1-500 | 501-1000 | 1001-1006
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:15 | 15 En dat zij zijn tot lichten
2 Gen 2:15 | 15 Zo nam de HEERE God den
3 Gen 3:15 | 15 En Ik zal vijandschap zetten
4 Gen 4:15 | 15 Doch de HEERE zeide tot
5 Gen 5:15 | 15 En Mahalal-el leefde vijf
6 Gen 6:15 | 15 En aldus is het, dat gij
7 Gen 7:15 | 15 En van alle vlees, waarin
8 Gen 8:15 | 15 Toen sprak God tot Noach,
9 Gen 9:15 | 15 Dan zal Ik gedenken aan
10 Gen 10:15 | 15 En Kanaan gewon Sidon, zijn
11 Gen 11:15 | 15 En Selah leefde, nadat hij
12 Gen 12:15 | 15 Ook zagen haar de vorsten
13 Gen 13:15 | 15 Want al dit land, dat gij
14 Gen 14:15 | 15 En hij verdeelde zich tegen
15 Gen 14:24 | Genesis 15 ~
16 Gen 14:39 | 15 En gij zult tot uw vaderen
17 Gen 15:15 | 15 En Hagar baarde Abram een
18 Gen 16:15 | 15 Nog zeide God tot Abraham:
19 Gen 17:15 | 15 En Sara loochende het, zeggende:
20 Gen 18:15 | 15 En als de dageraad opging,
21 Gen 19:15 | 15 En Abimelech zeide: Zie,
22 Gen 20:15 | 15 Als nu het water van de
23 Gen 21:15 | 15 Toen riep de Engel des HEEREN
24 Gen 22:15 | 15 Mijn heer! hoor mij; een
25 Gen 23:15 | 15 En het geschiedde, eer hij
26 Gen 23:82 | 15 Hadar en Thema, Jetur, Nafis
27 Gen 24:15 | 15 En al de putten, die de
28 Gen 25:15 | 15 Daarna nam Rebekka de kostelijke
29 Gen 26:15 | 15 En zie, Ik ben met u, en
30 Gen 27:15 | 15 Daarna zeide Laban tot Jakob:
31 Gen 27:50 | 15 En zij zeide tot haar: Is
32 Gen 28:15 | 15 Zijn wij niet vreemden van
33 Gen 29:15 | 15 Dertig zogende kemelinnen
34 Gen 30:15 | 15 En Ezau zeide: Laat mij
35 Gen 31:15 | 15 Doch hierin zullen wij u
36 Gen 32:15 | 15 En Jakob noemde den naam
37 Gen 33:15 | 15 Dit zijn de vorsten der
38 Gen 34:15 | 15 En een man vond hem (want
39 Gen 35:15 | 15 Als Juda haar zag, zo hield
40 Gen 36:15 | 15 En het geschiedde, als hij
41 Gen 36:38 | 15 Want ik ben diefelijk ontstolen
42 Gen 37:15 | 15 En Farao sprak tot Jozef:
43 Gen 38:15 | 15 Hierin zult gij beproefd
44 Gen 39:15 | 15 En die mannen namen dat
45 Gen 40:15 | 15 En Jozef zeide tot hen:
46 Gen 41:15 | 15 En hij kuste al zijn broederen,
47 Gen 42:15 | 15 Dit zijn de zonen van Lea,
48 Gen 43:15 | 15 Als nu het geld uit Egypteland
49 Gen 44:15 | 15 En hij zegende Jozef, en
50 Gen 45:15 | 15 Toen hij de rust zag, dat
51 Gen 46:15 | 15 Toen Jozefs broeders zagen,
52 Exo 1:15 | 15 Daarenboven sprak de koning
53 Exo 2:15 | 15 Als nu Farao deze zaak hoorde,
54 Exo 3:15 | 15 Toen zeide God verder tot
55 Exo 4:15 | 15 Gij dan zult tot hem spreken,
56 Exo 5:15 | 15 Derhalve gingen de ambtlieden
57 Exo 6:15 | 15 Dit nu zijn de namen der
58 Exo 7:15 | 15 Ga heen tot Farao in den
59 Exo 8:15 | 15 Toen nu Farao zag, dat er
60 Exo 9:15 | 15 Want nu heb Ik Mijn hand
61 Exo 10:15 | 15 Want zij bedekten het gezicht
62 Exo 12:15 | 15 Zeven dagen zult gijlieden
