1-500 | 501-860
Book Chapter: Verse
1 Gen 5:4 | achthonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
2 Gen 5:7 | zeven jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
3 Gen 5:10 | vijftien jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
4 Gen 5:13 | veertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
5 Gen 5:16 | dertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
6 Gen 5:19 | achthonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
7 Gen 5:22 | driehonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
8 Gen 5:26 | tachtig jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
9 Gen 5:30 | negentig jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
10 Gen 6:2 | 2 Dat Gods zonen de dochteren der mensen
11 Gen 6:4 | en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen
12 Gen 6:10 | 10 En Noach gewon drie zonen: Sem, Cham en Jafeth. ~
13 Gen 6:18 | de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw huisvrouw, en de
14 Gen 6:18 | huisvrouw, en de vrouwen uwer zonen met u. ~
15 Gen 7:7 | 7 Zo ging Noach, en zijn zonen, en zijn huisvrouw, en de
16 Gen 7:7 | huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem in de ark, vanwege
17 Gen 7:13 | Cham, en Jafeth, Noachs zonen, desgelijks ook Noachs huisvrouw,
18 Gen 7:13 | en de drie vrouwen zijner zonen met hem in de ark; ~
19 Gen 8:16 | en uw huisvrouw, en uw zonen, en de vrouwen uwer zonen
20 Gen 8:16 | zonen, en de vrouwen uwer zonen met u. ~
21 Gen 8:18 | ging Noach uit, en zijn zonen, en zijn huisvrouw, en de
22 Gen 8:18 | huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem. ~
23 Gen 9:1 | God zegende Noach en zijn zonen, en Hij zeide tot hen: Zijt
24 Gen 9:8 | God tot Noach, en tot zijn zonen met hem, zeggende: ~
25 Gen 9:18 | 18 En de zonen van Noach, die uit de ark
26 Gen 9:19 | 19 Deze drie waren de zonen van Noach; en van dezen
27 Gen 10:1 | de geboorten van Noachs zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en
28 Gen 10:1 | en Jafeth; en hun werden zonen geboren na den vloed. ~
29 Gen 10:2 | 2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer,
30 Gen 10:3 | 3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz,
31 Gen 10:4 | 4 En de zonen van Javan zijn: Elisa, en
32 Gen 10:6 | 6 En de zonen van Cham zijn: Cusch en
33 Gen 10:7 | 7 En de zonen van Cusch zijn: Seba en
34 Gen 10:7 | Raema, en Sabtecha. En de zonen van Raema zijn: Scheba en
35 Gen 10:20 | 20 Deze zijn zonen van Cham, naar hun huisgezinnen,
36 Gen 10:21 | 21 Voorts zijn Sem zonen geboren; dezelve is ook
37 Gen 10:21 | dezelve is ook de vader aller zonen van Heber, broeder van Jafeth,
38 Gen 10:22 | 22 Sems zonen waren Elam, en Assur, en
39 Gen 10:23 | 23 En Arams zonen waren Uz, en Hul, en Gether,
40 Gen 10:25 | 25 En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was
41 Gen 10:29 | Jobab; deze allen waren zonen van Joktan. ~
42 Gen 10:31 | 31 Deze zijn zonen van Sem, naar hun huisgezinnen,
43 Gen 10:32 | zijn de huisgezinnen der zonen van Noach, naar hun geboorten,
44 Gen 11:11 | vijfhonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
45 Gen 11:13 | drie jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
46 Gen 11:15 | drie jaren, en hij gewon zonen en dochteren. ~
47 Gen 11:17 | dertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
48 Gen 11:19 | negen jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
49 Gen 11:21 | zeven jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
50 Gen 11:23 | tweehonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
51 Gen 11:25 | negentien jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
52 Gen 18:12 | meer? een schoonzoon, of uw zonen, of uw dochteren, en allen,
53 Gen 20:7 | gezegd hebben: Sara heeft zonen gezoogd? want ik heb een
54 Gen 21:20 | heeft ook Nahor, uw broeder, zonen gebaard: ~
55 Gen 22:3 | dode, en hij sprak tot de zonen Heths, zeggende: ~
56 Gen 22:5 | 5 En de zonen Heths antwoordden Abraham,
57 Gen 22:7 | volk des lands, voor de zonen Heths; ~
58 Gen 22:10 | zat in het midden van de zonen Heths; en Efron de Hethiet
59 Gen 22:10 | Abraham, voor de oren van de zonen Heths, van al degenen, die
60 Gen 22:11 | ik u; voor de ogen van de zonen mijns volks geef ik u die;
61 Gen 22:16 | had voor de oren van de zonen Heths, vierhonderd sikkelen
62 Gen 22:18 | bezitting, voor de ogen van de zonen Heths, bij allen, die tot
