1-500 | 501-913
Book Chapter: Verse
501 Jes 11:4 | rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal de aarde slaan met
502 Jes 17:6 | 6 Doch een nalezing zal daarin
503 Jes 17:11 | gij uw zaad doen bloeien; doch het zal maar een hoop van
504 Jes 17:13 | gelijk grote wateren ruisen; doch Hij zal hem schelden, zo
505 Jes 24:16 | verheerlijking des Rechtvaardigen. Doch nu zeg ik: Ik word mager,
506 Jes 26:13 | hebben over ons geheerst; doch door U alleen gedenken wij
507 Jes 27:12 | aan de rivier van Egypte; doch gijlieden zult opgelezen
508 Jes 28:12 | en dit is de verkwikking; doch zij hebben niet willen horen. ~
509 Jes 29:13 | Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen;
510 Jes 30:15 | vertrouwen zou uw sterkte zijn; doch gij hebt niet gewild. ~
511 Jes 34:12 | 12 Hun edelen (doch zij zijn er niet) zullen
512 Jes 36:5 | 5 Ik mocht zeggen (doch het is een woord der lippen):
513 Jes 36:21 | 21 Doch zij zwegen stil, en antwoordden
514 Jes 37:38 | met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het
515 Jes 39:8 | is goed. Ook zeide hij: Doch het zij vrede en waarheid
516 Jes 42:25 | ze rondom in vlam gezet, doch zij merken het niet; en
517 Jes 42:25 | in brand gestoken, doch zij nemen het niet ter harte. ~ ~
518 Jes 43:22 | 22 Doch gij hebt Mij niet aangeroepen,
519 Jes 47:6 | gaf hen over in uw hand; doch gij beweest hun geen barmhartigheden,
520 Jes 47:9 | 9 Doch deze beide dingen zullen
521 Jes 48:10 | Ziet, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver, Ik heb
522 Jes 49:4 | 4 Doch Ik zeide: Ik heb te vergeefs
523 Jes 49:14 | 14 Doch Sion zegt: De HEERE heeft
524 Jes 49:25 | 25 Doch alzo zegt de HEERE: Ja,
525 Jes 53:4 | smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij
526 Jes 53:6 | iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft onzer aller
527 Jes 53:7 | toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet
528 Jes 53:10 | 10 Doch het behaagde den HEERE Hem
529 Jes 54:15 | zich zekerlijk vergaderen, doch niet uit Mij; wie zich tegen
530 Jes 58:3 | 3 Doch nadert gijlieden hier toe,
531 Jes 58:13 | vergaderd zijn, u redden; doch de wind zal hen allen wegvoeren,
532 Jes 58:20 | 20 Doch de goddelozen zijn als een
533 Jes 61:2 | en donkerheid de volken; doch over u zal de HEERE opgaan,
534 Jes 62:6 | 6 Doch gijlieden zult priesters
535 Jes 65:6 | 6 Doch wij allen zijn als een onreine,
536 Jes 65:8 | 8 Doch nu, HEERE! Gij zijt onze
537 Jes 66:13 | Mijn knechten zullen eten, doch gijlieden zult hongeren;
538 Jes 66:13 | knechten zullen drinken, doch gijlieden zult dorsten;
539 Jes 66:13 | knechten zullen blijde zijn, doch gijlieden zult beschaamd
540 Jes 67:5 | de HEERE heerlijk worde! Doch Hij zal verschijnen
541 Jer 4:27 | land zal een woestijn zijn (doch Ik zal geen voleinding maken); ~
542 Jer 5:4 | 4 Doch ik zeide: Zekerlijk, deze
543 Jer 5:10 | haar muren, en verderft ze (doch maakt geen voleinding);
544 Jer 6:14 | zeggende: Vrede, vrede! doch daar is geen vrede. ~
545 Jer 7:24 | 24 Doch zij hebben niet gehoord,
546 Jer 7:26 | 26 Doch zij hebben naar Mij niet
547 Jer 8:11 | zeggende: Vrede, vrede! doch daar is geen vrede. ~
