1-500 | 501-974
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:16 | 16 God dan maakte die twee
2 Gen 2:16 | 16 En de HEERE God gebood den
3 Gen 3:16 | 16 Tot de vrouw zeide Hij:
4 Gen 4:16 | 16 En Kain ging uit van het
5 Gen 5:16 | 16 En Mahalal-el leefde, nadat
6 Gen 6:16 | 16 Gij zult een venster aan
7 Gen 7:16 | 16 En die er kwamen, die kwamen
8 Gen 8:16 | 16 Ga uit de ark, gij, en uw
9 Gen 9:16 | 16 Als deze boog in de wolken
10 Gen 10:16 | 16 En de Jesubiet, en de Amoriet,
11 Gen 11:16 | 16 En Heber leefde vier en
12 Gen 12:16 | 16 En hij deed Abram goed,
13 Gen 13:16 | 16 En Ik zal uw zaad stellen
14 Gen 14:16 | 16 En hij bracht alle have
15 Gen 14:40 | 16 En het vierde geslacht zal
16 Gen 15 | 16 ~
17 Gen 15:16 | 16 En Abram was zes en tachtig
18 Gen 16:16 | 16 Want Ik zal haar zegenen,
19 Gen 17:16 | 16 Toen stonden die mannen
20 Gen 18:16 | 16 Maar hij vertoefde; zo grepen
21 Gen 19:16 | 16 En tot Sara zeide hij: Zie,
22 Gen 20:16 | 16 En zij ging en zette zich
23 Gen 21:16 | 16 En zeide: Ik zweer bij Mijzelven,
24 Gen 22:16 | 16 En Abraham luisterde naar
25 Gen 23:16 | 16 En die jonge dochter was
26 Gen 23:83 | 16 Deze zijn de zonen van Ismael,
27 Gen 24:16 | 16 Ook zeide Abimelech tot
28 Gen 25:16 | 16 En de vellen van de geitenbokjes
29 Gen 26:16 | 16 Toen nu Jakob van zijn slaap
30 Gen 27:16 | 16 En Laban had twee dochters:
31 Gen 27:51 | 16 Als nu Jakob des avonds
32 Gen 28:16 | 16 Want al de rijkdom, welke
33 Gen 29:16 | 16 En hij gaf die in de hand
34 Gen 30:16 | 16 Alzo keerde Ezau dien dag
35 Gen 31:16 | 16 Dan zullen wij u onze dochteren
36 Gen 32:16 | 16 En zij reisden van Beth-El;
37 Gen 33:16 | 16 De vorst Korah, de vorst
38 Gen 34:16 | 16 En hij zeide: Ik zoek mijn
39 Gen 35:16 | 16 En hij week tot haar naar
40 Gen 36:16 | 16 En zij legde zijn kleed
41 Gen 36:39 | 16 Toen de overste der bakkers
42 Gen 37:16 | 16 En Jozef antwoordde Farao,
43 Gen 38:16 | 16 Zendt een uit u, die uw
44 Gen 39:16 | 16 Als Jozef Benjamin met hen
45 Gen 40:16 | 16 Toen zeide Juda: Wat zullen
46 Gen 41:16 | 16 Als dit gerucht in het huis
47 Gen 42:16 | 16 En de zonen van Gad: Zifjon
48 Gen 43:16 | 16 En Jozef zeide: Geeft uw
49 Gen 44:16 | 16 Die Engel, Die mij verlost
50 Gen 45:16 | 16 Dan zal zijn volk richten,
51 Gen 46:16 | 16 Daarom ontboden zij aan
52 Exo 1:16 | 16 En zeide: Wanneer gij de
53 Exo 2:16 | 16 En de priester in Midian
54 Exo 3:16 | 16 Ga heen, en verzamel de
55 Exo 4:16 | 16 En hij zal voor u tot het
56 Exo 5:16 | 16 Aan uw knechten wordt geen
57 Exo 6:16 | 16 De zonen van Gerson: Libni
58 Exo 7:16 | 16 En gij zult tot hem zeggen:
59 Exo 8:16 | 16 Verder zeide de HEERE tot
60 Exo 9:16 | 16 Maar waarlijk, daarom heb
61 Exo 10:16 | 16 Toen haastte Farao, om Mozes
62 Exo 12:16 | 16 En op den eersten dag zal
63 Exo 13:16 | 16 En het zal tot een teken
