Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
ditzelve 21
dizahab 1
dobrath 3
doch 913
dochter 336
dochteren 215
dochters 62
Frequency    [«  »]
949 ben
944 17
937 dagen
913 doch
911 naam
904 18
892 weg

Bijbel

IntraText - Concordances

doch

1-500 | 501-913

    Book Chapter: Verse
501 Jes 11:4 | rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal de aarde slaan met 502 Jes 17:6 | 6      Doch een nalezing zal daarin 503 Jes 17:11 | gij uw zaad doen bloeien; doch het zal maar een hoop van 504 Jes 17:13 | gelijk grote wateren ruisen; doch Hij zal hem schelden, zo 505 Jes 24:16 | verheerlijking des Rechtvaardigen. Doch nu zeg ik: Ik word mager, 506 Jes 26:13 | hebben over ons geheerst; doch door U alleen gedenken wij 507 Jes 27:12 | aan de rivier van Egypte; doch gijlieden zult opgelezen 508 Jes 28:12 | en dit is de verkwikking; doch zij hebben niet willen horen. ~ 509 Jes 29:13 | Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; 510 Jes 30:15 | vertrouwen zou uw sterkte zijn; doch gij hebt niet      gewild. ~ 511 Jes 34:12 | 12      Hun edelen (doch zij zijn er niet) zullen 512 Jes 36:5 | 5      Ik mocht zeggen (doch het is een woord der lippen): 513 Jes 36:21 | 21      Doch zij zwegen stil, en antwoordden 514 Jes 37:38 | met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het      515 Jes 39:8 | is goed. Ook zeide hij: Doch het zij vrede en waarheid 516 Jes 42:25 | ze rondom in vlam gezet, doch zij merken het niet; en 517 Jes 42:25 | in      brand gestoken, doch zij nemen het niet ter harte. ~  ~ 518 Jes 43:22 | 22      Doch gij hebt Mij niet aangeroepen, 519 Jes 47:6 | gaf hen over in uw hand; doch gij beweest hun geen barmhartigheden, 520 Jes 47:9 | 9      Doch deze beide dingen zullen 521 Jes 48:10 | Ziet, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver, Ik heb 522 Jes 49:4 | 4      Doch Ik zeide: Ik heb te vergeefs 523 Jes 49:14 | 14      Doch Sion zegt: De HEERE heeft 524 Jes 49:25 | 25      Doch alzo zegt de HEERE: Ja, 525 Jes 53:4 | smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij 526 Jes 53:6 | iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft onzer aller 527 Jes 53:7 | toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet 528 Jes 53:10 | 10      Doch het behaagde den HEERE Hem 529 Jes 54:15 | zich zekerlijk vergaderen, doch niet uit Mij; wie zich tegen 530 Jes 58:3 | 3      Doch nadert gijlieden hier toe, 531 Jes 58:13 | vergaderd zijn, u redden; doch de wind zal hen allen wegvoeren, 532 Jes 58:20 | 20      Doch de goddelozen zijn als een 533 Jes 61:2 | en donkerheid de volken; doch over u zal de HEERE opgaan, 534 Jes 62:6 | 6      Doch gijlieden zult priesters 535 Jes 65:6 | 6      Doch wij allen zijn als een onreine, 536 Jes 65:8 | 8      Doch nu, HEERE! Gij zijt onze 537 Jes 66:13 | Mijn knechten zullen eten, doch gijlieden zult hongeren; 538 Jes 66:13 | knechten zullen drinken, doch gijlieden zult dorsten; 539 Jes 66:13 | knechten zullen blijde zijn, doch gijlieden zult beschaamd 540 Jes 67:5 | de HEERE heerlijk worde! Doch Hij      zal verschijnen 541 Jer 4:27 | land zal een woestijn zijn (doch Ik zal geen voleinding maken); ~ 542 Jer 5:4 | 4      Doch ik zeide: Zekerlijk, deze 