1-500 | 501-904
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:18 | 18 En om te heersen op den
2 Gen 2:18 | 18 Ook had de HEERE God gesproken:
3 Gen 3:18 | 18 Ook zal het u doornen en
4 Gen 4:18 | 18 En aan Henoch werd Hirad
5 Gen 5:18 | 18 En Jered leefde honderd
6 Gen 6:18 | 18 Maar met u zal Ik Mijn verbond
7 Gen 7:18 | 18 En de wateren namen de overhand,
8 Gen 8:18 | 18 Toen ging Noach uit, en
9 Gen 9:18 | 18 En de zonen van Noach, die
10 Gen 10:18 | 18 En de Arvadiet, en de Tsemariet,
11 Gen 11:18 | 18 En Peleg leefde dertig jaren,
12 Gen 12:18 | 18 Toen riep Farao Abram, en
13 Gen 13:18 | 18 En Abram sloeg tenten op,
14 Gen 14:18 | 18 En Melchizedek, koning van
15 Gen 14:42 | 18 Ten zelfden dage maakte
16 Gen 16:18 | 18 En Abraham zeide tot God:
17 Gen 17 | 18 ~
18 Gen 17:18 | 18 Dewijl Abraham gewisselijk
19 Gen 18:18 | 18 En Lot zeide tot hen: Neen
20 Gen 19:18 | 18 Want de HEERE had al de
21 Gen 20:18 | 18 Sta op, hef den jongen op,
22 Gen 21:18 | 18 En in uw zaad zullen gezegend
23 Gen 22:18 | 18 Aan Abraham tot een bezitting,
24 Gen 23:18 | 18 En zij zeide: Drink, mijn
25 Gen 23:85 | 18 En zij woonden van Havila
26 Gen 24:18 | 18 Als nu Izak wedergekeerd
27 Gen 25:18 | 18 En hij kwam tot zijn vader,
28 Gen 26:18 | 18 Toen stond Jakob des morgens
29 Gen 27:18 | 18 En Jakob had Rachel lief;
30 Gen 27:53 | 18 Toen zeide Lea: God heeft
31 Gen 28:18 | 18 En hij voerde al zijn vee
32 Gen 29:18 | 18 Zo zult gij zeggen: Dat
33 Gen 30:18 | 18 En Jakob kwam behouden tot
34 Gen 31:18 | 18 En hun woorden waren goed
35 Gen 32:18 | 18 En het geschiedde, als haar
36 Gen 33:18 | 18 En dit zijn de zonen van
37 Gen 34:18 | 18 En zij zagen hem van verre;
38 Gen 35:18 | 18 Toen zeide hij: Wat pand
39 Gen 36:18 | 18 En het is geschied, als
40 Gen 36:41 | 18 Toen antwoordde Jozef, en
41 Gen 37:18 | 18 En zie, uit de rivier kwamen
42 Gen 38:18 | 18 En ten derden dage zeide
43 Gen 39:18 | 18 Toen vreesden deze mannen,
44 Gen 40:18 | 18 Toen naderde Juda tot hem,
45 Gen 41:18 | 18 En neemt uw vader en uw
46 Gen 42:18 | 18 Dit zijn de zonen van Zilpa,
47 Gen 43:18 | 18 Toen datzelve jaar voleind
48 Gen 44:18 | 18 En Jozef zeide tot zijn
49 Gen 45:18 | 18 Op uw zaligheid wacht ik,
50 Gen 46:18 | 18 Daarna kwamen ook zijn broeders,
51 Exo 1:18 | 18 Toen riep de koning van
52 Exo 2:18 | 18 En toen zij tot haar vader
53 Exo 3:18 | 18 En zij zullen uw stem horen;
54 Exo 4:18 | 18 Toen ging Mozes heen, en
55 Exo 5:18 | 18 Zo gaat nu heen, arbeidt;
56 Exo 6:18 | 18 En de zonen van Merari:
57 Exo 7:18 | 18 En de vis in de rivier zal
58 Exo 8:18 | 18 De tovenaars deden ook alzo
59 Exo 9:18 | 18 Zie, Ik zal morgen omtrent
60 Exo 10:18 | 18 En hij ging uit van Farao,
61 Exo 12:18 | 18 In de eerste maand, aan
62 Exo 13:18 | 18 Maar God leidde het volk
63 Exo 14:18 | 18 En de Egyptenaars zullen