64 Exo 14:16 | 16 En gij, hef uw staf op,
65 Exo 15:16 | 16 Verschrikking en vrees zal
66 Exo 16 | 16 ~
67 Exo 16:16 | 16 Dit is het woord, dat de
68 Exo 17:16 | 16 En hij zeide: Dewijl de
69 Exo 18:16 | 16 Wanneer zij een zaak hebben,
70 Exo 19:16 | 16 En het geschiedde op den
71 Exo 20:16 | 16 Gij zult geen valse getuigenis
72 Exo 21:16 | 16 Verder, zo wie een mens
73 Exo 22:16 | 16 Wanneer nu iemand een maagd
74 Exo 23:16 | 16 En het feest des oogstes,
75 Exo 24:16 | 16 En de heerlijkheid des HEEREN
76 Exo 25:16 | 16 Daarna zult gij in de ark
77 Exo 26:16 | 16 De lengte van een berd zal
78 Exo 27:16 | 16 In de poort nu des voorhofs
79 Exo 28:16 | 16 Vierkant zal hij zijn, en
80 Exo 29:16 | 16 En gij zult den ram slachten,
81 Exo 30:16 | 16 Gij dan zult het geld der
82 Exo 31:16 | 16 Dat dan de kinderen Israels
83 Exo 32:16 | 16 En diezelfde tafelen waren
84 Exo 33:16 | 16 En diezelfde tafelen waren
85 Exo 34:16 | 16 Want waarbij zou nu bekend
86 Exo 34:39 | 16 En gij voor uw zonen vrouwen
87 Exo 35:16 | 16 Het altaar des brandoffers,
88 Exo 36:16 | 16 En hij voegde vijf gordijnen
89 Exo 37:16 | 16 En hij maakte het gereedschap,
90 Exo 38:16 | 16 Al de behangselen des voorhofs
91 Exo 39:16 | 16 En zij maakten twee gouden
92 Exo 40:16 | 16 Mozes nu deed het naar alles,
93 Lev 1:16 | 16 En zijn krop met zijn vederen
94 Lev 2:16 | 16 Zo zal de priester deszelfs
95 Lev 3:16 | 16 En de priester zal die aansteken
96 Lev 4:16 | 16 Daarna zal die gezalfde
97 Lev 5:16 | 16 Zo zal hij, dat hij zondigende
98 Lev 6:16 | 16 En het overblijvende daarvan
99 Lev 7:16 | 16 En zo het slachtoffer zijner
100 Lev 8:16 | 16 Voorts nam hij al het vet,
101 Lev 9:16 | 16 Verder deed hij het brandoffer
102 Lev 10:16 | 16 En Mozes zocht zeer naarstiglijk
103 Lev 11:16 | 16 En de struis, en de nachtuil,
104 Lev 13:16 | 16 Of als dat levende vlees
105 Lev 14:16 | 16 Dan zal de priester zijn
106 Lev 15:16 | 16 Verder een man, als van
107 Lev 16 | 16 ~
108 Lev 16:16 | 16 Zo zal hij voor het heilige,
109 Lev 17:16 | 16 Maar indien hij die niet
110 Lev 18:16 | 16 Gij zult de schaamte der
111 Lev 19:16 | 16 Gij zult niet wandelen als
112 Lev 20:16 | 16 Alzo wanneer een vrouw tot
113 Lev 21:16 | 16 Wijders sprak de HEERE tot
114 Lev 22:16 | 16 En hen doen dragen de ongerechtigheid
115 Lev 22:47 | 16 Tot den anderen dag, na
116 Lev 23:16 | 16 En wie den Naam des HEEREN
117 Lev 24:16 | 16 Naar de veelheid der jaren
118 Lev 25:16 | 16 Dit zal Ik u ook doen, dat
119 Lev 26:16 | 16 Indien ook iemand van den
120 Num 1:16 | 16 Dezen waren de geroepenen
121 Num 2:16 | 16 Al de getelden in het leger
122 Num 3:16 | 16 En Mozes telde hen naar
123 Num 4:16 | 16 Het opzicht nu van Eleazar,
124 Num 5:16 | 16 En de priester zal haar
125 Num 6:16 | 16 En de priester zal het voor