63 Gen 22:20 | een erfbegrafenis van de zonen Heths. ~ ~
64 Gen 23:70 | gewon Seba en Dedan; en de zonen van Dedan waren de Assurieten,
65 Gen 23:71 | 4 En de zonen van Midian waren Efa en
66 Gen 23:71 | Eldaa. Deze allen waren zonen van Ketura. ~
67 Gen 23:73 | 6 Maar aan de zonen der bijwijven, die Abraham
68 Gen 23:76 | En Izak en Ismael, zijn zonen, begroeven hem, in de spelonk
69 Gen 23:77 | akker, dien Abraham van de zonen Heths gekocht had, daar
70 Gen 23:80 | En dit zijn de namen der zonen van Ismael, met hun namen
71 Gen 23:83 | 16 Deze zijn de zonen van Ismael, en dit zijn
72 Gen 25:29 | over uw broederen, en de zonen uwer moeder zullen zich
73 Gen 27:34 | voegen, dewijl ik hem drie zonen gebaard heb; daarom noemde
74 Gen 27:55 | bijwonen; want ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn
75 Gen 27:70 | dezelve in de hand zijner zonen. ~
76 Gen 28:1 | hoorde hij de woorden der zonen van Laban, zeggende: Jakob
77 Gen 28:16 | die is onze, en van onze zonen; nu dan, doe alles, wat
78 Gen 28:17 | Jakob op, en laadde zijn zonen en zijn vrouwen op kemelen. ~
79 Gen 28:28 | mij niet toegelaten mijn zonen en mijn dochteren te kussen;
80 Gen 28:43 | zijn mijn dochters, en deze zonen zijn mijn zonen, en deze
81 Gen 28:43 | en deze zonen zijn mijn zonen, en deze kudde is mijn kudde,
82 Gen 28:43 | heden doen? of aan haar zonen, die zij gebaard hebben? ~
83 Gen 28:55 | vroeg op, en kuste zijn zonen, en zijn dochteren, en zegende
84 Gen 29:11 | mij sla, de moeder met de zonen! ~
85 Gen 30:19 | gespannen had, van de hand der zonen van Hemor, den vader van
86 Gen 31:5 | verontreinigd had, zo waren zijn zonen met het vee in het veld;
87 Gen 31:7 | 7 En de zonen van Jakob kwamen van het
88 Gen 31:13 | Toen antwoordden Jakobs zonen aan Sichem en Hemor, zijn
89 Gen 31:25 | waren, zo namen de twee zonen van Jakob, Simeon en Levi,
90 Gen 31:27 | 27 De zonen van Jakob kwamen over de
91 Gen 32:5 | hen waren, zodat zij de zonen van Jakob niet achterna
92 Gen 32:22 | Israel hoorde het. En de zonen van Jakob waren twaalf. ~
93 Gen 32:23 | 23 De zonen van Lea waren: Ruben, Jakobs
94 Gen 32:24 | 24 De zonen van Rachel: Jozef en Benjamin. ~
95 Gen 32:25 | 25 En de zonen van Bilha, Rachels dienstmaagd:
96 Gen 32:26 | 26 En de zonen van Zilpa, Lea's dienstmaagd:
97 Gen 32:26 | Gad en Aser. Deze zijn de zonen van Jakob, die hem geboren
98 Gen 32:29 | en zat van dagen; en zijn zonen Ezau en Jakob begroeven
99 Gen 33:5 | Jaelam, en Korah. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren
100 Gen 33:6 | genomen zijn vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters, en al
101 Gen 33:10 | 10 Dit zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon
102 Gen 33:11 | 11 En de zonen van Elifaz waren: Teman,
103 Gen 33:12 | Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw. ~
104 Gen 33:13 | 13 En dit zijn de zonen van Rehuel: Nahath, en Zerah,
105 Gen 33:13 | Mizza; dat zijn geweest de zonen van Basmath, Ezau's huisvrouw. ~
106 Gen 33:14 | 14 En dit zijn geweest de zonen van Aholibama, dochter van
107 Gen 33:15 | Dit zijn de vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz,
108 Gen 33:15 | vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene
109 Gen 33:16 | het land Edom; dat zijn de zonen van Ada. ~
110 Gen 33:17 | 17 En dit zijn de zonen van Rehuel, den zoon van
111 Gen 33:17 | het land Edom; dat zijn de zonen van Basmath, de huisvrouw
112 Gen 33:18 | 18 En dit zijn de zonen van Aholibama, de huisvrouw
113 Gen 33:19 | 19 Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hunlieder
114 Gen 33:20 | 20 Dit zijn de zonen van Seir, den Horiet, inwoners
115 Gen 33:21 | de vorsten der Horieten, zonen van Seir, in het land van
116 Gen 33:22 | 22 En de zonen van Lotan waren Hori en
117 Gen 33:23 | 23 En dit zijn de zonen van Sobal: Alvan en Manahath,
118 Gen 33:24 | 24 En dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana,
119 Gen 33:25 | 25 En dit zijn de zonen van Ana: Dison; en Aholibama
120 Gen 33:26 | 26 En dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, en Esban,
121 Gen 33:27 | 27 Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, en Zaavan,
122 Gen 33:28 | 28 Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran. ~
123 Gen 34:2 | was een jongeling), met de zonen van Bilha, en de zonen van
124 Gen 34:2 | de zonen van Bilha, en de zonen van Zilpa, zijns vaders
