Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
167 1
168 1
169 1
17 944
170 1
171 1
172 1
Frequency    [«  »]
968 zou
966 jezus
949 ben
944 17
937 dagen
913 doch
911 naam

Bijbel

IntraText - Concordances

17

1-500 | 501-944

    Book Chapter: Verse
1 Gen 1:17 | 17 En God stelde ze in het 2 Gen 2:17 | 17 Maar van den boom der kennis 3 Gen 3:17 | 17 En tot Adam zeide Hij: Dewijl 4 Gen 4:17 | 17 En Kain bekende zijn huisvrouw, 5 Gen 5:17 | 17 Zo waren al de dagen van 6 Gen 6:17 | 17 Want Ik, zie, Ik breng een 7 Gen 7:17 | 17 En die vloed was veertig 8 Gen 8:17 | 17 Al het gedierte, dat met 9 Gen 9:17 | 17 Zo zeide dan God tot Noach: 10 Gen 10:17 | 17 En de Hivviet, en de Arkiet, 11 Gen 11:17 | 17 En Heber leefde, nadat hij 12 Gen 12:17 | 17 Maar de HEERE plaagde Farao 13 Gen 13:17 | 17 Maak u op, wandel door dit 14 Gen 14:17 | 17 En de koning van Sodom toog 15 Gen 14:41 | 17 En het geschiedde, dat de 16 Gen 16 | 17 ~ 17 Gen 16:17 | 17 Toen viel Abraham op zijn 18 Gen 17:17 | 17 En de HEERE zeide: Zal Ik 19 Gen 18:17 | 17 En het geschiedde als zij 20 Gen 19:17 | 17 En Abraham bad tot God; 21 Gen 20:17 | 17 En God hoorde de stem van 22 Gen 21:17 | 17 Voorzeker zal Ik u grotelijks 23 Gen 22:17 | 17 Alzo werd de akker van Efron, 24 Gen 23:17 | 17 Toen liep die knecht haar 25 Gen 23:84 | 17 En dit zijn de jaren des 26 Gen 24:17 | 17 Toen toog Izak van daar, 27 Gen 25:17 | 17 En zij gaf de smakelijke 28 Gen 26:17 | 17 En hij vreesde, en zeide: 29 Gen 27:17 | 17 Doch Lea had tedere ogen; 30 Gen 27:52 | 17 En God verhoorde Lea; en 31 Gen 28:17 | 17 Toen maakte zich Jakob op, 32 Gen 29:17 | 17 En hij gebood de eerste, 33 Gen 30:17 | 17 Maar Jakob reisde naar Sukkoth, 34 Gen 31:17 | 17 Maar zo gij naar ons niet 35 Gen 32:17 | 17 En het geschiedde, als zij 36 Gen 33:17 | 17 En dit zijn de zonen van 37 Gen 34:17 | 17 Zo zeide die man: Zij zijn 38 Gen 35:17 | 17 En hij zeide: Ik zal u een 39 Gen 36:17 | 17 Toen sprak zij tot hem naar 40 Gen 36:40 | 17 En in den opperste korf 41 Gen 37:17 | 17 Toen sprak Farao tot Jozef: 42 Gen 38:17 | 17 En hij zette hen samen drie 43 Gen 39:17 | 17 De man nu deed, gelijk Jozef 44 Gen 40:17 | 17 Maar hij zeide: Het zij 45 Gen 41:17 | 17 En Farao zeide tot Jozef: 46 Gen 42:17 | 17 En de zonen van Aser: Jimna, 47 Gen 43:17 | 17 Toen brachten zij hun vee 48 Gen 44:17 | 17 Toen Jozef zag, dat zijn 49 Gen 45:17 | 17 Dan zal een slang zijn aan 50 Gen 46:17 | 17 Zo zult gij tot Jozef zeggen: 51 Exo 1:17 | 17 Doch de vroedvrouwen vreesden 52 Exo 2:17 | 17 Toen kwamen de herders, 53 Exo 3:17 | 17 Daarom heb Ik gezegd: Ik 54 Exo 4:17 | 17 Neem dan dezen staf in uw 55 Exo 5:17 | 17 Hij dan zeide: Gijlieden 56 Exo 6:17 | 17 En de zonen van Kehath: 57 Exo 7:17 | 17 Zo zegt de HEERE: Daaraan 58 Exo 8:17 | 17 En zij deden alzo; want 59 Exo 9:17 | 17 Verheft gij uzelven nog 60 Exo 10:17 | 17 