548 Jer 9:3 | worden geweldig in het land, doch niet tot waarheid; want
549 Jer 10:24 | Kastijd mij, HEERE! doch met mate; niet in Uw toorn,
550 Jer 17:11 | die rijkdom vergadert, doch niet met recht; in de helft
551 Jer 18:12 | 12 Doch zij zeggen: Het is buiten
552 Jer 18:23 | 23 Doch Gij, HEERE! weet al hun
553 Jer 26:5 | vroeg op zijnde en zendende; doch gij niet gehoord hebt; ~
554 Jer 26:14 | 14 Doch ik, ziet, ik ben in uw handen;
555 Jer 28:12 | 12 Doch des HEEREN woord geschiedde
556 Jer 36:25 | rol niet zou verbranden; doch hij hoorde naar hen niet. ~
557 Jer 37:14 | tot de Chaldeen vallen. Doch hij hoorde niet naar hem;
558 Jer 39:5 | 5 Doch het heir der Chaldeen jaagde
559 Jer 40:13 | 13 Doch Johanan, de zoon van Kareah,
560 Jer 41:8 | 8 Doch onder hen werden tien mannen
561 Jer 41:15 | 15 Doch Ismael, de zoon van Nethanja,
562 Jer 46:28 | Ik u gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding
563 Jer 52:8 | 8 Doch het heir der Chaldeen jaagde
564 Klaa 1:131| die in het land Uz woont! doch de beker zal ook tot u komen,
565 Eze 2:8 | 8 Doch gij, mensenkind, hoor hetgeen
566 Eze 3:19 | 19 Doch als gij den goddeloze waarschuwt,
567 Eze 3:21 | 21 Doch als gij den rechtvaardige
568 Eze 5:6 | 6 Doch zij heeft Mijn rechten veranderd
569 Eze 8:6 | Mijn heiligdom verre wegga? Doch gij zult nog wederom
570 Eze 12:16 | 16 Doch Ik zal van hen weinige lieden
571 Eze 14:22 | 22 Doch ziet, daarin zullen ontkomenen
572 Eze 16:7 | uw haar is gewassen, doch gij waart naakt en bloot. ~
573 Eze 16:47 | 47 Doch gij hebt in haar wegen niet
574 Eze 17:6 | welig uitlopende wijnstok, doch nederig van stam, ziende
575 Eze 19:5 | zij in hope was geweest, doch haar verwachting verloren
576 Eze 20:9 | 9 Doch Ik deed het om Mijns Naams
577 Eze 20:17 | 17 Doch Mijn oog verschoonde hen,
578 Eze 20:22 | 22 Doch Ik keerde Mijn hand af,
579 Eze 20:39 | gijlieden naar Mij niet hoort; doch ontheiligt niet meer Mijn
580 Eze 23:19 | 19 Doch zij vermenigvuldigde haar
581 Eze 46:2 | poort, en daarna uitgaan; doch de poort zal niet gesloten
582 Eze 47:11 | 11 Doch haar modderige plaatsen
583 Dan 1:19 | de koning sprak met hen; doch er werd uit hen allen niemand
584 Dan 2:41 | gedeeld koninkrijk zijn, doch daar zal van des ijzers
585 Dan 2:44 | 44 Doch in de dagen van die koningen
586 Dan 4:15 | 15 Doch laat den stam met zijn wortelen
587 Dan 4:23 | boom af, en verderft hem; doch laat den stam met zijn
588 Dan 5:16 | 16 Doch van u heb ik gehoord, dat
589 Dan 7:28 | glans veranderde aan mij; doch ik bewaarde dat woord in
590 Dan 8:22 | zullen uit dat volk ontstaan, doch niet met zijn kracht. ~
591 Dan 8:23 | 23 Doch op het laatste huns koninkrijks,
592 Dan 8:24 | kracht zal sterk worden, doch niet door zijn kracht; en
593 Dan 8:25 | Vorst der vorsten, doch hij zal zonder hand verbroken
594 Dan 9:25 | wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. ~
595 Dan 10:1 | die zaak is de waarheid, doch in een gezetten groten
596 Dan 10:7 | zagen dat gezicht niet; doch een grote verschrikking
597 Dan 10:13 | 13 Doch de vorst des koninkrijks