64 Exo 15:18 | 18 De HEERE zal in eeuwigheid
65 Exo 16:18 | 18 Doch als zij het met de
66 Exo 18 | 18 ~
67 Exo 18:18 | 18 Gij zult geheel vervallen,
68 Exo 19:18 | 18 En de ganse berg Sinai rookte,
69 Exo 20:18 | 18 En al het volk zag de donderen,
70 Exo 21:18 | 18 En wanneer mannen twisten,
71 Exo 22:18 | 18 De toveres zult gij niet
72 Exo 23:18 | 18 Gij zult het bloed Mijns
73 Exo 24:18 | 18 En Mozes ging in het midden
74 Exo 25:18 | 18 Gij zult ook twee cherubim
75 Exo 26:18 | 18 En de berderen tot den tabernakel
76 Exo 27:18 | 18 De lengte des voorhofs zal
77 Exo 28:18 | 18 En de tweede rij van een
78 Exo 29:18 | 18 Alzo zult gij den gehelen
79 Exo 30:18 | 18 Gij zult ook een koperen
80 Exo 31:18 | 18 En Hij gaf aan Mozes, als
81 Exo 32:18 | 18 Maar hij zeide: Het is geen
82 Exo 33:18 | 18 Maar hij zeide: Het is geen
83 Exo 34:18 | 18 Toen zeide hij: Toon mij
84 Exo 34:41 | 18 Het feest der ongezuurde
85 Exo 35:18 | 18 De nagelen des tabernakels,
86 Exo 36:18 | 18 Hij maakte ook vijftig koperen
87 Exo 37:18 | 18 Zes rieten nu gingen uit
88 Exo 38:18 | 18 En het deksel van de poort
89 Exo 39:18 | 18 Doch de twee andere einden
90 Exo 40:18 | 18 Want Mozes richtte den tabernakel
91 Lev 4:18 | 18 En van dat bloed zal hij
92 Lev 5:18 | 18 En hij zal een volkomen
93 Lev 6:18 | 18 Al wat mannelijk is onder
94 Lev 7:18 | 18 Want zo enigzins van dat
95 Lev 8:18 | 18 Daarna deed hij den ram
96 Lev 9:18 | 18 Daarna slachtte hij den
97 Lev 10:18 | 18 Ziet, deszelfs bloed is
98 Lev 11:18 | 18 En de kauw, en de roerdomp,
99 Lev 13:18 | 18 Het vlees ook, als in deszelfs
100 Lev 14:18 | 18 Dat nog overgebleven zal
101 Lev 15:18 | 18 Mitsgaders de vrouw, als
102 Lev 16:18 | 18 Daarna zal hij tot het altaar,
103 Lev 18 | 18 ~
104 Lev 18:18 | 18 Gij zult ook geen vrouw
105 Lev 19:18 | 18 Gij zult niet wreken, noch
106 Lev 20:18 | 18 En als een man bij een vrouw,
107 Lev 21:18 | 18 Want geen man, in wien een
108 Lev 22:18 | 18 Spreek tot Aaron, en tot
109 Lev 22:49 | 18 Gij zult ook met het brood
110 Lev 23:18 | 18 Maar wie de ziel van enig
111 Lev 24:18 | 18 En doet Mijn inzettingen,
112 Lev 25:18 | 18 En zo gij Mij tot deze dingen
113 Lev 26:18 | 18 Maar zo hij zijn akker na
114 Num 1:18 | 18 En zij verzamelden de gehele
115 Num 2:18 | 18 De banier des legers van
116 Num 3:18 | 18 En dit zijn de namen der
117 Num 4:18 | 18 Gij zult den stam van de
118 Num 5:18 | 18 Daarna zal de priester de
119 Num 6:18 | 18 Alsdan zal de Nazireer,
120 Num 7:18 | 18 Op den tweeden dag offerde
121 Num 8:18 | 18 En Ik heb de Levieten genomen
122 Num 9:18 | 18 Naar den mond des HEEREN,
123 Num 10:18 | 18 Daarna toog de banier van
124 Num 11:18 | 18 En tot het volk zult gij
125 Num 13:18 | 18 En beziet het land, hoedanig
126 Num 14:18 | 18 De HEERE is lankmoedig en