63 Exo 13:15 | 15 Want het geschiedde, toen
64 Exo 14:15 | 15 Toen zeide de HEERE tot
65 Exo 15 | 15 ~
66 Exo 15:15 | 15 Dan zullen de vorsten van
67 Exo 16:15 | 15 Toen het de kinderen Israels
68 Exo 17:15 | 15 En Mozes bouwde een altaar;
69 Exo 18:15 | 15 Toen zeide Mozes tot zijn
70 Exo 19:15 | 15 En hij zeide tot het volk:
71 Exo 20:15 | 15 Gij zult niet stelen. ~
72 Exo 21:15 | 15 Zo wie zijn vader of zijn
73 Exo 22:15 | 15 Indien zijn heer daarbij
74 Exo 23:15 | 15 Het feest van de ongezuurde
75 Exo 24:15 | 15 Toen Mozes op den berg geklommen
76 Exo 25:15 | 15 De draagbomen zullen in
77 Exo 26:15 | 15 Gij zult ook tot den tabernakel
78 Exo 27:15 | 15 En vijftien ellen der behangselen
79 Exo 28:15 | 15 Gij zult ook een borstlap
80 Exo 29:15 | 15 Daarna zult gij den ene
81 Exo 30:15 | 15 De rijke zal het niet vermeerderen,
82 Exo 31:15 | 15 Zes dagen zal men het werk
83 Exo 32:15 | 15 En Mozes wendde zich om,
84 Exo 33:15 | 15 En Mozes wendde zich om,
85 Exo 34:15 | 15 Toen zeide hij tot Hem:
86 Exo 34:38 | 15 Opdat gij misschien geen
87 Exo 35:15 | 15 En het reukaltaar, en zijn
88 Exo 36:15 | 15 De lengte ener gordijn was
89 Exo 37:15 | 15 Hij maakte ook de handbomen
90 Exo 38:15 | 15 En aan de andere zijde van
91 Exo 39:15 | 15 Zij maakten ook aan den
92 Exo 40:15 | 15 En gij zult hen zalven,
93 Lev 1:15 | 15 En de priester zal die tot
94 Lev 2:15 | 15 En gij zult olie daarop
95 Lev 3:15 | 15 Mitsgaders de beide nieren,
96 Lev 4:15 | 15 En de oudsten der vergadering
97 Lev 5:15 | 15 Als een mens door overtreding
98 Lev 6:15 | 15 En hij zal daarvan opnemen
99 Lev 7:15 | 15 Maar het vlees van het lofoffer
100 Lev 8:15 | 15 En men slachtte hem; en
101 Lev 9:15 | 15 Daarna deed hij de offerande
102 Lev 10:15 | 15 Den hefschouder en de beweegborst
103 Lev 11:15 | 15 Elke rave naar haar aard; ~
104 Lev 13:15 | 15 Als dan de priester dat
105 Lev 14:15 | 15 De priester zal ook uit
106 Lev 15 | 15 ~
107 Lev 15:15 | 15 En de priester zal die bereiden,
108 Lev 16:15 | 15 Daarna zal hij den bok des
109 Lev 17:15 | 15 En alle ziel onder de inboorlingen
110 Lev 18:15 | 15 Gij zult de schaamte uwer
111 Lev 19:15 | 15 Gij zult geen onrecht doen
112 Lev 20:15 | 15 Daartoe als een man bij
113 Lev 21:15 | 15 En hij zal zijn zaad onder
114 Lev 22:15 | 15 Zo zullen zij niet ontheiligen
115 Lev 22:46 | 15 Daarna zult gij u tellen
116 Lev 23:15 | 15 En tot de kinderen Israels
117 Lev 24:15 | 15 Naar het getal der jaren,
118 Lev 25:15 | 15 En zo gij Mijn inzettingen
119 Lev 26:15 | 15 En indien hij, die het geheiligd
120 Num 1:15 | 15 Van Nafthali, Ahira, de
121 Num 2:15 | 15 Zijn heir nu, en zijn getelden
122 Num 3:15 | 15 Tel de zonen van Levi naar
123 Num 4:15 | 15 Als nu Aaron en zijn zonen,
124 Num 5:15 | 15 Dan zal die man zijn huisvrouw
