1-500 | 501-949
Book Chapter: Verse
1 Gen 3:10 | en ik vreesde; want ik ben naakt; daarom verborg ik
2 Gen 4:9 | zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder? ~
3 Gen 14:25 | zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer
4 Gen 14:31 | Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid
5 Gen 15:5 | zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen;
6 Gen 15:8 | heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht
7 Gen 16:1 | Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel
8 Gen 17:12 | hebben, nadat ik oud geworden ben, en mijn heer oud is? ~
9 Gen 17:13 | baren, nu ik oud geworden ben? ~
10 Gen 17:27 | Heere, hoewel ik stof en as ben! ~
11 Gen 21:1 | En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~
12 Gen 21:7 | En hij zeide: Zie, hier ben ik, mijn zoon! En hij zeide:
13 Gen 21:11 | En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~
14 Gen 22:4 | 4 Ik ben een vreemdeling en inwoner
15 Gen 23:24 | zij had tot hem gezegd: Ik ben de dochter van Bethuel,
16 Gen 23:34 | 34 Toen zeide hij: Ik ben een knecht van Abraham; ~
17 Gen 23:89 | zeide zij: Is het zo? waarom ben ik dus? en zij ging om den
18 Gen 23:97 | dat rode daar, want ik ben moede; daarom heeft men
19 Gen 24:24 | denzelven nacht, en zeide: Ik ben de God van Abraham, uw vader;
20 Gen 24:24 | vader; vrees niet; want Ik ben met u; en Ik zal u zegenen,
21 Gen 25:1 | zeide tot hem: Zie, hier ben ik! ~
22 Gen 25:2 | En hij zeide: Zie nu, ik ben oud geworden, ik weet den
23 Gen 25:11 | is een harig man, en ik ben een glad man. ~
24 Gen 25:18 | En hij zeide: Zie, hier ben ik; wie zijt gij, mijn zoon? ~
25 Gen 25:19 | zeide tot zijn vader: Ik ben Ezau uw eerstgeborene; ik
26 Gen 25:24 | Ezau zelf? En hij zeide: Ik ben het! ~
27 Gen 25:32 | zijt gij? En hij zeide: Ik ben uw zoon, uw eerstgeborene,
28 Gen 26:13 | op dezelve en zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw
29 Gen 26:15 | 15 En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden
30 Gen 27:36 | kinderen! of indien niet, zo ben ik dood. ~
31 Gen 27:37 | tegen Rachel, en hij zeide: Ben ik dan in plaats van God,
32 Gen 28:11 | En ik zeide: Zie, hier ben ik! ~
33 Gen 28:13 | 13 Ik ben die God van Beth-El, alwaar
34 Gen 28:38 | 38 Deze twintig jaren ben ik bij u geweest; uw ooien
35 Gen 28:40 | 40 Ik ben geweest, dat mij bij dag
36 Gen 28:41 | 41 Ik ben nu twintig jaren in uw huis
37 Gen 29:10 | 10 Ik ben geringer dan al deze weldadigheden,
38 Gen 29:10 | knecht gedaan hebt; want ik ben met mijn staf over deze
39 Gen 29:10 | deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden! ~
40 Gen 31:30 | onder de Ferezieten; en ik ben weinig volks in getal; zo
41 Gen 32:11 | Voorts zeide God tot hem: Ik ben God de Almachtige! wees
42 Gen 34:13 | zeide tot hem: Zie, hier ben ik! ~
43 Gen 35:25 | wiens deze dingen zijn, ben ik zwanger; en zij zeide:
44 Gen 36:38 | 15 Want ik ben diefelijk ontstolen uit
45 Gen 37:44 | Farao zeide tot Jozef: Ik ben Farao! doch zonder u zal
46 Gen 39:14 | ik van kinderen beroofd ben, zo ben ik beroofd! ~
47 Gen 39:14 | kinderen beroofd ben, zo ben ik beroofd! ~
48 Gen 41:3 | zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef! leeft mijn vader
49 Gen 41:4 | naderden. Toen zeide hij: Ik ben Jozef, uw broeder, dien
50 Gen 42:2 | En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~
51 Gen 42:3 | 3 En Hij zeide: Ik ben die God, uws vaders God;
52 Gen 44:5 | in Egypte tot u gekomen ben, zijn mijne; Efraim en Manasse
53 Gen 46:19 | tot hen: Vreest niet; want ben ik in de plaats van God? ~
54 Exo 2:22 | Gersom; want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geworden
55 Exo 3:4 | En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~
56 Exo 3:6 | 6 Hij zeide voorts: Ik ben de God uws vaders, de God
57 Exo 3:8 | 8 Daarom ben Ik nedergekomen, dat Ik
58 Exo 3:11 | zeide Mozes tot God: Wie ben ik, dat ik tot Farao zou
59 Exo 4:10 | de HEERE: Och Heere! ik ben geen man wel ter tale, noch
60 Exo 4:10 | gesproken hebt; want ik ben zwaar van mond, en zwaar
61 Exo 4:11 | ziende, of blinde gemaakt? Ben Ik het niet, de HEERE? ~
62 Exo 5:23 | toen af, dat ik tot Farao ben ingegaan, om in Uw Naam
63 Exo 6:1 | Mozes, en zeide tot hem: Ik ben de HEERE, ~
64 Exo 6:2 | 2 En Ik ben aan Abraham, Izak, en Jakob