En nu vergeeft mij toch 61 Exo 12:17 | 17 Zo onderhoudt dan de ongezuurde 62 Exo 13:17 | 17 En het is geschied, toen 63 Exo 14:17 | 17 En Ik, zie, Ik zal het hart 64 Exo 15:17 | 17 Die zult Gij inbrengen, 65 Exo 16:17 | 17 En de kinderen Israels deden 66 Exo 17 | 17 ~ 67 Exo 18:17 | 17 Doch de schoonvader van 68 Exo 19:17 | 17 En Mozes leidde het volk 69 Exo 20:17 | 17 Gij zult niet begeren uws 70 Exo 21:17 | 17 Wie ook zijn vader of zijn 71 Exo 22:17 | 17 Indien haar vader ganselijk 72 Exo 23:17 | 17 Drie malen des jaars zullen 73 Exo 24:17 | 17 En het aanzien der heerlijkheid 74 Exo 25:17 | 17 Gij zult ook een verzoendeksel 75 Exo 26:17 | 17 Twee houvasten zal een berd 76 Exo 27:17 | 17 Al de pilaren des voorhofs 77 Exo 28:17 | 17 En gij zult vervullende 78 Exo 29:17 | 17 En den ram zult gij in zijn 79 Exo 30:17 | 17 En de HEERE sprak tot Mozes, 80 Exo 31:17 | 17 Hij zal tussen Mij en tussen 81 Exo 32:17 | 17 Toen nu Jozua des volks 82 Exo 33:17 | 17 Toen nu Jozua des volks 83 Exo 34:17 | 17 Toen zeide de HEERE tot 84 Exo 34:40 | 17 Gij zult u geen gegoten 85 Exo 35:17 | 17 De behangselen des voorhofs, 86 Exo 36:17 | 17 En hij maakte vijftig striklisjes 87 Exo 37:17 | 17 Hij maakte ook een kandelaar 88 Exo 38:17 | 17 De voeten nu der pilaren 89 Exo 39:17 | 17 En zij zetten de twee gedraaide 90 Exo 40:17 | 17 En het geschiedde in de 91 Lev 1:17 | 17 Verder zal hij die met zijn 92 Lev 3:17 | 17 Dit zij een eeuwige inzetting 93 Lev 4:17 | 17 En de priester zal zijn 94 Lev 5:17 | 17 En indien een mens zal gezondigd 95 Lev 6:17 | 17 Het zal niet gedesemd gebakken 96 Lev 7:17 | 17 Wat nog van het vlees des 97 Lev 8:17 | 17 Maar den var met zijn huid, 98 Lev 9:17 | 17 En hij deed het spijsoffer 99 Lev 10:17 | 17 Waarom hebt gij dat zondoffer 100 Lev 11:17 | 17 En de steenuil, en het duikertje, 101 Lev 13:17 | 17 Als de priester hem bezien 102 Lev 14:17 | 17 En van het overige van die 103 Lev 15:17 | 17 Ook alle kleed, en alle 104 Lev 16:17 | 17 En geen mens zal in de tent 105 Lev 17 | 17 ~ 106 Lev 18:17 | 17 Gij zult de schaamte ener 107 Lev 19:17 | 17 Gij zult uw broeder in uw 108 Lev 20:17 | 17 En als een man zijn zuster, 109 Lev 21:17 | 17 Spreek tot Aaron, zeggende: 110 Lev 22:17 | 17 Verder sprak de HEERE tot 111 Lev 22:48 | 17 Gijlieden zult uit uw woningen 112 Lev 23:17 | 17 En als iemand enige ziel 113 Lev 24:17 | 17 Dat dan niemand zijn naaste 114 Lev 25:17 | 17 Daartoe zal Ik Mijn aangezicht 115 Lev 26:17 | 17 Indien hij zijn akker van 116 Num 1:17 | 17 Toen namen Mozes en Aaron 117 Num 2:17 | 17 Daarna zal de tent der samenkomst 118 Num 3:17 | 17 Dit nu waren de zonen van 119 Num 4:17 | 17 En de HEERE sprak tot Mozes 120 Num 5:17 | 17 En de priester zal heilig 121 Num 6:17 | 17 Hij zal ook den ram ten 122 Num 7:17 | 17 En ten dankoffer: twee runderen, 123 Num 8:17 | 17 Want alle eerstgeborene 124 