125 Num 6:15 | 15 En een korf ongezuurde koeken,
126 Num 7:15 | 15 Een var, een jong rund,
127 Num 8:15 | 15 En daarna zullen de Levieten
128 Num 9:15 | 15 En op den dag van het oprichten
129 Num 10:15 | 15 En over het heir van den
130 Num 11:15 | 15 En indien Gij alzo aan mij
131 Num 12:15 | 15 Zo werd Mirjam buiten het
132 Num 13:15 | 15 Van de stam van Gad, Guel,
133 Num 14:15 | 15 En zoudt Gij dit volk als
134 Num 15 | 15 ~
135 Num 15:15 | 15 Gij, gemeente, het zij ulieden
136 Num 16:15 | 15 Toen ontstak Mozes zeer,
137 Num 18:28 | 15 Al wat de baarmoeder opent,
138 Num 19:15 | 15 Al wat de baarmoeder opent,
139 Num 20:15 | 15 Dat onze vaders naar Egypte
140 Num 21:15 | 15 En den afloop der beken,
141 Num 22:15 | 15 Doch Balak voer nog voort
142 Num 23:15 | 15 Toen zeide hij tot Balak:
143 Num 24:15 | 15 Toen hief hij zijn spreuk
144 Num 25:15 | 15 En de naam der verslagene
145 Num 26:15 | 15 De zonen van Gad, naar hun
146 Num 27:15 | 15 Toen sprak Mozes tot den
147 Num 28:15 | 15 Daartoe zal een geitenbok
148 Num 29:15 | 15 En tot elke een tiende tot
149 Num 30:15 | 15 Doch zo hij ze ganselijk
150 Num 31:15 | 15 En Mozes zeide tot hen:
151 Num 31:68 | 15 Wanneer gij van achter Hem
152 Num 32:15 | 15 En zij verreisden van Rafidim,
153 Num 33:15 | 15 Twee stammen en een halve
154 Num 34:15 | 15 Die zes steden zullen voor
155 Deu 1:15 | 15 Zo nam ik de hoofden uwer
156 Deu 2:15 | 15 Zo was ook de hand des HEEREN
157 Deu 3:15 | 15 En aan Machir gaf ik Gilead. ~
158 Deu 4:15 | 15 Wacht u dan wel voor uw
159 Deu 5:15 | 15 Want gij zult gedenken,
160 Deu 6:15 | 15 Want de HEERE, uw God is
161 Deu 7:15 | 15 En de HEERE zal alle krankheid
162 Deu 8:15 | 15 Die u geleid heeft in die
163 Deu 9:15 | 15 Toen keerde ik mij, en ging
164 Deu 10:15 | 15 Alleenlijk heeft de HEERE
165 Deu 11:15 | 15 En Ik zal kruid geven op
166 Deu 12:15 | 15 Doch naar allen lust uwer
167 Deu 13:15 | 15 Zo zult gij de inwoners
168 Deu 14:15 | 15 En de struis, en de nachtuil,
169 Deu 15 | 15 ~
170 Deu 15:15 | 15 En gij zult gedenken, dat
171 Deu 16:15 | 15 Zeven dagen zult gij den
172 Deu 17:15 | 15 Zo zult gij ganselijk tot
173 Deu 18:15 | 15 Een Profeet, uit het midden
174 Deu 19:15 | 15 Een enig getuige zal tegen
175 Deu 20:15 | 15 Alzo zult gij aan alle steden
176 Deu 21:15 | 15 Wanneer een man twee vrouwen
177 Deu 22:15 | 15 Dan zullen de vader van
178 Deu 23:15 | 15 Gij zult een knecht aan
179 Deu 24:15 | 15 Op zijn dag zult gij zijn
180 Deu 25:15 | 15 Gij zult een volkomen en
181 Deu 26:15 | 15 Zie nederwaarts van Uw heilige
182 Deu 27:15 | 15 Vervloekt zij de man, die
183 Deu 28:15 | 15 Daarentegen zal het geschieden,
184 Deu 29:15 | 15 Maar met dengene, die heden
185 Deu 30:15 | 15 Ziet, ik heb u heden voorgesteld
186 Deu 31:15 | 15 Toen verscheen de HEERE
187 Deu 32:15 | 15 Als nu Jeschurun vet werd,