125 Gen 34:3 | Jozef lief, boven al zijn zonen; want hij was hem een zoon
126 Gen 34:35 | 35 En al zijn zonen, en al zijn dochteren maakten
127 Gen 37:50 | 50 En Jozef werden twee zonen geboren, eer er een jaar
128 Gen 38:1 | zo zeide Jakob tot zijn zonen: Waarom ziet gij op elkander? ~
129 Gen 38:5 | 5 Alzo kwamen Israels zonen om te kopen onder degenen,
130 Gen 38:11 | Wij allen zijn eens mans zonen; wij zijn vroom; uw knechten
131 Gen 38:13 | twaalf gebroeders, eens mans zonen, in het land Kanaan; en
132 Gen 38:32 | waren twaalf gebroeders, zonen van onzen vader; de een
133 Gen 38:37 | zeggende: Dood twee mijner zonen, zo ik hem tot u niet wederbreng;
134 Gen 41:10 | nabij mij wezen, gij en uw zonen, en de zonen uwer zonen,
135 Gen 41:10 | gij en uw zonen, en de zonen uwer zonen, en uw schapen,
136 Gen 41:10 | zonen, en de zonen uwer zonen, en uw schapen, en uw runderen,
137 Gen 41:21 | 21 En de zonen van Israel deden alzo. Zo
138 Gen 42:5 | Jakob op van Ber-seba; en de zonen van Israel voerden Jakob
139 Gen 42:7 | 7 Zijn zonen, en de zonen zijner zonen
140 Gen 42:7 | 7 Zijn zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn
141 Gen 42:7 | zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren,
142 Gen 42:7 | zijn dochteren, en zijner zonen dochteren, en al zijn zaad
143 Gen 42:8 | En dit zijn de namen der zonen van Israel, die in Egypte
144 Gen 42:8 | Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob:
145 Gen 42:9 | 9 En de zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu,
146 Gen 42:10 | 10 En de zonen van Simeon: Jemuel, en Jamin,
147 Gen 42:11 | 11 En de zonen van Levi: Gerson, Kehath
148 Gen 42:12 | 12 En de zonen van Juda: Er, en Onan, en
149 Gen 42:12 | het land van Kanaan; en de zonen van Perez waren Hezron en
150 Gen 42:13 | 13 En de zonen van Issaschar: Tola, en
151 Gen 42:14 | 14 En de zonen van Zebulon: Sered, en Elon,
152 Gen 42:15 | 15 Dit zijn de zonen van Lea, die zij Jakob gebaard
153 Gen 42:15 | dochter; al de zielen zijner zonen en zijner dochteren waren
154 Gen 42:16 | 16 En de zonen van Gad: Zifjon en Haggi,
155 Gen 42:17 | 17 En de zonen van Aser: Jimna, en Jisva,
156 Gen 42:17 | Sera, hun zuster; en de zonen van Berija: Heber en Malchiel. ~
157 Gen 42:18 | 18 Dit zijn de zonen van Zilpa, die Laban aan
158 Gen 42:19 | 19 De zonen van Rachel, Jakobs huisvrouw:
159 Gen 42:21 | 21 En de zonen van Benjamin: Bela, Becher
160 Gen 42:22 | 22 Dit zijn de zonen van Rachel, die Jakob geboren
161 Gen 42:23 | 23 En de zonen van Dan: Chusim. ~
162 Gen 42:24 | 24 En de zonen van Nafthali: Jahzeel, en
163 Gen 42:25 | 25 Dit zijn de zonen van Bilha, die Laban aan
164 Gen 42:26 | uitgenomen de vrouwen van de zonen van Jakob, waren allen zes
165 Gen 42:27 | 27 En de zonen van Jozef, die hem in Egypte
166 Gen 44:1 | Toen nam hij zijn twee zonen met zich, Manasse en Efraim! ~
167 Gen 44:5 | 5 Nu dan, uw twee zonen, die u in Egypteland geboren
168 Gen 44:8 | 8 En Israel zag de zonen van Jozef, en zeide: Wiens
169 Gen 44:9 | zijn vader: Zij zijn mijn zonen, die mij God hier gegeven
170 Gen 45:1 | 1 Daarna riep Jakob zijn zonen, en hij zeide: Verzamelt
171 Gen 45:2 | Komt samen en hoort, gij, zonen van Jakob! en hoort naar
172 Gen 45:8 | u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen.
173 Gen 45:32 | daarin is, is gekocht van de zonen Heths. ~
174 Gen 45:33 | Jakob voleind had aan zijn zonen bevelen te geven, zo legde
175 Gen 46:12 | 12 En zijn zonen deden hem, gelijk als hij
176 Gen 46:13 | 13 Want zijn zonen voerden hem in het land
177 Gen 46:23 | derde gelid; ook werden de zonen van Machir, den zoon van
178 Gen 46:25 | 25 En Jozef deed de zonen van Israel zweren, zeggende:
179 Exo 1:1 | Dit nu zijn de namen der zonen van Israel, die in Egypte
180 Exo 1:22 | zijn volk, zeggende: Alle zonen, die geboren worden, zult
181 Exo 3:22 | die zult gijlieden op uw zonen, en op uw dochteren leggen,
182 Exo 4:20 | nam zijn vrouw, en zijn zonen, en voerde hen op een ezel,
183 Exo 6:13 | huis hunner vaderen: de zonen van Ruben, de eerstgeborene
184 Exo 6:14 | 14 En de zonen van Simeon: Jemuel, en Jamin,
185 Exo 6:15 | Dit nu zijn de namen der zonen van Levi, naar hun geboorten:
186 Exo 6:16 | 16 De zonen van Gerson: Libni en Simei,
187 Exo 6:17 | 17 En de zonen van Kehath: Amram, en Jizhar,
188 Exo 6:18 | 18 En de zonen van Merari: Machli en Musi;
189 Exo 6:20 | 20 En de zonen van Jizhar: Korah, en Nefeg,