Num 9:17 | 17 Maar nadat de wolk opgeheven 125 Num 10:17 | 17 Toen werd de tabernakel 126 Num 11:17 | 17 Zo zal Ik afkomen en met 127 Num 13:17 | 17 Mozes dan zond hen, om het 128 Num 14:17 | 17 Nu dan, laat toch de kracht 129 Num 15:17 | 17 Voorts sprak de HEERE tot 130 Num 16:17 | 17 En neemt een ieder zijn 131 Num 17 | 17 ~ 132 Num 18 | 17 ~ 133 Num 18:30 | 17 Maar het eerstgeborene van 134 Num 19:17 | 17 Maar het eerstgeborene van 135 Num 20:17 | 17 Laat ons toch door uw land 136 Num 21:17 | 17 (Toen zong Israel dit lied: 137 Num 22:17 | 17 Want ik zal u zeer hoog 138 Num 23:17 | 17 Toen hij tot hem kwam, ziet, 139 Num 24:17 | 17 Ik zal hem zien, maar nu 140 Num 25:17 | 17 Handel vijandelijk met de 141 Num 26:17 | 17 Van Arod het geslacht der 142 Num 27:17 | 17 Die voor hun aangezicht 143 Num 28:17 | 17 En op den vijftienden dag 144 Num 29:17 | 17 Daarna op den tweeden dag: 145 Num 31:17 | 17 Nu dan, doodt al wat mannelijk 146 Num 31:70 | 17 Maar wij zelven zullen ons 147 Num 32:17 | 17 En zij verreisden van Kibroth-Thaava, 148 Num 33:17 | 17 Dit zijn de namen der mannen, 149 Num 34:17 | 17 Of indien hij hem met een 150 Deu 1:17 | 17 Gij zult het aangezicht 151 Deu 2:17 | 17 Dat de HEERE tot mij sprak, 152 Deu 3:17 | 17 Daartoe het vlakke veld, 153 Deu 4:17 | 17 De gedaante van enig beest, 154 Deu 5:17 | 17 Gij zult niet doodslaan. ~ 155 Deu 6:17 | 17 Gij zult de geboden des 156 Deu 7:17 | 17 Zo gij in uw hart zeidet: 157 Deu 8:17 | 17 En gij in uw hart zegt: 158 Deu 9:17 | 17 Toen vatte ik de twee tafelen, 159 Deu 10:17 | 17 Want de HEERE, uw God, is 160 Deu 11:17 | 17 Dat de toorn des HEEREN 161 Deu 12:17 | 17 Gij zult in uw poorten niet 162 Deu 13:17 | 17 Ook zal er niets van het 163 Deu 14:17 | 17 En de roerdomp, en de pelikaan, 164 Deu 15:17 | 17 Zo zult gij een priem nemen, 165 Deu 16:17 | 17 Een ieder, naar de gave 166 Deu 17 | 17 ~ 167 Deu 17:17 | 17 Ook zal hij voor zich de 168 Deu 18:17 | 17 Toen zeide de HEERE tot 169 Deu 19:17 | 17 Zo zullen die twee mannen, 170 Deu 20:17 | 17 Maar gij zult ze ganselijk 171 Deu 21:17 | 17 Maar den eerstgeborene, 172 Deu 22:17 | 17 En ziet, hij heeft oorzaak 173 Deu 23:17 | 17 Er zal geen hoer zijn onder 174 Deu 24:17 | 17 Gij zult het recht van den 175 Deu 25:17 | 17 Gedenkt, wat u Amalek gedaan 176 Deu 26:17 | 17 Heden hebt gij den HEERE 177 Deu 27:17 | 17 Vervloekt zij, die zijns 178 Deu 28:17 | 17 Vervloekt zal zijn uw korf, 179 Deu 29:17 | 17 En gij hebt gezien hun verfoeiselen, 180 Deu 30:17 | 17 Maar indien uw hart zich 181 Deu 31:17 | 17 Zo zal Mijn toorn te dien 182 Deu 32:17 | 17 Zij hebben aan de duivelen 183 Deu 33:17 | 17 Hij heeft de heerlijkheid 184 Joz 1:17 | 17 Gelijk wij in alles naar 185 Joz 2:17 | 17 Ook zeiden die mannen tot 186 Joz 3:17 | 17 Maar de priesters, die de 187 Joz 4:17 | 17 Toen gebood Jozua den priesteren, 188 Joz 6:17 | 17 