188 Deu 33:15 | 15 En van het voornaamste der
189 Joz 1:15 | 15 Totdat de HEERE uw broederen
190 Joz 2:15 | 15 Zij liet hen dan neder met
191 Joz 3:15 | 15 En als zij, die de ark droegen,
192 Joz 4:15 | 15 De HEERE dan sprak tot Jozua,
193 Joz 5:15 | 15 Toen zeide de Vorst van
194 Joz 6:15 | 15 En het geschiedde op den
195 Joz 7:15 | 15 En het zal geschieden, die
196 Joz 8:15 | 15 Jozua dan, en gans Israel,
197 Joz 9:15 | 15 En Jozua maakte vrede met
198 Joz 10:15 | 15 Toen keerde Jozua weder,
199 Joz 11:15 | 15 Gelijk als de HEERE Mozes,
200 Joz 12:15 | 15 De koning van Libna, een;
201 Joz 13:15 | 15 Alzo gaf Mozes aan den stam
202 Joz 14:15 | 15 De naam nu van Hebron was
203 Joz 15 | 15 ~
204 Joz 15:15 | 15 En van daar toog hij opwaarts
205 Joz 17:15 | 15 Jozua nu zeide tot henlieden:
206 Joz 18:15 | 15 De hoek nu ten zuiden is
207 Joz 19:15 | 15 En Kattath, en Nahalal,
208 Joz 21:15 | 15 En Holon en haar voorsteden,
209 Joz 23:15 | 15 Toen zij tot de kinderen
210 Joz 24:15 | 15 En het zal geschieden, gelijk
211 Joz 25:15 | 15 Doch zo het kwaad is in
212 Ric 1:15 | 15 En zij zeide tot hem: Geef
213 Ric 2:15 | 15 Overal, waarheen zij uittogen,
214 Ric 3:15 | 15 Toen riepen de kinderen
215 Ric 4:15 | 15 En de HEERE versloeg Sisera,
216 Ric 4:39 | 15 Ook waren de vorsten in
217 Ric 5:15 | 15 En hij zeide tot Hem: Och,
218 Ric 6:15 | 15 En het geschiedde, als Gideon
219 Ric 7:15 | 15 Toen kwam hij tot de lieden
220 Ric 8:15 | 15 En de doornenbos zeide tot
221 Ric 9:15 | 15 Maar de kinderen Israels
222 Ric 10:15 | 15 En hij zeide tot hem: Zo
223 Ric 11:15 | 15 Toen stierf Abdon, een zoon
224 Ric 12:15 | 15 Toen zeide Manoach tot den
225 Ric 13:15 | 15 Daarna geschiedde het op
226 Ric 14 | 15 ~
227 Ric 14:15 | 15 En hij vond een vochtig
228 Ric 15:15 | 15 Toen zeide zij tot hem:
229 Ric 17:15 | 15 Toen weken zij daarheen,
230 Ric 18:15 | 15 En zij weken daarheen, dat
231 Ric 19:15 | 15 En de kinderen van Benjamin
232 Ric 20:15 | 15 Toen berouwde het den volke
233 Rut 1:15 | 15 Daarom zeide zij: Zie, uw
234 Rut 2:15 | 15 Als zij nu opstond, om op
235 Rut 3:15 | 15 Voorts zeide hij: Lang den
236 Rut 4:15 | 15 Die zal u zijn tot een verkwikker
237 1Sa 1:15 | 15 Doch Hanna antwoordde en
238 1Sa 2:15 | 15 Ook eer zij het vet aanstaken,
239 1Sa 3:15 | 15 Samuel nu lag tot aan den
240 1Sa 4:15 | 15 (Eli nu was een man van
241 1Sa 6:15 | 15 En de Levieten namen de
242 1Sa 7:15 | 15 Samuel nu richtte Israel
243 1Sa 8:15 | 15 En uw zaad, en uw wijngaarden
244 1Sa 9:15 | 15 Want de HEERE had het voor
245 1Sa 10:15 | 15 Toen zeide Sauls oom: Geef
246 1Sa 11:15 | 15 Toen ging al het volk naar
247 1Sa 12:15 | 15 Doch zo gij naar de stem
248 1Sa 13:15 | 15 Toen maakte zich Samuel
249 1Sa 14:15 | 15 En er was een beving in
250 1Sa 15 | 1 Samuël 15 ~