598 Dan 10:20 | dat Ik tot u gekomen ben? Doch nu zal Ik wederkeren om
599 Dan 10:21 | 21 Doch Ik zal u te kennen geven,
600 Dan 11:5 | vorsten is, zal sterk worden; doch een ander zal sterker worden
601 Dan 11:6 | voorwaarden te maken; doch zij zal de macht des arms
602 Dan 11:7 | 7 Doch uit de spruit van haar wortelen
603 Dan 11:10 | 10 Doch zijn zonen zullen zich in
604 Dan 11:11 | grote menigte oprichten zal, doch die menigte zal in
605 Dan 11:14 | het gezicht te bevestigen, doch zij zullen vallen. ~
606 Dan 11:18 | hij zal er vele innemen; doch een overste zal zijn smaad
607 Dan 11:21 | waardigheid niet zal geven; doch hij zal in stilheid komen,
608 Dan 11:24 | vastigheden zijn gedachten denken, doch tot een zekeren tijd toe. ~
609 Dan 11:25 | zeer machtige heirkracht; doch hij zal niet bestaan, want
610 Dan 11:29 | tegen het Zuiden komen, doch het zal niet zijn gelijk
611 Dan 11:34 | kleine hulp geholpen worden; doch velen zullen zich door vleierijen
612 Dan 11:41 | ter nedergeworpen worden; doch deze zullen zijn hand ontkomen,
613 Dan 12:8 | 8 Dit hoorde ik, doch ik verstond het niet; en
614 Dan 12:10 | gemaakt, en gelouterd worden; doch de goddelozen zullen goddelooslijk
615 Hos 4:4 | 4 Doch niemand twiste noch bestraffe
616 Hos 13:14 | 14 Doch Ik zal hen van het geweld
617 Hos 13:15 | voortbrengen onder de broederen; doch er zal een oostenwind komen,
618 Jona 1:13 | te brengen aan het droge, doch zij konden niet; want de
619 Mic 3:4 | zij roepen tot den HEERE, doch Hij zal hen niet verhoren;
620 Nah 1:3 | De HEERE is lankmoedig, doch van grote kracht, en Hij
621 Nah 1:14 | 14 Doch tegen u heeft de HEERE bevolen,
622 Nah 2:5 | voortreffelijken gedenken, doch zij zullen struikelen in
623 Nah 2:8 | dagen af dat zij geweest is, doch zij zullen vluchten. Staat,
624 Zep 3:5 | licht, er ontbreekt niet; doch de verkeerde weet van geen
625 Zac 3:2 | 2 Doch de HEERE zeide tot den satan:
626 Zac 7:13 | gelijk als Hij geroepen had, doch zij niet gehoord hebben,
627 Zac 11:13 | 13 Doch de HEERE zeide tot mij:
628 Zac 12:10 | 10 Doch over het huis Davids, en
629 Mal 1:4 | zeide: Wij zijn verarmd, doch wij zullen de woeste plaatsen
630 Matt 2:37 | 14 Doch Johannes weigerde Hem zeer,
631 Matt 4:4 | 4 Doch Hij, antwoordende, zeide:
632 Matt 5:22 | 22 Doch Ik zeg u: Zo wie te onrecht
633 Matt 8:11 | 11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen
634 Matt 8:22 | 22 Doch Jezus zeide tot hem: Volg
635 Matt 8:24 | van de golven bedekt werd; doch Hij sliep. ~
636 Matt 9:6 | 6 Doch opdat gij moogt weten, dat
637 Matt 9:13 | 13 Doch gaat heen en leert, wat
638 Matt 9:18 | is nu terstond gestorven, doch kom en leg Uw hand op haar,
639 Matt 10:19 | 19 Doch wanneer zij u overleveren,
640 Matt 11:11 | meerder dan Johannes de Doper; doch die de minste is in het
641 Matt 11:16 | 16 Doch waarbij zal Ik dit geslacht
642 Matt 11:19 | tollenaren en zondaren. Doch de Wijsheid is gerechtvaardigd
643 Matt 11:22 | 22 Doch Ik zeg u: Het zal Tyrus
644 Matt 11:24 | 24 Doch Ik zeg u, dat het den lande
645 Matt 12:7 | 7 Doch zo gij geweten hadt, wat
646 Matt 12:25 | 25 Doch Jezus, kennende hun gedachten,