190 Exo 6:21 | 21 En de zonen van Uzziel: Misael, en Elzafan,
191 Exo 6:23 | 23 En de zonen van Korah waren: Assir,
192 Exo 10:9 | onze oude lieden; met onze zonen en met onze dochteren, met
193 Exo 13:13 | eerstgeborenen des mensen onder uw zonen zult gij lossen. ~
194 Exo 13:15 | alle eerstgeborenen mijner zonen los ik. ~
195 Exo 18:3 | 3 Met haar twee zonen, welker enes naam was Gersom (
196 Exo 18:5 | Mozes' schoonvader, met zijn zonen en zijn huisvrouw, tot Mozes
197 Exo 18:6 | huisvrouw, en haar beide zonen met haar. ~
198 Exo 21:4 | vrouw gegeven, en zij hem zonen of dochteren gebaard zal
199 Exo 22:29 | den eerstgeborene uwer zonen zult gij Mij geven. ~
200 Exo 27:21 | is, zal ze Aaron en zijn zonen toerichten, van den avond
201 Exo 28:1 | uw broeder Aaron, en zijn zonen met hem, tot u doen naderen
202 Exo 28:1 | Eleazar en Ithamar, de zonen van Aaron. ~
203 Exo 28:4 | klederen maken, en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt
204 Exo 28:9 | sardonixstenen nemen, en de namen der zonen van Israel daarop graveren. ~
205 Exo 28:11 | graveren, met de namen der zonen van Israel; gij zult ze
206 Exo 28:21 | met de twaalf namen der zonen van Israel, met hun namen;
207 Exo 28:29 | Alzo zal Aaron de namen der zonen van Israel dragen aan den
208 Exo 28:40 | 40 Voor de zonen van Aaron zult gij ook rokken
209 Exo 28:41 | broeder Aaron en ook zijn zonen aantrekken; en gij zult
210 Exo 28:43 | 43 Aaron nu en zijn zonen zullen die aanhebben, als
211 Exo 29:4 | Alsdan zult gij Aaron en zijn zonen doen naderen aan de deur
212 Exo 29:8 | 8 Daarna zult gij zijn zonen doen naderen, en zult hen
213 Exo 29:9 | namelijk Aaron en zijn zonen; en gij zult hun de mutsen
214 Exo 29:9 | vullen, en de hand zijner zonen. ~
215 Exo 29:10 | samenkomst; en Aaron en zijn zonen zullen hun handen op het
216 Exo 29:15 | nemen, en Aaron en zijn zonen zullen hun handen op het
217 Exo 29:19 | nemen, en Aaron en zijn zonen zullen hun handen op des
218 Exo 29:20 | rechteroorlapje van zijn zonen, desgelijks op den duim
219 Exo 29:21 | klederen sprengen, en op zijn zonen en op de klederen zijner
220 Exo 29:21 | en op de klederen zijner zonen met hem; opdat hij geheiligd
221 Exo 29:21 | zijn klederen, ook zijn zonen, en de klederen zijner zonen
222 Exo 29:21 | zonen, en de klederen zijner zonen met hem. ~
223 Exo 29:24 | en op de handen zijner zonen, en beweeg ze ten beweegoffer
224 Exo 29:27 | en van hetgeen dat zijner zonen is. ~
225 Exo 29:28 | het zal voor Aaron en zijn zonen zijn tot een eeuwige inzetting
226 Exo 29:29 | geweest zijn, zullen van zijn zonen na hem zijn, opdat men hen
227 Exo 29:30 | aantrekken, die uit zijn zonen in zijn plaats priester
228 Exo 29:32 | 32 Aaron nu en zijn zonen zullen het vlees van dezen
229 Exo 29:35 | dan aan Aaron en aan zijn zonen alzo doen, naar alles, wat
230 Exo 29:44 | Ik zal ook Aaron en zijn zonen heiligen, opdat zij Mij
231 Exo 30:19 | 19 Dat Aaron en zijn zonen zich daaruit wassen, hun
232 Exo 30:30 | Gij zult ook Aaron en zijn zonen zalven, en gij zult hen
233 Exo 31:10 | en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te
234 Exo 32:2 | oren uwer vrouwen, uwer zonen, en uwer dochteren zijn;
235 Exo 32:26 | verzamelden zich tot hem al de zonen van Levi. ~
236 Exo 32:28 | 28 En de zonen van Levi deden naar het
237 Exo 33:2 | oren uwer vrouwen, uwer zonen, en uwer dochteren zijn;
238 Exo 33:26 | verzamelden zich tot hem al de zonen van Levi. ~
239 Exo 33:28 | 28 En de zonen van Levi deden naar het
240 Exo 34:39 | 16 En gij voor uw zonen vrouwen neemt van hun dochteren;
241 Exo 34:39 | nahoererende, maken, dat ook uw zonen haar goden nahoereren. ~
242 Exo 34:43 | Al de eerstgeborenen uwer zonen zult gij lossen, en men
243 Exo 35:19 | Aaron, en de klederen zijner zonen, om het priesterambt te
244 Exo 39:6 | gegraveerd, met de namen der zonen van Israel. ~
245 Exo 39:14 | stenen nu, met de namen der zonen van Israel, waren twaalf,
246 Exo 39:27 | voor Aaron en voor zijn zonen; ~
247 Exo 39:41 | en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te
248 Exo 40:12 | Gij zult ook Aaron en zijn zonen doen naderen, tot de deur
249 Exo 40:14 | 14 Gij zult ook zijn zonen doen naderen, en zult hun
250 Exo 40:31 | Mozes en Aaron, en zijn zonen wiesen daaruit hun handen
251 Lev 1:5 | aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aaron, de priesters,