251 1Sa 15:15 | 15 Saul nu zeide: Zij hebben
252 1Sa 16:15 | 15 Toen zeiden Sauls knechten
253 1Sa 17:15 | 15 Doch David ging henen, en
254 1Sa 18:15 | 15 Toen nu Saul zag, dat hij
255 1Sa 19:15 | 15 Toen zond Saul boden, om
256 1Sa 20:15 | 15 Ook zult gij uw weldadigheid
257 1Sa 21:15 | 15 Heb ik razenden gebrek,
258 1Sa 22:15 | 15 Heb ik heden begonnen God
259 1Sa 23:15 | 15 Als David zag, dat Saul
260 1Sa 24:15 | 15 Naar wien is de koning van
261 1Sa 25:15 | 15 Nochtans zijn zij ons zeer
262 1Sa 26:15 | 15 Toen zeide David tot Abner:
263 1Sa 28:15 | 15 En Samuel zeide tot Saul:
264 1Sa 30:15 | 15 Toen zeide David tot hem:
265 2Sa 1:15 | 15 En David riep een van de
266 2Sa 2:15 | 15 Toen maakten zich op, en
267 2Sa 3:15 | 15 Isboseth dan zond heen,
268 2Sa 5:15 | 15 En Ibchar, en Elischua en
269 2Sa 6:15 | 15 Alzo brachten David en het
270 2Sa 7:15 | 15 Maar Mijn goedertierenheid
271 2Sa 8:15 | 15 Alzo regeerde David over
272 2Sa 10:15 | 15 Toen nu de Syriers zagen,
273 2Sa 11:15 | 15 En hij schreef in dien brief,
274 2Sa 12:15 | 15 Toen ging Nathan naar zijn
275 2Sa 13:15 | 15 Daarna haatte haar Amnon
276 2Sa 14:15 | 15 Nu dan, dat ik gekomen ben,
277 2Sa 15 | 15 ~
278 2Sa 15:15 | 15 Toen zeiden de knechten
279 2Sa 16:15 | 15 Absalom nu en al het volk,
280 2Sa 17:15 | 15 En Husai zeide tot Zadok
281 2Sa 18:15 | 15 En tien jongens, wapendragers
282 2Sa 19:15 | 15 Toen keerde de koning weder,
283 2Sa 20:15 | 15 En zij kwamen en belegerden
284 2Sa 21:15 | 15 Voorts hadden de Filistijnen
285 2Sa 22:15 | 15 En Hij zond pijlen uit en
286 2Sa 23:15 | 15 En David kreeg lust, en
287 2Sa 24:15 | 15 Toen gaf de HEERE een pestilentie
288 1Kon 1:15 | 15 En Bathseba ging in tot
289 1Kon 2:15 | 15 Hij zeide dan: Gij weet,
290 1Kon 3:15 | 15 En Salomo waakte op, en
291 1Kon 4:15 | 15 Ahimaaz was in Nafthali;
292 1Kon 5:15 | 15 Daartoe had Salomo zeventig
293 1Kon 6:15 | 15 Ook bouwde hij de wanden
294 1Kon 7:15 | 15 Want hij vormde twee koperen
295 1Kon 8:15 | 15 En hij zeide: Geloofd zij
296 1Kon 9:15 | 15 Dit is nu de oorzaak van
297 1Kon 10:15 | 15 Behalve dat van de kramers
298 1Kon 11:15 | 15 Want het was geschied, als
299 1Kon 12:15 | 15 Alzo hoorde de koning naar
300 1Kon 13:15 | 15 Toen zeide hij tot hem:
301 1Kon 14:15 | 15 De HEERE zal ook Israel
302 1Kon 15 | 15 ~
303 1Kon 15:15 | 15 En hij bracht in het huis
304 1Kon 16:15 | 15 In het zeven en twintigste
305 1Kon 17:15 | 15 En zij ging heen, en deed
306 1Kon 18:15 | 15 En Elia zeide: Zo waarachtig
307 1Kon 19:15 | 15 En de HEERE zeide tot hem:
308 1Kon 20:15 | 15 Toen telde hij de jongens
309 1Kon 21:15 | 15 Het geschiedde nu, toen
310 1Kon 22:15 | 15 Als hij tot den koning gekomen
311 2Kon 1:15 | 15 Toen sprak de Engel des
312 2Kon 2:15 | 15 Als nu de kinderen der profeten,
313 2Kon 3:15 | 15 Nu dan, brengt mij een speelman.
