1-500 | 501-860
Book Chapter: Verse
501 1Sa 4:11 | werd genomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas,
502 1Sa 4:17 | daarenboven zijn uw twee zonen, Hofni en Pinehas, gestorven,
503 1Sa 8:1 | was, zo stelde hij zijn zonen tot richters over Israel. ~
504 1Sa 8:3 | 3 Doch zijn zonen wandelden niet in zijn wegen;
505 1Sa 8:5 | zijt oud geworden, en uw zonen wandelen niet in uw wegen;
506 1Sa 8:11 | regeren zal: hij zal uw zonen nemen, dat hij hen zich
507 1Sa 12:2 | geworden, en ziet, mijn zonen zijn bij ulieden; en ik
508 1Sa 14:49 | 49 De zonen van Saul nu waren: Jonathan,
509 1Sa 16:1 | Mij een koning onder zijn zonen uitgezien. ~
510 1Sa 16:5 | hij heiligde Isai en zijn zonen, en hij nodigde hen ten
511 1Sa 16:10 | Alzo liet Isai zijn zeven zonen voorbij het aangezicht van
512 1Sa 17:12 | naam was Isai, en die acht zonen had, en in de dagen van
513 1Sa 17:13 | 13 En de drie grootste zonen van Isai gingen heen; zij
514 1Sa 17:13 | De namen nu zijner drie zonen, die in den krijg gingen,
515 1Sa 22:7 | stonden: Hoort toch, gij, zonen van Jemini, zal ook de zoon
516 1Sa 22:20 | 20 Doch een der zonen van Achimelech, den zoon
517 1Sa 28:19 | en morgen zult gij en uw zonen bij mij zijn; ook zal de
518 1Sa 30:3 | en hun vrouwen, en hun zonen en hun dochteren waren gevankelijk
519 1Sa 30:6 | een iegelijk over zijn zonen en over zijn dochteren;
520 1Sa 30:19 | grootste, en tot aan de zonen en dochteren; en van den
521 1Sa 31:2 | hielden dicht op Saul en zijn zonen; en de Filistijnen sloegen
522 1Sa 31:2 | Abinadab, en Malchisua, de zonen van Saul. ~
523 1Sa 31:6 | stierf Saul, en zijn drie zonen, en zijn wapendrager, ook
524 1Sa 31:7 | waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten
525 1Sa 31:8 | vonden zij Saul en zijn drie zonen, liggende op het gebergte
526 1Sa 31:12 | Saul, en de lichamen zijner zonen, van den muur te Beth-San;
527 2Sa 2:18 | 18 Nu waren aldaar drie zonen van Zeruja, Joab, en Abisai
528 2Sa 3:2 | 2 En David werden zonen geboren te Hebron. Zijn
529 2Sa 3:39 | koning, en deze mannen, de zonen van Zeruja, zijn harder
530 2Sa 4:2 | naam des anderen Rechab, zonen van Rimmon, den Beerothiet,
531 2Sa 4:5 | 5 En de zonen van Rimmon: den Beerothiet,
532 2Sa 4:9 | zijn broeder Baena, den zonen van Rimmon, den Beerothiet,
533 2Sa 5:13 | was; en David werden meer zonen en dochteren geboren. ~
534 2Sa 6:3 | heuvel is; en Uza en Ahio, zonen van Abinadab, leidden den
535 2Sa 8:18 | en de Plethi; maar Davids zonen waren prinsen. ~ ~ ~
536 2Sa 9:10 | land bearbeiden, gij, en uw zonen, en uw knechten, en zult
537 2Sa 9:10 | tafel. Ziba nu had vijftien zonen en twintig knechten. ~
538 2Sa 9:11 | als een van des konings zonen zijn. ~
539 2Sa 13:23 | nodigde Absalom al des konings zonen. ~
540 2Sa 13:27 | Amnon en al des konings zonen met hem gaan. ~
541 2Sa 13:29 | geboden had. Toen stonden alle zonen des konings op, en reden
542 2Sa 13:30 | zeide: Absalom heeft al de zonen des konings geslagen, en