65 Exo 6:2 | doch met Mijn Naam HEERE ben Ik hun niet bekend geweest. ~
66 Exo 6:5 | de kinderen Israels: Ik ben de HEERE! en Ik zal ulieden
67 Exo 6:6 | dat Ik de HEERE uw God ben, Die u uitleide van onder
68 Exo 6:11 | dan Farao horen? daartoe ben ik onbesneden van lippen. ~
69 Exo 6:28 | tot Mozes, zeggende: Ik ben de HEERE! spreek tot Farao,
70 Exo 6:29 | aangezicht des HEEREN: Zie, ik ben onbesneden van lippen; hoe
71 Exo 7:5 | Egyptenaars weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik Mijn hand over
72 Exo 7:17 | gij weten, dat Ik de HEERE ben; zie, ik zal met dezen staf,
73 Exo 8:22 | in het midden dezes lands ben. ~
74 Exo 10:2 | gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben. ~
75 Exo 14:4 | zullen weten, dat Ik de HEERE ben. En zij deden alzo. ~
76 Exo 14:18 | zullen weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik verheerlijkt
77 Exo 15:26 | Egypteland gelegd heb; want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester! ~
78 Exo 16:12 | dat Ik de HEERE uw God ben. ~
79 Exo 18:3 | Gersom (want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geweest
80 Exo 20:2 | 2 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit
81 Exo 20:5 | want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de
82 Exo 22:27 | Ik het zal horen; want Ik ben genadig! ~
83 Exo 29:46 | dat Ik de HEERE hun God ben, Die hen uit Egypteland
84 Exo 29:46 | midden van hen wonen zou; Ik ben de HEERE, hun God. ~ ~
85 Exo 31:13 | men wete, dat Ik de HEERE ben, Die u heilige.
86 Lev 11:44 | 44 Want Ik ben de HEERE, uw God; daarom
87 Lev 11:44 | heilig zijn, dewijl Ik heilig ben; en gij zult uw ziel niet
88 Lev 11:45 | 45 Want Ik ben de HEERE, Die u uit Egypteland
89 Lev 11:45 | heilig zijt, dewijl Ik heilig ben. ~
90 Lev 18:2 | Israels en zeg tot hen: Ik ben de HEERE, uw God! ~
91 Lev 18:4 | om in die te wandelen; Ik ben de HEERE, uw God! ~
92 Lev 18:5 | zal door dezelve leven; Ik ben de HEERE! ~
93 Lev 18:6 | schaamte te ontdekken; Ik ben de HEERE! ~
94 Lev 18:21 | gij niet ontheiligen; Ik ben de HEERE! ~
95 Lev 18:30 | daarmede niet verontreinigt; Ik ben de HEERE, uw God! ~
96 Lev 19:2 | want Ik, de HEERE, uw God, ben heilig! ~
97 Lev 19:3 | Mijn sabbatten houden; Ik ben de HEERE, uw God! ~
98 Lev 19:4 | gegoten goden maken; Ik ben de HEERE, uw God! ~
99 Lev 19:10 | zult gij die overlaten; Ik ben de HEERE, uw God! ~
100 Lev 19:12 | uws Gods ontheiligen; Ik ben de HEERE. ~
101 Lev 19:14 | zult voor uw God vrezen; Ik ben de HEERE!
102 Lev 19:16 | bloed van uw naaste; Ik ben de HEERE! ~
103 Lev 19:18 | liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE! ~
104 Lev 19:25 | voor u te vermeerderen; Ik ben de HEERE, uw God! ~
105 Lev 19:28 | ingedrukt teken in u maken; Ik ben de HEERE! ~
106 Lev 19:30 | heiligdom zult gij vrezen; Ik ben de HEERE! ~
107 Lev 19:31 | hen verontreinigende; Ik ben de HEERE, uw God! ~
108 Lev 19:32 | zult vrezen voor uw God; Ik ben de HEERE! ~
109 Lev 19:34 | geweest in Egypteland; Ik ben de HEERE, uw God! ~
110 Lev 19:36 | efa, en een rechte hin; Ik ben de HEERE, uw God, Die u
111 Lev 19:37 | onderhouden, en zult ze doen; Ik ben de HEERE! ~
112 Lev 20:7 | en weest heilig; want Ik ben de HEERE, uw God! ~
113 Lev 20:8 | inzettingen, en doet dezelve; Ik ben de HEERE, Die u heilige. ~
114 Lev 20:23 | hebben zij gedaan; daarom ben Ik op hen verdrietig geworden. ~
115 Lev 20:24 | vloeiende van melk en honig; Ik ben de HEERE, uw God, Die u
116 Lev 20:26 | zijn, want Ik, de HEERE, ben heilig; en Ik heb u van
117 Lev 21:8 | zal u heilig zijn, want Ik ben heilig; Ik ben de HEERE,
118 Lev 21:8 | want Ik ben heilig; Ik ben de HEERE, Die u heilige! ~
119 Lev 21:12 | zijns Gods is op hem; Ik ben de HEERE! ~
120 Lev 21:15 | niet ontheiligen; want Ik ben de HEERE, Die hem heilige! ~
121 Lev 21:23 | niet ontheilige; want Ik ben de HEERE, Die hen heilige! ~
122 Lev 22:2 | heiligheid niet ontheiligen: Ik ben de HEERE! ~
123 Lev 22:3 | aangezicht uitgeroeid worden; Ik ben de HEERE! ~
124 Lev 22:8 | daarmede onrein te worden; Ik ben de HEERE! ~
125 Lev 22:9 | ontheiligd zouden hebben; Ik ben de HEERE, Die hen heilige! ~
126 Lev 22:16 | dingen zouden eten; want Ik ben de HEERE, Die hen heilige! ~
127 Lev 22:30 | overlaten tot op den morgen; Ik ben de HEERE! ~