126 Num 7:16 | 16 Een geitenbok, ten zondoffer; ~
127 Num 8:16 | 16 Want zij zijn gegeven, zij
128 Num 9:16 | 16 Alzo geschiedde het geduriglijk;
129 Num 10:16 | 16 En over het heir van den
130 Num 11:16 | 16 En de HEERE zeide tot Mozes:
131 Num 12:16 | 16 Maar daarna verreisde het
132 Num 13:16 | 16 Dit zijn de namen der mannen,
133 Num 14:16 | 16 Omdat de HEERE dit volk
134 Num 15:16 | 16 Enerlei wet en enerlei recht
135 Num 16 | 16 ~
136 Num 16:16 | 16 Voorts zeide Mozes tot Korach:
137 Num 18:29 | 16 Die nu onder dezelve gelost
138 Num 19:16 | 16 Die nu onder dezelve gelost
139 Num 20:16 | 16 Toen riepen wij tot den
140 Num 21:16 | 16 En van daar reisden zij
141 Num 22:16 | 16 Die tot Bileam kwamen, en
142 Num 23:16 | 16 Als de HEERE Bileam ontmoet
143 Num 24:16 | 16 De hoorder der redenen Gods
144 Num 25:16 | 16 Verder sprak de HEERE tot
145 Num 26:16 | 16 Van Ozni het geslacht der
146 Num 27:16 | 16 Dat de HEERE, de God der
147 Num 28:16 | 16 En in de eerste maand, op
148 Num 29:16 | 16 En een geitenbok ten zondoffer;
149 Num 30:16 | 16 Dat zijn de inzettingen,
150 Num 31:16 | 16 Ziet, deze waren, door den
151 Num 31:69 | 16 Toen traden zij toe tot
152 Num 32:16 | 16 En zij verreisden uit de
153 Num 33:16 | 16 Voorts sprak de HEERE tot
154 Num 34:16 | 16 Maar indien hij hem met
155 Deu 1:16 | 16 En ik gebood uw rechters
156 Deu 2:16 | 16 En het geschiedde, als al
157 Deu 3:16 | 16 Maar aan de Rubenieten en
158 Deu 4:16 | 16 Opdat gij u niet verderft,
159 Deu 5:16 | 16 Eert uw vader, en uw moeder,
160 Deu 6:16 | 16 Gij zult den HEERE, uw God,
161 Deu 7:16 | 16 Gij zult dan al die volken
162 Deu 8:16 | 16 Die u in de woestijn spijsde
163 Deu 9:16 | 16 En ik zag toe, en ziet,
164 Deu 10:16 | 16 Besnijdt dan de voorhuid
165 Deu 11:16 | 16 Wacht uzelven, dat ulieder
166 Deu 12:16 | 16 Alleenlijk het bloed zult
167 Deu 13:16 | 16 En al haar roof zult gij
168 Deu 14:16 | 16 En de steenuil, en de schuifuit,
169 Deu 15:16 | 16 Maar het zal geschieden,
170 Deu 16 | 16 ~
171 Deu 16:16 | 16 Driemaal in het jaar zal
172 Deu 17:16 | 16 Maar hij zal voor zich de
173 Deu 18:16 | 16 Naar alles, wat gij van
174 Deu 19:16 | 16 Wanneer een wrevelige getuige
175 Deu 20:16 | 16 Maar van de steden dezer
176 Deu 21:16 | 16 Zo zal het geschieden, ten
177 Deu 22:16 | 16 En de vader van de jonge
178 Deu 23:16 | 16 Hij zal bij u blijven in
179 Deu 24:16 | 16 De vaders zullen niet gedood
180 Deu 25:16 | 16 Want al wie zulks doet,
181 Deu 26:16 | 16 Te dezen dage gebiedt u
182 Deu 27:16 | 16 Vervloekt zij, die zijn
183 Deu 28:16 | 16 Vervloekt zult gij zijn
184 Deu 29:16 | 16 Want gij weet, hoe wij in
185 Deu 30:16 | 16 Want ik gebiede u heden,
186 Deu 31:16 | 16 En de HEERE zeide tot Mozes:
187 Deu 32:16 | 16 Zij hebben Hem tot ijver
188 Deu 33:16 | 16 En van het uitnemendste
189 Joz 1:16 | 16 Toen antwoordden zij Jozua,