543 2Sa 13:32 | jongelingen, des konings zonen, gedood hebben; maar Amnon
544 2Sa 13:33 | denkende: al des konings zonen zijn dood; want Amnon alleen
545 2Sa 13:35 | tot den koning: Zie, de zonen des konings komen; naar
546 2Sa 13:36 | spreken, ziet, zo kwamen de zonen des konings, en hieven hun
547 2Sa 14:6 | had uw dienstmaagd twee zonen, en deze beiden twistten
548 2Sa 14:27 | Ook werden Absalom drie zonen geboren, en een dochter,
549 2Sa 15:27 | vrede; ook ulieder beide zonen, Ahimaaz, uw zoon, en Jonathan,
550 2Sa 15:36 | 36 Ziet, hun beide zonen zijn aldaar bij hen, Ahimaaz,
551 2Sa 16:10 | heb ik met u te doen, gij zonen van Zeruja? Ja, laat hem
552 2Sa 19:5 | uw ziel, en de ziel uwer zonen en uwer dochteren, en de
553 2Sa 19:17 | Sauls huis, en zijn vijftien zonen en zijn twintig knechten
554 2Sa 19:22 | met ulieden te doen, gij zonen van Zeruja! Dat gij mij
555 2Sa 21:6 | ons zeven mannen van zijn zonen gegeven worden, dat wij
556 2Sa 21:8 | Maar de koning nam de twee zonen van Rizpa, dochter van Aja,
557 2Sa 21:8 | Mefiboseth; daartoe de vijf zonen van Michals zuster, Sauls
558 2Sa 23:32 | Eljachba, de Saalboniet; van de zonen van Jazen, Jonathan; ~
559 1Kon 1:9 | noodde al zijn broederen, de zonen des konings, en alle mannen
560 1Kon 1:19| geslacht, en genood al de zonen des konings, en Abjathar,
561 1Kon 1:25| menigte, en heeft genood al de zonen des konings, en de oversten
562 1Kon 2:4 | heeft, zeggende: Indien uw zonen hun weg bewaren, om voor
563 1Kon 2:7 | 7 Maar aan de zonen van Barzillai, den Gileadiet,
564 1Kon 4:31| en Chalcol, en Darda, de zonen van Mahol; en zijn naam
565 1Kon 6:13| Ik zal in het midden der zonen Israels wonen; en Ik zal
566 1Kon 8:25| zitte; alleenlijk zo uw zonen hun weg bewaren, om te wandelen
567 1Kon 11:20| van Farao was, onder de zonen van Farao. ~
568 1Kon 12:31| volks, die niet waren uit de zonen van Levi. ~
569 1Kon 13:12| is hij getogen? En zijn zonen hadden den weg gezien, welken
570 1Kon 13:13| Toen zeide hij tot zijn zonen: Zadelt mij den ezel. En
571 1Kon 13:27| Verder sprak hij tot zijn zonen, zeggende: Zadelt mij den
572 1Kon 13:31| dat hij sprak tot zijn zonen, zeggende: Als ik zal gestorven
573 1Kon 20:35| Toen zeide een man uit de zonen der profeten tot zijn naaste,
574 1Kon 21:10| tegenover hem twee mannen, zonen Belials, die tegen hem getuigen,
575 1Kon 21:13| Toen kwamen de twee mannen, zonen Belials, en zetten zich
576 2Kon 2:3 | 3 Toen gingen de zonen der profeten, die te Beth-El
577 2Kon 2:5 | 5 Toen traden de zonen der profeten, die te Jericho
578 2Kon 2:7 | En vijftig mannen van de zonen der profeten gingen henen,
579 2Kon 4:1 | nu uit de vrouwen van de zonen der profeten riep tot Elisa,
580 2Kon 4:4 | de deur voor u en voor uw zonen toe; daarna giet in al die
581 2Kon 4:5 | deur voor zich en voor haar zonen toe; die brachten haar de
582 2Kon 4:7 | schuldheer; gij dan met uw zonen, leef bij het overige. ~
583 2Kon 4:38| honger in dat land, en de zonen der profeten zaten voor
584 2Kon 4:38| aan, en zied moes voor de zonen der profeten. ~