Doch deze stad zal den HEERE 189 Joz 7:17 | 17 Als hij het geslacht van 190 Joz 8:17 | 17 En er werd niet een man 191 Joz 9:17 | 17 Want toen de kinderen Israels 192 Joz 10:17 | 17 En aan Jozua werd geboodschapt, 193 Joz 11:17 | 17 Van den kalen berg, die 194 Joz 12:17 | 17 De koning van Tappuah, een; 195 Joz 13:17 | 17 Hesbon en al haar steden, 196 Joz 15:17 | 17 Othniel nu, de zoon van 197 Joz 17 | 17 ~ 198 Joz 17:17 | 17 Verder sprak Jozua tot het 199 Joz 18:17 | 17 En strekt zich van het noorden, 200 Joz 19:17 | 17 Het vierde lot ging uit 201 Joz 21:17 | 17 En van den stam van Benjamin, 202 Joz 23:17 | 17 Is ons de ongerechtigheid 203 Joz 25:17 | 17 Want de HEERE is onze God; 204 Ric 1:17 | 17 Juda dan toog met zijn broeder 205 Ric 2:17 | 17 Doch zij hoorden ook niet 206 Ric 3:17 | 17 En hij bracht aan Eglon, 207 Ric 4:17 | 17 Maar Sisera vluchtte op 208 Ric 4:41 | 17 Gilead bleef aan gene zijde 209 Ric 5:17 | 17 En hij zeide tot Hem: Indien 210 Ric 6:17 | 17 En hij zeide tot hen: Ziet 211 Ric 7:17 | 17 En de toren van Pnuel wierp 212 Ric 8:17 | 17 (Want mijn vader heeft voor 213 Ric 9:17 | 17 En de kinderen Ammons werden 214 Ric 10:17 | 17 En Israel zond boden tot 215 Ric 12:17 | 17 En Manoach zeide tot den 216 Ric 13:17 | 17 En zij weende voor hem, 217 Ric 14:17 | 17 En het geschiedde, als hij 218 Ric 15:17 | 17 Zo verklaarde hij haar zijn 219 Ric 16 | 17 ~ 220 Ric 17:17 | 17 Maar de vijf mannen, die 221 Ric 18:17 | 17 Als hij nu zijn ogen ophief, 222 Ric 19:17 | 17 En de mannen van Israel 223 Ric 20:17 | 17 Wijders zeiden zij: De erfenis 224 Rut 1:17 | 17 Waar gij zult sterven, zal 225 Rut 2:17 | 17 Alzo las zij op in dat veld, 226 Rut 3:17 | 17 Ook zeide zij: Deze zes 227 Rut 4:17 | 17 En de naburinnen gaven hem 228 1Sa 1:17 | 17 Toen antwoordde Eli en zeide: 229 1Sa 2:17 | 17 Alzo was de zonde dezer 230 1Sa 3:17 | 17 En hij zeide: Wat is het 231 1Sa 4:17 | 17 Toen antwoordde hij, die 232 1Sa 6:17 | 17 Dit nu zijn de gouden spenen, 233 1Sa 7:17 | 17 Doch hij keerde weder naar 234 1Sa 8:17 | 17 Hij zal uw kudden vertienen; 235 1Sa 9:17 | 17 Toen Samuel Saul aanzag, 236 1Sa 10:17 | 17 Doch Samuel riep het volk 237 1Sa 12:17 | 17 Is het niet vandaag de tarweoogst? 238 1Sa 13:17 | 17 En de verdervers gingen 239 1Sa 14:17 | 17 Toen zeide Saul tot het 240 1Sa 15:17 | 17 En Samuel zeide: Is het 241 1Sa 16:17 | 17 Toen zeide Saul tot zijn 242 1Sa 17 | 1 Samuël 17 ~ 243 1Sa 17:17 | 17 En Isai zeide tot zijn zoon 244 1Sa 18:17 | 17 Derhalve zeide Saul tot 245 1Sa 19:17 | 17 Toen zeide Saul tot Michal: 246 1Sa 20:17 | 17 En Jonathan voer voort, 247 1Sa 22:17 | 17 En de koning zeide tot de 248 1Sa 23:17 | 17 En hij zeide tot hem: Vrees 249 1Sa 24:17 | 17 En het geschiedde, toen 250 1Sa 25:17 | 17 Weet dan nu, en zie, wat 251 1Sa 26:17 | 17 Saul nu kende de stem van 252 1Sa 28:17 | 17 Want de HEERE heeft voor 