190 Joz 2:16 | 16 En zij zeide tot hen: Gaat
191 Joz 3:16 | 16 Zo stonden de wateren, die
192 Joz 4:16 | 16 Gebied den priesteren, die
193 Joz 6:16 | 16 En het geschiedde ten zevenden
194 Joz 7:16 | 16 Toen maakte zich Jozua des
195 Joz 8:16 | 16 Daarom werd samengeroepen
196 Joz 9:16 | 16 En het geschiedde ten einde
197 Joz 10:16 | 16 Maar die vijf koningen waren
198 Joz 11:16 | 16 Alzo nam Jozua al dat land
199 Joz 12:16 | 16 De koning van Makkeda, een;
200 Joz 13:16 | 16 Dat hun landpale was van
201 Joz 15:16 | 16 En Kaleb zeide: Wie Kirjath-Sefer
202 Joz 16 | 16 ~
203 Joz 17:16 | 16 Toen zeiden de kinderen
204 Joz 18:16 | 16 En deze landpale gaat af
205 Joz 19:16 | 16 Dit is het erfdeel der kinderen
206 Joz 21:16 | 16 En Ain en haar voorsteden,
207 Joz 23:16 | 16 Alzo spreekt de ganse gemeente
208 Joz 24:16 | 16 Wanneer gij het verbond
209 Joz 25:16 | 16 Toen antwoordde het volk
210 Ric 1:16 | 16 De kinderen van den Keniet,
211 Ric 2:16 | 16 En de HEERE verwekte richteren,
212 Ric 3:16 | 16 En Ehud maakte zich een
213 Ric 4:16 | 16 En Barak jaagde ze na, achter
214 Ric 4:40 | 16 Waarom bleeft gij zitten
215 Ric 5:16 | 16 En de HEERE zeide tot hem:
216 Ric 6:16 | 16 En hij deelde de driehonderd
217 Ric 7:16 | 16 En hij nam de oudsten dier
218 Ric 8:16 | 16 Alzo nu, indien gij het
219 Ric 9:16 | 16 En zij deden de vreemde
220 Ric 10:16 | 16 Want als zij uit Egypte
221 Ric 12:16 | 16 Maar de Engel des HEEREN
222 Ric 13:16 | 16 En Simsons huisvrouw weende
223 Ric 14:16 | 16 Toen zeide Simson: Met een
224 Ric 15 | 16 ~
225 Ric 15:16 | 16 En het geschiedde, als zij
226 Ric 17:16 | 16 En de zeshonderd mannen,
227 Ric 18:16 | 16 En ziet, een oud man kwam
228 Ric 19:16 | 16 Onder al dit volk waren
229 Ric 20:16 | 16 En de oudsten der vergadering
230 Rut 1:16 | 16 Maar Ruth zeide: Val mij
231 Rut 2:16 | 16 Ja, laat ook allengskens
232 Rut 3:16 | 16 Zij nu kwam tot haar schoonmoeder,
233 Rut 4:16 | 16 En Naomi nam dat kind, en
234 1Sa 1:16 | 16 Acht toch uw dienstmaagd
235 1Sa 2:16 | 16 Wanneer nu die man tot hem
236 1Sa 3:16 | 16 Toen riep Eli Samuel, en
237 1Sa 4:16 | 16 En die man zeide tot Eli:
238 1Sa 6:16 | 16 En als de vijf vorsten der
239 1Sa 7:16 | 16 En hij toog van jaar tot
240 1Sa 8:16 | 16 En hij zal uw knechten,
241 1Sa 9:16 | 16 Morgen omtrent dezen tijd
242 1Sa 10:16 | 16 Saul nu zeide tot zijn oom:
243 1Sa 12:16 | 16 Ook stelt u nu hier, en
244 1Sa 13:16 | 16 En Saul en zijn zoon Jonathan,
245 1Sa 14:16 | 16 Als nu de wachters van Saul
246 1Sa 15:16 | 16 Toen zeide Samuel tot Saul:
247 1Sa 16 | 16 ~
248 1Sa 16:16 | 16 Onze heer zegge toch tot
249 1Sa 17:16 | 16 De Filistijn nu trad toe,
250 1Sa 18:16 | 16 Doch gans Israel en Juda
251 1Sa 19:16 | 16 Als de boden kwamen, zo
252 1Sa 20:16 | 16 Alzo maakte Jonathan een