128 Lev 22:31 | houden, en dezelve doen; Ik ben de HEERE! ~
129 Lev 22:32 | Israels geheiligd worde; Ik ben de HEERE, Die u heilige! ~
130 Lev 22:33 | Ik u tot een God zij; Ik ben de HEERE! ~s HEEREN, welke
131 Lev 22:53 | vreemdeling zult gij ze laten; Ik ben de HEERE, uw God! ~
132 Lev 22:74 | Egypteland uitgevoerd heb; Ik ben de HEERE, uw God! ~
133 Lev 23:22 | als de inboorling; want Ik ben de HEERE, uw God! ~
134 Lev 24:17 | vreest voor uw God; want Ik ben de HEERE, uw God! ~
135 Lev 24:38 | 38 Ik ben de HEERE, uw God, Die u
136 Lev 24:55 | Egypteland uitgevoerd heb; Ik ben de HEERE, uw God! ~
137 Lev 25:1 | daarvoor te buigen; want Ik ben de HEERE, uw God! ~
138 Lev 25:2 | heiligdommen zult gij vrezen; Ik ben de HEERE! ~
139 Lev 25:13 | 13 Ik ben de HEERE, uw God, Die u
140 Lev 25:44 | verbond met hen; want Ik ben de HEERE, hun God! ~
141 Lev 25:45 | hun tot een God ware; Ik ben de HEERE! ~
142 Num 3:13 | zij zullen Mijn zijn; Ik ben de HEERE! ~
143 Num 3:41 | Mij de Levieten nemen (Ik ben de HEERE!), in plaats van
144 Num 3:45 | Levieten zullen Mijn zijn; Ik ben de HEERE! ~
145 Num 10:10 | aangezicht uws Gods; Ik ben de HEERE, uw God! ~
146 Num 11:21 | volk, in welks midden ik ben; en Gij hebt gezegd: Ik
147 Num 15:41 | 41 Ik ben de HEERE, uw God, Die u
148 Num 15:41 | tot een God te zijn; Ik ben de HEERE, uw God! ~ ~
149 Num 18:33 | van henlieden hebben; Ik ben uw deel en uw erfenis, in
150 Num 19:20 | van henlieden hebben; Ik ben uw deel en uw erfenis, in
151 Num 22:30 | ezelin nu zeide tot Bileam: Ben ik niet uw ezelin, op welke
152 Num 22:30 | zijt, tot op dezen dag? Ben ik ooit gewend geweest u
153 Num 22:32 | driemaal geslagen? Zie, Ik ben uitgegaan u tot een tegenpartij,
154 Num 22:38 | Bileam tot Balak: Zie, ik ben tot u gekomen; zal ik nu
155 Num 34:34 | midden Ik wonen zal; want Ik ben de HEERE, wonende in het
156 Deu 1:42 | en strijdt niet, want Ik ben niet in het midden van u;
157 Deu 5:6 | 6 Ik ben de HEERE, uw God, Die u
158 Deu 5:9 | want Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, Die de
159 Deu 22:14 | vrouw heb ik genomen, en ben tot haar genaderd, maar
160 Deu 26:3 | uw God, dat ik gekomen ben in het land, hetwelk de
161 Deu 26:14 | gegeven tot een dode; ik ben der stem des HEEREN, mijns
162 Deu 29:6 | dat Ik de HEERE, uw God, ben. ~
163 Deu 31:2 | 2 En zeide tot hen: Ik ben heden honderd en twintig
164 Deu 32:39 | Ziet nu, dat Ik, Ik Die ben, en geen God met Mij, Ik
165 Joz 1:5 | als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal
166 Joz 3:7 | als Ik met Mozes geweest ben. ~
167 Joz 5:14 | Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des
168 Joz 5:14 | het heir des HEEREN: Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua
169 Joz 14:10 | wandelde; en nu, zie, ik ben heden vijf en tachtig jaren
170 Joz 14:11 | 11 Ik ben nog heden zo sterk, gelijk
171 Joz 17:14 | daar ik toch een groot volk ben, voor zoveel de HEERE mij
172 Joz 24:2 | en hij zeide tot hen: Ik ben oud geworden, en wel bedaagd; ~
173 Ric 5:10 | Ik zeide tot ulieden: Ik ben de HEERE, uw God; vreest
174 Ric 5:15 | armste in Manasse, en ik ben de kleinste in mijns vaders
175 Ric 8:2 | dat ik uw been en uw vlees ben. ~
176 Ric 12:11 | gesproken hebt? En Hij zeide: Ik ben het. ~
177 Ric 14:3 | Simson tot henlieden: Ik ben ditmaal onschuldig van de
178 Ric 15:17 | mijn hoofd gekomen, want ik ben een Nazireer Gods van mijn
179 Ric 16:9 | En hij zeide tot hem: Ik ben een Leviet, van Bethlehem-Juda,
180 Ric 17:4 | heeft mij gehuurd, en ik ben hem tot een priester. ~
181 Ric 18:18 | van Efraim, van waar ik ben; en ik was naar Bethlehem-Juda
182 Rut 1:12 | dochters! Gaat heen; want ik ben te oud om een man te hebben.
183 Rut 2:10 | kent, daar ik een vreemde ben? ~
184 Rut 2:13 | gesproken hebt, hoewel ik niet ben, gelijk een uwer dienstmaagden. ~
185 Rut 3:9 | zijt gij? En zij zeide: Ik ben Ruth, uw dienstmaagd, breid
186 Rut 3:12 | waar, dat ik een losser ben; maar er is nog een losser,
187 1Sa 1:8 | uw hart kwalijk gesteld? Ben ik u niet beter dan tien
188 1Sa 1:15 | zeide: Neen, mijn heer! ik ben een vrouw, bezwaard van
189 1Sa 1:26 | ziel leeft, mijn heer! Ik ben die vrouw, die hier bij
190 1Sa 3:4 | en hij zeide: Zie, hier ben ik. ~
191 1Sa 3:5 | Eli en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen.