127 Num 15:18 | 18 Spreek tot de kinderen Israels,
128 Num 16:18 | 18 Zo namen zij een ieder zijn
129 Num 18:13 | gevende verdaan worden? Numeri 18 ~
130 Num 18:31 | 18 En hun vlees zal het uwe
131 Num 19 | 18 ~
132 Num 19:18 | 18 En hun vlees zal het uwe
133 Num 20:18 | 18 Doch Edom zeide tot hem:
134 Num 21:18 | 18 Gij put, dien de vorsten
135 Num 22:18 | 18 Toen antwoordde Bileam,
136 Num 23:18 | 18 Toen hief hij zijn spreuk
137 Num 24:18 | 18 En Edom zal een erfelijke
138 Num 25:18 | 18 Want zij hebben vijandelijk
139 Num 26:18 | 18 Dat zijn de geslachten der
140 Num 27:18 | 18 Toen zeide de HEERE tot
141 Num 28:18 | 18 Op den eersten dag zal een
142 Num 29:18 | 18 En hun spijsoffer, en hun
143 Num 31:18 | 18 Doch al de kinderen van
144 Num 31:71 | 18 Wij zullen niet wederkeren
145 Num 32:18 | 18 En zij verreisden van Hazeroth,
146 Num 33:18 | 18 Daartoe zult gij uit elken
147 Num 34:18 | 18 Of indien hij hem met een
148 Deu 1:18 | 18 Alzo gebood ik u te dier
149 Deu 2:18 | 18 Gij zult heden doortrekken
150 Deu 3:18 | 18 Voorts gebood ik ulieden
151 Deu 4:18 | 18 De gedaante van iets, dat
152 Deu 5:18 | 18 En gij zult geen overspel
153 Deu 6:18 | 18 En gij zult doen, wat recht
154 Deu 7:18 | 18 Vreest niet voor hen; gedenkt
155 Deu 8:18 | 18 Maar gij zult gedenken den
156 Deu 9:18 | 18 En ik wierp mij neder voor
157 Deu 10:18 | 18 Die het recht van den wees
158 Deu 11:18 | 18 Legt dan deze mijn woorden
159 Deu 12:18 | 18 Maar gij zult dat eten voor
160 Deu 13:18 | 18 Wanneer gij de stem des
161 Deu 14:18 | 18 En de ooievaar, en de reiger
162 Deu 15:18 | 18 Het zal niet hard zijn in
163 Deu 16:18 | 18 Rechters en ambtlieden zult
164 Deu 17:18 | 18 Voorts zal het geschieden,
165 Deu 18 | 18 ~
166 Deu 18:18 | 18 Een Profeet zal Ik hun verwekken
167 Deu 19:18 | 18 En de rechters zullen wel
168 Deu 20:18 | 18 Opdat zij ulieden niet leren
169 Deu 21:18 | 18 Wanneer iemand een moedwilligen
170 Deu 22:18 | 18 Dan zullen de oudsten derzelver
171 Deu 23:18 | 18 Gij zult geen hoerenloon
172 Deu 24:18 | 18 Maar gij zult gedenken,
173 Deu 25:18 | 18 Hoe hij u op den weg ontmoette,
174 Deu 26:18 | 18 En de HEERE heeft u heden
175 Deu 27:18 | 18 Vervloekt zij, die een blinde
176 Deu 28:18 | 18 Vervloekt zal zijn de vrucht
177 Deu 29:18 | 18 Dat onder ulieden niet zij
178 Deu 30:18 | 18 Zo verkondig ik ulieden
179 Deu 31:18 | 18 Ik dan zal Mijn aangezicht
180 Deu 32:18 | 18 Den Rotssteen, Die u gegenereerd
181 Deu 33:18 | 18 En van Zebulon zeide hij:
182 Joz 1:18 | 18 Alle man, die uw mond wederspannig
183 Joz 2:18 | 18 Zie, wanneer wij in het
184 Joz 4:18 | 18 En het geschiedde, toen
185 Joz 6:18 | 18 Alleenlijk dat gijlieden
186 Joz 7:18 | 18 Welks huisgezin als hij
187 Joz 8:18 | 18 Toen sprak de HEERE tot
188 Joz 9:18 | 18 En de kinderen Israels sloegen