314 2Kon 4:15 | 15 Daarom had hij gezegd: Roep
315 2Kon 5:15 | 15 Toen keerde hij weder tot
316 2Kon 6:15 | 15 En de dienaar van den man
317 2Kon 7:15 | 15 En zij volgden hen na tot
318 2Kon 8:15 | 15 En het geschiedde des anderen
319 2Kon 9:15 | 15 Maar de koning Joram was
320 2Kon 10:15 | 15 En van daar gegaan zijnde,
321 2Kon 11:15 | 15 Maar de priester Jojada
322 2Kon 12:15 | 15 Daartoe eisten zij geen
323 2Kon 13:15 | 15 Daartoe eisten zij geen
324 2Kon 14:15 | 15 En Elisa zeide tot hem:
325 2Kon 15:15 | 15 Het overige nu der geschiedenissen
326 2Kon 16 | 15 ~
327 2Kon 16:15 | 15 Het overige nu der geschiedenissen
328 2Kon 17:15 | 15 En de koning Achaz gebood
329 2Kon 18:15 | 15 En de koning Achaz gebood
330 2Kon 19:15 | 15 Daartoe verwierpen zij Zijn
331 2Kon 20:15 | 15 Alzo gaf Hizkia al het zilver,
332 2Kon 21:15 | 15 En Hizkia bad voor het aangezicht
333 2Kon 22:15 | 15 En hij zeide: Wat hebben
334 2Kon 23:15 | 15 Daarom, dat zij gedaan hebben
335 2Kon 24:15 | 15 En zij zeide tot hen: Zo
336 2Kon 25:15 | 15 Daartoe ook het altaar,
337 2Kon 26:15 | 15 Zo voerde hij Jojachin weg
338 2Kon 27:15 | 15 En de overste der trawanten
339 1Kro 1:15 | 15 En den Heviet, en den Arkiet,
340 1Kro 2:15 | 15 Ozem, den zesde, David,
341 1Kro 3:15 | 15 De zonen van Josia nu waren
342 1Kro 4:15 | 15 De kinderen van Kaleb nu,
343 1Kro 5:15 | 15 Ahi, de zoon van Abdiel,
344 1Kro 6:15 | 15 En Jozadak ging mede, als
345 1Kro 7:15 | 15 Machir nu nam tot een vrouw
346 1Kro 8:15 | 15 En Zebadja, en Arad, en
347 1Kro 9:15 | 15 En Bakbakkar, Heres, en
348 1Kro 11:15 | 15 En drie uit de dertig hoofden
349 1Kro 12:15 | 15 Deze zelfden zijn het, die
350 1Kro 14:15 | 15 En het zal geschieden, als
351 1Kro 15 | 15 ~
352 1Kro 15:15 | 15 En de kinderen der Levieten
353 1Kro 16:15 | 15 Gedenkt tot in der eeuwigheid
354 1Kro 17:15 | 15 Naar al deze woorden, en
355 1Kro 18:15 | 15 Joab nu, de zoon van Zeruja,
356 1Kro 19:15 | 15 Joab nu, de zoon van Zeruja,
357 1Kro 20:15 | 15 Toen de kinderen Ammons
358 1Kro 22:15 | 15 En God zond een engel naar
359 1Kro 23:15 | 15 Ook zijn er bij u in menigte,
360 1Kro 24:15 | 15 De kinderen van Mozes waren
361 1Kro 25:15 | 15 Het zeventiende voor Hezir,
362 1Kro 26:15 | 15 Het achtste voor Jesaja;
363 1Kro 27:15 | 15 Obed-Edom tegen het zuiden;
364 1Kro 28:15 | 15 De twaalfde, in de twaalfde
365 1Kro 29:15 | 15 En het gewicht tot de gouden
366 1Kro 30:15 | 15 Want wij zijn vreemdelingen
367 2Kro 1:15 | 15 En de koning maakte het
368 2Kro 2:15 | 15 Zo zende nu mijn heer zijn
369 2Kro 3:15 | 15 Nog maakte hij voor het
370 2Kro 4:15 | 15 Een zee, en de twaalf runderen
371 2Kro 7:15 | 15 Die Uw knecht, mijn vader
372 2Kro 8:15 | 15 Nu zullen Mijn ogen open
373 2Kro 9:15 | 15 En men week niet van des
374 2Kro 10:15 | 15 Daartoe maakte de koning
375 2Kro 11:15 | 15 Alzo hoorde de koning naar
376 2Kro 12:15 | 15 En hij had zich priesteren