543 Jer 5:10 | haar muren, en verderft ze (doch maakt geen voleinding); 544 Jer 6:14 | zeggende: Vrede, vrede! doch daar is geen vrede. ~ 545 Jer 7:24 | 24      Doch zij hebben niet gehoord, 546 Jer 7:26 | 26      Doch zij hebben naar Mij niet 547 Jer 8:11 | zeggende: Vrede, vrede! doch daar is geen vrede. ~ 548 Jer 9:3 | worden geweldig in het land, doch niet tot waarheid; want 549 Jer 10:24 | Kastijd mij, HEERE! doch met mate; niet in Uw toorn, 550 Jer 17:11 | die rijkdom vergadert, doch niet met recht; in de helft 551 Jer 18:12 | 12      Doch zij zeggen: Het is buiten 552 Jer 18:23 | 23      Doch Gij, HEERE! weet al hun 553 Jer 26:5 | vroeg op zijnde en zendende; doch gij niet gehoord hebt; ~ 554 Jer 26:14 | 14      Doch ik, ziet, ik ben in uw handen; 555 Jer 28:12 | 12      Doch des HEEREN woord geschiedde 556 Jer 36:25 | rol niet zou verbranden; doch hij hoorde naar hen niet. ~ 557 Jer 37:14 | tot de Chaldeen vallen. Doch hij hoorde niet naar hem; 558 Jer 39:5 | 5      Doch het heir der Chaldeen jaagde 559 Jer 40:13 | 13      Doch Johanan, de zoon van Kareah, 560 Jer 41:8 | 8      Doch onder hen werden tien mannen 561 Jer 41:15 | 15      Doch Ismael, de zoon van Nethanja, 562 Jer 46:28 | Ik u gedreven zal hebben, doch      met u zal Ik geen voleinding 563 Jer 52:8 | 8      Doch het heir der Chaldeen jaagde 564 Klaa 1:131| die in het land Uz woont! doch de beker zal ook tot u komen, 565 Eze 2:8 | 8      Doch gij, mensenkind, hoor hetgeen 566 Eze 3:19 | 19      Doch als gij den goddeloze waarschuwt, 567 Eze 3:21 | 21      Doch als gij den rechtvaardige 568 Eze 5:6 | 6      Doch zij heeft Mijn rechten veranderd 569 Eze 8:6 | Mijn heiligdom verre wegga? Doch gij zult nog wederom      570 Eze 12:16 | 16      Doch Ik zal van hen weinige lieden 571 Eze 14:22 | 22      Doch ziet, daarin zullen ontkomenen 572 Eze 16:7 | uw      haar is gewassen, doch gij waart naakt en bloot. ~ 573 Eze 16:47 | 47      Doch gij hebt in haar wegen niet 574 Eze 17:6 | welig uitlopende wijnstok, doch nederig van stam, ziende 575 Eze 19:5 | zij in hope was geweest, doch haar verwachting verloren 576 Eze 20:9 | 9      Doch Ik deed het om Mijns Naams 577 Eze 20:17 | 17      Doch Mijn oog verschoonde hen, 578 Eze 20:22 | 22      Doch Ik keerde Mijn hand af, 579 Eze 20:39 | gijlieden naar Mij niet hoort; doch ontheiligt niet meer Mijn      580 Eze 23:19 | 19      Doch zij vermenigvuldigde haar 581 Eze 46:2 | poort, en daarna uitgaan; doch de poort zal niet gesloten 582 Eze 47:11 | 11      Doch haar modderige plaatsen 583 Dan 1:19 | de koning sprak met hen; doch er werd uit hen allen niemand 584 Dan 2:41 | gedeeld koninkrijk zijn, doch daar zal van des ijzers 585 Dan 2:44 | 44      Doch in de dagen van die koningen 586 Dan 4:15 | 15      Doch laat den stam met zijn wortelen 587 Dan 4:23 | boom af, en verderft hem; doch laat den stam met zijn      588 Dan 5:16 | 16      Doch van u heb ik gehoord, dat 589 Dan 7:28 | glans veranderde aan mij; doch ik bewaarde dat woord in 590 Dan 8:22 | zullen uit dat volk ontstaan, doch niet met zijn kracht. ~ 591 Dan 8:23 | 23      Doch op het laatste huns koninkrijks, 592 Dan 8:24 | kracht zal sterk worden, doch niet door zijn kracht; en 