189 Joz 10:18 | 18 Zo zeide Jozua: Wentelt
190 Joz 11:18 | 18 Vele dagen voerde Jozua
191 Joz 12:18 | 18 De koning van Afek, een;
192 Joz 13:18 | 18 En Jahza, en Kedemoth, en
193 Joz 15:18 | 18 En het geschiedde, als zij
194 Joz 17:18 | 18 Maar het gebergte zal het
195 Joz 18 | 18 ~
196 Joz 18:18 | 18 En gaat door ter zijde tegenover
197 Joz 19:18 | 18 En hun landpale was Jizreela,
198 Joz 21:18 | 18 Anathoth en haar voorsteden,
199 Joz 23:18 | 18 Dewijl gij u heden van achter
200 Joz 25:18 | 18 En de HEERE heeft voor ons
201 Ric 1:18 | 18 Daartoe nam Juda Gaza in,
202 Ric 2:18 | 18 En wanneer de HEERE hun
203 Ric 3:18 | 18 En het geschiedde, als hij
204 Ric 4:18 | 18 Jael nu ging uit, Sisera
205 Ric 4:42 | 18 Zebulon, het is een volk,
206 Ric 5:18 | 18 Wijk toch niet van hier,
207 Ric 6:18 | 18 Als ik met de bazuin zal
208 Ric 7:18 | 18 Daarna zeide hij tot Zebah
209 Ric 8:18 | 18 Maar gij zijt heden opgestaan
210 Ric 9:18 | 18 Toen zeide het volk, de
211 Ric 10:18 | 18 Daarna wandelde hij in de
212 Ric 12:18 | 18 En de Engel des HEEREN zeide
213 Ric 13:18 | 18 Toen zeiden de mannen der
214 Ric 14:18 | 18 Als nu hem zeer dorstte,
215 Ric 15:18 | 18 Als nu Delila zag, dat hij
216 Ric 17 | 18 ~
217 Ric 17:18 | 18 Als die nu ten huize van
218 Ric 18:18 | 18 En hij zeide tot hem: Wij
219 Ric 19:18 | 18 En de kinderen Israels maakten
220 Ric 20:18 | 18 Maar wij zullen hun geen
221 Rut 1:18 | 18 Als zij nu zag, dat zij
222 Rut 2:18 | 18 En zij nam het op, en kwam
223 Rut 3:18 | 18 Toen zeide zij: Zit stil,
224 Rut 4:18 | 18 Dit nu zijn de geboorten
225 1Sa 1:18 | 18 En zij zeide: Laat uw dienstmaagd
226 1Sa 2:18 | 18 Doch Samuel diende voor
227 1Sa 3:18 | 18 Toen gaf hem Samuel te kennen
228 1Sa 4:18 | 18 En het geschiedde, als hij
229 1Sa 6:18 | 18 Ook gouden muizen, naar
230 1Sa 8:18 | 18 Gij zult wel te dien dage
231 1Sa 9:18 | 18 En Saul naderde tot Samuel
232 1Sa 10:18 | 18 En hij zeide tot de kinderen
233 1Sa 12:18 | 18 Toen Samuel den HEERE aanriep,
234 1Sa 13:18 | 18 En een hoop keerde zich
235 1Sa 14:18 | 18 Toen zeide Saul tot Ahia:
236 1Sa 15:18 | 18 En de HEERE heeft u op den
237 1Sa 16:18 | 18 Toen antwoordde een van
238 1Sa 17:18 | 18 Maar breng deze tien melkkazen
239 1Sa 18 | 1 Samuël 18 ~
240 1Sa 18:18 | 18 Doch David zeide tot Saul:
241 1Sa 19:18 | 18 Alzo vluchtte David en ontkwam,
242 1Sa 20:18 | 18 Daarna zeide Jonathan tot
243 1Sa 22:18 | 18 Toen zeide de koning tot
244 1Sa 23:18 | 18 En die beiden maakten een
245 1Sa 24:18 | 18 En hij zeide tot David:
246 1Sa 25:18 | 18 Toen haastte zich Abigail,
247 1Sa 26:18 | 18 Hij zeide verder: Waarom
248 1Sa 28:18 | 18 Gelijk als gij naar de stem
249 1Sa 30:18 | 18 Alzo redde David al wat
250 2Sa 1:18 | 18 Als hij gezegd had, dat
251 2Sa 2:18 | 18 Nu waren aldaar drie zonen
252 2Sa 3:18 | 18 Zo doet het nu; want de
