1-500 | 501-966
Book Chapter: Verse
1 Matt 1:1 | Het boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David,
2 Matt 1:16| Maria, uit welke geboren is JEZUS, gezegd Christus. ~
3 Matt 1:18| 18 De geboorte van Jezus Christus was nu aldus; want
4 Matt 1:21| gij zult Zijn naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk
5 Matt 1:25| had; en heette Zijn naam JEZUS. ~ ~
6 Matt 2:1 | 1 Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem,
7 Matt 2:36| 13 Toen kwam Jezus van Galilea naar de Jordaan,
8 Matt 2:38| 15 Maar Jezus, antwoordende, zeide tot
9 Matt 2:39| 16 En Jezus, gedoopt zijnde, is terstond
10 Matt 4:1 | 1 Toen werd Jezus van den Geest weggeleid
11 Matt 4:7 | 7 Jezus zeide tot hem: Er is wederom
12 Matt 4:10| 10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan,
13 Matt 4:12| 12 Als nu Jezus gehoord had, dat Johannes
14 Matt 4:17| 17 Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en
15 Matt 4:18| 18 En Jezus, wandelende aan de zee van
16 Matt 4:23| 23 En Jezus omging geheel Galilea, lerende
17 Matt 5:1 | 1 En Jezus, de schare ziende, is geklommen
18 Matt 7:28| En het is geschied, als Jezus deze woorden geeindigd had,
19 Matt 8:3 | 3 En Jezus, de hand uitstrekkende,
20 Matt 8:4 | 4 En Jezus zeide tot hem: Zie, dat
21 Matt 8:5 | 5 Als nu Jezus te Kapernaum ingegaan was,
22 Matt 8:7 | 7 En Jezus zeide tot hem: Ik zal komen
23 Matt 8:10| 10 Jezus nu, dit horende, heeft Zich
24 Matt 8:13| 13 En Jezus zeide tot den hoofdman over
25 Matt 8:14| 14 En Jezus gekomen zijnde in het huis
26 Matt 8:18| 18 En Jezus, vele scharen ziende rondom
27 Matt 8:20| 20 En Jezus zeide tot hem: De vossen
28 Matt 8:22| 22 Doch Jezus zeide tot hem: Volg Mij,
29 Matt 8:29| ziet, zij riepen, zeggende: Jezus, Gij Zone Gods! wat hebben
30 Matt 8:34| de gehele stad ging uit, Jezus tegemoet; en als zij Hem
31 Matt 9:2 | 2 En Jezus, hun geloof ziende, zeide
32 Matt 9:4 | 4 En Jezus, ziende hun gedachten, zeide:
33 Matt 9:9 | 9 En Jezus, van daar voortgaande, zag
34 Matt 9:10| kwamen en zaten mede aan, met Jezus en Zijn discipelen. ~
35 Matt 9:12| 12 Maar Jezus, zulks horende, zeide tot
36 Matt 9:15| 15 En Jezus zeide tot hen: Kunnen ook
37 Matt 9:19| 19 En Jezus opgestaan zijnde, volgde
38 Matt 9:22| 22 En Jezus, Zich omkerende, en haar
39 Matt 9:23| 23 En als Jezus in het huis des oversten
40 Matt 9:27| 27 En als Jezus van daar voortging, zijn
41 Matt 9:28| kwamen de blinden tot Hem. En Jezus zeide tot hen: Gelooft gij,
42 Matt 9:30| zijn geopend geworden. En Jezus heeft hun zeer gestrengelijk
43 Matt 9:35| 35 En Jezus omging al de steden en vlekken,
44 Matt 10:5 | 5 Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden, en hun bevel
45 Matt 11:1 | En het is geschied, toen Jezus geeindigd had Zijn twaalf
46 Matt 11:4 | 4 En Jezus antwoordde en zeide tot
47 Matt 11:7 | dezen heengingen, heeft Jezus tot de scharen begonnen
48 Matt 11:25| diezelve tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader!
49 Matt 12:1 | 1 In dien tijd ging Jezus, op een sabbatdag, door
50 Matt 12:15| 15 Maar Jezus, dat wetende, vertrok van
51 Matt 12:25| 25 Doch Jezus, kennende hun gedachten,
52 Matt 13:1 | 1 En te dien dage Jezus, uit het huis gegaan zijnde,
53 Matt 13:34| 34 Al deze dingen heeft Jezus tot de scharen gesproken
54 Matt 13:36| 36 Toen nu Jezus de scharen van Zich gelaten
55 Matt 13:51| 51 En Jezus zeide tot hen: Hebt gij
56 Matt 13:53| En het is geschied, als Jezus deze gelijkenissen geeindigd
57 Matt 13:57| werden aan Hem geergerd. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet
58 Matt 14:1 | viervorst, het gerucht van Jezus; ~
59 Matt 14:12| gingen en boodschapten het Jezus. ~
60 Matt 14:13| 13 En als Jezus dit hoorde, vertrok Hij
61 Matt 14:14| 14 En Jezus uitgaande, zag een grote
62 Matt 14:16| 16 Maar Jezus zeide tot hen: Het is hun
63 Matt 14:22| 22 En terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip
64 Matt 14:25| vierde wake des nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op