593 Dan 8:25 | Vorst      der vorsten, doch hij zal zonder hand verbroken 594 Dan 9:25 | wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. ~ 595 Dan 10:1 | die zaak is de waarheid, doch in een      gezetten groten 596 Dan 10:7 | zagen dat gezicht niet; doch een grote verschrikking 597 Dan 10:13 | 13      Doch de vorst des koninkrijks 598 Dan 10:20 | dat Ik tot u gekomen ben? Doch nu zal Ik wederkeren om 599 Dan 10:21 | 21      Doch Ik zal u te kennen geven, 600 Dan 11:5 | vorsten is, zal sterk worden; doch een ander zal sterker worden 601 Dan 11:6 | voorwaarden te maken; doch zij zal de macht des arms 602 Dan 11:7 | 7      Doch uit de spruit van haar wortelen 603 Dan 11:10 | 10      Doch zijn zonen zullen zich in 604 Dan 11:11 | grote menigte oprichten zal, doch      die menigte zal in 605 Dan 11:14 | het gezicht te bevestigen, doch zij zullen      vallen. ~ 606 Dan 11:18 | hij zal er vele innemen; doch een overste zal zijn smaad 607 Dan 11:21 | waardigheid niet zal geven; doch hij zal in stilheid komen, 608 Dan 11:24 | vastigheden zijn gedachten denken, doch tot een zekeren tijd toe. ~ 609 Dan 11:25 | zeer machtige heirkracht; doch hij zal niet bestaan, want 610 Dan 11:29 | tegen het Zuiden komen, doch het zal niet zijn gelijk 611 Dan 11:34 | kleine hulp geholpen worden; doch velen zullen zich door vleierijen 612 Dan 11:41 | ter nedergeworpen worden; doch deze zullen zijn hand ontkomen, 613 Dan 12:8 | 8      Dit hoorde ik, doch ik verstond het niet; en 614 Dan 12:10 | gemaakt, en gelouterd worden; doch de goddelozen zullen goddelooslijk 615 Hos 4:4 | 4      Doch niemand twiste noch bestraffe 616 Hos 13:14 | 14      Doch Ik zal hen van het geweld 617 Hos 13:15 | voortbrengen onder de broederen; doch er zal een oostenwind komen, 618 Jona 1:13 | te brengen aan het droge, doch zij konden niet; want de 619 Mic 3:4 | zij roepen tot den HEERE, doch Hij zal hen niet verhoren; 620 Nah 1:3 | De HEERE is lankmoedig, doch van grote kracht, en Hij 621 Nah 1:14 | 14      Doch tegen u heeft de HEERE bevolen, 622 Nah 2:5 | voortreffelijken gedenken, doch zij zullen struikelen in 623 Nah 2:8 | dagen af dat zij geweest is, doch zij zullen vluchten. Staat, 624 Zep 3:5 | licht, er ontbreekt niet; doch de verkeerde weet van geen      625 Zac 3:2 | 2      Doch de HEERE zeide tot den satan: 626 Zac 7:13 | gelijk als Hij geroepen had, doch zij niet gehoord hebben, 627 Zac 11:13 | 13      Doch de HEERE zeide tot mij: 628 Zac 12:10 | 10      Doch over het huis Davids, en 629 Mal 1:4 | zeide: Wij zijn verarmd, doch wij zullen de woeste plaatsen 630 Matt 2:37 | 14 Doch Johannes weigerde Hem zeer, 631 Matt 4:4 | 4 Doch Hij, antwoordende, zeide: 632 Matt 5:22 | 22 Doch Ik zeg u: Zo wie te onrecht 633 Matt 8:11 | 11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen 634 Matt 8:22 | 22 Doch Jezus zeide tot hem: Volg 635 Matt 8:24 | van de golven bedekt werd; doch Hij sliep. ~ 636 Matt 9:6 | 6 Doch opdat gij moogt weten, dat 637 Matt 9:13 | 13 Doch gaat heen en leert, wat 638 Matt 9:18 | is nu terstond gestorven, doch kom en leg Uw hand op haar, 639 Matt 10:19 | 19 Doch wanneer zij u overleveren, 640 Matt 11:11 | meerder dan Johannes de Doper; doch die de