253 2Sa 5:18 | 18 En de Filistijnen kwamen
254 2Sa 6:18 | 18 Als David geeindigd had
255 2Sa 7:18 | 18 Toen ging de koning David
256 2Sa 8:18 | 18 Er was ook Benaja, zoon
257 2Sa 10:18 | 18 Maar de Syriers vloden voor
258 2Sa 11:18 | 18 Toen zond Joab heen, en
259 2Sa 12:18 | 18 En het geschiedde op den
260 2Sa 13:18 | 18 Zij nu had een veelvervigen
261 2Sa 14:18 | 18 Toen antwoordde de koning,
262 2Sa 15:18 | 18 En al zijn knechten gingen
263 2Sa 16:18 | 18 En Husai zeide tot Absalom:
264 2Sa 17:18 | 18 Een jongen dan nog zag hen,
265 2Sa 18 | 18 ~
266 2Sa 18:18 | 18 Absalom nu had genomen,
267 2Sa 19:18 | 18 Als nu de pont overvoer,
268 2Sa 20:18 | 18 Toen sprak zij, zeggende:
269 2Sa 21:18 | 18 En het geschiedde daarna,
270 2Sa 22:18 | 18 Hij verloste mij van mijn
271 2Sa 23:18 | 18 Abisai, Joabs broeder, de
272 2Sa 24:18 | 18 En Gad kwam tot David op
273 1Kon 1:18 | 18 En nu zie, Adonia is koning;
274 1Kon 2:18 | 18 En Bathseba zeide: Het is
275 1Kon 3:18 | 18 Het is nu geschied op den
276 1Kon 4:18 | 18 Simei, de zoon van Ela,
277 1Kon 5:18 | 18 En de bouwlieden van Salomo,
278 1Kon 6:18 | 18 En het ceder aan het huis
279 1Kon 7:18 | 18 Zo maakte hij de pilaren,
280 1Kon 8:18 | 18 Maar de HEERE zeide tot
281 1Kon 9:18 | 18 En Baalath, en Tamor in
282 1Kon 10:18 | 18 Nog maakte de koning een
283 1Kon 11:18 | 18 En zij maakten zich op van
284 1Kon 12:18 | 18 Toen zond de koning Rehabeam
285 1Kon 13:18 | 18 En hij zeide tot hem: Ik
286 1Kon 14:18 | 18 En zij begroeven hem, en
287 1Kon 15:18 | 18 Toen nam Asa al het zilver
288 1Kon 16:18 | 18 En het geschiedde, als Zimri
289 1Kon 17:18 | 18 En zij zeide tot Elia: Wat
290 1Kon 18 | 1 Koningen 18 ~
291 1Kon 18:18 | 18 Toen zeide hij: Ik heb Israel
292 1Kon 19:18 | 18 Ook heb Ik in Israel doen
293 1Kon 20:18 | 18 En hij zeide: Hetzij dat
294 1Kon 21:18 | 18 Maak u op, ga henen af,
295 1Kon 22:18 | 18 Toen zeide de koning van
296 2Kon 1:18 | 18 Het overige nu der zaken
297 2Kon 2:18 | 18 Toen kwamen zij weder tot
298 2Kon 3:18 | 18 Daartoe is dat slecht in
299 2Kon 4:18 | 18 Toen nu het kind groot werd,
300 2Kon 5:18 | 18 In deze zaak vergeve de
301 2Kon 6:18 | 18 Als zij nu tot hem afkwamen,
302 2Kon 7:18 | 18 Want het was geschied, gelijk
303 2Kon 8:18 | 18 En hij wandelde op den weg
304 2Kon 9:18 | 18 En de ruiter te paard toog
305 2Kon 10:18 | 18 En Jehu verzamelde al het
306 2Kon 11:18 | 18 Daarna ging al het volk
307 2Kon 12:18 | 18 Maar Joas, de koning van
308 2Kon 13:18 | 18 Maar Joas, de koning van
309 2Kon 14:18 | 18 Daarna zeide hij: Neem de
310 2Kon 15:18 | 18 Het overige nu der geschiedenissen
311 2Kon 16:18 | 18 En hij deed dat kwaad was
312 2Kon 17:18 | 18 Daartoe het deksel des sabbats,
313 2Kon 18:18 | 18 Daartoe het deksel des sabbats,
314 2Kon 19:18 | 18 Daarom vertoornde zich de
315 2Kon 20 | 2 Koningen 18 ~
