15 | 15 En het geschiedde op den 195 Joz 7:15 | 15 En het zal geschieden, die 196 Joz 8:15 | 15 Jozua dan, en gans Israel, 197 Joz 9:15 | 15 En Jozua maakte vrede met 198 Joz 10:15 | 15 Toen keerde Jozua weder, 199 Joz 11:15 | 15 Gelijk als de HEERE Mozes, 200 Joz 12:15 | 15 De koning van Libna, een; 201 Joz 13:15 | 15 Alzo gaf Mozes aan den stam 202 Joz 14:15 | 15 De naam nu van Hebron was 203 Joz 15 | 15 ~ 204 Joz 15:15 | 15 En van daar toog hij opwaarts 205 Joz 17:15 | 15 Jozua nu zeide tot henlieden: 206 Joz 18:15 | 15 De hoek nu ten zuiden is 207 Joz 19:15 | 15 En Kattath, en Nahalal, 208 Joz 21:15 | 15 En Holon en haar voorsteden, 209 Joz 23:15 | 15 Toen zij tot de kinderen 210 Joz 24:15 | 15 En het zal geschieden, gelijk 211 Joz 25:15 | 15 Doch zo het kwaad is in 212 Ric 1:15 | 15 En zij zeide tot hem: Geef 213 Ric 2:15 | 15 Overal, waarheen zij uittogen, 214 Ric 3:15 | 15 Toen riepen de kinderen 215 Ric 4:15 | 15 En de HEERE versloeg Sisera, 216 Ric 4:39 | 15 Ook waren de vorsten in 217 Ric 5:15 | 15 En hij zeide tot Hem: Och, 218 Ric 6:15 | 15 En het geschiedde, als Gideon 219 Ric 7:15 | 15 Toen kwam hij tot de lieden 220 Ric 8:15 | 15 En de doornenbos zeide tot 221 Ric 9:15 | 15 Maar de kinderen Israels 222 Ric 10:15 | 15 En hij zeide tot hem: Zo 223 Ric 11:15 | 15 Toen stierf Abdon, een zoon 224 Ric 12:15 | 15 Toen zeide Manoach tot den 225 Ric 13:15 | 15 Daarna geschiedde het op 226 Ric 14 | 15 ~ 227 Ric 14:15 | 15 En hij vond een vochtig 228 Ric 15:15 | 15 Toen zeide zij tot hem: 229 Ric 17:15 | 15 Toen weken zij daarheen, 230 Ric 18:15 | 15 En zij weken daarheen, dat 231 Ric 19:15 | 15 En de kinderen van Benjamin 232 Ric 20:15 | 15 Toen berouwde het den volke 233 Rut 1:15 | 15 Daarom zeide zij: Zie, uw 234 Rut 2:15 | 15 Als zij nu opstond, om op 235 Rut 3:15 | 15 Voorts zeide hij: Lang den 236 Rut 4:15 | 15 Die zal u zijn tot een verkwikker 237 1Sa 1:15 | 15 Doch Hanna antwoordde en 238 1Sa 2:15 | 15 Ook eer zij het vet aanstaken, 239 1Sa 3:15 | 15 Samuel nu lag tot aan den 240 1Sa 4:15 | 15 (Eli nu was een man van 241 1Sa 6:15 | 15 En de Levieten namen de 242 1Sa 7:15 | 15 Samuel nu richtte Israel 243 1Sa 8:15 | 15 En uw zaad, en uw wijngaarden 244 1Sa 9:15 | 15 Want de HEERE had het voor 245 1Sa 10:15 | 15 Toen zeide Sauls oom: Geef 246 1Sa 11:15 | 15 Toen ging al het volk naar 247 1Sa 12:15 | 15 Doch zo gij naar de stem 248 1Sa 13:15 | 15 Toen maakte zich Samuel 249 1Sa 14:15 | 15 En er was een beving in 250 1Sa 15 | 1 Samuël 15 ~ 251 1Sa 15:15 | 15 Saul nu zeide: Zij hebben 252 1Sa 16:15 | 15 Toen zeiden Sauls knechten 253 1Sa 17:15 | 15 Doch David ging henen, en 254 1Sa 18:15 | 15 Toen nu Saul zag, dat hij 255 1Sa 19:15 | 15 Toen zond Saul boden, om 256 1Sa 20:15 | 15 Ook zult gij uw weldadigheid 257 1Sa 21:15 | 15 Heb ik razenden