647 Matt 13:16 | 16 Doch uw ogen zijn zalig, omdat
648 Matt 13:21 | 21 Doch hij heeft geen wortel in
649 Matt 14:9 | de koning werd bedroefd; doch om de eden, en degenen,
650 Matt 14:17 | 17 Doch zij zeiden tot Hem: Wij
651 Matt 15:9 | 9 Doch tevergeefs eren zij Mij,
652 Matt 15:23 | 23 Doch Hij antwoordde haar niet
653 Matt 15:26 | 26 Doch Hij antwoordde en zeide:
654 Matt 15:27 | En zij zeide: Ja, Heere! doch de hondekens eten ook van
655 Matt 17:11 | 11 Doch Jezus, antwoordende, zeide
656 Matt 17:12 | hebben hem niet gekend; doch zij hebben aan hem gedaan,
657 Matt 18:7 | dat de ergernissen komen; doch wee dien mens, door welken
658 Matt 18:30 | 30 Doch hij wilde niet, maar ging
659 Matt 19:4 | 4 Doch Hij, antwoordende, zeide
660 Matt 19:11 | 11 Doch Hij zeide tot hen: Allen
661 Matt 19:17 | goed dan Een, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan,
662 Matt 20:13 | 13 Doch hij, antwoordende, zeide
663 Matt 20:26 | 26 Doch alzo zal het onder u niet
664 Matt 21:21 | 21 Doch Jezus, antwoordende, zeide
665 Matt 21:29 | 29 Doch hij antwoordde en zeide:
666 Matt 21:32 | hoeren hebben hem geloofd; doch gij, zulks ziende, hebt
667 Matt 22:8 | bruiloft is wel bereid, doch de genoden waren het niet
668 Matt 23:8 | 8 Doch gij zult niet Rabbi genaamd
669 Matt 24:8 | 8 Doch al die dingen zijn maar
670 Matt 24:20 | 20 Doch bidt, dat uw vlucht niet
671 Matt 24:36 | 36 Doch van dien dag en die ure
672 Matt 25:9 | 9 Doch de wijzen antwoordden, zeggende:
673 Matt 26:5 | 5 Doch zij zeiden: Niet in het
674 Matt 26:33 | 33 Doch Petrus, antwoordende, zeide
675 Matt 26:39 | drinkbeker van Mij voorbijgaan? doch niet, gelijk Ik wil, maar
676 Matt 26:56 | 56 Doch dit alles is geschied, opdat
677 Matt 26:63 | 63 Doch Jezus zweeg stil. En de
678 Matt 26:64 | hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan
679 Matt 27:23 | 23 Doch de stadhouder zeide: Wat
680 Matt 27:49 | 49 Doch de anderen zeiden: Houd
681 Matt 28:17 | zagen, baden zij Hem aan; doch sommigen twijfelden. ~
682 Mark 2:10 | 10 Doch opdat gij moogt weten, dat
683 Mark 5:19 | 19 Doch Jezus liet hem dat niet
684 Mark 7:7 | 7 Doch tevergeefs eren zij Mij,
685 Mark 7:28 | zeide tot Hem: Ja, Heere, doch ook de hondekens eten onder
686 Mark 9:34 | 34 Doch zij zwegen; want zij waren
687 Mark 9:39 | 39 Doch Jezus zeide: Verbiedt hem
688 Mark 10:20 | 20 Doch hij, antwoordende, zeide
689 Mark 10:27 | 27 Doch Jezus, hen aanziende, zeide:
690 Mark 10:39 | zeiden tot Hem: Wij kunnen. Doch Jezus zeide tot hen: Den
691 Mark 10:43 | 43 Doch alzo zal het onder u niet
692 Mark 11:6 | 6 Doch zij zeiden tot hen, gelijk
693 Mark 12:26 | 26 Doch aangaande de doden, dat
694 Mark 13:11 | 11 Doch wanneer zij u leiden zullen,
695 Mark 13:18 | 18 Doch bidt, dat uw vlucht niet
696 Mark 14:36 | drinkbeker van Mij weg, doch niet wat Ik wil, maar wat
697 Mark 15:14 | 14 Doch Pilatus zeide tot hen: Wat
698 Mark 16:7 | 7 Doch gaat heen, zegt Zijnen discipelen,
699 Luk 2:19 | 19 Doch Maria bewaarde deze woorden
700 Luk 5:5 | gearbeid, en niet gevangen; doch op Uw woord zal ik het net
701 Luk 5:24 | 24 Doch opdat gij moogt weten, dat