252 Lev 1:7 | 7 En de zonen van Aaron, den priester,
253 Lev 1:8 | 8 Ook zullen de zonen van Aaron, de priesters,
254 Lev 1:11 | aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aaron, de priesters,
255 Lev 2:2 | hij zal het brengen tot de zonen van Aaron, de priesters,
256 Lev 2:3 | zal voor Aaron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid
257 Lev 2:10 | zal voor Aaron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid
258 Lev 3:2 | tent der samenkomst; en de zonen van Aaron, de priesters,
259 Lev 3:5 | 5 En de zonen van Aaron zullen dat aansteken
260 Lev 3:8 | tent der samenkomst; en de zonen van Aaron zullen het bloed
261 Lev 3:13 | tent der samenkomst; en de zonen van Aaron zullen haar bloed
262 Lev 6:9 | 9 Gebied Aaron en zijn zonen, zeggende: Dit is de wet
263 Lev 6:14 | des spijsoffers; een der zonen van Aaron zal dat voor het
264 Lev 6:16 | daarvan zullen Aaron en zijn zonen eten; ongezuurd zal het
265 Lev 6:18 | wat mannelijk is onder de zonen van Aaron zal het eten;
266 Lev 6:20 | offerande van Aaron en van zijn zonen, die zij den HEERE offeren
267 Lev 6:22 | de priester, die uit zijn zonen in zijn plaats de gezalfde
268 Lev 6:25 | Spreek tot Aaron en tot zijn zonen, zeggende: Dit is de wet
269 Lev 7:10 | of droog, zal voor alle zonen van Aaron zijn, voor den
270 Lev 7:31 | borst zal voor Aaron en zijn zonen zijn. ~
271 Lev 7:33 | 33 Wie uit de zonen van Aaron het bloed des
272 Lev 7:34 | den priester, en aan zijn zonen, tot een eeuwige inzetting
273 Lev 7:35 | Aaron en de zalving van zijn zonen, van de vuurofferen des
274 Lev 8:2 | 2 Neem Aaron en zijn zonen met hem, en de klederen,
275 Lev 8:6 | Mozes deed Aaron en zijn zonen naderen, en wies hen met
276 Lev 8:13 | 13 Ook deed Mozes de zonen van Aaron naderen, en trok
277 Lev 8:14 | bijkomen; en Aaron en zijn zonen legden hun handen op het
278 Lev 8:18 | bijbrengen; en Aaron en zijn zonen legden hun handen op het
279 Lev 8:22 | bijbrengen; en Aaron met zijn zonen legden hun handen op het
280 Lev 8:24 | 24 Hij deed ook de zonen van Aaron naderen; en Mozes
281 Lev 8:27 | en in de handen zijner zonen; en bewoog die ten beweegoffer,
282 Lev 8:30 | zijn klederen, en op zijn zonen, en op de klederen zijner
283 Lev 8:30 | en op de klederen zijner zonen met hem; en hij heiligde
284 Lev 8:30 | zijn klederen, en zijn zonen, en de klederen zijner zonen
285 Lev 8:30 | zonen, en de klederen zijner zonen met hem. ~
286 Lev 8:31 | zeide tot Aaron en tot zijn zonen: Ziedt dat vlees voor de
287 Lev 8:31 | zeggende: Aaron en zijn zonen zullen dat eten. ~
288 Lev 8:36 | 36 Aaron nu en zijn zonen deden al de dingen, die
289 Lev 9:1 | Mozes riep Aaron en zijn zonen, en de oudsten van Israel; ~
290 Lev 9:9 | 9 En de zonen van Aaron brachten het bloed
291 Lev 9:12 | hij het brandoffer; en de zonen van Aaron leverden aan hem
292 Lev 9:18 | voor het volk was; en de zonen van Aaron leverden het bloed
293 Lev 10:1 | 1 En de zonen van Aaron, Nadab en Abihu,
294 Lev 10:4 | riep Misael en Elzafan, de zonen van Uzziel, de oom van Aaron,
295 Lev 10:6 | Eleazar, en tot Ithamar, zijn zonen: Gij zult uw hoofden niet
296 Lev 10:9 | niet drinken, gij, noch uw zonen met u, als gij gaan zult
297 Lev 10:12 | Ithamar, zijn overgebleven zonen: Neemt het spijsoffer, dat
298 Lev 10:13 | het bescheiden deel uwer zonen uit des HEEREN vuurofferen
299 Lev 10:14 | plaats eten, gij, en uw zonen, en uw dochteren met u;
300 Lev 10:14 | bescheiden deel, en uwer zonen bescheiden deel, zijn zij
301 Lev 10:15 | bewegen; hetwelk, voor u en uw zonen met u, tot een eeuwige inzetting
302 Lev 10:16 | Ithamar, de overgebleven zonen van Aaron, zeer toornig,
303 Lev 13:2 | Aaron, of tot een uit zijn zonen, de priesteren, gebracht
304 Lev 16:1 | tot Mozes, nadat de twee zonen van Aaron gestorven waren,
305 Lev 17:2 | Spreek tot Aaron, en tot zijn zonen, en tot al de kinderen Israels,
306 Lev 21:1 | Spreek tot de priesters, de zonen van Aaron, en zeg tot hen:
307 Lev 21:24 | zulks tot Aaron en tot zijn zonen, en tot al de kinderen Israels. ~
308 Lev 22:2 | Spreek tot Aaron en tot zijn zonen, dat zij zich van de heilige
309 Lev 22:18 | Spreek tot Aaron, en tot zijn zonen, en tot al de kinderen Israels,
310 Lev 23:9 | het zal voor Aaron en zijn zonen zijn, die dat in de heilige
311 Lev 25:29 | gij zult het vlees uwer zonen eten, en het vlees uwer
312 Num 1:20 | 20 Zo waren de zonen van Ruben, den eerstgeborene