gebrek, 258 1Sa 22:15 | 15 Heb ik heden begonnen God 259 1Sa 23:15 | 15 Als David zag, dat Saul 260 1Sa 24:15 | 15 Naar wien is de koning van 261 1Sa 25:15 | 15 Nochtans zijn zij ons zeer 262 1Sa 26:15 | 15 Toen zeide David tot Abner: 263 1Sa 28:15 | 15 En Samuel zeide tot Saul: 264 1Sa 30:15 | 15 Toen zeide David tot hem: 265 2Sa 1:15 | 15 En David riep een van de 266 2Sa 2:15 | 15 Toen maakten zich op, en 267 2Sa 3:15 | 15 Isboseth dan zond heen, 268 2Sa 5:15 | 15 En Ibchar, en Elischua en 269 2Sa 6:15 | 15 Alzo brachten David en het 270 2Sa 7:15 | 15 Maar Mijn goedertierenheid 271 2Sa 8:15 | 15 Alzo regeerde David over 272 2Sa 10:15 | 15 Toen nu de Syriers zagen, 273 2Sa 11:15 | 15 En hij schreef in dien brief, 274 2Sa 12:15 | 15 Toen ging Nathan naar zijn 275 2Sa 13:15 | 15 Daarna haatte haar Amnon 276 2Sa 14:15 | 15 Nu dan, dat ik gekomen ben, 277 2Sa 15 | 15 ~ 278 2Sa 15:15 | 15 Toen zeiden de knechten 279 2Sa 16:15 | 15 Absalom nu en al het volk, 280 2Sa 17:15 | 15 En Husai zeide tot Zadok 281 2Sa 18:15 | 15 En tien jongens, wapendragers 282 2Sa 19:15 | 15 Toen keerde de koning weder, 283 2Sa 20:15 | 15 En zij kwamen en belegerden 284 2Sa 21:15 | 15 Voorts hadden de Filistijnen 285 2Sa 22:15 | 15 En Hij zond pijlen uit en 286 2Sa 23:15 | 15 En David kreeg lust, en 287 2Sa 24:15 | 15 Toen gaf de HEERE een pestilentie 288 1Kon 1:15 | 15 En Bathseba ging in tot 289 1Kon 2:15 | 15 Hij zeide dan: Gij weet, 290 1Kon 3:15 | 15 En Salomo waakte op, en 291 1Kon 4:15 | 15 Ahimaaz was in Nafthali; 292 1Kon 5:15 | 15 Daartoe had Salomo zeventig 293 1Kon 6:15 | 15 Ook bouwde hij de wanden 294 1Kon 7:15 | 15 Want hij vormde twee koperen 295 1Kon 8:15 | 15 En hij zeide: Geloofd zij 296 1Kon 9:15 | 15 Dit is nu de oorzaak van 297 1Kon 10:15 | 15 Behalve dat van de kramers 298 1Kon 11:15 | 15 Want het was geschied, als 299 1Kon 12:15 | 15 Alzo hoorde de koning naar 300 1Kon 13:15 | 15 Toen zeide hij tot hem: 301 1Kon 14:15 | 15 De HEERE zal ook Israel 302 1Kon 15 | 15 ~ 303 1Kon 15:15 | 15 En hij bracht in het huis 304 1Kon 16:15 | 15 In het zeven en twintigste 305 1Kon 17:15 | 15 En zij ging heen, en deed 306 1Kon 18:15 | 15 En Elia zeide: Zo waarachtig 307 1Kon 19:15 | 15 En de HEERE zeide tot hem: 308 1Kon 20:15 | 15 Toen telde hij de jongens 309 1Kon 21:15 | 15 Het geschiedde nu, toen 310 1Kon 22:15 | 15 Als hij tot den koning gekomen 311 2Kon 1:15 | 15 Toen sprak de Engel des 312 2Kon 2:15 | 15 Als nu de kinderen der profeten, 313 2Kon 3:15 | 15 Nu dan, brengt mij een speelman. 