minste is in het 641 Matt 11:16 | 16 Doch waarbij zal Ik dit geslacht 642 Matt 11:19 | tollenaren en zondaren. Doch de Wijsheid is gerechtvaardigd 643 Matt 11:22 | 22 Doch Ik zeg u: Het zal Tyrus 644 Matt 11:24 | 24 Doch Ik zeg u, dat het den lande 645 Matt 12:7 | 7 Doch zo gij geweten hadt, wat 646 Matt 12:25 | 25 Doch Jezus, kennende hun gedachten, 647 Matt 13:16 | 16 Doch uw ogen zijn zalig, omdat 648 Matt 13:21 | 21 Doch hij heeft geen wortel in 649 Matt 14:9 | de koning werd bedroefd; doch om de eden, en degenen, 650 Matt 14:17 | 17 Doch zij zeiden tot Hem: Wij 651 Matt 15:9 | 9 Doch tevergeefs eren zij Mij, 652 Matt 15:23 | 23 Doch Hij antwoordde haar niet 653 Matt 15:26 | 26 Doch Hij antwoordde en zeide: 654 Matt 15:27 | En zij zeide: Ja, Heere! doch de hondekens eten ook van 655 Matt 17:11 | 11 Doch Jezus, antwoordende, zeide 656 Matt 17:12 | hebben hem niet gekend; doch zij hebben aan hem gedaan, 657 Matt 18:7 | dat de ergernissen komen; doch wee dien mens, door welken 658 Matt 18:30 | 30 Doch hij wilde niet, maar ging 659 Matt 19:4 | 4 Doch Hij, antwoordende, zeide 660 Matt 19:11 | 11 Doch Hij zeide tot hen: Allen 661 Matt 19:17 | goed dan Een, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, 662 Matt 20:13 | 13 Doch hij, antwoordende, zeide 663 Matt 20:26 | 26 Doch alzo zal het onder u niet 664 Matt 21:21 | 21 Doch Jezus, antwoordende, zeide 665 Matt 21:29 | 29 Doch hij antwoordde en zeide: 666 Matt 21:32 | hoeren hebben hem geloofd; doch gij, zulks ziende, hebt 667 Matt 22:8 | bruiloft is wel bereid, doch de genoden waren het niet 668 Matt 23:8 | 8 Doch gij zult niet Rabbi genaamd 669 Matt 24:8 | 8 Doch al die dingen zijn maar 670 Matt 24:20 | 20 Doch bidt, dat uw vlucht niet 671 Matt 24:36 | 36 Doch van dien dag en die ure 672 Matt 25:9 | 9 Doch de wijzen antwoordden, zeggende: 673 Matt 26:5 | 5 Doch zij zeiden: Niet in het 674 Matt 26:33 | 33 Doch Petrus, antwoordende, zeide 675 Matt 26:39 | drinkbeker van Mij voorbijgaan? doch niet, gelijk Ik wil, maar 676 Matt 26:56 | 56 Doch dit alles is geschied, opdat 677 Matt 26:63 | 63 Doch Jezus zweeg stil. En de 678 Matt 26:64 | hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan 679 Matt 27:23 | 23 Doch de stadhouder zeide: Wat 680 Matt 27:49 | 49 Doch de anderen zeiden: Houd 681 Matt 28:17 | zagen, baden zij Hem aan; doch sommigen twijfelden. ~ 682 Mark 2:10 | 10 Doch opdat gij moogt weten, dat 683 Mark 5:19 | 19 Doch Jezus liet hem dat niet 684 Mark 7:7 | 7 Doch tevergeefs eren zij Mij, 685 Mark 7:28 | zeide tot Hem: Ja, Heere, doch ook de hondekens eten onder 686 Mark 9:34 | 34 Doch zij zwegen; want zij waren 687 Mark 9:39 | 39 Doch Jezus zeide: Verbiedt hem 688 Mark 10:20 | 20 Doch hij, antwoordende, zeide 689 Mark 10:27 | 27 Doch Jezus, hen aanziende, zeide: 690 Mark 10:39 | zeiden tot Hem: Wij kunnen. Doch Jezus zeide tot hen: Den 691 Mark 10:43 | 43 Doch alzo zal het onder u niet 692 Mark 11:6 | 6 Doch zij zeiden tot hen, gelijk 693 Mark 12:26 | 26 Doch aangaande de doden, dat 694 Mark 13:11 | 11 Doch wanneer zij u leiden zullen, 695 Mark 13:18 | 18 Doch bidt, dat uw vlucht niet 696 Mark 14:36 | drinkbeker van Mij weg, doch niet wat Ik wil, maar wat 697 Mark 15:14 | 