192 1Sa 3:6 | Eli, en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen.
193 1Sa 3:8 | Eli, en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen.
194 1Sa 3:16 | Hij dan zeide: Zie, hier ben ik. ~
195 1Sa 4:16 | die man zeide tot Eli: Ik ben het, die uit de slagorden
196 1Sa 4:16 | de slagorden kom, en ik ben heden uit de slagorden gevloden.
197 1Sa 9:19 | antwoordde Saul en zeide: Ik ben de ziener; ga op voor mijn
198 1Sa 9:21 | antwoordde Saul, en zeide: Ben ik niet een zoon van Jemini,
199 1Sa 12:2 | uw aangezicht heen, en ik ben oud en grijs geworden, en
200 1Sa 12:3 | 3 Ziet, hier ben ik, betuigt tegen mij, voor
201 1Sa 14:7 | hart is; wend u, zie ik ben met u, naar uw hart. ~
202 1Sa 14:43 | mijn hand had; zie hier ben ik, moet ik sterven? ~
203 1Sa 16:2 | runderen met u, en zeg: Ik ben gekomen, om den HEERE offerande
204 1Sa 16:5 | dan zeide: Met vrede; ik ben gekomen om den HEERE offerande
205 1Sa 17:8 | de slagorde te stellen? Ben ik niet een Filistijn, en
206 1Sa 17:43 | Filistijn nu zeide tot David: Ben ik een hond, dat gij tot
207 1Sa 17:58 | jongeling? En David zeide: Ik ben een zoon van uw knecht Isai,
208 1Sa 18:18 | David zeide tot Saul: Wie ben ik, en wat is mijn leven,
209 1Sa 18:23 | een arm en verachtzaam man ben? ~
210 1Sa 22:12 | En hij zeide: Zie, hier ben ik, mijn heer! ~
211 1Sa 28:15 | opkomen? Toen zeide Saul: Ik ben zeer beangstigd, want de
212 1Sa 29:8 | voor uw aangezicht geweest ben, tot dezen dag toe, dat
213 1Sa 30:13 | de Egyptische jongen: Ik ben de knecht van een Amalekietischen
214 1Sa 30:13 | drie dagen krank geworden ben. ~
215 2Sa 1:3 | En hij zeide tot hem: Ik ben ontkomen uit het heirleger
216 2Sa 1:7 | en ik zeide: Zie, hier ben ik. ~
217 2Sa 1:8 | En ik zeide tot hem: Ik ben een Amalekiet. ~
218 2Sa 1:13 | zijt gij? En hij zeide: Ik ben de zoon van een vreemden
219 2Sa 1:26 | 26 Ik ben benauwd om uwentwil, mijn
220 2Sa 2:20 | Asahel? En hij zeide: Ik ben het. ~
221 2Sa 3:8 | Isboseths woorden, en zeide: Ben ik dan een hondskop, ik,
222 2Sa 3:28 | hoorde, zo zeide hij: Ik ben onschuldig, en mijn koninkrijk,
223 2Sa 3:39 | 39 Maar ik ben heden teder, en gezalfd
224 2Sa 7:9 | 9 En Ik ben met u geweest, overal, waar
225 2Sa 7:18 | HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat
226 2Sa 9:8 | naar een doden hond, als ik ben? ~
227 2Sa 11:5 | David weten, en zeide: Ik ben zwanger geworden. ~
228 2Sa 14:5 | zij zeide: Zekerlijk, ik ben een weduwvrouw, en mijn
229 2Sa 14:15 | 15 Nu dan, dat ik gekomen ben, om ditzelve woord tot den
230 2Sa 14:32 | zende, om te zeggen: Waarom ben ik van Gesur gekomen? Het
231 2Sa 15:26 | geen lust tot u; zie, hier ben ik, Hij doe mij, zo als
232 2Sa 15:34 | zal des konings zijn; ik ben wel uws vaders knecht van
233 2Sa 19:20 | gezondigd; doch zie, ik ben heden gekomen, de eerste
234 2Sa 19:22 | ik heden koning geworden ben over Israel? ~
235 2Sa 19:35 | 35 Ik ben heden tachtig jaren oud;
236 2Sa 20:17 | gij Joab? En hij zeide: Ik ben het; en zij zeide tot hem:
237 2Sa 20:19 | 19 Ik ben een van de vreedzamen, van
238 2Sa 22:22 | HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk
239 1Kon 1:26 | Maar mij, die uw knecht ben, en Zadok, den priester,
240 1Kon 2:22 | broeder, die ouder is dan ik ben), ja, voor hem, en voor
241 1Kon 3:7 | mijn vader David; en ik ben een klein jongeling, ik
242 1Kon 8:20 | Hij gesproken had; want ik ben opgestaan in de plaats van
243 1Kon 10:7 | geloofd, totdat ik gekomen ben, en mijn ogen dat gezien
244 1Kon 13:14 | gekomen zijt? En hij zeide: Ik ben het. ~
245 1Kon 13:18 | En hij zeide tot hem: Ik ben ook een profeet, gelijk
246 1Kon 14:6 | dus vreemd aan? Want ik ben tot u gezonden met een harde
247 1Kon 18:8 | 8 Hij zeide: Ik ben het; ga heen, zeg uw heer:
248 1Kon 18:22 | zeide Elia tot het volk: Ik ben alleen een profeet des HEEREN
249 1Kon 19:4 | HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen. ~
250 1Kon 19:10 | zwaard gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken
251 1Kon 19:14 | zwaard gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken
252 1Kon 20:4 | mijn heer de koning, ik ben uwe, en al wat ik heb. ~
253 1Kon 20:13 | gij weet, dat Ik de HEERE ben. ~
254 1Kon 20:28 | gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben.