702 Luk 5:34 | 34 Doch Hij zeide tot hen: Kunt
703 Luk 6:8 | 8 Doch Hij kende hun gedachten,
704 Luk 7:35 | 35 Doch de wijsheid is gerechtvaardigd
705 Luk 9:14 | omtrent vijf duizend mannen. Doch Hij zeide tot Zijn discipelen:
706 Luk 9:59 | tot een anderen: Volg Mij. Doch hij zeide: Heere, laat mij
707 Luk 9:60 | doden hun doden begraven; doch gij, ga heen en verkondig
708 Luk 10:14 | 14 Doch het zal Tyrus en Sidon verdragelijker
709 Luk 10:20 | 20 Doch verblijdt u daarin niet,
710 Luk 10:40 | 40 Doch Martha was zeer bezig met
711 Luk 10:42 | Maar een ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel
712 Luk 11:41 | 41 Doch geeft tot aalmoes, hetgeen
713 Luk 11:46 | 46 Doch Hij zeide: Wee ook u, wetgeleerden!
714 Luk 13:33 | 33 Doch Ik moet heden, en morgen,
715 Luk 15:29 | 29 Doch hij, antwoordende, zeide
716 Luk 16:31 | 31 Doch Abraham zeide tot hem: Indien
717 Luk 17:1 | geen ergernissen komen; doch wee hem, door welken zij
718 Luk 18:8 | haastelijk recht doen zal. Doch de Zoon des mensen, als
719 Luk 18:22 | 22 Doch Jezus, dit horende, zeide
720 Luk 19:27 | 27 Doch deze mijn vijanden, die
721 Luk 21:18 | 18 Doch niet een haar uit uw hoofd
722 Luk 21:23 | 23 Doch wee den bevruchten en den
723 Luk 22:21 | 21 Doch ziet, de hand desgenen,
724 Luk 22:22 | heen, gelijk besloten is; doch wee dien mens, door welken
725 Luk 22:26 | 26 Doch gij niet alzo; maar de meeste
726 Luk 22:42 | drinkbeker van Mij wegnemen, doch niet Mijn wil, maar de Uwe
727 Luk 23:9 | vraagde Hem met vele woorden; doch Hij antwoordde hem niets. ~
728 Luk 23:18 | 18 Doch al de menigte riep gelijkelijk,
729 Luk 24:12 | 12 Doch Petrus opstaande, liep tot
730 Luk 24:21 | Die Israel verlossen zou. Doch ook, benevens dit alles,
731 Joha 5:34 | 34 Doch Ik neem geen getuigenis
732 Joha 6:6 | 6 (Doch dit zeide Hij, hem beproevende;
733 Joha 6:23 | 23 (Doch er kwamen andere scheepjes
734 Joha 7:14 | 14 Doch als het nu in het midden
735 Joha 7:27 | 27 Doch van Dezen weten wij, van
736 Joha 8:50 | 50 Doch Ik zoek Mijn eer niet; er
737 Joha 11:13 | 13 Doch Jezus had gesproken van
738 Joha 11:15 | opdat gij geloven moogt; doch laat ons tot hem gaan. ~
739 Joha 11:20 | kwam, ging Hem tegemoet; doch Maria bleef in huis zitten. ~
740 Joha 11:42 | 42 Doch Ik wist, dat Gij Mij altijd
741 Joha 12:16 | 16 Doch dit verstonden Zijn discipelen
742 Joha 13:10 | En gijlieden zijt rein, doch niet allen. ~
743 Joha 15:19 | wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld
744 Joha 16:4 | dat Ik ze u gezegd heb; doch deze dingen heb Ik u van
745 Joha 16:7 | 7 Doch Ik zeg u de waarheid: Het
746 Joha 16:12 | dingen heb Ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen. ~
747 Joha 18:39 | 39 Doch gij hebt een gewoonte, dat
748 Joha 20:25 | hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien
749 Joha 21:4 | stond Jezus op den oever; doch de discipelen wisten niet,
750 Hand 5:23 | ontving hij ze in huis. Doch des anderen daags ging Petrus
751 Hand 5:28 | te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond, dat
752 Hand 6:9 | 9 Doch de stem antwoordde mij ten