585 2Kon 5:22| twee jongelingen uit de zonen der profeten, van het gebergte
586 2Kon 8:19| te allen tijde voor zijn zonen een lamp zou geven. ~
587 2Kon 9:1 | profeet Elisa een van de zonen der profeten, en hij zeide
588 2Kon 9:26| Naboth, en het bloed zijner zonen, zegt de HEERE, en Ik u
589 2Kon 10:1 | 1 Achab nu had zeventig zonen te Samaria; en Jehu schreef
590 2Kon 10:2 | gekomen zijn, dewijl de zonen van uw heer bij u zijn,
591 2Kon 10:3 | beste en gerechtigste van de zonen uws heren, zet dien op zijns
592 2Kon 10:6 | hoofden van de mannen, de zonen uws heren, en komt tot mij
593 2Kon 10:6 | dezen tijd naar Jizreel. (De zonen nu de konings, zeventig
594 2Kon 10:7 | tot hen kwam, dat zij de zonen des konings namen, en zeventig
595 2Kon 10:8 | hebben de hoofden van de zonen des konings gebracht. En
596 2Kon 10:13| en zijn afgekomen, om de zonen des konings en de zonen
597 2Kon 10:13| zonen des konings en de zonen der koningin te groeten.
598 2Kon 10:30| Mijn hart was, zullen u zonen tot het vierde gelid op
599 2Kon 11:2 | het midden van des konings zonen, die gedood werden, zettende
600 2Kon 16:12| Jehu, zeggende: U zullen zonen van het vierde gelid op
601 2Kon 19:17| 17 Ook deden zij hun zonen en hun dochteren door het
602 2Kon 19:31| Sefarvieten verbrandden hun zonen voor Adramelech en Anamelech,
603 2Kon 21:37| Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen;
604 2Kon 22:18| Daartoe zullen zij van uw zonen, die uit u zullen voortkomen,
605 2Kon 27:7 | 7 En zij slachtten de zonen van Zedekia voor zijn ogen,
606 1Kro 1:19| 19 Aan Heber nu zijn twee zonen geboren; de naam des enen
607 1Kro 1:23| Jobab. Alle dezen waren zonen van Joktan. ~
608 1Kro 1:33| en Eldaa. Die allen waren zonen van Ketura. ~
609 1Kro 1:34| Abraham nu gewon Izak. De zonen van Izak waren Ezau en Israel. ~
610 1Kro 1:41| van Ana waren Dison; en de zonen van Dison waren Hamram,
611 1Kro 2:4 | hem Perez en Zerah. Al de zonen van Juda waren vijf. ~
612 1Kro 2:18| vrouw, en uit Jerioth. En de zonen van deze zijn: Jeser, en
613 1Kro 2:23| steden. Deze allen zijn zonen van Machir, den vader van
614 1Kro 2:34| 34 En Sesan had geen zonen, maar dochteren. En Sesan
615 1Kro 3:9 | 9 Deze allen zijn zonen van David, behalve de kinderen
616 1Kro 3:15| 15 De zonen van Josia nu waren dezen:
617 1Kro 3:18| 18 Dezes zonen waren Malchiram, en Pedaja,
618 1Kro 4:27| 27 Simei nu had zestien zonen en zes dochteren; maar zijn
619 1Kro 4:42| en Refaja, en Izziel, de zonen van Isei, waren hun tot
620 1Kro 6:17| En dit zijn de namen der zonen van Gerson: Libni en Simei. ~
621 1Kro 6:28| 28 De zonen van Samuel nu waren dezen:
622 1Kro 6:33| die daar stonden met hun zonen; van de zonen der Kahathieten,
623 1Kro 6:33| stonden met hun zonen; van de zonen der Kahathieten, Heman de
624 1Kro 6:49| 49 Aaron nu en zijn zonen rookten op het altaar des
625 1Kro 6:54| landpalen, namelijk van de zonen van Aaron, van het huisgezin
626 1Kro 7:16| broeders was Seres, en zijn zonen waren Ulam en Rekem. ~