253 1Sa 30:17 | 17 En David sloeg hen van de 254 2Sa 1:17 | 17 David nu klaagde deze klage 255 2Sa 2:17 | 17 En er was op dienzelfden 256 2Sa 3:17 | 17 Abner nu had woorden met 257 2Sa 5:17 | 17 Als nu de Filistijnen hoorden, 258 2Sa 6:17 | 17 Toen zij nu de ark des HEEREN 259 2Sa 7:17 | 17 Naar al deze woorden, en 260 2Sa 8:17 | 17 En Zadok, zoon van Ahitub, 261 2Sa 10:17 | 17 Als dat David werd aangezegd, 262 2Sa 11:17 | 17 Als nu de mannen der stad 263 2Sa 12:17 | 17 Toen maakten zich de oudsten 264 2Sa 13:17 | 17 En hij riep zijn jongen, 265 2Sa 14:17 | 17 Wijders zeide uw dienstmaagd: 266 2Sa 15:17 | 17 Als nu de koning met al 267 2Sa 16:17 | 17 Maar Absalom zeide tot Husai: 268 2Sa 17 | 2 Samuël 17 ~ 269 2Sa 17:17 | 17 Jonathan nu en Ahimaaz stonden 270 2Sa 18:17 | 17 En zij namen Absalom, en 271 2Sa 19:17 | 17 En duizend man van Benjamin 272 2Sa 20:17 | 17 Toen hij nu tot haar naderde, 273 2Sa 21:17 | 17 Maar Abisai, de zoon van 274 2Sa 22:17 | 17 Hij zond van de hoogte, 275 2Sa 23:17 | 17 En zeide: Het zij verre 276 2Sa 24:17 | 17 En David, als hij den engel 277 1Kon 1:17 | 17 En zij zeide tot hem: Mijn 278 1Kon 2:17 | 17 En hij zeide: Spreek toch 279 1Kon 3:17 | 17 En de ene vrouw zeide: Och, 280 1Kon 4:17 | 17 Josafath, de zoon van Paruah, 281 1Kon 5:17 | 17 Als de koning het nu gebood, 282 1Kon 6:17 | 17 Dat huis nu was van veertig 283 1Kon 7:17 | 17 De netten waren van nettenwerk, 284 1Kon 8:17 | 17 Het was ook in het hart 285 1Kon 9:17 | 17 Alzo bouwde Salomo Gezer, 286 1Kon 10:17 | 17 Insgelijks driehonderd schilden 287 1Kon 11:17 | 17 Doch Hadad was ontvloden, 288 1Kon 12:17 | 17 Doch aangaande de kinderen 289 1Kon 13:17 | 17 Want een woord is tot mij 290 1Kon 14:17 | 17 Toen maakte zich Jerobeams 291 1Kon 15:17 | 17 Want Baesa, de koning van 292 1Kon 16:17 | 17 En Omri toog op, en gans 293 1Kon 17 | 1 Koningen 17 ~ 294 1Kon 17:17 | 17 En het geschiedde na deze 295 1Kon 18:17 | 17 En het geschiedde, als Achab 296 1Kon 19:17 | 17 En het zal geschieden, dat 297 1Kon 20:17 | 17 En de jongens van de oversten 298 1Kon 21:17 | 17 Doch het woord des HEEREN 299 1Kon 22:17 | 17 En hij zeide: Ik zag het 300 2Kon 1:17 | 17 Alzo stierf hij, naar het 301 2Kon 2:17 | 17 Maar zij hielden bij hem 302 2Kon 3:17 | 17 Want zo zegt de HEERE: Gijlieden 303 2Kon 4:17 | 17 En de vrouw werd zwanger, 304 2Kon 5:17 | 17 En Naaman zeide: Zo niet; 305 2Kon 6:17 | 17 En Elisa bad, en zeide: 306 2Kon 7:17 | 17 De koning nu had den hoofdman, 307 2Kon 8:17 | 17 Hij was twee en dertig jaren 308 2Kon 9:17 | 17 De wachter nu stond op den 309 2Kon 10:17 | 17 En toen hij te Samaria kwam, 310 2Kon 11:17 | 17 En Jojada maakte een verbond 311 2Kon 12:17 | 17 Toen trok Hazael, de koning 312 2Kon 13:17 | 17 Toen trok Hazael, de koning 313 2Kon 14:17 | 17 En hij zeide: Doe het venster 314 2Kon 15:17 | 17 Amazia nu, de zoon van