65 Matt 14:27| 27 Maar terstond sprak Jezus hen aan, zeggende: Zijt
66 Matt 14:29| wandelde op het water, om tot Jezus te komen. ~
67 Matt 14:31| 31 En Jezus, terstond de hand uitstekende,
68 Matt 15:1 | 1 Toen kwamen tot Jezus enige Schriftgeleerden en
69 Matt 15:16| 16 Maar Jezus zeide: Zijt ook gijlieden
70 Matt 15:21| 21 En Jezus van daar gaande, vertrok
71 Matt 15:28| 28 Toen antwoordde Jezus, en zeide tot haar: O vrouw!
72 Matt 15:29| 29 En Jezus, van daar vertrekkende,
73 Matt 15:30| wierpen ze voor de voeten van Jezus; en Hij genas dezelve. ~
74 Matt 15:32| 32 En Jezus, Zijn discipelen tot Zich
75 Matt 15:34| 34 En Jezus zeide tot hen: Hoevele broden
76 Matt 16:6 | 6 En Jezus zeide tot hen: Ziet toe,
77 Matt 16:8 | 8 En Jezus, dat wetende, zeide tot
78 Matt 16:13| 13 Als nu Jezus gekomen was in de delen
79 Matt 16:17| 17 En Jezus, antwoordende, zeide tot
80 Matt 16:20| zeggen zouden, dat Hij was Jezus, de Christus. ~
81 Matt 16:21| 21 Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen,
82 Matt 16:24| 24 Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo
83 Matt 17:1 | 1 En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus, en Jakobus,
84 Matt 17:4 | antwoordende, zeide tot Jezus: Heere! het is goed, dat
85 Matt 17:7 | 7 En Jezus, bij hen komende, raakte
86 Matt 17:8 | zagen zij niemand, dan Jezus alleen.
87 Matt 17:9 | berg afkwamen, gebood hun Jezus, zeggende: Zegt niemand
88 Matt 17:11| 11 Doch Jezus, antwoordende, zeide tot
89 Matt 17:17| 17 En Jezus, antwoordende, zeide: O,
90 Matt 17:18| 18 En Jezus bestrafte hem, en de duivel
91 Matt 17:19| kwamen de discipelen tot Jezus alleen, en zeiden: Waarom
92 Matt 17:20| 20 En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs
93 Matt 17:22| Galilea verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen
94 Matt 17:25| gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeggende: Wat dunkt u,
95 Matt 17:26| tot Hem: Van de vreemden. Jezus zeide tot hem: Zo zijn dan
96 Matt 18:1 | kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: Wie is toch de
97 Matt 18:2 | 2 En Jezus een kindeken tot Zich geroepen
98 Matt 18:22| 22 Jezus zeide tot hem: Ik zeg u,
99 Matt 19:1 | En het geschiedde, toen Jezus deze woorden geeindigd had,
100 Matt 19:14| 14 Maar Jezus zeide: Laat af van de kinderkens,
101 Matt 19:18| zeide tot Hem: Welke? En Jezus zeide: Deze: Gij zult niet
102 Matt 19:21| 21 Jezus zeide tot hem: Zo gij wilt
103 Matt 19:23| 23 En Jezus zeide tot Zijn discipelen:
104 Matt 19:26| 26 En Jezus, hen aanziende, zeide tot
105 Matt 19:28| 28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar,
106 Matt 20:17| 17 En Jezus, opgaande naar Jeruzalem,
107 Matt 20:22| 22 Maar Jezus antwoordde en zeide: Gijlieden
108 Matt 20:25| 25 En als Jezus hen tot Zich geroepen had,
109 Matt 20:30| weg, als zij hoorden, dat Jezus voorbijging, riepen, zeggende:
110 Matt 20:32| 32 En Jezus, stil staande, riep hen
111 Matt 20:34| 34 En Jezus, innerlijk bewogen zijnde
112 Matt 21:1 | de Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen, zeggende
113 Matt 21:6 | gedaan hebbende, gelijk Jezus hun bevolen had, ~
114 Matt 21:11| scharen zeiden: Deze is Jezus, de Profeet van Nazareth
115 Matt 21:12| 12 En Jezus ging in den tempel Gods,
116 Matt 21:16| wel, wat dezen zeggen? En Jezus zeide tot hen: Ja; hebt
117 Matt 21:21| 21 Doch Jezus, antwoordende, zeide tot
118 Matt 21:24| 24 En Jezus, antwoordende, zeide tot
119 Matt 21:27| 27 En zij, Jezus antwoordende, zeiden: Wij
120 Matt 21:31| zeiden tot Hem: De eerste. Jezus zeide tot hen: Voorwaar,
121 Matt 21:42| 42 Jezus zeide tot hen: Hebt gij
122 Matt 22:1 | 1 En Jezus, antwoordende, sprak tot
123 Matt 22:18| 18 Maar Jezus, bekennende hun boosheid,
124 Matt 22:29| 29 Maar Jezus antwoordde en zeide tot
125 Matt 22:37| 37 En Jezus zeide tot hem: Gij zult
126 Matt 22:41| samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus,
127 Matt 23:1 | 1 Toen sprak Jezus tot de scharen en tot Zijn