253 1Sa 22:16 | 16 Doch de koning zeide: Achimelech,
254 1Sa 23:16 | 16 Toen maakte zich Jonathan,
255 1Sa 24:16 | 16 Doch de HEERE zal zijn tot
256 1Sa 25:16 | 16 Zij zijn een muur om ons
257 1Sa 26:16 | 16 Deze zaak, die gij gedaan
258 1Sa 28:16 | 16 Toen zeide Samuel: Waarom
259 1Sa 30:16 | 16 En hij leidde hem af, en
260 2Sa 1:16 | 16 En David zeide tot hem:
261 2Sa 2:16 | 16 En de een greep den ander
262 2Sa 3:16 | 16 En haar man ging met haar,
263 2Sa 5:16 | 16 En Elischama, en Eljade,
264 2Sa 6:16 | 16 En het geschiedde, als de
265 2Sa 7:16 | 16 Doch uw huis zal bestendig
266 2Sa 8:16 | 16 Joab nu, de zoon van Zeruja,
267 2Sa 10:16 | 16 En Hadad-ezer zond heen,
268 2Sa 11:16 | 16 Zo geschiedde het, als Joab
269 2Sa 12:16 | 16 En David zocht God voor
270 2Sa 13:16 | 16 Toen zeide zij tot hem:
271 2Sa 14:16 | 16 Want de koning zal horen,
272 2Sa 15:16 | 16 En de koning ging uit met
273 2Sa 16 | 16 ~
274 2Sa 16:16 | 16 En het geschiedde, als Husai,
275 2Sa 17:16 | 16 Nu dan, zendt haastelijk
276 2Sa 18:16 | 16 Toen blies Joab met de bazuin,
277 2Sa 19:16 | 16 En Simei, de zoon van Gera,
278 2Sa 20:16 | 16 Toen riep een wijze vrouw
279 2Sa 21:16 | 16 En Isbi Benob, die van de
280 2Sa 22:16 | 16 En de diepe kolken der zee
281 2Sa 23:16 | 16 Toen braken die drie helden
282 2Sa 24:16 | 16 Toen nu de engel zijn hand
283 1Kon 1:16 | 16 En Bathseba neigde het hoofd
284 1Kon 2:16 | 16 En nu begeer ik van u een
285 1Kon 3:16 | 16 Toen kwamen er twee vrouwen,
286 1Kon 4:16 | 16 Baana, de zoon van Husai,
287 1Kon 5:16 | 16 Behalve de oversten van
288 1Kon 6:16 | 16 Daartoe bouwde hij twintig
289 1Kon 7:16 | 16 Hij maakte ook twee kapitelen,
290 1Kon 8:16 | 16 Van dien dag af, dat Ik
291 1Kon 9:16 | 16 Want Farao, de koning van
292 1Kon 10:16 | 16 Ook maakte de koning Salomo
293 1Kon 11:16 | 16 Want Joab bleef aldaar zes
294 1Kon 12:16 | 16 Toen gans Israel zag, dat
295 1Kon 13:16 | 16 Doch hij zeide: Ik kan niet
296 1Kon 14:16 | 16 En Hij zal Israel overgeven,
297 1Kon 15:16 | 16 En er was krijg tussen Asa
298 1Kon 16 | 1 Koningen 16 ~
299 1Kon 16:16 | 16 Het volk nu, dat zich gelegerd
300 1Kon 17:16 | 16 Het meel van de kruik werd
301 1Kon 18:16 | 16 Toen ging Obadja Achab tegemoet,
302 1Kon 19:16 | 16 Daartoe zult gij Jehu, den
303 1Kon 20:16 | 16 En zij togen uit op den
304 1Kon 21:16 | 16 En het geschiedde, als Achab
305 1Kon 22:16 | 16 En de koning zeide tot hem:
306 2Kon 1:16 | 16 En hij sprak tot hem: Zo
307 2Kon 2:16 | 16 En zij zeiden tot hem: Zie
308 2Kon 3:16 | 16 En hij zeide: Zo zegt de
309 2Kon 4:16 | 16 En hij zeide: Op dezen gezetten
310 2Kon 5:16 | 16 Maar hij zeide: Zo waarachtig
311 2Kon 6:16 | 16 En hij zeide: Vrees niet;
312 2Kon 7:16 | 16 Toen ging het volk uit,
313 2Kon 8:16 | 16 In het vijfde jaar nu van
314 2Kon 9:16 | 16 Toen reed Jehu, en toog