Joas, 315 2Kon 16:17 | 17 In het negen en dertigste 316 2Kon 17:17 | 17 En de koning Achaz sneed 317 2Kon 18:17 | 17 En de koning Achaz sneed 318 2Kon 19 | 2 Koningen 17 ~ 319 2Kon 19:17 | 17 Ook deden zij hun zonen 320 2Kon 20:17 | 17 Evenwel zond de koning van 321 2Kon 21:17 | 17 Waarlijk, HEERE, hebben 322 2Kon 22:17 | 17 Zie, de dagen komen, dat 323 2Kon 23:17 | 17 Het overige der geschiedenissen 324 2Kon 24:17 | 17 Daarom dat zij Mij verlaten, 325 2Kon 25:17 | 17 Verder zeide hij: Wat is 326 2Kon 26:17 | 17 En de koning van Babel maakte 327 2Kon 27:17 | 17 De hoogte van een pilaar 328 1Kro 1:17 | 17 De kinderen van Sem waren 329 1Kro 2:17 | 17 En Abigail baarde Amasa; 330 1Kro 3:17 | 17 En de kinderen van Jechonia 331 1Kro 4:17 | 17 En de kinderen van Ezra 332 1Kro 5:17 | 17 Deze allen zijn naar hun 333 1Kro 6:17 | 17 En dit zijn de namen der 334 1Kro 7:17 | 17 De kinderen van Ulam nu 335 1Kro 8:17 | 17 En Zebadja, en Mesullam, 336 1Kro 9:17 | 17 De poortiers nu waren: Sallum, 337 1Kro 11:17 | 17 En David kreeg lust, en 338 1Kro 12:17 | 17 En David ging uit hun tegemoet, 339 1Kro 14:17 | 17 Alzo ging Davids naam uit 340 1Kro 15:17 | 17 Zo stelden dan de Levieten 341 1Kro 16:17 | 17 Welken Hij ook aan Jakob 342 1Kro 17 | 1 Kronieken 17 ~ 343 1Kro 17:17 | 17 En dit is klein in Uw ogen 344 1Kro 18:17 | 17 En Benaja, de zoon van Jojada, 345 1Kro 19:17 | 17 En Benaja, de zoon van Jojada, 346 1Kro 20:17 | 17 Toen het David werd aangezegd, 347 1Kro 22:17 | 17 En David zeide tot God: 348 1Kro 23:17 | 17 Ook gebood David aan alle 349 1Kro 24:17 | 17 De kinderen van Eliezer 350 1Kro 25:17 | 17 Het een en twintigste voor 351 1Kro 26:17 | 17 Het tiende voor Simei; zijn 352 1Kro 27:17 | 17 Tegen het oosten waren zes 353 1Kro 28:17 | 17 Over de Levieten was Hasabja, 354 1Kro 29:17 | 17 En louter goud tot de krauwelen, 355 1Kro 30:17 | 17 En ik weet, mijn God, dat 356 2Kro 1:17 | 17 En zij brachten op, en voerden 357 2Kro 2:17 | 17 En Salomo telde al de vreemde 358 2Kro 3:17 | 17 En hij richtte de pilaren 359 2Kro 4:17 | 17 In de vlakte van de Jordaan 360 2Kro 7:17 | 17 Nu dan, o HEERE, God van 361 2Kro 8:17 | 17 En u aangaande, zo gij voor 362 2Kro 9:17 | 17 Toen toog Salomo naar Ezeon-Geber, 363 2Kro 10:17 | 17 Nog maakte de koning een 364 2Kro 11:17 | 17 Doch aangaande de kinderen 365 2Kro 12:17 | 17 Alzo sterkten zij het koninkrijk 366 2Kro 14:17 | 17 Abia dan, en zijn volk, 367 2Kro 16:17 | 17 De hoogten werden wel niet 368 2Kro 18 | 2 Kronieken 17 ~ 369 2Kro 18:17 | 17 En uit Benjamin was Eljada, 370 2Kro 19:17 | 17 Toen zeide de koning van 371 2Kro 21:17 | 17 Gij zult in dezen strijd 372 2Kro 22:17 | 17 Die togen op in Juda, en 373 2Kro 22:37 | 17 Die togen op in Juda, en 374 2Kro 23:30 | 17 Daarna ging al het volk 375 2Kro 24:17 | 17 Maar na den dood van Jojada 376 2Kro 25:17 | 17 En Amazia, de koning van 377 