128 Matt 24:1 | 1 En Jezus ging uit en vertrok van
129 Matt 24:2 | 2 En Jezus zeide tot hen: Ziet gij
130 Matt 24:4 | 4 En Jezus, antwoordende, zeide tot
131 Matt 26:1 | En het is geschied, als Jezus al deze woorden geeindigd
132 Matt 26:4 | beraadslaagden te zamen, dat zij Jezus met listigheid vangen en
133 Matt 26:6 | 6 Als nu Jezus te Bethanie was, ten huize
134 Matt 26:10| 10 Maar Jezus, zulks verstaande, zeide
135 Matt 26:17| kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar
136 Matt 26:19| discipelen deden, gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden
137 Matt 26:26| 26 En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende,
138 Matt 26:31| 31 Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen
139 Matt 26:34| 34 Jezus zeide tot hem: Voorwaar,
140 Matt 26:36| 36 Toen ging Jezus met hen in een plaats genaamd
141 Matt 26:49| En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet,
142 Matt 26:50| 50 Maar Jezus zeide tot hem: Vriend! waartoe
143 Matt 26:50| en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem. ~
144 Matt 26:51| een van degenen, die met Jezus waren, de hand uitstekende,
145 Matt 26:52| 52 Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard
146 Matt 26:55| 55 Ter zelfder ure sprak Jezus tot de scharen: Gij zijt
147 Matt 26:57| 57 Die nu Jezus gevangen hadden, leidden
148 Matt 26:59| zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten;
149 Matt 26:63| 63 Doch Jezus zweeg stil. En de hogepriester,
150 Matt 26:64| 64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt
151 Matt 26:69| zeggende: Gij waart ook met Jezus, den Galileer. ~
152 Matt 26:71| waren: Deze was ook met Jezus den Nazarener. ~
153 Matt 26:75| indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had:
154 Matt 27:1 | zamen raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem doden zouden. ~
155 Matt 27:11| 11 En Jezus stond voor den stadhouder;
156 Matt 27:11| de Koning der Joden? En Jezus zeide tot hem: Gij zegt
157 Matt 27:17| loslaten, Bar-abbas, of Jezus, Die genaamd wordt Christus? ~
158 Matt 27:20| zouden Bar-abbas begeren, en Jezus doden. ~
159 Matt 27:22| Wat zal ik dan doen met Jezus, Die genaamd wordt Christus?
160 Matt 27:26| hun Bar-abbas los, maar Jezus gegeseld hebbende, gaf hij
161 Matt 27:27| krijgsknechten des stadhouders Jezus met zich in het rechthuis,
162 Matt 27:37| beschuldiging geschreven: DEZE Is JEZUS, De KONING DER JODEN. ~
163 Matt 27:46| omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende:
164 Matt 27:50| 50 En Jezus, wederom met een grote stem
165 Matt 27:54| honderd, en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbeving,
166 Matt 27:55| verre aanschouwende, die Jezus gevolgd waren van Galilea,
167 Matt 27:57| ook zelf een discipel van Jezus was. ~
168 Matt 27:58| begeerde het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus, dat
169 Matt 28:5 | want ik weet, dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd was. ~
170 Matt 28:9 | discipelen te boodschappen, ziet, Jezus is haar ontmoet, zeggende:
171 Matt 28:10| 10 Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet; gaat
172 Matt 28:16| Galilea, naar den berg, waar Jezus hen bescheiden had. ~
173 Matt 28:18| 18 En Jezus, bij hen komende, sprak
174 Mark 1:1 | begin des Evangelies van JEZUS CHRISTUS, den Zone Gods. ~
175 Mark 1:9 | in diezelfde dagen, dat Jezus kwam van Nazareth, gelegen
176 Mark 1:14| Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galilea, predikende het
177 Mark 1:17| 17 En Jezus zeide tot hen: Volgt Mij
178 Mark 1:24| hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazarener, zijt Gij gekomen
179 Mark 1:25| 25 En Jezus bestrafte hem, zeggende:
180 Mark 1:41| 41 En Jezus, met barmhartigheid innerlijk
181 Mark 2:5 | 5 En Jezus, hun geloof ziende, zeide
182 Mark 2:8 | 8 En Jezus, terstond in Zijn geest
183 Mark 2:15| en zondaren aanzaten met Jezus en Zijn discipelen; want
184 Mark 2:17| 17 En Jezus, dat horende, zeide tot