14 Doch Pilatus zeide tot hen: Wat 698 Mark 16:7 | 7 Doch gaat heen, zegt Zijnen discipelen, 699 Luk 2:19 | 19 Doch Maria bewaarde deze woorden 700 Luk 5:5 | gearbeid, en niet gevangen; doch op Uw woord zal ik het net 701 Luk 5:24 | 24 Doch opdat gij moogt weten, dat 702 Luk 5:34 | 34 Doch Hij zeide tot hen: Kunt 703 Luk 6:8 | 8 Doch Hij kende hun gedachten, 704 Luk 7:35 | 35 Doch de wijsheid is gerechtvaardigd 705 Luk 9:14 | omtrent vijf duizend mannen. Doch Hij zeide tot Zijn discipelen: 706 Luk 9:59 | tot een anderen: Volg Mij. Doch hij zeide: Heere, laat mij 707 Luk 9:60 | doden hun doden begraven; doch gij, ga heen en verkondig 708 Luk 10:14 | 14 Doch het zal Tyrus en Sidon verdragelijker 709 Luk 10:20 | 20 Doch verblijdt u daarin niet, 710 Luk 10:40 | 40 Doch Martha was zeer bezig met 711 Luk 10:42 | Maar een ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel 712 Luk 11:41 | 41 Doch geeft tot aalmoes, hetgeen 713 Luk 11:46 | 46 Doch Hij zeide: Wee ook u, wetgeleerden! 714 Luk 13:33 | 33 Doch Ik moet heden, en morgen, 715 Luk 15:29 | 29 Doch hij, antwoordende, zeide 716 Luk 16:31 | 31 Doch Abraham zeide tot hem: Indien 717 Luk 17:1 | geen ergernissen komen; doch wee hem, door welken zij 718 Luk 18:8 | haastelijk recht doen zal. Doch de Zoon des mensen, als 719 Luk 18:22 | 22 Doch Jezus, dit horende, zeide 720 Luk 19:27 | 27 Doch deze mijn vijanden, die 721 Luk 21:18 | 18 Doch niet een haar uit uw hoofd 722 Luk 21:23 | 23 Doch wee den bevruchten en den 723 Luk 22:21 | 21 Doch ziet, de hand desgenen, 724 Luk 22:22 | heen, gelijk besloten is; doch wee dien mens, door welken 725 Luk 22:26 | 26 Doch gij niet alzo; maar de meeste 726 Luk 22:42 | drinkbeker van Mij wegnemen, doch niet Mijn wil, maar de Uwe 727 Luk 23:9 | vraagde Hem met vele woorden; doch Hij antwoordde hem niets. ~ 728 Luk 23:18 | 18 Doch al de menigte riep gelijkelijk, 729 Luk 24:12 | 12 Doch Petrus opstaande, liep tot 730 Luk 24:21 | Die Israel verlossen zou. Doch ook, benevens dit alles, 731 Joha 5:34 | 34 Doch Ik neem geen getuigenis 732 Joha 6:6 | 6 (Doch dit zeide Hij, hem beproevende; 733 Joha 6:23 | 23 (Doch er kwamen andere scheepjes 734 Joha 7:14 | 14 Doch als het nu in het midden 735 Joha 7:27 | 27 Doch van Dezen weten wij, van 736 Joha 8:50 | 50 Doch Ik zoek Mijn eer niet; er 737 Joha 11:13 | 13 Doch Jezus had gesproken van 738 Joha 11:15 | opdat gij geloven moogt; doch laat ons tot hem gaan. ~ 739 Joha 11:20 | kwam, ging Hem tegemoet; doch Maria bleef in huis zitten. ~ 740 Joha 11:42 | 42 Doch Ik wist, dat Gij Mij altijd 741 Joha 12:16 | 16 Doch dit verstonden Zijn discipelen 742 Joha 13:10 | En gijlieden zijt rein, doch niet allen. ~ 743 Joha 15:19 | wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld 744 Joha 16:4 | dat Ik ze u gezegd heb; doch deze dingen heb Ik u van 745 Joha 16:7 | 7 Doch Ik zeg u de waarheid: Het 746 Joha 16:12 | dingen heb Ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen. ~ 747 Joha 18:39 | 39 Doch gij hebt een gewoonte, dat 748 Joha 20:25 | hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien 749 Joha 21:4 | stond Jezus op den oever; doch de discipelen wisten niet, 750 Hand 5:23 | ontving hij ze in huis. Doch des