316 2Kon 20:18 | 18 En zij riepen tot den koning;
317 2Kon 21:18 | 18 En hebben hun goden in het
318 2Kon 22:18 | 18 Daartoe zullen zij van uw
319 2Kon 23:18 | 18 En Manasse ontsliep met
320 2Kon 24:18 | 18 Maar tot den koning van
321 2Kon 25:18 | 18 En hij zeide: Laat hem liggen,
322 2Kon 26:18 | 18 Zedekia was een en twintig
323 2Kon 27:18 | 18 Ook nam de overste der trawanten
324 1Kro 1:18 | 18 Arfachsad nu gewon Selah,
325 1Kro 2:18 | 18 Kaleb nu, de zoon van Hezron,
326 1Kro 3:18 | 18 Dezes zonen waren Malchiram,
327 1Kro 4:18 | 18 En zijn Joodse huisvrouw
328 1Kro 5:18 | 18 Van de kinderen van Ruben,
329 1Kro 6:18 | 18 En de kinderen van Kahath
330 1Kro 7:18 | 18 Belangende nu zijn zuster
331 1Kro 8:18 | 18 En Jismerai, en Jizlia en
332 1Kro 9:18 | 18 Ook tot nog toe, aan de
333 1Kro 11:18 | 18 Toen braken die drie door
334 1Kro 12:18 | 18 En de Geest toog Amasai
335 1Kro 15:18 | 18 En met hen hun broeders
336 1Kro 16:18 | 18 Zeggende: Ik zal u het land
337 1Kro 17:18 | 18 Wat zal David meer bij U
338 1Kro 18 | 1 Kronieken 18 ~
339 1Kro 19 | 1 Kronieken 18 ~
340 1Kro 20:18 | 18 Doch de Syriers vloden voor
341 1Kro 22:18 | 18 Toen zeide de engel des
342 1Kro 23:18 | 18 Is niet de HEERE, uw God,
343 1Kro 24:18 | 18 Van de kinderen van Jizhar
344 1Kro 25:18 | 18 Het drie en twintigste voor
345 1Kro 26:18 | 18 Het elfde voor Azareel;
346 1Kro 27:18 | 18 Aan Parbar tegen het westen
347 1Kro 28:18 | 18 Over Juda was Elihu, uit
348 1Kro 29:18 | 18 En tot het reukaltaar gelouterd
349 1Kro 30:18 | 18 O HEERE, Gij, God onzer
350 2Kro 2:18 | 18 En hij maakte uit dezelve
351 2Kro 4:18 | 18 En Salomo maakte al deze
352 2Kro 7:18 | 18 Maar waarlijk, zou God bij
353 2Kro 8:18 | 18 Zo zal Ik den troon uws
354 2Kro 9:18 | 18 En Huram zond hem, door
355 2Kro 10:18 | 18 En de troon had zes trappen
356 2Kro 11:18 | 18 Toen zond de koning Rehabeam
357 2Kro 12:18 | 18 En Rehabeam nam zich, benevens
358 2Kro 14:18 | 18 Alzo werden de kinderen
359 2Kro 16:18 | 18 En hij bracht in het huis
360 2Kro 18:18 | 18 En naast hem was Jozabad;
361 2Kro 19 | 2 Kronieken 18 ~
362 2Kro 19:18 | 18 Verder zeide hij: Daarom
363 2Kro 21:18 | 18 Toen neigde zich Josafat
364 2Kro 22:18 | 18 En na dit alles plaagde
365 2Kro 22:38 | 18 En na dit alles plaagde
366 2Kro 23:31 | 18 Jojada nu bestelde de ambten
367 2Kro 24:18 | 18 Zo verlieten zij het huis
368 2Kro 25:18 | 18 Maar Joas, de koning van
369 2Kro 26:18 | 18 En zij wederstonden den
370 2Kro 28:18 | 18 Daartoe waren de Filistijnen
371 2Kro 29:18 | 18 Daarna kwamen zij binnen
372 2Kro 30:18 | 18 Want een menigte des volks,
373 2Kro 31:18 | 18 Ook tot de geslachtsrekening
374 2Kro 32:18 | 18 En zij riepen met luider
375 2Kro 33:18 | 18 Het overige nu der geschiedenissen
376 2Kro 34:18 | 18 Voorts gaf Safan, de schrijver,