185 Mark 2:19| 19 En Jezus zeide tot hen: Kunnen ook
186 Mark 3:7 | 7 En Jezus vertrok met Zijn discipelen
187 Mark 5:6 | 6 Als hij nu Jezus van verre zag, liep hij
188 Mark 5:7 | Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods, des Allerhoogsten?
189 Mark 5:13| 13 En Jezus liet het hun terstond toe.
190 Mark 5:15| 15 En zij kwamen tot Jezus, en zagen den bezetene zittende,
191 Mark 5:19| 19 Doch Jezus liet hem dat niet toe, maar
192 Mark 5:20| Dekapolis, wat grote dingen hem Jezus gedaan had; en zij verwonderden
193 Mark 5:21| 21 En als Jezus wederom in het schip overgevaren
194 Mark 5:27| 27 Deze van Jezus horende, kwam onder de schare
195 Mark 5:30| 30 En terstond Jezus, bekennende in Zichzelven
196 Mark 5:36| 36 En Jezus, terstond gehoord hebbende
197 Mark 6:4 | 4 En Jezus zeide tot hen: Een profeet
198 Mark 6:30| apostelen kwamen weder tot Jezus, en boodschapten Hem alles,
199 Mark 6:34| 34 En Jezus, uitgaande, zag een grote
200 Mark 7:27| 27 Maar Jezus zeide tot haar: Laat eerst
201 Mark 8:1 | wat zij eten zouden, riep Jezus Zijn discipelen tot Zich,
202 Mark 8:17| 17 En Jezus, dat bekennende, zeide tot
203 Mark 8:27| 27 En Jezus ging uit en Zijn discipelen
204 Mark 9:2 | 2 En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus, en Jakobus,
205 Mark 9:4 | Mozes, en zij spraken met Jezus. ~
206 Mark 9:5 | antwoordende, zeide tot Jezus: Rabbi, het is goed, dat
207 Mark 9:8 | zagen zij niemand meer, dan Jezus alleen bij zich. ~
208 Mark 9:23| 23 En Jezus zeide tot hem: Zo gij kunt
209 Mark 9:25| 25 En Jezus ziende, dat de schare gezamenlijk
210 Mark 9:27| 27 En Jezus, hem bij de hand grijpende,
211 Mark 9:39| 39 Doch Jezus zeide: Verbiedt hem niet;
212 Mark 10:5 | 5 En Jezus, antwoordende, zeide tot
213 Mark 10:14| 14 Maar Jezus, dat ziende, nam het zeer
214 Mark 10:18| 18 En Jezus zeide tot hem: Wat noemt
215 Mark 10:21| 21 En Jezus, hem aanziende, beminde
216 Mark 10:23| 23 En Jezus rondom ziende, zeide tot
217 Mark 10:24| deze Zijn woorden. Maar Jezus, wederom antwoordende, zeide
218 Mark 10:27| 27 Doch Jezus, hen aanziende, zeide: Bij
219 Mark 10:29| 29 En Jezus, antwoordende, zeide: Voorwaar
220 Mark 10:32| gaande op naar Jeruzalem; en Jezus ging voor hen; en zij waren
221 Mark 10:38| 38 Maar Jezus zeide tot hen: Gij weet
222 Mark 10:39| tot Hem: Wij kunnen. Doch Jezus zeide tot hen: Den drinkbeker,
223 Mark 10:42| 42 Maar Jezus, het tot Zich geroepen hebbende,
224 Mark 10:47| 47 En horende, dat het Jezus de Nazarener was, begon
225 Mark 10:47| te roepen en te zeggen: Jezus, Gij Zone Davids! ontferm
226 Mark 10:49| 49 En Jezus, stil staande, zeide, dat
227 Mark 10:50| hebbende, stond op, en kwam tot Jezus. ~
228 Mark 10:51| 51 En Jezus, antwoordende, zeide tot
229 Mark 10:52| 52 En Jezus zeide tot hem: Ga heen,
230 Mark 10:52| werd hij ziende, en volgde Jezus op den weg. ~ ~
231 Mark 11:6 | zij zeiden tot hen, gelijk Jezus bevolen had; en zij lieten
232 Mark 11:7 | brachten het veulen tot Jezus, en wierpen hun klederen
233 Mark 11:11| 11 En Jezus kwam binnen Jeruzalem, en
234 Mark 11:14| 14 En Jezus, antwoordende, zeide tot
235 Mark 11:15| kwamen te Jeruzalem; en Jezus, in den tempel gegaan zijnde,
236 Mark 11:22| 22 En Jezus, antwoordende, zeide tot
237 Mark 11:29| 29 Maar Jezus, antwoordende, zeide tot
238 Mark 11:33| antwoordende, zeiden zij tot Jezus: Wij weten het niet. En
239 Mark 11:33| Wij weten het niet. En Jezus, antwoordende, zeide tot
240 Mark 12:17| 17 En Jezus, antwoordende, zeide tot
241 Mark 12:24| 24 En Jezus, antwoordende, zeide tot
242 Mark 12:29| 29 En Jezus antwoordde hem: Het eerste
243 Mark 12:34| 34 En Jezus ziende, dat hij verstandelijk
244 Mark 12:35| 35 En Jezus antwoordde en zeide, lerende
245 Mark 12:41| 41 En Jezus, gezeten zijnde tegenover
246 Mark 12:43| 43 En Jezus, Zijn discipelen tot Zich
247 Mark 13:2 | 2 En Jezus, antwoordende, zeide tot
248 Mark 13:5 | 5 En Jezus, hun antwoordende, begon
249 Mark 14:6 | 6 Maar Jezus zeide: Laat af van haar;