753 Hand 6:45 | zeiden tot haar: Gij raast. Doch zij bleef er sterk bij,
754 Hand 7:9 | 9 Doch Saulus (die ook Paulus genaamd
755 Hand 7:25 | 25 Doch als Johannes den loop vervulde,
756 Hand 7:45 | 45 Doch de Joden, de scharen ziende,
757 Hand 7:46 | Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot,
758 Hand 7:51 | 51 Doch zij schudden het stof van
759 Hand 8:20 | 20 Doch als hem de discipelen omringd
760 Hand 11:9 | 9 Doch als zij van Jason en de
761 Hand 11:14 | 14 Doch de broeders zonden toen
762 Hand 11:34 | 34 Doch sommige mannen hingen hem
763 Hand 12:21 | feest te Jeruzalem houden; doch ik zal tot u wederkeren,
764 Hand 14:10 | 10 Doch Paulus, afgekomen zijnde,
765 Hand 15:25 | 25 Doch van de heidenen, die geloven,
766 Hand 15:34 | dit, de andere wat anders. Doch als hij de zekerheid niet
767 Hand 17:21 | 21 Doch geloof hen niet; want meer
768 Hand 18:17 | 17 Doch na vele jaren ben ik gekomen
769 Hand 19:4 | 4 Doch Festus antwoordde, dat Paulus
770 Hand 21:11 | 11 Doch de hoofdman geloofde meer
771 Hand 21:22 | 22 Doch alsnu vermaan ik ulieden
772 Hand 21:26 | 26 Doch wij moeten op een zeker
773 Hand 22:19 | den keizer te beroepen; doch niet, alsof ik iets had,
774 Rom 1:13 | 13 Doch ik wil niet, dat u onbekend
775 Rom 2:8 | der waarheid ongehoorzaam, doch der ongerechtigheid gehoorzaam
776 Rom 3:4 | 4 Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar
777 Rom 4:5 | 5 Doch dengene, die niet werkt,
778 Rom 5:15 | 15 Doch niet, gelijk de misdaad,
779 Rom 7:9 | zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven. ~
780 Rom 8:9 | 9 Doch gijlieden zijt niet in het
781 Rom 9:6 | 6 Doch ik zeg dit niet, alsof het
782 Rom 9:30 | rechtvaardigheid verkregen hebben, doch de rechtvaardigheid, die
783 Rom 10:16 | 16 Doch zij zijn niet allen het
784 Rom 14:4 | hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld worden,
785 Rom 15:5 | 5 Doch de God der lijdzaamheid
786 Rom 15:14 | 14 Doch, mijn broeders, ook ik zelf
787 Rom 16:19 | wijs zijt in het goede, doch onnozel in het kwade. ~
788 1Kor 1:16 | 16 Doch ik heb ook het huisgezin
789 1Kor 1:23 | 23 Doch wij prediken Christus, den
790 1Kor 2:6 | wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid, niet dezer
791 1Kor 2:10 | 10 Doch God heeft het ons geopenbaard
792 1Kor 2:12 | 12 Doch wij hebben niet ontvangen
793 1Kor 2:15 | 15 Doch de geestelijke mens onderscheidt
794 1Kor 3:15 | zal hij behouden worden, doch alzo als door vuur. ~
795 1Kor 3:23 | 23 Doch gij zijt van Christus, en
796 1Kor 4:3 | 3 Doch mij is voor het minste,
797 1Kor 4:4 | mijzelven van geen ding bewust; doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd;
798 1Kor 4:18 | 18 Doch sommigen zijn opgeblazen,
799 1Kor 5:3 | 3 Doch ik, als wel met het lichaam
800 1Kor 5:10 | 10 Doch niet geheellijk met de hoereerders
801 1Kor 6:13 | dezen en die te niet doen. Doch het lichaam is niet voor
802 1Kor 7:6 | 6 Doch dit zeg ik uit toelating,
803 1Kor 7:8 | 8 Doch ik zeg den ongetrouwden,
804 1Kor 7:10 | 10 Doch den getrouwden gebiede niet
805 1Kor 7:17 | 17 Doch gelijk God aan een iegelijk
806 1Kor 7:28 | trouwt, zij zondigt niet. Doch dezulken zullen verdrukking