377 2Kro 35:18 | 18 Daar was ook geen pascha
378 2Kro 36:18 | 18 Daar was ook geen pascha
379 2Kro 37:18 | 18 En alle vaten van het huis
380 Ezra 2:18 | 18 De kinderen van Jora, honderd
381 Ezra 4:18 | 18 De brief, dien gij aan ons
382 Ezra 6:18 | 18 En zij stelden de priesteren
383 Ezra 7:18 | 18 Daartoe, wat u en uw broederen
384 Ezra 8:18 | 18 En zij brachten ons, naar
385 Ezra 10:18 | 18 En er werden gevonden van
386 Neh 2:18 | 18 En ik gaf hun te kennen
387 Neh 3:18 | 18 Na hem verbeterden hun broederen,
388 Neh 4:18 | 18 En de bouwers hadden een
389 Neh 5:18 | 18 En wat voor een dag bereid
390 Neh 6:18 | 18 Want velen in Juda hadden
391 Neh 7:18 | 18 De kinderen van Adonikam,
392 Neh 8:18 | 18 En de ganse gemeente dergenen,
393 Neh 9:18 | 18 Zelfs, als zij zich een
394 Neh 10:18 | 18 Hodia, Hasum, Bezai, ~
395 Neh 11:18 | 18 Al de Levieten in de heilige
396 Neh 12:18 | 18 Van Bilga, Sammua; van Semaja,
397 Neh 13:18 | 18 Deden niet uw vaders alzo,
398 Est 1:18 | 18 Te dezen zelfden dage zullen
399 Est 10:1 | 18 Toen maakte de koning een
400 Est 52:5 | 18 En de Joden, die te Susan
401 Job 1:18 | 18 Als deze nog sprak, zo kwam
402 Job 3:18 | 18 Daar zijn de gebondenen
403 Job 4:18 | 18 Zie, op Zijn knechten zou
404 Job 5:18 | 18 Want Hij doet smart aan,
405 Job 6:18 | 18 De gangen haars wegs wenden
406 Job 7:18 | 18 En dat Gij hem bezoekt in
407 Job 8:18 | 18 Maar als God hem verslindt
408 Job 9:18 | 18 Hij laat mij niet toe mijn
409 Job 10:18 | 18 En waarom hebt Gij mij uit
410 Job 11:18 | 18 En gij zult vertrouwen,
411 Job 12:18 | 18 Den band der koningen maakt
412 Job 13:18 | 18 Ziet nu, ik heb het recht
413 Job 14:18 | 18 En voorwaar, een berg vallende
414 Job 15:18 | 18 Hetwelk de wijzen verkondigd
415 Job 16:18 | 18 O, aarde! bedek mijn bloed
416 Job 18 | 18 ~
417 Job 18:18 | 18 Men zal hem stoten van het
418 Job 19:18 | 18 Ook versmaden mij de jonge
419 Job 20:18 | 18 Den arbeid zal hij wedergeven
420 Job 21:18 | 18 Dat zij gelijk stro worden
421 Job 22:18 | 18 Hij had immers hun huizen
422 Job 24:18 | 18 Hij is licht op het vlakke
423 Job 27:18 | 18 Hij bouwt zijn huis als
424 Job 28:18 | 18 De Ramoth en Gabisch zal
425 Job 29:18 | 18 En ik zeide: Ik zal in mijn
426 Job 30:18 | 18 Door de veelheid der kracht
427 Job 31:18 | 18 (Want van mijn jonkheid
428 Job 32:18 | 18 Want ik ben der woorden
429 Job 33:18 | 18 Dat Hij zijn ziel van het
430 Job 34:18 | 18 Zou men tot een koning zeggen:
431 Job 36:18 | 18 Omdat er grimmigheid is,
432 Job 36:51 | 18 Hebt gij met Hem de hemelen
433 Job 37:18 | 18 Zijt gij met uw verstand
434 Job 38:18 | 18 En vergeet, dat de voet
435 Job 39:18 | 18 Zie, hij doet de rivier
436 Job 40:18 | 18 Hij acht het ijzer voor
437 Psa 7:18 | 18 Ik zal den HEERE loven naar
438 Psa 9:18 | 18 De goddelozen zullen terugkeren,