250 Mark 14:18| aanzaten en aten, zeide Jezus: Voorwaar, Ik zeg u, dat
251 Mark 14:22| 22 En als zij aten, nam Jezus brood, en als Hij gezegend
252 Mark 14:27| 27 En Jezus zeide tot hen: Gij zult
253 Mark 14:30| 30 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar,
254 Mark 14:48| 48 En Jezus, antwoordende, zeide tot
255 Mark 14:53| 53 En zij leidden Jezus henen tot den hogepriester;
256 Mark 14:55| zochten getuigenis tegen Jezus, om Hem te doden, en vonden
257 Mark 14:60| midden opstaande, vraagde Jezus, zeggende: Antwoordt Gij
258 Mark 14:62| 62 En Jezus zeide: Ik ben het. En gijlieden
259 Mark 14:67| zeide: Ook gij waart met Jezus den Nazarener. ~
260 Mark 14:72| indachtig het woord, hetwelk Jezus tot hem gezegd had: Eer
261 Mark 15:1 | en den gehelen raad, en Jezus gebonden hebbende, brachten
262 Mark 15:5 | 5 En Jezus heeft niet meer geantwoord,
263 Mark 15:15| Bar-abbas losgelaten, en gaf Jezus over, als hij Hem gegeseld
264 Mark 15:34| En ter negender ure, riep Jezus met een grote stem, zeggende:
265 Mark 15:37| 37 En Jezus, een grote stem van Zich
266 Mark 15:43| begeerde het lichaam van Jezus. ~
267 Mark 16:6 | niet verbaasd; gij zoekt Jezus den Nazarener, Die gekruist
268 Mark 16:9 | 9 En als Jezus opgestaan was, des morgens
269 Luk 1:31 | en zult Zijn naam heten JEZUS. ~
270 Luk 2:21 | zo werd Zijn Naam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den
271 Luk 2:27 | als de ouders het Kindeken Jezus inbrachten, om naar de gewoonte
272 Luk 2:43 | wederkeerden, bleef het Kind Jezus te Jeruzalem, en Jozef en
273 Luk 2:52 | 52 En Jezus nam toe in wijsheid, en
274 Luk 3:21 | het volk gedoopt werd, en Jezus ook gedoopt was, en bad,
275 Luk 3:23 | 23 En Hij, Jezus, begon omtrent dertig jaren
276 Luk 4:1 | 1 En Jezus, vol des Heiligen Geestes,
277 Luk 4:4 | 4 En Jezus antwoordde hem, zeggende:
278 Luk 4:8 | 8 En Jezus, antwoordende, zeide tot
279 Luk 4:12 | 12 En Jezus, antwoordende, zeide tot
280 Luk 4:14 | 14 En Jezus keerde wederom, door de
281 Luk 4:34 | hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazarener? Zijt Gij gekomen,
282 Luk 4:35 | 35 En Jezus bestrafte hem, zeggende:
283 Luk 4:38 | 38 En Jezus, opgestaan zijnde uit de
284 Luk 5:8 | neder aan de knieen van Jezus, zeggende: Heere! ga uit
285 Luk 5:10 | medegenoten van Simon waren. En Jezus zeide tot Simon: Vrees niet;
286 Luk 5:12 | man vol melaatsheid; en Jezus ziende, viel hij op het
287 Luk 5:19 | beddeken, in het midden, voor Jezus. ~
288 Luk 5:22 | 22 Maar Jezus, hun overdenkingen bekennende,
289 Luk 5:31 | 31 En Jezus, antwoordende, zeide tot
290 Luk 6:3 | 3 En Jezus, hun antwoordende, zeide:
291 Luk 6:9 | 9 Zo zeide dan Jezus tot hen: Ik zal u vragen:
292 Luk 6:11 | samen met elkander, wat zij Jezus doen zouden. ~
293 Luk 7:3 | 3 En van Jezus gehoord hebbende, zond hij
294 Luk 7:4 | 4 Dezen nu, tot Jezus gekomen zijnde, baden Hem
295 Luk 7:6 | 6 En Jezus ging met hen. En als Hij
296 Luk 7:9 | 9 En Jezus, dit horende, verwonderde
297 Luk 7:19 | geroepen hebbende, zond hen tot Jezus, zeggende: Zijt Gij Degene,
298 Luk 7:22 | 22 En Jezus, antwoordende, zeide tot
299 Luk 7:40 | 40 En Jezus antwoordende, zeide tot
300 Luk 7:41 | 41 Jezus zeide: Een zeker schuldheer
301 Luk 8:28 | 28 En hij, Jezus ziende, en zeer roepende,
302 Luk 8:28 | Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods, des Allerhoogsten,
303 Luk 8:30 | 30 En Jezus vraagde hem, zeggende: Welke
304 Luk 8:35 | geschied was, en kwamen tot Jezus, en vonden den mens, van
305 Luk 8:35 | zittend aan de voeten van Jezus, gekleed en wel bij zijn
306 Luk 8:38 | mocht bij Hem zijn. Maar Jezus liet hem van Zich gaan,
307 Luk 8:39 | verkondigende, wat grote dingen Jezus hem gedaan had. ~
308 Luk 8:40 | 40 En het geschiedde, als Jezus wederkeerde, dat Hem de
309 Luk 8:41 | hij viel aan de voeten van Jezus, en bad Hem, dat Hij in
310 Luk 8:45 | 45 En Jezus zeide: Wie is het, die Mij
311 Luk 8:46 | 46 En Jezus zeide: Iemand heeft Mij