314 2Kon 4:15 | 15 Daarom had hij gezegd: Roep 315 2Kon 5:15 | 15 Toen keerde hij weder tot 316 2Kon 6:15 | 15 En de dienaar van den man 317 2Kon 7:15 | 15 En zij volgden hen na tot 318 2Kon 8:15 | 15 En het geschiedde des anderen 319 2Kon 9:15 | 15 Maar de koning Joram was 320 2Kon 10:15 | 15 En van daar gegaan zijnde, 321 2Kon 11:15 | 15 Maar de priester Jojada 322 2Kon 12:15 | 15 Daartoe eisten zij geen 323 2Kon 13:15 | 15 Daartoe eisten zij geen 324 2Kon 14:15 | 15 En Elisa zeide tot hem: 325 2Kon 15:15 | 15 Het overige nu der geschiedenissen 326 2Kon 16 | 15 ~ 327 2Kon 16:15 | 15 Het overige nu der geschiedenissen 328 2Kon 17:15 | 15 En de koning Achaz gebood 329 2Kon 18:15 | 15 En de koning Achaz gebood 330 2Kon 19:15 | 15 Daartoe verwierpen zij Zijn 331 2Kon 20:15 | 15 Alzo gaf Hizkia al het zilver, 332 2Kon 21:15 | 15 En Hizkia bad voor het aangezicht 333 2Kon 22:15 | 15 En hij zeide: Wat hebben 334 2Kon 23:15 | 15 Daarom, dat zij gedaan hebben 335 2Kon 24:15 | 15 En zij zeide tot hen: Zo 336 2Kon 25:15 | 15 Daartoe ook het altaar, 337 2Kon 26:15 | 15 Zo voerde hij Jojachin weg 338 2Kon 27:15 | 15 En de overste der trawanten 339 1Kro 1:15 | 15 En den Heviet, en den Arkiet, 340 1Kro 2:15 | 15 Ozem, den zesde, David, 341 1Kro 3:15 | 15 De zonen van Josia nu waren 342 1Kro 4:15 | 15 De kinderen van Kaleb nu, 343 1Kro 5:15 | 15 Ahi, de zoon van Abdiel, 344 1Kro 6:15 | 15 En Jozadak ging mede, als 345 1Kro 7:15 | 15 Machir nu nam tot een vrouw 346 1Kro 8:15 | 15 En Zebadja, en Arad, en 347 1Kro 9:15 | 15 En Bakbakkar, Heres, en 348 1Kro 11:15 | 15 En drie uit de dertig hoofden 349 1Kro 12:15 | 15 Deze zelfden zijn het, die 350 1Kro 14:15 | 15 En het zal geschieden, als 351 1Kro 15 | 15 ~ 352 1Kro 15:15 | 15 En de kinderen der Levieten 353 1Kro 16:15 | 15 Gedenkt tot in der eeuwigheid 354 1Kro 17:15 | 15 Naar al deze woorden, en 355 1Kro 18:15 | 15 Joab nu, de zoon van Zeruja, 356 1Kro 19:15 | 15 Joab nu, de zoon van Zeruja, 357 1Kro 20:15 | 15 Toen de kinderen Ammons 358 1Kro 22:15 | 15 En God zond een engel naar 359 1Kro 23:15 | 15 Ook zijn er bij u in menigte, 360 1Kro 24:15 | 15 De kinderen van Mozes waren 361 1Kro 25:15 | 15 Het zeventiende voor Hezir, 362 1Kro 26:15 | 15 Het achtste voor Jesaja; 363 1Kro 27:15 | 15 Obed-Edom tegen het zuiden; 364 1Kro 28:15 | 15 De twaalfde, in de twaalfde 365 1Kro 29:15 | 15 En het gewicht tot de gouden 366 1Kro 30:15 | 15 Want wij zijn vreemdelingen 367 2Kro 1:15 | 15 En de koning maakte het 368 2Kro 2:15 | 15 Zo zende nu mijn heer zijn 369 2Kro 3:15 | 15 Nog maakte hij voor het 370 2Kro 4:15 | 15 Een zee, en de twaalf runderen 371 2Kro 7:15 | 15 Die Uw knecht, mijn vader 372 2Kro 8:15 | 15 Nu zullen Mijn ogen open 373 2Kro 9:15 | 15 En men week niet van des 374 2Kro 10:15 | 15 Daartoe maakte de koning 375 2Kro 11:15 | 15 Alzo hoorde de koning naar 376 2Kro 12:15 | 15 En hij had zich priesteren 377 2Kro 13:15 | 15 De geschiedenissen nu van 378 2Kro 14:15 | 15 En de mannen van Juda maakten 379 2Kro 15:15 | 15 En zij sloegen ook de tenten 380 2Kro 16 | 15 ~ 381 2Kro 16:15 | 15 