313 Num 1:22 | 22 Van de zonen van Simeon, hun geboorten,
314 Num 1:24 | 24 Van de zonen van Gad, hun geboorten,
315 Num 1:26 | 26 Van de zonen van Juda, hun geboorten,
316 Num 1:28 | 28 Van de zonen van Issaschar, hun geboorten,
317 Num 1:30 | 30 Van de zonen van Zebulon, hun geboorten,
318 Num 1:32 | 32 Van de zonen van Jozef: van de zonen
319 Num 1:32 | zonen van Jozef: van de zonen van Efraim, hun geboorten,
320 Num 1:34 | 34 Van de zonen van Manasse, hun geboorten,
321 Num 1:36 | 36 Van de zonen van Benjamin, hun geboorten,
322 Num 1:38 | 38 Van de zonen van Dan, hun geboorten,
323 Num 1:40 | 40 Van de zonen van Aser, hun geboorten,
324 Num 1:42 | 42 Van de zonen van Nafthali, hun geboorten,
325 Num 1:45 | waren al de getelden der zonen van Israel, naar het huis
326 Num 1:49 | hun som opnemen, onder de zonen van Israel. ~
327 Num 2:3 | Amminadab, zal de overste der zonen van Juda zijn. ~
328 Num 2:5 | Zuar, zal de overste der zonen van Issaschar zijn. ~
329 Num 2:7 | Helon, zal de overste der zonen van Zebulon zijn. ~
330 Num 2:10 | Sedeur, zal de overste der zonen van Ruben zijn. ~
331 Num 2:12 | Zurisaddai, zal de overste der zonen van Simeon zijn. ~
332 Num 2:14 | Rehuel, zal de overste der zonen van Gad zijn. ~
333 Num 2:18 | Ammihud, zal de overste der zonen van Efraim zijn. ~
334 Num 2:20 | Pedazur, zal de overste der zonen van Manasse zijn. ~
335 Num 2:22 | Gideoni, zal de overste der zonen van Benjamin zijn. ~
336 Num 2:25 | Ammisaddai, zal de overste der zonen van Dan zijn. ~
337 Num 2:27 | Ochran, zal de overste der zonen van Aser zijn. ~
338 Num 2:29 | Enan, zal de overste der zonen van Nafthali zijn. ~
339 Num 2:33 | werden niet geteld onder de zonen van Israel, gelijk als de
340 Num 3:2 | En dit zijn de namen der zonen van Aaron: de eerstgeborene,
341 Num 3:3 | 3 Dit zijn de namen der zonen van Aaron, der priesteren,
342 Num 3:9 | dan, aan Aaron en aan zijn zonen, de Levieten geven; zij
343 Num 3:10 | 10 Maar Aaron en zijn zonen zult gij stellen, dat zij
344 Num 3:15 | 15 Tel de zonen van Levi naar het huis hunner
345 Num 3:17 | 17 Dit nu waren de zonen van Levi met hun namen:
346 Num 3:18 | En dit zijn de namen der zonen van Gerson, naar hun geslachten:
347 Num 3:19 | 19 En de zonen van Kahath, naar hun geslachten;
348 Num 3:20 | 20 En de zonen van Merari, naar hun geslachten:
349 Num 3:25 | 25 En de wacht der zonen van Gerson in de tent der
350 Num 3:29 | 29 De geslachten der zonen van Kahath zullen zich legeren
351 Num 3:36 | opzicht der wachten van de zonen van Merari zal zijn over
352 Num 3:38 | Mozes, en Aaron met zijn zonen, waarnemende de wacht des
353 Num 3:48 | dat geld aan Aaron en zijn zonen geven, het geld der gelosten
354 Num 3:51 | gelosten aan Aaron en aan zijn zonen, naar het bevel des HEEREN,
355 Num 4:2 | 2 Neemt op de som der zonen van Kahath, uit het midden
356 Num 4:2 | Kahath, uit het midden der zonen van Levi, naar hun geslachten,
357 Num 4:4 | Dit zal de dienst zijn der zonen van Kahath, in de tent der
358 Num 4:5 | zo zullen Aaron en zijn zonen komen, en den voorhang des
359 Num 4:15 | 15 Als nu Aaron en zijn zonen, het dekken van het heiligdom,
360 Num 4:15 | hebben, zo zullen daarna de zonen van Kahath komen om te dragen;
361 Num 4:15 | sterven. Dit is de last der zonen van Kahath, in de tent der
362 Num 4:19 | toetreden zullen: Aaron en zijn zonen zullen komen, en stellen
363 Num 4:22 | 22 Neem ook op de som der zonen van Gerson, naar het huis
364 Num 4:27 | De gehele dienst van de zonen der Gersonieten, in al hun
365 Num 4:27 | bevel van Aaron en van zijn zonen; en gijlieden zult hun ter
366 Num 4:28 | dienst van de geslachten der zonen van de Gersonieten, in de
367 Num 4:29 | 29 Aangaande de zonen van Merari, die zult gij
368 Num 4:33 | dienst van de geslachten der zonen van Merari, naar hun gansen
369 Num 4:34 | der vergadering telden de zonen der Kahathieten, naar hun
370 Num 4:38 | Insgelijks de getelden der zonen van Gerson, naar hun geslachten,
371 Num 4:41 | getelden van de geslachten der zonen van Gerson, van al wie in
372 Num 4:42 | getelden van de geslachten der zonen van Merari, naar hun geslachten,
373 Num 4:45 | getelden van de geslachten der zonen van Merari, welke Mozes
374 Num 6:23 | Spreek tot Aaron en zijn zonen, zeggende: Alzo zult gijlieden
375 Num 7:7 | vier runderen gaf hij den zonen van Gerson, naar hun dienst; ~