312 Luk 8:50 | 50 Maar Jezus, dat horende, antwoordde
313 Luk 9:33 | afscheidden, zo zeide Petrus tot Jezus: Meester, het is goed, dat
314 Luk 9:36 | stem geschiedde, zo werd Jezus alleen gevonden. En zij
315 Luk 9:41 | 41 En Jezus, antwoordende, zeide: O
316 Luk 9:42 | en verscheurde hem; maar Jezus bestrafte den onreinen geest,
317 Luk 9:43 | verwonderden over al de dingen, die Jezus gedaan had, zeide Hij tot
318 Luk 9:47 | 47 Maar Jezus, ziende de overleggingen
319 Luk 9:50 | 50 En Jezus zeide tot hem: Verbied het
320 Luk 9:58 | 58 En Jezus zeide tot hem: De vossen
321 Luk 9:60 | 60 Maar Jezus zeide tot hem: Laat de doden
322 Luk 9:62 | 62 En Jezus zeide tot hem: Niemand,
323 Luk 10:21 | dier ure verheugde Zich Jezus in den geest, en zeide:
324 Luk 10:29 | rechtvaardigen, zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste? ~
325 Luk 10:30 | 30 En Jezus, antwoordende, zeide: Een
326 Luk 10:37 | gedaan heeft. Zo zeide dan Jezus tot hem: Ga heen, en doe
327 Luk 10:39 | zittende aan de voeten van Jezus, Zijn woord hoorde. ~
328 Luk 10:41 | 41 En Jezus, antwoordende, zeide tot
329 Luk 13:2 | 2 En Jezus antwoordde, en zeide tot
330 Luk 13:12 | 12 En Jezus, haar ziende, riep haar
331 Luk 13:14 | synagoge, kwalijk nemende, dat Jezus op den sabbat genezen had,
332 Luk 14:3 | 3 En Jezus, antwoordende, zeide tot
333 Luk 17:13 | verhieven hun stem, zeggende: Jezus, Meester! ontferm U onzer! ~
334 Luk 17:17 | 17 En Jezus, antwoordende, zeide: Zijn
335 Luk 18:16 | 16 Maar Jezus riep dezelve kinderkens
336 Luk 18:19 | 19 En Jezus zeide tot hem: Wat noemt
337 Luk 18:22 | 22 Doch Jezus, dit horende, zeide tot
338 Luk 18:24 | 24 Jezus nu, ziende, dat hij geheel
339 Luk 18:37 | zij boodschapten hem, dat Jezus de Nazarener voorbijging. ~
340 Luk 18:38 | 38 En hij riep, zeggende: Jezus, Gij Zone Davids, ontferm
341 Luk 18:40 | 40 En Jezus, stilstaande, beval, dat
342 Luk 18:42 | 42 En Jezus zeide tot hem: Word ziende;
343 Luk 19:1 | 1 En Jezus, ingekomen zijnde, ging
344 Luk 19:3 | 3 En zocht Jezus te zien, wie Hij was; en
345 Luk 19:5 | 5 En als Jezus aan die plaats kwam, opwaarts
346 Luk 19:9 | 9 En Jezus zeide tot hem: Heden is
347 Luk 19:35 | zij brachten hetzelve tot Jezus. En hun klederen op het
348 Luk 19:35 | geworpen hebbende, zetten zij Jezus daarop. ~
349 Luk 20:8 | 8 En Jezus zeide tot hen: Zo zeg Ik
350 Luk 20:34 | 34 En Jezus, antwoordende, zeide tot
351 Luk 22:47 | ging hun voor, en kwam bij Jezus, om Hem te kussen. ~
352 Luk 22:48 | 48 En Jezus zeide tot hem: Judas, verraadt
353 Luk 22:51 | 51 En Jezus, antwoordende, zeide: Laat
354 Luk 22:52 | 52 En Jezus zeide tot de overpriesters,
355 Luk 22:63 | 63 En de mannen, die Jezus hielden, bespotten Hem,
356 Luk 23:8 | 8 En als Herodes Jezus zag, werd hij zeer verblijd;
357 Luk 23:20 | hun wederom toe, willende Jezus loslaten. ~
358 Luk 23:25 | zij geeist hadden; maar Jezus gaf hij over tot hun wil. ~
359 Luk 23:26 | kruis op, dat hij het achter Jezus droeg. ~
360 Luk 23:28 | 28 En Jezus, Zich tot haar kerende zeide:
361 Luk 23:34 | 34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het
362 Luk 23:42 | 42 En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als
363 Luk 23:43 | 43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar,
364 Luk 23:46 | 46 En Jezus, roepende met grote stemme,
365 Luk 23:52 | begeerde het lichaam van Jezus. ~
366 Luk 24:3 | het lichaam van den Heere Jezus niet. ~
367 Luk 24:15 | elkander ondervraagden, dat Jezus Zelf bij hen kwam, en met
368 Luk 24:19 | Hem: De dingen aangaande Jezus den Nazarener, Welke een
369 Luk 24:36 | deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in het midden van hen,
370 Joha 1:17| genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. ~
371 Joha 1:29| anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide:
372 Joha 1:36| 36 En ziende op Jezus, daar wandelende, zeide
373 Joha 1:37| spreken, en zij volgden Jezus. ~
374 Joha 1:38| 38 En Jezus Zich omkerende, en ziende