anderen daags ging Petrus 751 Hand 5:28 | te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond, dat 752 Hand 6:9 | 9 Doch de stem antwoordde mij ten 753 Hand 6:45 | zeiden tot haar: Gij raast. Doch zij bleef er sterk bij, 754 Hand 7:9 | 9 Doch Saulus (die ook Paulus genaamd 755 Hand 7:25 | 25 Doch als Johannes den loop vervulde, 756 Hand 7:45 | 45 Doch de Joden, de scharen ziende, 757 Hand 7:46 | Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, 758 Hand 7:51 | 51 Doch zij schudden het stof van 759 Hand 8:20 | 20 Doch als hem de discipelen omringd 760 Hand 11:9 | 9 Doch als zij van Jason en de 761 Hand 11:14 | 14 Doch de broeders zonden toen 762 Hand 11:34 | 34 Doch sommige mannen hingen hem 763 Hand 12:21 | feest te Jeruzalem houden; doch ik zal tot u wederkeren, 764 Hand 14:10 | 10 Doch Paulus, afgekomen zijnde, 765 Hand 15:25 | 25 Doch van de heidenen, die geloven, 766 Hand 15:34 | dit, de andere wat anders. Doch als hij de zekerheid niet 767 Hand 17:21 | 21 Doch geloof hen niet; want meer 768 Hand 18:17 | 17 Doch na vele jaren ben ik gekomen 769 Hand 19:4 | 4 Doch Festus antwoordde, dat Paulus 770 Hand 21:11 | 11 Doch de hoofdman geloofde meer 771 Hand 21:22 | 22 Doch alsnu vermaan ik ulieden 772 Hand 21:26 | 26 Doch wij moeten op een zeker 773 Hand 22:19 | den keizer te beroepen; doch niet, alsof ik iets had, 774 Rom 1:13 | 13 Doch ik wil niet, dat u onbekend 775 Rom 2:8 | der waarheid ongehoorzaam, doch der ongerechtigheid gehoorzaam 776 Rom 3:4 | 4 Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar 777 Rom 4:5 | 5 Doch dengene, die niet werkt, 778 Rom 5:15 | 15 Doch niet, gelijk de misdaad, 779 Rom 7:9 | zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven. ~ 780 Rom 8:9 | 9 Doch gijlieden zijt niet in het 781 Rom 9:6 | 6 Doch ik zeg dit niet, alsof het 782 Rom 9:30 | rechtvaardigheid verkregen hebben, doch de rechtvaardigheid, die 783 Rom 10:16 | 16 Doch zij zijn niet allen het 784 Rom 14:4 | hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld worden, 785 Rom 15:5 | 5 Doch de God der lijdzaamheid 786 Rom 15:14 | 14 Doch, mijn broeders, ook ik zelf 787 Rom 16:19 | wijs zijt in het goede, doch onnozel in het kwade. ~ 788 1Kor 1:16 | 16 Doch ik heb ook het huisgezin 789 1Kor 1:23 | 23 Doch wij prediken Christus, den 790 1Kor 2:6 | wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid, niet dezer 791 1Kor 2:10 | 10 Doch God heeft het ons geopenbaard 792 1Kor 2:12 | 12 Doch wij hebben niet ontvangen 793 1Kor 2:15 | 15 Doch de geestelijke mens onderscheidt 794 1Kor 3:15 | zal hij behouden worden, doch alzo als door vuur. ~ 795 1Kor 3:23 | 23 Doch gij zijt van Christus, en 796 1Kor 4:3 | 3 Doch mij is voor het minste, 797 1Kor 4:4 | mijzelven van geen ding bewust; doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; 798 1Kor 4:18 | 18 Doch sommigen zijn opgeblazen, 799 1Kor 5:3 | 3 Doch ik, als wel met het lichaam 800 1Kor 5:10 | 10 Doch niet geheellijk met de hoereerders 801 1Kor 6:13 | dezen en die te niet doen. Doch het lichaam is niet voor 802 1Kor 7:6 | 6 Doch dit zeg ik uit toelating, 803 1Kor 7:8 | 8 Doch ik zeg den ongetrouwden, 804 1Kor 7:10 | 10 Doch den getrouwden gebiede niet 805 1Kor 7:17 | 17 Doch