376 Num 7:8 | acht runderen gaf hij den zonen van Merari, naar hun dienst;
377 Num 7:9 | 9 Maar de zonen van Kohath gaf hij niet;
378 Num 7:24 | dag offerde de overste der zonen van Zebulon, Eliab, de zoon
379 Num 8:13 | het aangezicht van zijn zonen, en gij zult hen bewegen
380 Num 8:19 | Levieten aan Aaron en aan zijn zonen tot een gift gegeven, uit
381 Num 8:22 | voor het aangezicht zijner zonen; gelijk als de HEERE Mozes
382 Num 10:8 | 8 En de zonen van Aaron, de priesters,
383 Num 10:17 | tabernakel afgenomen, en de zonen van Gerson, en de zonen
384 Num 10:17 | zonen van Gerson, en de zonen van Merari togen op, dragende
385 Num 16:1 | zich zo Dathan als Abiram, zonen van Eliab, en On, den zoon
386 Num 16:1 | On, den zoon van Peleth, zonen van Ruben. ~
387 Num 16:12 | om Dathan en Abiram, de zonen van Eliab, te roepen; maar
388 Num 16:27 | met hun vrouwen, en hun zonen, en hun kinderkens. ~
389 Num 18:14 | HEERE tot Aaron: Gij, en uw zonen, en het huis uws vaders
390 Num 18:14 | heiligdoms; en gij, en uw zonen met u, zult dragen de ongerechtigheid
391 Num 18:15 | dienen; maar gij, en uw zonen met u, zult zijn voor de
392 Num 18:20 | 7 Maar gij, en uw zonen met u, zult ulieder priesterambt
393 Num 18:21 | der zalving wil, en aan uw zonen, tot een eeuwige inzetting. ~
394 Num 18:22 | wedergeven; het zal u en uw zonen een heiligheid der heiligheden
395 Num 18:24 | aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren met
396 Num 18:32 | aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren met
397 Num 19:1 | HEERE tot Aaron: Gij, en uw zonen, en het huis uws vaders
398 Num 19:1 | heiligdoms; en gij, en uw zonen met u, zult dragen de ongerechtigheid
399 Num 19:2 | dienen; maar gij, en uw zonen met u, zult zijn voor de
400 Num 19:7 | 7 Maar gij, en uw zonen met u, zult ulieder priesterambt
401 Num 19:8 | der zalving wil, en aan uw zonen, tot een eeuwige inzetting. ~
402 Num 19:9 | wedergeven; het zal u en uw zonen een heiligheid der heiligheden
403 Num 19:11 | aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren met
404 Num 19:19 | aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren met
405 Num 21:29 | verloren! Hij heeft zijn zonen, die ontliepen, en zijn
406 Num 21:35 | zij sloegen hem, en zijn zonen, en al zijn volk, alzo dat
407 Num 26:5 | eerstgeborene van Israel. De zonen van Ruben waren: Hanoch,
408 Num 26:8 | 8 En de zonen van Pallu waren Eliab. ~
409 Num 26:9 | 9 En de zonen van Eliab waren Nemuel,
410 Num 26:12 | 12 De zonen van Simeon, naar hun geslachten:
411 Num 26:15 | 15 De zonen van Gad, naar hun geslachten:
412 Num 26:18 | Dat zijn de geslachten der zonen van Gad, naar hun getelden:
413 Num 26:19 | 19 De zonen van Juda waren Er en Onan;
414 Num 26:20 | 20 Alzo waren de zonen van Juda naar hun geslachten:
415 Num 26:21 | 21 En de zonen van Perez waren: van Hezron
416 Num 26:23 | 23 De zonen van Issaschar, naar hun
417 Num 26:26 | 26 De zonen van Zebulon, naar hun geslachten,
418 Num 26:28 | 28 De zonen van Jozef, naar hun geslachten,
419 Num 26:29 | 29 De zonen van Manasse waren: van Machir
420 Num 26:30 | 30 Dit zijn de zonen van Gilead: van Jezer het
421 Num 26:33 | zoon van Hefer, had geen zonen, maar dochters; en de namen
422 Num 26:35 | 35 Dit zijn de zonen van Efraim, naar hun geslachten:
423 Num 26:36 | 36 En dit zijn de zonen van Sutelah; van Eran het
424 Num 26:37 | Dat zijn de geslachten der zonen van Efraim, naar hun getelden:
425 Num 26:37 | vijfhonderd. Dat zijn de zonen van Jozef, naar hun geslachten. ~
426 Num 26:38 | 38 De zonen van Benjamin, naar hun geslachten:
427 Num 26:40 | 40 En de zonen van Bela waren Ard en Naaman;
428 Num 26:41 | 41 Dat zijn de zonen van Benjamin, naar hun geslachten;
429 Num 26:42 | 42 Dit zijn de zonen van Dan, naar hun geslachten:
430 Num 26:44 | 44 De zonen van Aser, naar hun geslachten,
431 Num 26:45 | 45 Van de zonen van Beria waren: van Heber
432 Num 26:47 | Dat zijn de geslachten der zonen van Aser, naar hun getelden:
433 Num 26:48 | 48 De zonen van Nafthali, naar hun geslachten:
434 Num 26:51 | zijn de getelden van de zonen Israels: zeshonderd een
435 Num 27:3 | zonde gestorven, en had geen zonen. ~
436 Num 35:3 | 3 Wanneer zij een van de zonen der andere stammen van de
437 Num 35:11 | dochteren van Zelafead, zijn den zonen harer ooms tot vrouwen geworden. ~
438 Deu 2:33 | wij sloegen hem, en zijn zonen, en al zijn volk. ~