2Kro 26:17 | 17 Doch Azaria, de priester, 378 2Kro 28:17 | 17 Daarenboven waren ook de 379 2Kro 29:17 | 17 Zij begonnen nu te heiligen 380 2Kro 30:17 | 17 Want een menigte was in 381 2Kro 31:17 | 17 En met die gesteld waren 382 2Kro 32:17 | 17 Ook schreef hij brieven, 383 2Kro 33:17 | 17 Maar het volk offerde nog 384 2Kro 34:17 | 17 En zij hebben het geld samengestort, 385 2Kro 35:17 | 17 En de kinderen Israels, 386 2Kro 36:17 | 17 En de kinderen Israels, 387 2Kro 37:17 | 17 Want Hij deed tegen hen 388 Ezra 2:17 | 17 De kinderen van Bezai, driehonderd 389 Ezra 4:17 | 17 De koning zond antwoord 390 Ezra 5:17 | 17 Zo het dan nu den koning 391 Ezra 6:17 | 17 En zij offerden, ter inwijding 392 Ezra 7:17 | 17 Opdat gij spoediglijk voor 393 Ezra 8:17 | 17 En ik gaf hun bevel aan 394 Ezra 10:17 | 17 En zij voleindden het met 395 Neh 2:17 | 17 Toen zeide ik tot hen: Gijlieden 396 Neh 3:17 | 17 Na hem verbeterden de Levieten, 397 Neh 4:17 | 17 Die aan den muur bouwden, 398 Neh 5:17 | 17 Ook zijn van de Joden en 399 Neh 6:17 | 17 Ook schreven in die dagen 400 Neh 7:17 | 17 De kinderen van Azgad, twee 401 Neh 8:17 | 17 Alzo ging het volk uit en 402 Neh 9:17 | 17 En zij hebben geweigerd 403 Neh 10:17 | 17 Ater, Hizkia, Azzur, ~ 404 Neh 11:17 | 17 En Matthanja, de zoon van 405 Neh 12:17 | 17 Van Abia, Zichri; van Minjamin, 406 Neh 13:17 | 17 Zo twistte ik met de edelen 407 Est 1:17 | 17 Want deze daad der koningin 408 Est 9:1 | 17 En de koning beminde ~ 409 Est 49:10 | 17 Ook in alle en een ieder 410 Est 52:4 | 17 Dit geschiedde op den dertienden 411 Job 1:17 | 17 Als deze nog sprak, zo kwam 412 Job 3:17 | 17 Daar houden de bozen op 413 Job 4:17 | 17 Zou een mens rechtvaardiger 414 Job 5:17 | 17 Zie, gelukzalig is de mens, 415 Job 6:17 | 17 Ten tijde, als zij van hitte 416 Job 7:17 | 17 Wat is de mens, dat Gij 417 Job 8:17 | 17 Zijn wortelen worden bij 418 Job 9:17 | 17 Want Hij vermorzelt mij 419 Job 10:17 | 17 Gij vernieuwt Uw getuigen 420 Job 11:17 | 17 Ja, uw tijd zal klaarder 421 Job 12:17 | 17 Hij voert de raadsheren 422 Job 13:17 | 17 Hoort naarstiglijk mijn 423 Job 14:17 | 17 Mijn overtreding is in een 424 Job 15:17 | 17 Ik zal u wijzen, hoor mij 425 Job 16:17 | 17 Daar toch geen wrevel in 426 Job 17 | 17 ~ 427 Job 18:17 | 17 Zijn gedachtenis zal vergaan 428 Job 19:17 | 17 Mijn adem is mijn huisvrouw 429 Job 20:17 | 17 De stromen, rivieren, beken 430 Job 21:17 | 17 Hoe dikwijls geschiedt het, 431 Job 22:17 | 17 Die zeiden tot God: Wijk 432 Job 23:17 | 17 Omdat ik niet uitgedelgd 433 Job 24:17 | 17 Want de morgenstond is hun 434 Job 27:17 | 17 Hij zal ze bereiden, maar 435 Job 28:17 | 17 Men kan het goud of het 436 Job 29:17 | 17 En ik verbrak de baktanden 437 Job 30:17 | 17 Des nachts doorboort Hij 438 Job 31:17 | 17 En mijn bete alleen gegeten 439 Job 32:17 | 17 Ik zal mijn deel ook antwoorden, 440 Job 33:17 | 17 Opdat Hij den mens afwende 441 Job 34:17 | 17 Zou hij ook, die het recht 442 Job 36:17 | 17 Maar gij hebt het gericht 443 Job 36:50 | 17 Hoe uw klederen warm worden, 444 Job 37:17 | 17 Zijn u de poorten des doods 445 Job 38:17 | 17 Dat zij haar eieren in de 446 Job 39:17 | 17 De schaduwachtige bomen 447 Job 40:17 | 17 Raakt hem iemand met het 448 Job 41:17 | 17 En Job stierf, oud en der 449 Psa 7:17 | 17 Zijn moeite zal op zijn 450 Psa 9:17 | 17 De HEERE is bekend geworden; 451 Psa 10:17 | 17 HEERE! Gij hebt den wens 452 Psa 17 | 17 ~ 453 Psa 18:17 | 17 Hij zond van de hoogte, 454 Psa 22:17 | 17 Want honden hebben mij omsingeld; 455 Psa 25:17 | 17 Tsade. De benauwdheden mijns 456 Psa 31:17 | 17 Laat Uw aangezicht over 457 Psa 33:17 | 17 Het paard feilt ter overwinning, 458 Psa 34:17 | 17 Het paard feilt ter overwinning, 459 Psa 35:17 | 17 Pe. Het aangezicht des HEEREN 460 Psa 36:17 | 17 HEERE! hoe lang zult Gij 461 Psa 38:17 | 17 Want de armen der goddelozen 462 Psa 39:17 | 17 Want ik zeide: Dat zij zich 463 Psa 41:17 | 17 Laat in U vrolijk en verblijd 464 Psa 44:17 | 17 Om de stem des honers en 465 Psa 45:17 | 17 In plaats van Uw vaderen 466 Psa 49:17 | 17 Vrees niet, wanneer een 467 Psa 50:17 | 17 Dewijl gij de kastijding 468 Psa 51:17 | 17 Heere, open mijn lippen, 469 Psa 55:17 | 17 Mij aangaande, ik zal tot 470 Psa 59:17 | 17 Maar ik zal Uw sterkte zingen, 471 Psa 66:17 | 17 Ik riep tot Hem met mijn 472 Psa 68:17 | 17 Waarom springt gij op, gij 473 Psa 69:17 | 17 Verhoor mij, o HEERE, want 474 Psa 71:17 | 17 O God! Gij hebt mij geleerd 475 Psa 72:17 | 17 Zijn naam zal zijn tot in 476 Psa 73:17 | 17 Totdat ik in Gods heiligdommen 477 Psa 74:17 | 17 Gij hebt al de palen der 478 Psa 77:17 | 17 De wateren zagen U, o God! 479 Psa 78:17 | 17 Nog voeren zij wijders voort 480 Psa 80:17 | 17 Hij is met vuur verbrand; 481 Psa 81:17 | 17 En Hij zou het gespijsd 482 Psa 83:17 | 17 Maak hun aangezicht vol 483 Psa 86:17 | 17 Doe aan mij een teken ten 484 Psa 88:17 | 17 Uw hittige toornigheden 485 Psa 89:17 | 17 Zij zullen zich den gansen 486 Psa 90:17 | 17 En de liefelijkheid des 487 Psa 94:17 | 17 Ten ware dat de HEERE mij 488 Psa 102:17 | 17 Als de HEERE Sion zal opgebouwd 489 Psa 103:17 | 17 Maar de goedertierenheid 490 Psa 104:17 | 17 Alwaar de vogeltjes nestelen; 491 Psa 105:17 | 17 Hij zond een man voor hun 492 Psa 106:17 | 17 De aarde deed zich open, 493 Psa 107:17 | 17 De zotten worden om den 494 Psa 109:17 | 17 Dewijl hij den vloek heeft 495 Psa 115:17 | 17 De doden zullen den HEERE 496 Psa 116:17 | 17 Ik zal U offeren, offerande 497 Psa 118:17 | 17 Ik zal niet sterven, maar 498 Psa 119:17 | 17  Gimel. Doe wel bij Uw knecht, 499 Psa 132:17 | 17 Daar zal Ik David een hoorn 500 Psa 135:17 | 17 Oren hebben zij, maar horen


1-500 | 501-944

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License