gelijk God aan een iegelijk 806 1Kor 7:28 | trouwt, zij zondigt niet. Doch dezulken zullen verdrukking 807 1Kor 7:37 | 37 Doch die vast staat in zijn hart, 808 1Kor 8:7 | 7 Doch in allen is de kennis niet; 809 1Kor 8:12 | 12 Doch gijlieden, alzo tegen de 810 1Kor 9:12 | waarom niet veel meer wij? Doch wij hebben deze macht niet 811 1Kor 10:13 | bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Die u niet 812 1Kor 10:29 | 29 Doch ik zeg: om het geweten, 813 1Kor 11:3 | 3 Doch ik wil, dat gij weet, dat 814 1Kor 11:12 | ook de man door de vrouw; doch alle dingen zijn uit God. ~ 815 1Kor 11:16 | 16 Doch indien iemand schijnt twistgierig 816 1Kor 11:34 | 34 Doch zo iemand hongert, dat hij 817 1Kor 12:4 | verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; ~ 818 1Kor 12:6 | verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God, Die 819 1Kor 12:11 | 11 Doch deze dingen alle werkt een 820 1Kor 12:20 | zijn er wel vele leden, doch maar een lichaam. ~ 821 1Kor 12:24 | 24 Doch onze sierlijke hebben het 822 1Kor 12:31 | 31 Doch ijvert naar de beste gaven; 823 1Kor 13:10 | 10 Doch wanneer het volmaakte zal 824 1Kor 13:13 | hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de 825 1Kor 14:2 | want niemand verstaat het, doch met den geest spreekt hij 826 1Kor 14:28 | hij zwijge in de Gemeente; doch dat hij tot zichzelven spreke, 827 1Kor 14:30 | 30 Doch indien een ander, die er 828 1Kor 15:10 | 10 Doch door de genade Gods ben 829 1Kor 15:10 | gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade 830 1Kor 15:27 | Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt, dat Hem 831 1Kor 15:46 | 46 Doch het geestelijke is niet 832 1Kor 15:50 | 50 Doch dit zeg ik, broeders, dat 833 1Kor 16:5 | 5 Doch ik zal tot u komen, wanneer 834 1Kor 16:12 | niet, dat hij nu zou komen; doch hij zal komen, wanneer het 835 2Kor 1:6 | 6 Doch hetzij dat wij verdrukt 836 2Kor 1:18 | 18 Doch God is getrouw, dat ons 837 2Kor 1:23 | 23 Doch ik aanroepe God tot een 838 2Kor 2:5 | 5 Doch indien iemand bedroefd heeft, 839 2Kor 3:16 | 16 Doch zo wanneer het tot den Heere 840 2Kor 4:3 | 3 Doch indien ook ons Evangelie 841 2Kor 4:8 | in alles verdrukt worden, doch niet benauwd; twijfelmoedig, 842 2Kor 4:8 | benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig; ~ 843 2Kor 4:9 | 9 Vervolgd, doch niet daarin verlaten; nedergeworpen, 844 2Kor 4:9 | verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven; ~ 845 2Kor 5:11 | Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw gewetens 846 2Kor 6:10 | 10 Als droevig zijnde, doch altijd blijde; als arm, 847 2Kor 6:10 | altijd blijde; als arm, doch velen rijk makende; als 848 2Kor 7:6 | 6 Doch God, Die de nederigen vertroost, 849 2Kor 8:16 | 16 Doch Gode zij dank, Die dezelfde 850 2Kor 9:10 | 10 Doch Die het zaad den zaaier 851 2Kor 9:15 | 15 Doch Gode zij dank voor Zijn 852 2Kor 10:13 | 13 Doch wij zullen niet roemen buiten 853 2Kor 10:17 | 17 Doch wie roemt, die roeme in 854 2Kor 11:3 | 3 Doch ik vrees, dat niet enigszins, 855 2Kor 11:16 | mene, dat ik onwijs ben; doch zo niet, neemt mij dan aan 856 2Kor 12:5 | zodanige zal ik roemen, doch van mijzelven zal ik niet 857 2Kor 12:16 | 16 Doch het zij zo, ik heb