255 1Kon 22:34 | mij uit het leger, want ik ben zeer verwond. ~
256 2Kon 1:10 | Indien ik dan een man Gods ben, zo dale vuur van den hemel,
257 2Kon 1:12 | antwoordde en sprak tot hem: Ben ik een man Gods, zo dale
258 2Kon 5:7 | klederen scheurde, en zeide: Ben ik dan God, om te doden
259 2Kon 17:7 | van Assyrie, zeggende: Ik ben uw knecht en uw zoon; kom
260 2Kon 18:7 | van Assyrie, zeggende: Ik ben uw knecht en uw zoon; kom
261 2Kon 20:25 | 25 Nu, ben ik zonder den HEERE opgetogen
262 1Kro 15:18 | de tweede orde: Zecharja, Ben en Jaaziel, en Semiramoth,
263 1Kro 17:5 | tot dezen dag toe; maar Ik ben gegaan van tent tot tent,
264 1Kro 17:8 | 8 En Ik ben met u geweest overal, waar
265 1Kro 17:16 | HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, HEERE God, en wat is
266 1Kro 22:17 | En David zeide tot God: Ben ik het niet, die gezegd
267 1Kro 22:17 | tellen zou? Ja, ik zelf ben het, die gezondigd en zeer
268 1Kro 30:14 | 14 Want wie ben ik, en wat is mijn volk,
269 2Kro 2:6 | bevatten zouden? En wie ben ik, dat ik voor Hem een
270 2Kro 7:10 | Hij gesproken had; want ik ben opgestaan in de plaats van
271 2Kro 10:6 | geloofd, totdat ik gekomen ben, en mijn ogen dat gezien
272 2Kro 19:33 | mij uit het leger, want ik ben verwond. ~
273 2Kro 35:21 | Juda? Wat u aangaat, ik ben heden tegen u niet, maar
274 2Kro 35:23 | Voert mij weg, want ik ben zeer gewond. ~
275 2Kro 36:21 | Juda? Wat u aangaat, ik ben heden tegen u niet, maar
276 2Kro 36:23 | Voert mij weg, want ik ben zeer gewond. ~
277 Ezra 9:6 | En ik zeide: Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood,
278 Est 29 | bereid heeft, dan mij; en ik ben ook tegen morgen van haar
279 Est 47:1 | ik in zijn ogen aangenaam ben, dat er geschreven worde,
280 Job 1:15 | scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om
281 Job 1:16 | en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om
282 Job 1:17 | scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om
283 Job 1:19 | dat ze stierven; en ik ben maar alleen ontkomen, om
284 Job 1:21 | 21 En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik
285 Job 3:3 | verga, waarin ik geboren ben, en de nacht, waarin men
286 Job 3:11 | 11 Waarom ben ik niet gestorven van de
287 Job 7:12 | 12 Ben ik dan een zee, of walvis,
288 Job 9:20 | mond zal mij verdoemen; ben ik oprecht, Hij zal mij
289 Job 9:21 | 21 Ben ik oprecht, zo acht ik toch
290 Job 9:35 | niet vrezen; want zodanig ben ik niet bij mij. ~ ~
291 Job 10:7 | wetenschap, dat ik niet goddeloos ben; nochtans is er niemand,
292 Job 10:15 | 15 Zo ik goddeloos ben, wee mij! En ben ik rechtvaardig,
293 Job 10:15 | goddeloos ben, wee mij! En ben ik rechtvaardig, ik zal
294 Job 10:15 | hoofd niet opheffen; ik ben zat van schande, maar aanzie
295 Job 11:4 | Mijn leer is zuiver, en ik ben rein in uw ogen. ~
296 Job 12:4 | 4 Ik ben het, die zijn vriend een
297 Job 13:3 | den Almachtige spreken, en ben belust mij te verdedigen
298 Job 17:6 | zodat ik een trommelslag ben voor ieders aangezicht. ~
299 Job 19:15 | een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. ~
300 Job 19:20 | en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner
301 Job 23:11 | Zijn weg heb ik bewaard, en ben niet afgeweken. ~
302 Job 23:17 | Omdat ik niet uitgedelgd ben voor de duisternis, en dat
303 Job 30:9 | 9 Maar nu ben ik hun een snarenspel geworden,
304 Job 30:9 | snarenspel geworden, en ik ben hun tot een klapwoord. ~
305 Job 30:19 | het slijk geworpen, en ik ben gelijk geworden als stof
306 Job 30:29 | 29 Ik ben den draken een broeder geworden,
307 Job 31:25 | 25 Zo ik blijde ben geweest, omdat mijn vermogen
308 Job 31:29 | 29 Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking
309 Job 32:6 | den Buziet, en zeide: Ik ben minder van dagen, maar gijlieden
310 Job 32:18 | 18 Want ik ben der woorden vol; de geest
311 Job 33:6 | 6 Zie, ik ben Godes, gelijk gij; uit het
312 Job 33:6 | gelijk gij; uit het leem ben ik ook afgesneden. ~
313 Job 33:9 | 9 Ik ben rein, zonder overtreding;
314 Job 33:9 | zonder overtreding; ik ben zuiver, en heb geen misdaad. ~
315 Job 34:5 | Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig, en God heeft