439 Deu 7:3 | dochters niet geven aan hun zonen, en hun dochters niet nemen
440 Deu 7:3 | dochters niet nemen voor uw zonen. ~
441 Deu 7:4 | 4 Want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, dat
442 Deu 11:6 | aan Dathan, en aan Abiram, zonen van Eliab, den zoon van
443 Deu 12:12 | uws Gods, gijlieden, en uw zonen, en uw dochteren, en uw
444 Deu 12:31 | want zij hebben ook hun zonen en hun dochteren met vuur
445 Deu 17:20 | koninkrijk, hij en zijn zonen, in het midden van Israel. ~ ~ ~
446 Deu 18:5 | des HEEREN, hij en zijn zonen, te allen dage. ~
447 Deu 21:15 | beminde en de gehate hem zonen zullen gebaard hebben, en
448 Deu 21:16 | geschieden, ten dage als hij zijn zonen zal doen erven wat hij heeft,
449 Deu 23:17 | schandjongen zijn onder de zonen van Israel. ~
450 Deu 28:32 | 32 Uw zonen en uw dochteren zullen aan
451 Deu 28:41 | 41 Zonen en dochteren zult gij gewinnen,
452 Deu 28:53 | uws buiks, het vlees uwer zonen en uwer dochteren, die u
453 Deu 28:54 | schoots, en tegen zijn overige zonen, die hij overgehouden zal
454 Deu 28:55 | geven van het vlees zijner zonen, die hij eten zal, omdat
455 Deu 28:57 | uitgegaan zal zijn, en om haar zonen, die zij gebaard zal hebben;
456 Deu 31:9 | ze aan de priesteren, de zonen van Levi, die de ark des
457 Deu 32:19 | uit toornigheid tegen zijn zonen en zijn dochteren. ~
458 Deu 33:9 | broederen niet kende, en zijn zonen niet achtte; want zij onderhielden
459 Deu 33:24 | hij: Aser zij gezegend met zonen; hij zij zijn broederen
460 Joz 5:7 | 7 Maar hun zonen heeft Hij aan hun plaats
461 Joz 7:24 | de gouden tong, en zijn zonen, en zijn dochteren, en zijn
462 Joz 15:14 | verdreef van daar de drie zonen van Enak, Sesai, en Ahiman,
463 Joz 17:3 | zoon van Manasse, had geen zonen, maar dochters; en dit zijn
464 Joz 17:6 | erfdeel in het midden zijner zonen; en het land Gilead hadden
465 Ric 1:20 | verdreef van daar de drie zonen van Enak. ~
466 Ric 3:6 | hun dochters aan derzelver zonen; en zij dienden derzelver
467 Ric 7:19 | Het waren mijn broeders, zonen mijner moeder; zo waarlijk
468 Ric 7:30 | 30 Gideon nu had zeventig zonen, die uit zijn heupe voortgekomen
469 Ric 8:2 | dat zeventig mannen, alle zonen van Jerubbaal, over u heersen,
470 Ric 8:5 | doodde zijn broederen, de zonen van Jerubbaal, zeventig
471 Ric 8:18 | mijns vaders, en hebt zijn zonen, zeventig mannen, op een
472 Ric 8:24 | gedaan aan de zeventig zonen van Jerubbaal, kwame, en
473 Ric 9:4 | 4 En hij had dertig zonen, rijdende op dertig ezelveulens,
474 Ric 10:2 | huisvrouw baarde hem ook zonen; en de zonen dezer vrouw,
475 Ric 10:2 | baarde hem ook zonen; en de zonen dezer vrouw, groot geworden
476 Ric 11:9 | 9 En hij had dertig zonen; en hij zond dertig dochteren
477 Ric 11:9 | van buiten in voor zijn zonen; en hij richtte Israel zeven
478 Ric 11:14 | 14 En hij had veertig zonen, en dertig zoons zonen,
479 Ric 11:14 | veertig zonen, en dertig zoons zonen, rijdende op zeventig ezelveulens;
480 Ric 16:5 | de hand van een uit zijn zonen, dat hij hem tot een priester
481 Ric 16:11 | was hem als een van zijn zonen. ~
482 Ric 17:30 | van Manasse, hij en zijn zonen waren priesters voor den
483 Rut 1:1 | huisvrouw, en zijn twee zonen. ~
484 Rut 1:2 | en de naam zijner twee zonen Machlon en Chiljon, Efrathers,
485 Rut 1:3 | overgelaten met haar twee zonen. ~
486 Rut 1:5 | overgelaten na haar twee zonen en na haar man. ~
487 Rut 1:11 | met mij gaan? Heb ik nog zonen in mijn lichaam, dat zij
488 Rut 1:12 | nacht een man had, ja, ook zonen baarde; ~
489 Rut 4:15 | dewelke u beter is dan zeven zonen. ~
490 1Sa 1:3 | Hofni, en Pinehas, de twee zonen van Eli. ~
491 1Sa 1:4 | huisvrouw, en aan al haar zonen en haar dochteren, delen.
492 1Sa 1:8 | ik u niet beter dan tien zonen? ~
493 1Sa 2:12 | 12 Doch de zonen van Eli waren kinderen Belials;
494 1Sa 2:21 | bevrucht, en baarde drie zonen en twee dochters; en de
495 1Sa 2:22 | en hoorde al, wat zijn zonen aan gans Israel deden, en
496 1Sa 2:24 | 24 Niet, mijn zonen; want dit is geen goed gerucht,
497 1Sa 2:29 | in de woning; en eert uw zonen meer dan Mij, dat gijlieden
498 1Sa 2:34 | zijn, hetwelk over uw beide zonen, over Hofni en Pinehas,
499 1Sa 3:13 | geweten heeft; want als zijn zonen zich hebben vervloekt gemaakt,
500 1Sa 4:4 | cherubim woont; en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas,
1-500 | 501-860 |