En gans Juda was verblijd 382 2Kro 18:15 | 15 Naast hem nu was de overste 383 2Kro 19:15 | 15 En de koning zeide tot hem: 384 2Kro 21:15 | 15 En hij zeide: Merkt op, 385 2Kro 22:15 | 15 Gij zult ook in grote krankheden 386 2Kro 22:35 | 15 Gij zult ook in grote krankheden 387 2Kro 23:28 | 15 En zij legden de handen 388 2Kro 24:15 | 15 En Jojada werd oud en zat 389 2Kro 25:15 | 15 Toen ontstak de toorn des 390 2Kro 26:15 | 15 Hij maakte ook te Jeruzalem 391 2Kro 28:15 | 15 De mannen nu, die met namen 392 2Kro 29:15 | 15 En zij verzamelden hun broederen, 393 2Kro 30:15 | 15 Toen slachtten zij het pascha, 394 2Kro 31:15 | 15 En aan zijn hand waren Eden, 395 2Kro 32:15 | 15 Nu dan, dat Jehizkia ulieden 396 2Kro 33:15 | 15 En hij nam de vreemde goden 397 2Kro 34:15 | 15 En Hilkia antwoordde en 398 2Kro 35:15 | 15 En de zangers, de zonen 399 2Kro 36:15 | 15 En de zangers, de zonen 400 2Kro 37:15 | 15 En de HEERE, de God hunner 401 Ezra 2:15 | 15 De kinderen van Adin, vierhonderd 402 Ezra 4:15 | 15 Opdat men zoeke in het boek 403 Ezra 5:15 | 15 En hij zeide tot hem: Neem 404 Ezra 6:15 | 15 En dit huis werd volbracht 405 Ezra 7:15 | 15 En om henen te brengen het 406 Ezra 8:15 | 15 En ik vergaderde hen aan 407 Ezra 9:15 | 15 O HEERE, God van Israel! 408 Ezra 10:15 | 15 Alleenlijk Jonathan, de 409 Neh 2:15 | 15 Toen ging ik op, des nachts, 410 Neh 3:15 | 15 En de Fonteinpoort verbeterde 411 Neh 4:15 | 15 Daarna geschiedde het, als 412 Neh 5:15 | 15 En de vorige landvoogden, 413 Neh 6:15 | 15 De muur nu werd volbracht, 414 Neh 7:15 | 15 De kinderen van Binnui, 415 Neh 8:15 | 15 En zij vonden in de wet 416 Neh 9:15 | 15 En Gij hebt hun brood uit 417 Neh 10:15 | 15 Bunni, Azgad, Bebai, ~ 418 Neh 11:15 | 15 En van de Levieten: Semaja, 419 Neh 12:15 | 15 Van Harim, Adna; van Merajoth, 420 Neh 13:15 | 15 In dezelfde dagen zag ik 421 Est 1:15 | 15 Wat men naar de wet met 422 Est 6:4 | 15 Als de beurt van ~ 423 Est 16:15 | 15 De lopers gingen uit, voortgedrongen 424 Est 17:15 | 15 De lopers gingen uit, voortgedrongen 425 Est 49:8 | 15 En Mordechai ging uit van 426 Est 52:2 | 15 En de Joden, die te Susan 427 Job 1:15 | 15 Doch de Sabeers deden een 428 Job 3:15 | 15 Of met de vorsten, die goud 429 Job 4:15 | 15 Toen ging voorbij mijn aangezicht 430 Job 5:15 | 15 Maar Hij verlost den behoeftige 431 Job 6:15 | 15 Mijn broeders hebben trouwelooslijk 432 Job 7:15 | 15 Zodat mijn ziel de verworging 433 Job 8:15 | 15 Hij zal op zijn huis leunen, 434 Job 9:15 | 15 Denwelken ik, zo ik rechtvaardig 435 Job 10:15 | 15 Zo ik goddeloos ben, wee 436 Job 11:15 | 15 Want dan zult gij uw aangezicht 437 Job 12:15 | 15 Ziet, Hij houdt de wateren 438 Job 13:15 | 15 Ziet, zo Hij mij doodde, 439 Job 14:15 | 15 Dat Gij zoudt roepen, en 440 Job 15 | 15 ~ 441 Job 15:15 | 15 Zie, op Zijn heiligen