377 2Kro 13:15 | 15 De geschiedenissen nu van
378 2Kro 14:15 | 15 En de mannen van Juda maakten
379 2Kro 15:15 | 15 En zij sloegen ook de tenten
380 2Kro 16 | 15 ~
381 2Kro 16:15 | 15 En gans Juda was verblijd
382 2Kro 18:15 | 15 Naast hem nu was de overste
383 2Kro 19:15 | 15 En de koning zeide tot hem:
384 2Kro 21:15 | 15 En hij zeide: Merkt op,
385 2Kro 22:15 | 15 Gij zult ook in grote krankheden
386 2Kro 22:35 | 15 Gij zult ook in grote krankheden
387 2Kro 23:28 | 15 En zij legden de handen
388 2Kro 24:15 | 15 En Jojada werd oud en zat
389 2Kro 25:15 | 15 Toen ontstak de toorn des
390 2Kro 26:15 | 15 Hij maakte ook te Jeruzalem
391 2Kro 28:15 | 15 De mannen nu, die met namen
392 2Kro 29:15 | 15 En zij verzamelden hun broederen,
393 2Kro 30:15 | 15 Toen slachtten zij het pascha,
394 2Kro 31:15 | 15 En aan zijn hand waren Eden,
395 2Kro 32:15 | 15 Nu dan, dat Jehizkia ulieden
396 2Kro 33:15 | 15 En hij nam de vreemde goden
397 2Kro 34:15 | 15 En Hilkia antwoordde en
398 2Kro 35:15 | 15 En de zangers, de zonen
399 2Kro 36:15 | 15 En de zangers, de zonen
400 2Kro 37:15 | 15 En de HEERE, de God hunner
401 Ezra 2:15 | 15 De kinderen van Adin, vierhonderd
402 Ezra 4:15 | 15 Opdat men zoeke in het boek
403 Ezra 5:15 | 15 En hij zeide tot hem: Neem
404 Ezra 6:15 | 15 En dit huis werd volbracht
405 Ezra 7:15 | 15 En om henen te brengen het
406 Ezra 8:15 | 15 En ik vergaderde hen aan
407 Ezra 9:15 | 15 O HEERE, God van Israel!
408 Ezra 10:15 | 15 Alleenlijk Jonathan, de
409 Neh 2:15 | 15 Toen ging ik op, des nachts,
410 Neh 3:15 | 15 En de Fonteinpoort verbeterde
411 Neh 4:15 | 15 Daarna geschiedde het, als
412 Neh 5:15 | 15 En de vorige landvoogden,
413 Neh 6:15 | 15 De muur nu werd volbracht,
414 Neh 7:15 | 15 De kinderen van Binnui,
415 Neh 8:15 | 15 En zij vonden in de wet
416 Neh 9:15 | 15 En Gij hebt hun brood uit
417 Neh 10:15 | 15 Bunni, Azgad, Bebai, ~
418 Neh 11:15 | 15 En van de Levieten: Semaja,
419 Neh 12:15 | 15 Van Harim, Adna; van Merajoth,
420 Neh 13:15 | 15 In dezelfde dagen zag ik
421 Est 1:15 | 15 Wat men naar de wet met
422 Est 6:4 | 15 Als de beurt van ~
423 Est 16:15 | 15 De lopers gingen uit, voortgedrongen
424 Est 17:15 | 15 De lopers gingen uit, voortgedrongen
425 Est 49:8 | 15 En Mordechai ging uit van
426 Est 52:2 | 15 En de Joden, die te Susan
427 Job 1:15 | 15 Doch de Sabeers deden een
428 Job 3:15 | 15 Of met de vorsten, die goud
429 Job 4:15 | 15 Toen ging voorbij mijn aangezicht
430 Job 5:15 | 15 Maar Hij verlost den behoeftige
431 Job 6:15 | 15 Mijn broeders hebben trouwelooslijk
432 Job 7:15 | 15 Zodat mijn ziel de verworging
433 Job 8:15 | 15 Hij zal op zijn huis leunen,
434 Job 9:15 | 15 Denwelken ik, zo ik rechtvaardig
435 Job 10:15 | 15 Zo ik goddeloos ben, wee
436 Job 11:15 | 15 Want dan zult gij uw aangezicht
437 Job 12:15 | 15 Ziet, Hij houdt de wateren