316 Job 38:37 | 37 Zie, ik ben te gering; wat zou ik U
317 Psa 6:3 | genadig, HEERE, want ik ben verzwakt; genees mij, HEERE,
318 Psa 6:7 | 7 Ik ben moede van mijn zuchten;
319 Psa 18:22 | HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk
320 Psa 22:7 | 7 Maar ik ben een worm en geen man, een
321 Psa 22:11 | 11 Op U ben ik geworpen van de baarmoeder
322 Psa 22:15 | 15 Ik ben uitgestort als water, en
323 Psa 25:16 | wees mij genadig, want ik ben eenzaam en ellendig. ~
324 Psa 28:7 | mijn hart vertrouwd, en ik ben geholpen; dies springt mijn
325 Psa 30:4 | dat ik in den kuil niet ben nedergedaald. ~
326 Psa 31:12 | al mijn wederpartijders ben ik, ook mijn naburen, grotelijks
327 Psa 31:13 | 13 Ik ben uit het hart vergeten als
328 Psa 31:13 | vergeten als een dode; ik ben geworden als een bedorven
329 Psa 31:23 | wel in mijn haasten: Ik ben afgesneden van voor Uw ogen;
330 Psa 36:3 | tegemoet; zeg tot mijn ziel: Ik ben uw Heil. ~
331 Psa 38:25 | 25 Nun. Ik ben jong geweest, ook ben ik
332 Psa 38:25 | Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb
333 Psa 39:7 | 7 Ik ben krom geworden, ik ben uitermate
334 Psa 39:7 | Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen;
335 Psa 39:9 | 9 Ik ben verzwakt, en uitermate zeer
336 Psa 39:14 | 14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet,
337 Psa 39:15 | 15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort,
338 Psa 39:18 | 18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn
339 Psa 39:19 | ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. ~
340 Psa 40:10 | 10 Ik ben verstomd, ik zal mijn mond
341 Psa 40:11 | plage van op mij weg, ik ben bezweken van de bestrijding
342 Psa 40:13 | tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U, een
343 Psa 41:18 | 18 Ik ben wel ellendig en nooddruftig,
344 Psa 46:11 | af, en weet, dat Ik God ben; Ik zal verhoogd worden
345 Psa 50:7 | onder u betuigen; Ik, God, ben uw God. ~
346 Psa 50:21 | meent, dat Ik te enenmale ben, gelijk gij; Ik zal u straffen,
347 Psa 51:7 | 7 Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren,
348 Psa 69:3 | 3 Ik ben gezonken in grondeloze modder,
349 Psa 69:3 | waar men niet kan staan; ik ben gekomen in de diepten der
350 Psa 69:4 | 4 Ik ben vermoeid van mijn roepen,
351 Psa 69:4 | ogen zijn bezweken, daar ik ben hopende op mijn God. ~
352 Psa 69:9 | 9 Ik ben mijn broederen vreemd geworden,
353 Psa 69:12 | kleed aangedaan; maar ik ben hun tot een spreekwoord
354 Psa 69:13 | klappen van mij; en ik ben een snarenspel dergenen,
355 Psa 69:21 | mijn hart gebroken, en ik ben zeer zwak; en ik heb gewacht
356 Psa 69:30 | 30 Doch ik ben ellendig en in smart; Uw
357 Psa 70:6 | 6Doch ik ben ellendig en nooddruftig;
358 Psa 71:7 | 7 Ik ben velen als een wonder geweest;
359 Psa 73:14 | den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er
360 Psa 81:11 | 11 Ik ben de Heere, uw God, Die u
361 Psa 86:1 | oor, verhoor mij; want ik ben ellendig en nooddruftig. ~
362 Psa 86:2 | Bewaar mijn ziel, want ik ben Uw gunstgenoot, o Gij, mijn
363 Psa 88:5 | 5 Ik ben gerekend met degenen, die
364 Psa 88:5 | in de kuil nederdalen; ik ben geworden als een man, die
365 Psa 88:9 | groten gruwel gesteld; ik ben besloten, en kan niet uitkomen. ~
366 Psa 88:16 | 16 Van der jeugd aan ben ik bedrukt en doodbrakende;
367 Psa 88:16 | draag Uw vervaarnissen, ik ben twijfelmoedig. ~
368 Psa 89:48 | Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller
369 Psa 92:11 | gelijk eens eenhoorns; ik ben met verse olie overgoten. ~
370 Psa 102:7 | 7 Ik ben een roerdomp der woestijn
371 Psa 102:7 | woestijn gelijk geworden, ik ben geworden als een steenuil
372 Psa 102:8 | 8 Ik waak, en ben geworden als een eenzame
373 Psa 104:33 | psalmzingen, terwijl ik nog ben. ~
374 Psa 109:22 | 22 Want ik ben ellendig en nooddruftig,
375 Psa 109:25 | 25 Nog ben ik hun een smaad; als zij
376 Psa 116:10 | geloofd, daarom sprak ik; ik ben zeer bedrukt geweest. ~
377 Psa 116:16 | Och, HEERE! zekerlijk ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht,
378 Psa 116:16 | zekerlijk ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon Uwer