zou 442 Job 16:15 | 15 Ik heb een zak over mijn 443 Job 17:15 | 15 Waar zou dan nu mijn verwachting 444 Job 18:15 | 15 Zij zal wonen in zijn tent, 445 Job 19:15 | 15 Mijn huisgenoten en mijn 446 Job 20:15 | 15 Hij heeft goed ingeslokt, 447 Job 21:15 | 15 Wat is de Almachtige, dat 448 Job 22:15 | 15 Hebt gij het pad der eeuw 449 Job 23:15 | 15 Hierom word ik voor Zijn 450 Job 24:15 | 15 Ook neemt het oog des overspelers 451 Job 27:15 | 15 Zijn overgeblevenen zullen 452 Job 28:15 | 15 Het gesloten goud kan voor 453 Job 29:15 | 15 Den blinden was ik tot ogen, 454 Job 30:15 | 15 Men is met verschrikkingen 455 Job 31:15 | 15 Heeft Hij niet, Die mij 456 Job 32:15 | 15 Zij zijn ontzet, zij antwoorden 457 Job 33:15 | 15 In den droom, door het gezicht 458 Job 34:15 | 15 Alle vlees zou tegelijk 459 Job 35:15 | 15 Maar nu, dewijl het niets 460 Job 36:15 | 15 Hij zal den ellendige in 461 Job 36:48 | 15 Weet gij, wanneer God over 462 Job 37:15 | 15 En dat van de goddelozen 463 Job 38:15 | 15 Zult gij hem geloven, dat 464 Job 39:15 | 15 Omdat de bergen hem voeder 465 Job 40:15 | 15 Zijn hart is vast gelijk 466 Job 41:15 | 15 En er werden zo schone vrouwen 467 Psa 7:15 | 15 Ziet, hij is in arbeid van 468 Psa 9:15 | 15 Opdat ik Uw gansen lof in 469 Psa 10:15 | 15 Breek den arm des goddelozen 470 Psa 15 | 15 ~ 471 Psa 17:15 | 15 Maar ik zal Uw aangezicht 472 Psa 18:15 | 15 En Hij zond Zijn pijlen 473 Psa 19:15 | 15 Laat de redenen mijns monds, 474 Psa 22:15 | 15 Ik ben uitgestort als water, 475 Psa 25:15 | 15 Ain. Mijn ogen zijn geduriglijk 476 Psa 31:15 | 15 Maar ik vertrouw op U, o 477 Psa 33:15 | 15 Hij formeert hun aller hart; 478 Psa 34:15 | 15 Hij formeert hun aller hart; 479 Psa 35:15 | 15 Samech. Wijk af van het 480 Psa 36:15 | 15 Maar als ik hinkte, waren 481 Psa 38:15 | 15 Hun zwaard zal in hunlieder 482 Psa 39:15 | 15 Ja, ik ben als een man, 483 Psa 41:15 | 15 Laat hen te zamen beschaamd 484 Psa 44:15 | 15 Gij stelt ons tot een spreekwoord 485 Psa 45:15 | 15 In gestikte klederen zal 486 Psa 48:15 | 15 Want deze God is onze God 487 Psa 49:15 | 15 Men zet hen als schapen 488 Psa 50:15 | 15 En roept Mij aan in den 489 Psa 51:15 | 15 Zo zal ik de overtreders 490 Psa 55:15 | 15 Wij, die te zamen in zoetigheid 491 Psa 59:15 | 15 Laat hen dan tegen de avond 492 Psa 66:15 | 15 Brandofferen van mergbeesten 493 Psa 68:15 | 15 Als de Almachtige de koningen 494 Psa 69:15 | 15 Ruk mij uit het slijk, en 495 Psa 71:15 | 15 Mijn mond zal Uw gerechtigheid 496 Psa 72:15 | 15 En hij zal leven; en men 497 Psa 73:15 | 15 Indien ik zou zeggen: Ik 498 Psa 74:15 | 15 Gij hebt een fontein en 499 Psa 77:15 | 15 Gij zijt die God, Die wonder 500 Psa 78:15 | 15 Hij kliefde de rotsstenen


1-500 | 501-1000 | 1001-1006

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License