807 1Kor 7:37 | 37 Doch die vast staat in zijn hart,
808 1Kor 8:7 | 7 Doch in allen is de kennis niet;
809 1Kor 8:12 | 12 Doch gijlieden, alzo tegen de
810 1Kor 9:12 | waarom niet veel meer wij? Doch wij hebben deze macht niet
811 1Kor 10:13 | bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Die u niet
812 1Kor 10:29 | 29 Doch ik zeg: om het geweten,
813 1Kor 11:3 | 3 Doch ik wil, dat gij weet, dat
814 1Kor 11:12 | ook de man door de vrouw; doch alle dingen zijn uit God. ~
815 1Kor 11:16 | 16 Doch indien iemand schijnt twistgierig
816 1Kor 11:34 | 34 Doch zo iemand hongert, dat hij
817 1Kor 12:4 | verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; ~
818 1Kor 12:6 | verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God, Die
819 1Kor 12:11 | 11 Doch deze dingen alle werkt een
820 1Kor 12:20 | zijn er wel vele leden, doch maar een lichaam. ~
821 1Kor 12:24 | 24 Doch onze sierlijke hebben het
822 1Kor 12:31 | 31 Doch ijvert naar de beste gaven;
823 1Kor 13:10 | 10 Doch wanneer het volmaakte zal
824 1Kor 13:13 | hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de
825 1Kor 14:2 | want niemand verstaat het, doch met den geest spreekt hij
826 1Kor 14:28 | hij zwijge in de Gemeente; doch dat hij tot zichzelven spreke,
827 1Kor 14:30 | 30 Doch indien een ander, die er
828 1Kor 15:10 | 10 Doch door de genade Gods ben
829 1Kor 15:10 | gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade
830 1Kor 15:27 | Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt, dat Hem
831 1Kor 15:46 | 46 Doch het geestelijke is niet
832 1Kor 15:50 | 50 Doch dit zeg ik, broeders, dat
833 1Kor 16:5 | 5 Doch ik zal tot u komen, wanneer
834 1Kor 16:12 | niet, dat hij nu zou komen; doch hij zal komen, wanneer het
835 2Kor 1:6 | 6 Doch hetzij dat wij verdrukt
836 2Kor 1:18 | 18 Doch God is getrouw, dat ons
837 2Kor 1:23 | 23 Doch ik aanroepe God tot een
838 2Kor 2:5 | 5 Doch indien iemand bedroefd heeft,
839 2Kor 3:16 | 16 Doch zo wanneer het tot den Heere
840 2Kor 4:3 | 3 Doch indien ook ons Evangelie
841 2Kor 4:8 | in alles verdrukt worden, doch niet benauwd; twijfelmoedig,
842 2Kor 4:8 | benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig; ~
843 2Kor 4:9 | 9 Vervolgd, doch niet daarin verlaten; nedergeworpen,
844 2Kor 4:9 | verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven; ~
845 2Kor 5:11 | Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw gewetens
846 2Kor 6:10 | 10 Als droevig zijnde, doch altijd blijde; als arm,
847 2Kor 6:10 | altijd blijde; als arm, doch velen rijk makende; als
848 2Kor 7:6 | 6 Doch God, Die de nederigen vertroost,
849 2Kor 8:16 | 16 Doch Gode zij dank, Die dezelfde
850 2Kor 9:10 | 10 Doch Die het zaad den zaaier
851 2Kor 9:15 | 15 Doch Gode zij dank voor Zijn
852 2Kor 10:13 | 13 Doch wij zullen niet roemen buiten
853 2Kor 10:17 | 17 Doch wie roemt, die roeme in
854 2Kor 11:3 | 3 Doch ik vrees, dat niet enigszins,
855 2Kor 11:16 | mene, dat ik onwijs ben; doch zo niet, neemt mij dan aan
856 2Kor 12:5 | zodanige zal ik roemen, doch van mijzelven zal ik niet
857 2Kor 12:16 | 16 Doch het zij zo, ik heb u niet