379 Psa 119:14 | 14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer
380 Psa 119:19 | 19 Ik ben een vreemdeling op de aarde,
381 Psa 119:51 | mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. ~
382 Psa 119:55 | 55 HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest,
383 Psa 119:63 | 63 Ik ben een gezel van allen, die
384 Psa 119:71 | mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen
385 Psa 119:83 | 83 Want ik ben geworden als een lederen
386 Psa 119:94 | 94 Ik ben Uw, behoud mij, want ik
387 Psa 119:99 | 99 Ik ben verstandiger dan al mijn
388 Psa 119:100 | 100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden,
389 Psa 119:102 | 102 Ik ben niet geweken van Uw rechten,
390 Psa 119:107 | 107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE!
391 Psa 119:110 | een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw
392 Psa 119:125 | 125 Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig,
393 Psa 119:141 | 141 Ik ben klein en veracht, doch Uw
394 Psa 119:147 | 147 Ik ben de morgen schemering voorgekomen,
395 Psa 119:162 | 162 Ik ben vrolijk over Uw toezegging,
396 Psa 120:5 | dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de
397 Psa 120:7 | 7Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek,
398 Psa 139:14 | wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken!
399 Psa 139:15 | in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht
400 Psa 139:15 | een borduursel gewrocht ben, in de nederste delen der
401 Psa 139:18 | zands; word ik wakker, zo ben ik nog bij U. ~
402 Psa 142:7 | op mijn geschrei, want ik ben zeer uitgeteerd; red mij
403 Psa 143:12 | ziel beangstigen; want ik ben Uw knecht. ~ ~ ~ ~ ~
404 Psa 146:2 | psalmzingen, terwijl ik nog ben. ~
405 Spre 5:14 | 14 Ik ben bijna in alle kwaad geweest,
406 Spre 7:15 | 15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet,
407 Spre 8:14 | het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de
408 Spre 8:23 | 23 Ik ben van eeuwigheid af gezalfd
409 Spre 20:9 | mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde? ~
410 Spre 23:35 | geslagen, zult gij zeggen, ik ben niet ziek geweest; men heeft
411 Spre 30:2 | 2 Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand;
412 Pred 1:17 | onzinnigheden en dwaasheid; ik ben gewaar geworden, dat ook
413 Hoo 1:5 | 5 Ik ben zwart, doch liefelijk (gij
414 Hoo 1:6 | aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij de zon heeft
415 Hoo 2:1 | 1 Ik ben een Roos van Saron, een
416 Hoo 2:5 | met de appelen, want ik ben krank van liefde. ~
417 Hoo 2:16 | Mijn Liefste is mijn, en ik ben Zijn, Die weidt onder de
418 Hoo 5:1 | 1 Ik ben in Mijn hof gekomen, o Mijn
419 Hoo 5:8 | aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde. ~
420 Hoo 6:3 | 3 Ik ben mijns Liefsten, en mijn
421 Hoo 6:11 | 11 Ik ben tot den notenhof afgegaan
422 Hoo 7:10 | 10 Ik ben mijns Liefsten, en Zijn
423 Hoo 8:10 | 10 Ik ben een muur en mijn borsten
424 Jes 1:11 | slachtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der
425 Jes 1:14 | zijn Mij tot een last; Ik ben moede geworden, die te dragen. ~
426 Jes 6:5 | een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden
427 Jes 6:8 | Toen zeide ik: Zie, hier ben ik, zend mij henen. ~
428 Jes 10:13 | door mijn wijsheid, want ik ben verstandig; en ik heb de
429 Jes 19:11 | dan zeggen tot Farao; Ik ben een zoon der wijzen,
430 Jes 33:24 | geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek, want het volk, dat
431 Jes 36:10 | 10 En nu ben ik zonder den HEERE opgetogen
432 Jes 41:4 | de HEERE, Die de Eerste ben, en met den Laatste ben
433 Jes 41:4 | ben, en met den Laatste ben Ik Dezelfde. ~
434 Jes 41:10 | Vrees niet, want Ik ben met u; zijt niet verbaasd,
435 Jes 41:10 | zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ook
436 Jes 42:8 | 8 Ik ben de HEERE, dat is Mijn Naam;
437 Jes 43:3 | 3 Want Ik ben de HEERE, uw God, de Heilige
438 Jes 43:5 | Vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal uw zaad van
439 Jes 43:10 | verstaat, dat Ik Dezelve ben, dat voor Mij geen God
440 Jes 43:11 | 11 Ik, Ik ben de HEERE, en er is geen