315 2Kon 10:16 | 16 En hij zeide: Ga met mij,
316 2Kon 11:16 | 16 En zij legden de handen
317 2Kon 12:16 | 16 Het geld van schuldoffer,
318 2Kon 13:16 | 16 Het geld van schuldoffer,
319 2Kon 14:16 | 16 En hij zeide tot den koning
320 2Kon 15:16 | 16 En Joas ontsliep met zijn
321 2Kon 16:16 | 16 Toen sloeg Menahem Tifsah,
322 2Kon 17 | 2 Koningen 16 ~
323 2Kon 17:16 | 16 En Uria, de priester, deed
324 2Kon 18 | 2 Koningen 16 ~
325 2Kon 18:16 | 16 En Uria, de priester, deed
326 2Kon 19:16 | 16 Ja, zij verlieten al de
327 2Kon 20:16 | 16 Te dier tijd sneed Hizkia
328 2Kon 21:16 | 16 O, HEERE! neig Uw oor en
329 2Kon 22:16 | 16 Toen zeide Jesaja tot Hizkia:
330 2Kon 23:16 | 16 Daartoe vergoot Manasse
331 2Kon 24:16 | 16 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik
332 2Kon 25:16 | 16 En als Josia zich omkeerde,
333 2Kon 26:16 | 16 En alle kloeke mannen tot
334 2Kon 27:16 | 16 De twee pilaren, de ene
335 1Kro 1:16 | 16 En den Arvadiet, en den
336 1Kro 2:16 | 16 En hun zusters waren Zeruja
337 1Kro 3:16 | 16 De kinderen van Jojakim
338 1Kro 4:16 | 16 En de kinderen van Jehalelel
339 1Kro 5:16 | 16 En zij woonden in Gilead,
340 1Kro 6:16 | 16 Zo zijn dan de kinderen
341 1Kro 7:16 | 16 En Maacha, de huisvrouw
342 1Kro 8:16 | 16 En Michael, en Jispa, en
343 1Kro 9:16 | 16 En Obadja, de zoon van Semaja,
344 1Kro 11:16 | 16 En David was toen in de
345 1Kro 12:16 | 16 Er kwamen ook van de kinderen
346 1Kro 14:16 | 16 David nu deed, gelijk als
347 1Kro 15:16 | 16 En David zeide tot de oversten
348 1Kro 16 | 16 ~
349 1Kro 16:16 | 16 Des verbonds, dat Hij met
350 1Kro 17:16 | 16 Toen kwam de koning David
351 1Kro 18:16 | 16 En Zadok, de zoon van Ahitub,
352 1Kro 19:16 | 16 En Zadok, de zoon van Ahitub,
353 1Kro 20:16 | 16 Als de Syriers zagen, dat
354 1Kro 22:16 | 16 Als David zijn ogen ophief,
355 1Kro 23:16 | 16 Des gouds, des zilvers,
356 1Kro 24:16 | 16 Van de kinderen van Gersom
357 1Kro 25:16 | 16 Het negentiende voor Petahja,
358 1Kro 26:16 | 16 Het negende voor Mattanja;
359 1Kro 27:16 | 16 Suppim en Hosa tegen het
360 1Kro 28:16 | 16 Doch over de stammen van
361 1Kro 29:16 | 16 Ook gaf hij het goud naar
362 1Kro 30:16 | 16 HEERE, onze God, al deze
363 2Kro 1:16 | 16 En het uitbrengen der paarden
364 2Kro 2:16 | 16 En wij zullen hout houwen
365 2Kro 3:16 | 16 Ook maakte hij ketenen,
366 2Kro 4:16 | 16 Insgelijks de potten, en
367 2Kro 7:16 | 16 En nu, HEERE, God van Israel,
368 2Kro 8:16 | 16 Want Ik heb nu dit huis
369 2Kro 9:16 | 16 Alzo werd al het werk van
370 2Kro 10:16 | 16 Insgelijks driehonderd schilden
371 2Kro 11:16 | 16 Toen het ganse volk Israel
372 2Kro 12:16 | 16 Na die kwamen ook uit alle
373 2Kro 13:16 | 16 En Rehabeam ontsliep met
374 2Kro 14:16 | 16 En de kinderen Israels vloden
375 2Kro 16:16 | 16 Aangaande ook Maacha, de
376 2Kro 17 | 16 ~