438 Job 13:15 | 15 Ziet, zo Hij mij doodde,
439 Job 14:15 | 15 Dat Gij zoudt roepen, en
440 Job 15 | 15 ~
441 Job 15:15 | 15 Zie, op Zijn heiligen zou
442 Job 16:15 | 15 Ik heb een zak over mijn
443 Job 17:15 | 15 Waar zou dan nu mijn verwachting
444 Job 18:15 | 15 Zij zal wonen in zijn tent,
445 Job 19:15 | 15 Mijn huisgenoten en mijn
446 Job 20:15 | 15 Hij heeft goed ingeslokt,
447 Job 21:15 | 15 Wat is de Almachtige, dat
448 Job 22:15 | 15 Hebt gij het pad der eeuw
449 Job 23:15 | 15 Hierom word ik voor Zijn
450 Job 24:15 | 15 Ook neemt het oog des overspelers
451 Job 27:15 | 15 Zijn overgeblevenen zullen
452 Job 28:15 | 15 Het gesloten goud kan voor
453 Job 29:15 | 15 Den blinden was ik tot ogen,
454 Job 30:15 | 15 Men is met verschrikkingen
455 Job 31:15 | 15 Heeft Hij niet, Die mij
456 Job 32:15 | 15 Zij zijn ontzet, zij antwoorden
457 Job 33:15 | 15 In den droom, door het gezicht
458 Job 34:15 | 15 Alle vlees zou tegelijk
459 Job 35:15 | 15 Maar nu, dewijl het niets
460 Job 36:15 | 15 Hij zal den ellendige in
461 Job 36:48 | 15 Weet gij, wanneer God over
462 Job 37:15 | 15 En dat van de goddelozen
463 Job 38:15 | 15 Zult gij hem geloven, dat
464 Job 39:15 | 15 Omdat de bergen hem voeder
465 Job 40:15 | 15 Zijn hart is vast gelijk
466 Job 41:15 | 15 En er werden zo schone vrouwen
467 Psa 7:15 | 15 Ziet, hij is in arbeid van
468 Psa 9:15 | 15 Opdat ik Uw gansen lof in
469 Psa 10:15 | 15 Breek den arm des goddelozen
470 Psa 15 | 15 ~
471 Psa 17:15 | 15 Maar ik zal Uw aangezicht
472 Psa 18:15 | 15 En Hij zond Zijn pijlen
473 Psa 19:15 | 15 Laat de redenen mijns monds,
474 Psa 22:15 | 15 Ik ben uitgestort als water,
475 Psa 25:15 | 15 Ain. Mijn ogen zijn geduriglijk
476 Psa 31:15 | 15 Maar ik vertrouw op U, o
477 Psa 33:15 | 15 Hij formeert hun aller hart;
478 Psa 34:15 | 15 Hij formeert hun aller hart;
479 Psa 35:15 | 15 Samech. Wijk af van het
480 Psa 36:15 | 15 Maar als ik hinkte, waren
481 Psa 38:15 | 15 Hun zwaard zal in hunlieder
482 Psa 39:15 | 15 Ja, ik ben als een man,
483 Psa 41:15 | 15 Laat hen te zamen beschaamd
484 Psa 44:15 | 15 Gij stelt ons tot een spreekwoord
485 Psa 45:15 | 15 In gestikte klederen zal
486 Psa 48:15 | 15 Want deze God is onze God
487 Psa 49:15 | 15 Men zet hen als schapen
488 Psa 50:15 | 15 En roept Mij aan in den
489 Psa 51:15 | 15 Zo zal ik de overtreders
490 Psa 55:15 | 15 Wij, die te zamen in zoetigheid
491 Psa 59:15 | 15 Laat hen dan tegen de avond
492 Psa 66:15 | 15 Brandofferen van mergbeesten
493 Psa 68:15 | 15 Als de Almachtige de koningen
494 Psa 69:15 | 15 Ruk mij uit het slijk, en
495 Psa 71:15 | 15 Mijn mond zal Uw gerechtigheid
496 Psa 72:15 | 15 En hij zal leven; en men
497 Psa 73:15 | 15 Indien ik zou zeggen: Ik
498 Psa 74:15 | 15 Gij hebt een fontein en
499 Psa 77:15 | 15 Gij zijt die God, Die wonder
500 Psa 78:15 | 15 Hij kliefde de rotsstenen
1-500 | 501-1000 | 1001-1006 |