441 Jes 43:12 | spreekt de HEERE, dat Ik God ben. ~
442 Jes 43:13 | Ook eer de dag was, ben Ik, en er is niemand, die
443 Jes 43:15 | 15 Ik ben de HEERE, uw Heilige; de
444 Jes 43:25 | 25 Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen
445 Jes 44:5 | Deze zal zeggen: Ik ben des HEEREN; en die zal zich
446 Jes 44:5 | zijn hand schrijven: Ik ben des HEEREN, en zich toenoemen
447 Jes 44:6 | HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste, en Ik ben de
448 Jes 44:6 | Ik ben de Eerste, en Ik ben de Laatste, en behalve Mij
449 Jes 44:16 | zichzelven, en hij zegt: Hei! ik ben warm geworden, ik heb
450 Jes 44:24 | heeft van den buik af: Ik ben de HEERE, Die alles doet,
451 Jes 45:3 | moogt weten, dat Ik de HEERE ben, Die u bij uw naam roept,
452 Jes 45:5 | 5 Ik ben de HEERE, en niemand meer,
453 Jes 45:6 | buiten Mij niets is, Ik ben de HEERE, en niemand meer. ~
454 Jes 45:12 | mens daarop geschapen; Ik ben het! Mijn handen hebben
455 Jes 45:18 | men daarin wonen zou: Ik ben de HEERE, en niemand meer. ~
456 Jes 45:19 | Zoekt Mij te vergeefs; Ik ben de HEERE, Die gerechtigheid
457 Jes 45:21 | van toen af verkondigd? Ben Ik het niet, de HEERE? en
458 Jes 45:22 | einden der aarde! want Ik ben God, en niemand meer. ~
459 Jes 46:9 | oude tijden af, dat Ik God ben, en er is geen God meer,
460 Jes 47:8 | die in haar hart zegt: Ik ben het, en niemand meer dan
461 Jes 47:10 | hebt in uw hart gezegd: Ik ben het, en niemand meer
462 Jes 48:12 | Israel, Mijn geroepene! Ik ben Dezelfde; Ik ben de Eerste,
463 Jes 48:12 | geroepene! Ik ben Dezelfde; Ik ben de Eerste, ook ben Ik de
464 Jes 48:12 | Dezelfde; Ik ben de Eerste, ook ben Ik de Laatste. ~
465 Jes 48:16 | af, dat het geschied is, ben Ik daar; en nu, de Heere
466 Jes 48:17 | de Heilige Israels: Ik ben de HEERE, uw God, Die u
467 Jes 49:23 | zult weten, dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd
468 Jes 49:26 | de HEERE, uw Heiland ben, en uw Verlosser, de Machtige
469 Jes 50:5 | Mij het oor geopend, en Ik ben niet wederspannig, Ik wijk
470 Jes 51:12 | 12 Ik, Ik ben het, Die u troost; wie zijt
471 Jes 51:15 | 15 Want Ik ben de HEERE, uw God, Die de
472 Jes 52:6 | kennen, dat Ik het Zelf ben, Die spreekt: Zie, hier
473 Jes 52:6 | Die spreekt: Zie, hier ben Ik. ~
474 Jes 57:3 | zegge niet: Ziet, ik ben een dorre boom. ~
475 Jes 59:9 | Hij zal zeggen: Ziet, hier ben Ik. Zo gij uit het midden
476 Jes 61:16 | zult weten, dat Ik de HEERE ben, uw Heiland, en uw Verlosser,
477 Jes 62:10 | 10 Ik ben zeer vrolijk in den HEERE,
478 Jes 64:1 | in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid
479 Jes 64:1 | spreek, Die machtig ben te verlossen. ~
480 Jes 66:1 | 1 Ik ben gevonden van hen, die naar
481 Jes 66:1 | naar Mij niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die
482 Jes 66:1 | gezegd: Ziet, hier ben Ik, ziet, hier ben Ik. ~
483 Jes 66:1 | hier ben Ik, ziet, hier ben Ik. ~
484 Jes 66:5 | naak tot mij niet, want ik ben heiliger dan gij. Dezen
485 Jer 1:6 | kan niet spreken, want ik ben jong. ~
486 Jer 1:7 | zeide tot mij: Zeg niet: Ik ben jong; want overal, waarhenen
487 Jer 1:8 | hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt
488 Jer 1:19 | u niet vermogen; want Ik ben met u, spreekt de HEERE,
489 Jer 2:23 | 23 Hoe zegt gij: Ik ben niet verontreinigd, ik heb
490 Jer 2:31 | gijlieden des HEEREN woord! Ben Ik Israel een woestijn geweest,
491 Jer 2:35 | Nog zegt gij: Zeker, ik ben onschuldig; Zijn toorn is
492 Jer 3:12 | niet doen vallen; want Ik ben goedertieren, spreekt
493 Jer 6:11 | 11 Daarom ben ik vol van des HEEREN grimmigheid,
494 Jer 6:11 | des HEEREN grimmigheid, ik ben moede geworden van inhouden;
495 Jer 8:21 | 21 Ik ben gebroken vanwege de breuk
496 Jer 9:24 | Mij kent, dat Ik de HEERE ben, doende weldadigheid, recht
497 Jer 15:6 | uitstrekken en u verderven; Ik ben des berouwens moede geworden. ~
498 Jer 15:16 | blijdschap mijns harten; want ik ben naar Uw Naam genoemd, o
499 Jer 15:17 | bespotters niet gezeten, noch ben van vreugde opgesprongen;
500 Jer 15:20 | niet overmogen; want Ik ben met u, om u te behouden
1-500 | 501-949 |