377 2Kro 18:16 | 16 En naast hem was Amasia,
378 2Kro 19:16 | 16 En hij zeide: Ik zag het
379 2Kro 21:16 | 16 Trekt morgen tot hen af;
380 2Kro 22:16 | 16 Zo verwekte de HEERE tegen
381 2Kro 22:36 | 16 Zo verwekte de HEERE tegen
382 2Kro 23:29 | 16 En Jojada maakte een verbond
383 2Kro 24:16 | 16 En zij begroeven hem in
384 2Kro 25:16 | 16 En het geschiedde, als hij
385 2Kro 26:16 | 16 Maar als hij sterk geworden
386 2Kro 28:16 | 16 Ter zelfder tijd zond de
387 2Kro 29:16 | 16 Maar de priesteren gingen
388 2Kro 30:16 | 16 En zij stonden in hun stand,
389 2Kro 31:16 | 16 (Benevens die gesteld waren
390 2Kro 32:16 | 16 Daartoe spraken zijn knechten
391 2Kro 33:16 | 16 En hij richtte het altaar
392 2Kro 34:16 | 16 En Safan droeg dat boek
393 2Kro 35:16 | 16 Alzo werd de ganse dienst
394 2Kro 36:16 | 16 Alzo werd de ganse dienst
395 2Kro 37:16 | 16 Maar zij spotten met de
396 Ezra 2:16 | 16 De kinderen van Ater, van
397 Ezra 4:16 | 16 Wij maken dan de koning
398 Ezra 5:16 | 16 Toen kwam dezelve Sesbazar;
399 Ezra 6:16 | 16 En de kinderen Israels,
400 Ezra 7:16 | 16 Mitsgaders al het zilver
401 Ezra 8:16 | 16 Zo zond ik tot Eliezer,
402 Ezra 10:16 | 16 En de kinderen der gevangenis
403 Neh 2:16 | 16 En de overheden wisten niet,
404 Neh 3:16 | 16 Na hem verbeterde Nehemia,
405 Neh 4:16 | 16 En het geschiedde van dien
406 Neh 5:16 | 16 Daartoe heb ik ook aan het
407 Neh 6:16 | 16 En het geschiedde, als al
408 Neh 7:16 | 16 De kinderen van Bebai, zeshonderd
409 Neh 8:16 | 16 En dat zij het zouden luidbaar
410 Neh 9:16 | 16 Maar zij en onze vaders
411 Neh 10:16 | 16 Adonia, Bigvai, Adin, ~
412 Neh 11:16 | 16 En Sabbethai, en Jozabad,
413 Neh 12:16 | 16 Van Iddo, Zacharia; van
414 Neh 13:16 | 16 Daar waren ook Tyriers binnen,
415 Est 1:16 | 16 Toen zeide Memuchan voor
416 Est 8:1 | 16 Alzo werd ~
417 Est 49:9 | 16 Bij de Joden was licht,
418 Est 52:3 | 16 De overige Joden nu, die
419 Job 1:16 | 16 Als deze nog sprak, zo kwam
420 Job 3:16 | 16 Of als een verborgene misdracht,
421 Job 4:16 | 16 Hij stond, doch ik kende
422 Job 5:16 | 16 Zo is voor den arme verwachting;
423 Job 6:16 | 16 Die verdonkerd zijn van
424 Job 7:16 | 16 Ik versmaad ze, ik zal toch
425 Job 8:16 | 16 Hij is sappig voor de zon,
426 Job 9:16 | 16 Indien ik roep, en Hij mij
427 Job 10:16 | 16 Want zij verheft zich; gelijk
428 Job 11:16 | 16 Want gij zult de moeite
429 Job 12:16 | 16 Bij Hem is kracht en wijsheid;
430 Job 13:16 | 16 Ook zal Hij mij tot zaligheid
431 Job 14:16 | 16 Maar nu telt Gij mijn treden;
432 Job 15:16 | 16 Hoeveel te meer is een man
433 Job 16 | 16 ~
434 Job 16:16 | 16 Mijn aangezicht is gans
435 Job 17:16 | 16 Zij zullen ondervaren met
436 Job 18:16 | 16 Van onder zullen zijn wortelen
437 Job 19:16 | 16 Ik riep mijn knecht, en
438 Job 20:16 | 16 Het vergif der adderen zal
439 Job 21:16 | 16 Doch ziet, hun goed is niet