375 Joha 1:43| 43 En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus, hem aanziende,
376 Joha 1:43| leidde hem tot Jezus. En Jezus, hem aanziende, zeide: Gij
377 Joha 1:44| Des anderen daags wilde Jezus heengaan naar Galilea, en
378 Joha 1:46| en de profeten, namelijk Jezus, den zoon van Jozef, van
379 Joha 1:48| 48 Jezus zag Nathanael tot Zich komen,
380 Joha 1:49| Van waar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot
381 Joha 1:51| 51 Jezus antwoordde en zeide tot
382 Joha 2:1 | Galilea; en de moeder van Jezus was aldaar. ~
383 Joha 2:2 | 2 En Jezus was ook genood, en Zijn
384 Joha 2:3 | ontbrak, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen
385 Joha 2:4 | 4 Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat
386 Joha 2:7 | 7 Jezus zeide tot hen: Vult de watervaten
387 Joha 2:11| beginsel der tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galilea,
388 Joha 2:13| der Joden was nabij, en Jezus ging op naar Jeruzalem. ~
389 Joha 2:19| 19 Jezus antwoordde en zeide tot
390 Joha 2:22| Schrift, en het woord, dat Jezus gesproken had. ~
391 Joha 2:24| 24 Maar Jezus Zelf betrouwde hun Zichzelven
392 Joha 3:2 | Deze kwam des nachts tot Jezus, en zeide tot Hem: Rabbi,
393 Joha 3:3 | 3 Jezus antwoordde en zeide tot
394 Joha 3:5 | 5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar
395 Joha 3:10| 10 Jezus antwoordde en zeide tot
396 Joha 3:22| 22 Na dezen kwam Jezus en Zijn discipelen in het
397 Joha 4:1 | Farizeen gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen maakte en
398 Joha 4:2 | 2 (Hoewel Jezus zelf niet doopte, maar Zijn
399 Joha 4:6 | aldaar was de fontein Jakobs. Jezus dan, vermoeid zijnde van
400 Joha 4:7 | Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij
401 Joha 4:10| 10 Jezus antwoordde en zeide tot
402 Joha 4:13| 13 Jezus antwoordde, en zeide tot
403 Joha 4:16| 16 Jezus zeide tot haar: Ga heen,
404 Joha 4:17| zeide: Ik heb geen man. Jezus zeide tot haar: Gij hebt
405 Joha 4:21| 21 Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof
406 Joha 4:26| 26 Jezus zeide tot haar: Ik ben het,
407 Joha 4:34| 34 Jezus zeide tot hen: Mijn spijs
408 Joha 4:44| 44 Want Jezus heeft Zelf getuigd, dat
409 Joha 4:46| 46 Zo kwam dan Jezus wederom te Kana in Galilea,
410 Joha 4:47| Deze, gehoord hebbende, dat Jezus uit Judea in Galilea kwam,
411 Joha 4:48| 48 Jezus dan zeide tot hem: Tenzij
412 Joha 4:50| 50 Jezus zeide tot hem: Ga heen,
413 Joha 4:50| geloofde het woord, dat Jezus tot hem zeide, en ging heen. ~
414 Joha 4:53| dezelve ure was, in dewelke Jezus tot hem gezegd had: Uw zoon
415 Joha 4:54| 54 Dit tweede teken heeft Jezus wederom gedaan, als Hij
416 Joha 5:1 | een feest der Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem. ~
417 Joha 5:6 | 6 Jezus, ziende dezen liggen, en
418 Joha 5:8 | 8 Jezus zeide tot hem: Sta op, neem
419 Joha 5:13| niet, Wie Hij was; want Jezus was ontweken, alzo er een
420 Joha 5:14| 14 Daarna vond hem Jezus in den tempel, en zeide
421 Joha 5:15| boodschapte den Joden, dat het Jezus was, Die hem gezond gemaakt
422 Joha 5:16| daarom vervolgden de Joden Jezus, en zochten Hem te doden,
423 Joha 5:17| 17 En Jezus antwoordde hun: Mijn Vader
424 Joha 5:19| 19 Jezus dan antwoordde en zeide
425 Joha 6:1 | 1 Na dezen vertrok Jezus over de zee van Galilea,
426 Joha 6:3 | 3 En Jezus ging op den berg, en zat
427 Joha 6:5 | 5 Jezus dan, de ogen opheffende,
428 Joha 6:10| 10 En Jezus zeide: Doet de mensen nederzitten.
429 Joha 6:11| 11 En Jezus nam de broden, en gedankt
430 Joha 6:14| hebbende het teken, dat Jezus gedaan had, zeiden: Deze
431 Joha 6:15| 15 Jezus dan, wetende, dat zij zouden
432 Joha 6:17| alrede duister geworden, en Jezus was tot hen niet gekomen. ~
433 Joha 6:19| gevaren waren, zagen zij Jezus, wandelende op de zee, en
434 Joha 6:22| discipelen ingegaan waren, en dat Jezus met Zijn discipelen in dat
435 Joha 6:24| Toen dan de schare zag, dat Jezus aldaar niet was, noch Zijn
436 Joha 6:24| kwamen te Kapernaum, zoekende Jezus. ~