439 Psa 10:18 | 18 Om den wees en verdrukte
440 Psa 18 | 18 ~
441 Psa 18:18 | 18 Hij verloste mij van mijn
442 Psa 22:18 | 18 Al mijn beenderen zou ik
443 Psa 25:18 | 18 Resch. Aanzie mijn ellende,
444 Psa 31:18 | 18 HEERE! laat mij niet beschaamd
445 Psa 33:18 | 18 Ziet, des HEEREN oog is
446 Psa 34:18 | 18 Ziet, des HEEREN oog is
447 Psa 35:18 | 18 Tsade. Zij roepen, en de
448 Psa 36:18 | 18 Zo zal ik U loven in de
449 Psa 38:18 | 18 Jod. De HEERE kent de dagen
450 Psa 39:18 | 18 Want ik ben tot hinken gereed,
451 Psa 41:18 | 18 Ik ben wel ellendig en nooddruftig,
452 Psa 44:18 | 18 Dit alles is ons overkomen,
453 Psa 45:18 | 18 Ik zal Uws Naams doen gedenken
454 Psa 49:18 | 18 Want hij zal in zijn sterven
455 Psa 50:18 | 18 Indien gij een dief ziet,
456 Psa 51:18 | 18 Want Gij hebt geen lust
457 Psa 55:18 | 18 Des avonds, en des morgens,
458 Psa 59:18 | 18 Van U, o mijn Sterkte! zal
459 Psa 66:18 | 18 Had ik naar ongerechtigheid
460 Psa 68:18 | 18 Gods wagenen zijn tweemaal
461 Psa 69:18 | 18 En verberg Uw aangezicht
462 Psa 71:18 | 18 Daarom ook, terwijl de ouderdom
463 Psa 72:18 | 18 Geloofd zij de HEERE God,
464 Psa 73:18 | 18 Immers zet Gij hen op gladde
465 Psa 74:18 | 18 Gedenk hieraan; de vijand
466 Psa 77:18 | 18 De dikke wolken goten water
467 Psa 78:18 | 18 En zij verzochten God in
468 Psa 80:18 | 18 Uw hand zij over den man
469 Psa 83:18 | 18 Laat hen beschaamd en verschrikt
470 Psa 88:18 | 18 Den gansen dag omringen
471 Psa 89:18 | 18 Want Gij zijt de heerlijkheid
472 Psa 94:18 | 18 Als ik zeide: Mijn voet
473 Psa 102:18 | 18 Zich gewend zal hebben tot
474 Psa 103:18 | 18 Aan degenen, die Zijn verbond
475 Psa 104:18 | 18 De hoge bergen zijn voor
476 Psa 105:18 | 18 Men drukte zijn voeten in
477 Psa 106:18 | 18 En een vuur brandde onder
478 Psa 107:18 | 18 Hun ziel gruwelde van alle
479 Psa 109:18 | 18 En hij zij bekleed met den
480 Psa 115:18 | 18 Maar wij zullen den HEERE
481 Psa 116:18 | 18 Mijn geloften zal ik den
482 Psa 118:18 | 18 De HEERE heeft mij wel hard
483 Psa 119:18 | 18 Ontdek mijn ogen, dat ik
484 Psa 132:18 | 18 Ik zal zijn vijanden met
485 Psa 135:18 | 18 Dat die ze maken, hun gelijk
486 Psa 136:18 | 18 En heeft heerlijke koningen
487 Psa 139:18 | 18 Zoude ik ze tellen? Harer
488 Psa 145:18 | 18 Koph. De HEERE is nabij
489 Psa 147:18 | 18 Hij zendt Zijn woord, en
490 Spre 1:18 | 18 En deze loeren op hun
491 Spre 2:18 | 18 Want haar huis helt
492 Spre 3:18 | 18 Zij is een boom des
493 Spre 4:18 | 18 Maar het pad der rechtvaardigen
494 Spre 5:18 | 18 Uw springader zij gezegend;
495 Spre 6:18 | 18 Een hart, dat ondeugdzame
496 Spre 7:18 | 18 Kom, laat ons dronken
497 Spre 8:18 | 18 Rijkdom en eer is bij
498 Spre 9:18 | 18 Maar hij weet niet,
499 Spre 10:18 | 18 Die den haat bedekt,
500 Spre 11:18 | 18 De goddeloze doet een
1-500 | 501-904 |