858 2Kor 13:6 | 6 Doch ik hoop, dat gij zult verstaan,
859 Gal 1:8 | 8 Doch al ware het ook, dat wij,
860 Gal 2:16 | 16 Doch wetende, dat de mens niet
861 Gal 2:20 | Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus
862 Gal 3:12 | 12 Doch de wet is niet uit het geloof;
863 Gal 3:23 | 23 Doch eer het geloof kwam, waren
864 Gal 4:1 | 1 Doch ik zeg, zo langen tijd als
865 Gal 4:18 | 18 Doch in het goede te allen tijd
866 Gal 4:20 | 20 Doch ik wilde, dat ik nu tegenwoordig
867 Gal 4:23 | het vlees geboren geweest; doch deze, die uit de vrije was,
868 Gal 4:29 | 29 Doch gelijkerwijs toen, die naar
869 Gal 6:9 | 9 Doch laat ons, goed doende, niet
870 Efez 4:20 | 20 Doch gij hebt Christus alzo niet
871 Efez 5:32 | verborgenheid is groot; doch ik zeg dit, ziende op Christus
872 Fili 1:17 | 17 Doch dezen uit liefde, dewijl
873 Fili 2:24 | 24 Doch ik vertrouw in den Heere,
874 Fili 3:16 | 16 Doch, daar wij toe gekomen zijn,
875 Fili 4:19 | 19 Doch mijn God zal naar Zijn rijkdom
876 Kol 2:23 | lichaam niet te sparen, doch zijn niet in enige waarde,
877 1The 3:11 | 11 Doch onze God en Vader Zelf,
878 1The 4:13 | 13 Doch, broeders, ik wil niet,
879 2The 3:5 | 5 Doch de Heere richte uw harten
880 2The 3:12 | 12 Doch de zodanigen bevelen en
881 1Tim 1:8 | 8 Doch wij weten, dat de wet goed
882 1Tim 1:14 | 14 Doch de genade onzes Heeren is
883 1Tim 2:12 | 12 Doch ik laat de vrouw niet toe,
884 1Tim 2:15 | 15 Doch zij zal zalig worden in
885 1Tim 4:1 | 1 Doch de Geest zegt duidelijk,
886 1Tim 5:8 | 8 Doch zo iemand de zijnen, en
887 1Tim 6:6 | 6 Doch de godzaligheid is een groot
888 1Tim 6:9 | 9 Doch die rijk willen worden,
889 2Tim 1:10 | 10 Doch nu geopenbaard is door de
890 2Tim 2:7 | 7 Merk, hetgeen ik zeg; doch de Heere geve u verstand
891 2Tim 2:20 | 20 Doch in een groot huis zijn niet
892 2Tim 3:13 | 13 Doch de boze mensen en bedriegers
893 Tit 2:1 | 1 Doch gij, spreek hetgeen der
894 File 1:12 | 12 Doch gij, neem hem, dat is mijn
895 Heb 2:8 | hem niet onderworpen zij; doch nu zien wij nog niet, dat
896 Heb 3:16 | hebben Hem verbitterd, doch niet allen, die uit Egypte
897 Heb 4:15 | wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde. ~
898 Heb 10:32 | 32 Doch gedenkt de vorige dagen,
899 Heb 12:11 | maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich
900 Heb 13:22 | 22 Doch ik bid u, broeders, verdraagt
901 Jako 1:4 | 4 Doch de lijdzaamheid hebbe een
902 Jako 4:2 | gij vecht en voert krijg, doch gij hebt niet, omdat gij
903 Jako 4:12 | behouden kan en verderven. Doch wie zijt gij, die een anderen
904 Jako 5:12 | 12 Doch voor alle dingen, mijn broeders,
905 1Pet 4:15 | 15 Doch dat niemand van u lijde
906 2Pet 1:15 | 15 Doch ik zal ook naarstigheid
907 2Pet 3:8 | 8 Doch deze ene zaak zij u niet
908 1Joh 2:20 | 20 Doch gij hebt de zalving van
909 1Joh 5:20 | 20 Doch wij weten, dat de Zoon van
910 2Joh 1:12 | aan ulieden te schrijven, doch ik heb niet gewild door
911 Open 2:9 | verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk), en de lastering
912 Open 2:24 | 24 Doch Ik zeg ulieden, en tot de
913 Open 3:4 | 4 Doch gij hebt enige weinige namen
1-500 | 501-913 |