440 Job 22:16 | 16 Die rimpelachtig gemaakt
441 Job 23:16 | 16 Want God heeft mijn hart
442 Job 24:16 | 16 In de duisternis doorgraaft
443 Job 27:16 | 16 Zo hij zilver opgehoopt
444 Job 28:16 | 16 Zij kan niet geschat worden
445 Job 29:16 | 16 Ik was den nooddruftigen
446 Job 30:16 | 16 Daarom stort zich nu mijn
447 Job 31:16 | 16 Zo ik den armen hun begeerte
448 Job 32:16 | 16 Ik heb dan gewacht, maar
449 Job 33:16 | 16 Dan openbaart Hij het voor
450 Job 34:16 | 16 Zo er dan verstand bij u
451 Job 35:16 | 16 Zo heeft Job in ijdelheid
452 Job 36:16 | 16 Alzo zou Hij ook u afgekeerd
453 Job 36:49 | 16 Hebt gij wetenschap van
454 Job 37:16 | 16 Zijt gij gekomen tot aan
455 Job 38:16 | 16 Zijn an u de verheugelijke
456 Job 39:16 | 16 Onder schaduwachtige bomen
457 Job 40:16 | 16 Van zijn verheffen schromen
458 Job 41:16 | 16 En Job leefde na dezen honderd
459 Psa 7:16 | 16 Hij heeft een kuil gedolven,
460 Psa 9:16 | 16 De heidenen zijn gezonken
461 Psa 10:16 | 16 De HEERE is Koning eeuwiglijk
462 Psa 16 | 16 ~
463 Psa 18:16 | 16 En de diepe kolken der wateren
464 Psa 22:16 | 16 Mijn kracht is verdroogd
465 Psa 25:16 | 16 Pe. Wend U tot mij, en wees
466 Psa 31:16 | 16 Mijn tijden zijn in Uw hand;
467 Psa 33:16 | 16 Een koning wordt niet behouden
468 Psa 34:16 | 16 Een koning wordt niet behouden
469 Psa 35:16 | 16 Ain. De ogen des HEEREN
470 Psa 36:16 | 16 Onder de huichelende spotachtige
471 Psa 38:16 | 16 Teth. Het weinige, dat de
472 Psa 39:16 | 16 Want op U, HEERE! hoop ik;
473 Psa 41:16 | 16 Laat hen verwoest worden
474 Psa 44:16 | 16 Mijn schande is den gansen
475 Psa 45:16 | 16 Zij zullen geleid worden
476 Psa 49:16 | 16 Maar God zal mijn ziel van
477 Psa 50:16 | 16 Maar tot den goddeloze zegt
478 Psa 51:16 | 16 Verlos mij van bloedschulden,
479 Psa 55:16 | 16 Dat hun de dood als een
480 Psa 59:16 | 16 Laat hen zelfs omzwerven
481 Psa 66:16 | 16 Komt, hoort toe, o allen
482 Psa 68:16 | 16 De berg Basan is een berg
483 Psa 69:16 | 16 Laat de watervloed mij niet
484 Psa 71:16 | 16 Ik zal heengaan in de mogendheden
485 Psa 72:16 | 16 Is er een hand vol koren
486 Psa 73:16 | 16 Nochtans heb ik gedacht
487 Psa 74:16 | 16 De dag is Uwe, ook is de
488 Psa 77:16 | 16 Gij hebt Uw volk door Uw
489 Psa 78:16 | 16 Want Hij bracht stromen
490 Psa 80:16 | 16 En den stam, dien Uw rechterhand
491 Psa 81:16 | 16 Die den HEERE haten, zouden
492 Psa 83:16 | 16 Vervolg hen alzo met Uw
493 Psa 86:16 | 16 Wend U tot mij, en zijt
494 Psa 88:16 | 16 Van der jeugd aan ben ik
495 Psa 89:16 | 16 Welgelukzalig is het volk,
496 Psa 90:16 | 16 Laat Uw werk aan Uw knechten
497 Psa 91:16 | 16 Ik zal hem met langheid
498 Psa 92:16 | 16 Om te verkondigen, dat de
499 Psa 94:16 | 16 Wie zal voor mij staan tegen
500 Psa 102:16 | 16 Dan zullen de heidenen den
1-500 | 501-974 |