437 Joha 6:26| 26 Jezus antwoordde hun en zeide:
438 Joha 6:29| 29 Jezus antwoordde en zeide tot
439 Joha 6:32| 32 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar,
440 Joha 6:35| 35 En Jezus zeide tot hen: Ik ben het
441 Joha 6:42| zij zeiden: Is deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens
442 Joha 6:43| 43 Jezus antwoordde dan, en zeide
443 Joha 6:53| 53 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar,
444 Joha 6:61| 61 Jezus nu, wetende bij Zichzelven,
445 Joha 6:64| die niet geloven. Want Jezus wist van den beginne, wie
446 Joha 6:67| 67 Jezus dan zeide tot de twaalven:
447 Joha 6:70| 70 Jezus antwoordde hun: Heb Ik niet
448 Joha 7:1 | 1 En na dezen wandelde Jezus in Galilea; want Hij wilde
449 Joha 7:6 | 6 Jezus dan zeide tot hen: Mijn
450 Joha 7:14| van het feest was, zo ging Jezus op in den tempel, en leerde. ~
451 Joha 7:16| 16 Jezus antwoordde hun, en zeide:
452 Joha 7:21| 21 Jezus antwoordde en zeide tot
453 Joha 7:28| 28 Jezus dan riep in den tempel,
454 Joha 7:33| 33 Jezus dan zeide tot hen: Nog een
455 Joha 7:37| dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand
456 Joha 7:39| Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.) ~
457 Joha 8:1 | 1 Maar Jezus ging naar den Olijfberg. ~
458 Joha 8:6 | Hem te beschuldigen. Maar Jezus, nederbukkende, schreef
459 Joha 8:9 | oudsten tot de laatsten; en Jezus werd alleen gelaten; en
460 Joha 8:10| 10 En Jezus, Zich oprichtende, en niemand
461 Joha 8:11| zeide: Niemand, Heere! En Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel
462 Joha 8:12| 12 Jezus dan sprak wederom tot henlieden,
463 Joha 8:14| 14 Jezus antwoordde, en zeide tot
464 Joha 8:19| tot Hem: Waar is Uw Vader? Jezus antwoordde: Gij kent noch
465 Joha 8:20| 20 Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, lerende
466 Joha 8:21| 21 Jezus dan zeide wederom tot hen:
467 Joha 8:25| tot Hem: Wie zijt Gij? En Jezus zeide tot hen: Wat Ik van
468 Joha 8:28| 28 Jezus dan zeide tot hen: Wanneer
469 Joha 8:31| 31 Jezus dan zeide tot de Joden,
470 Joha 8:34| 34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar,
471 Joha 8:39| Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij
472 Joha 8:42| 42 Jezus dan zeide tot hen: Indien
473 Joha 8:49| 49 Jezus antwoordde: Ik heb den duivel
474 Joha 8:54| 54 Jezus antwoordde: Indien Ik Mijzelven
475 Joha 8:58| 58 Jezus zeide tot hen: Voorwaar,
476 Joha 8:59| ze op Hem wierpen. Maar Jezus verborg Zich, en ging uit
477 Joha 9:3 | 3 Jezus antwoordde: Noch deze heeft
478 Joha 9:11| zeide: De Mens, genaamd Jezus, maakte slijk, en bestreek
479 Joha 9:14| 14 En het was sabbat, als Jezus het slijk maakte, en zijn
480 Joha 9:35| 35 Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen
481 Joha 9:37| 37 En Jezus zeide tot Hem: En gij hebt
482 Joha 9:39| 39 En Jezus zeide: Ik ben tot een oordeel
483 Joha 9:41| 41 Jezus zeide tot hen: Indien gij
484 Joha 10:6 | 6 Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden
485 Joha 10:7 | 7 Jezus dan zeide wederom tot hen:
486 Joha 10:23| 23 En Jezus wandelde in den tempel,
487 Joha 10:25| 25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het
488 Joha 10:32| 32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u
489 Joha 10:34| 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet
490 Joha 11:4 | 4 En Jezus, dat horende, zeide: Deze
491 Joha 11:5 | 5 Jezus nu had Martha, en haar zuster,
492 Joha 11:9 | 9 Jezus antwoordde: Zijn er niet
493 Joha 11:13| 13 Doch Jezus had gesproken van zijn dood;
494 Joha 11:14| 14 Toen zeide dan Jezus tot hen vrijuit: Lazarus
495 Joha 11:17| 17 Jezus dan, gekomen zijnde, vond,
496 Joha 11:20| dan, als zij hoorde, dat Jezus kwam, ging Hem tegemoet;
497 Joha 11:21| Zo zeide Martha dan tot Jezus: Heere, waart Gij hier geweest,
498 Joha 11:23| 23 Jezus zeide tot haar: Uw broeder
499 Joha 11:25| 25 Jezus zeide tot haar: Ik ben de
500 Joha 11:30| 30 (Jezus nu was nog in het vlek niet
1-500 | 501-966 |