u niet 858 2Kor 13:6 | 6 Doch ik hoop, dat gij zult verstaan, 859 Gal 1:8 | 8 Doch al ware het ook, dat wij, 860 Gal 2:16 | 16 Doch wetende, dat de mens niet 861 Gal 2:20 | Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus 862 Gal 3:12 | 12 Doch de wet is niet uit het geloof; 863 Gal 3:23 | 23 Doch eer het geloof kwam, waren 864 Gal 4:1 | 1 Doch ik zeg, zo langen tijd als 865 Gal 4:18 | 18 Doch in het goede te allen tijd 866 Gal 4:20 | 20 Doch ik wilde, dat ik nu tegenwoordig 867 Gal 4:23 | het vlees geboren geweest; doch deze, die uit de vrije was, 868 Gal 4:29 | 29 Doch gelijkerwijs toen, die naar 869 Gal 6:9 | 9 Doch laat ons, goed doende, niet 870 Efez 4:20 | 20 Doch gij hebt Christus alzo niet 871 Efez 5:32 | verborgenheid is groot; doch ik zeg dit, ziende op Christus 872 Fili 1:17 | 17 Doch dezen uit liefde, dewijl 873 Fili 2:24 | 24 Doch ik vertrouw in den Heere, 874 Fili 3:16 | 16 Doch, daar wij toe gekomen zijn, 875 Fili 4:19 | 19 Doch mijn God zal naar Zijn rijkdom 876 Kol 2:23 | lichaam niet te sparen, doch zijn niet in enige waarde, 877 1The 3:11 | 11 Doch onze God en Vader Zelf, 878 1The 4:13 | 13 Doch, broeders, ik wil niet, 879 2The 3:5 | 5 Doch de Heere richte uw harten 880 2The 3:12 | 12 Doch de zodanigen bevelen en 881 1Tim 1:8 | 8 Doch wij weten, dat de wet goed 882 1Tim 1:14 | 14 Doch de genade onzes Heeren is 883 1Tim 2:12 | 12 Doch ik laat de vrouw niet toe, 884 1Tim 2:15 | 15 Doch zij zal zalig worden in 885 1Tim 4:1 | 1 Doch de Geest zegt duidelijk, 886 1Tim 5:8 | 8 Doch zo iemand de zijnen, en 887 1Tim 6:6 | 6 Doch de godzaligheid is een groot 888 1Tim 6:9 | 9 Doch die rijk willen worden, 889 2Tim 1:10 | 10 Doch nu geopenbaard is door de 890 2Tim 2:7 | 7 Merk, hetgeen ik zeg; doch de Heere geve u verstand 891 2Tim 2:20 | 20 Doch in een groot huis zijn niet 892 2Tim 3:13 | 13 Doch de boze mensen en bedriegers 893 Tit 2:1 | 1 Doch gij, spreek hetgeen der 894 File 1:12 | 12 Doch gij, neem hem, dat is mijn 895 Heb 2:8 | hem niet onderworpen zij; doch nu zien wij nog niet, dat 896 Heb 3:16 | hebben Hem verbitterd, doch niet allen, die uit Egypte 897 Heb 4:15 | wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde. ~ 898 Heb 10:32 | 32 Doch gedenkt de vorige dagen, 899 Heb 12:11 | maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich 900 Heb 13:22 | 22 Doch ik bid u, broeders, verdraagt 901 Jako 1:4 | 4 Doch de lijdzaamheid hebbe een 902 Jako 4:2 | gij vecht en voert krijg, doch gij hebt niet, omdat gij 903 Jako 4:12 | behouden kan en verderven. Doch wie zijt gij, die een anderen 904 Jako 5:12 | 12 Doch voor alle dingen, mijn broeders, 905 1Pet 4:15 | 15 Doch dat niemand van u lijde 906 2Pet 1:15 | 15 Doch ik zal ook naarstigheid 907 2Pet 3:8 | 8 Doch deze ene zaak zij u niet 908 1Joh 2:20 | 20 Doch gij hebt de zalving van 909 1Joh 5:20 | 20 Doch wij weten, dat de Zoon van 910 2Joh 1:12 | aan ulieden te schrijven, doch ik heb niet gewild door 911 Open 2:9 | verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk), en de lastering 912 Open 2:24 | 24 Doch Ik zeg ulieden, en tot de 913 Open 3:4 | 4 Doch gij hebt enige weinige namen


1-500 | 501-913

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License