627 1Kro 7:34| 34 En de zonen van Semer waren Ahi en Rohega,
628 1Kro 8:10| Mirma; dezen zijn zijne zonen, hoofden der vaderen. ~
629 1Kro 8:25| Jifdeja, en Pnuel waren zonen van Sasak. ~
630 1Kro 8:27| en Elia, en Zichri waren zonen van Jeroham. ~
631 1Kro 8:38| 38 Azel nu had zes zonen, en dit zijn hun namen;
632 1Kro 8:38| en Hanan. Al dezen waren zonen van Azel. ~
633 1Kro 8:39| 39 En de zonen van Esek, zijn broeder,
634 1Kro 8:40| 40 En de zonen van Ulam waren mannen, kloeke
635 1Kro 8:40| spannende, en zij hadden vele zonen, en zoons zonen, honderd
636 1Kro 8:40| hadden vele zonen, en zoons zonen, honderd en vijftig. Al
637 1Kro 9:23| 23 Zij dan en hun zonen waren aan de poorten van
638 1Kro 9:30| 30 En uit de zonen der priesteren waren de
639 1Kro 9:44| 44 Azel nu had zes zonen, en dit zijn hun namen:
640 1Kro 9:44| Hanan; dezen zijn Azels zonen. ~ ~ ~
641 1Kro 10:2 | Saul aan en achter zijn zonen; en de Filistijnen sloegen
642 1Kro 10:2 | Abinadab, en Malchi-sua, de zonen van Saul. ~
643 1Kro 10:6 | stierf Saul en zijn drie zonen; ook zijn ganse huis is
644 1Kro 10:7 | waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten
645 1Kro 10:8 | vonden zij Saul en zijn zonen, liggende op het gebergte
646 1Kro 10:12| Saul, en de lichamen zijner zonen, en zij brachten ze te Jabes;
647 1Kro 11:46| Jeribai, en Josavia, de zonen van Elnaam; en Jithma, de
648 1Kro 12:3 | hoofd was Ahiezer, en Joas, zonen van Semaa, den Gibeathiet;
649 1Kro 12:3 | daarna Jeziel en Pelet, zonen van Azmaveth, en Beracha,
650 1Kro 12:7 | En Joela en Zebadja, de zonen van Jeroham, van Gedor. ~
651 1Kro 14:3 | Jeruzalem, en David gewon meer zonen en dochteren. ~
652 1Kro 15:17| van Berechja; en uit de zonen van Merari, hun broederen,
653 1Kro 16:42| der muziek Gods; maar de zonen van Jeduthun waren aan de
654 1Kro 17:11| opstaan, hetwelk uit uw zonen zijn zal, en Ik zal zijn
655 1Kro 18:17| Krethi en Plethi; maar de zonen van David waren de eersten
656 1Kro 19:17| Krethi en Plethi; maar de zonen van David waren de eersten
657 1Kro 22:20| den engel; en zijn vier zonen, die bij hem waren, verstaken
658 1Kro 24:13| allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid, om te
659 1Kro 24:22| stierf, en hij had geen zonen, maar dochters; en de kinderen
660 1Kro 24:28| standplaats was aan de hand der zonen van Aaron in den dienst
661 1Kro 24:32| heiligdoms, en de wacht der zonen van Aaron, hun broederen,
662 1Kro 25:1 | waren hun verdelingen. De zonen van Aaron waren Nadab, en
663 1Kro 25:31| nevens hun broederen, de zonen van Aaron, voor het aangezicht
664 1Kro 26:5 | want God had Heman veertien zonen gegeven, en drie dochters. ~
665 1Kro 26:9 | zijn broederen, en zijn zonen, waren twaalf. ~
666 1Kro 26:10| derde voor Zakkur; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
667 1Kro 26:11| vierde voor Jizri; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
668 1Kro 26:12| vijfde voor Nethanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
669 1Kro 26:13| zesde voor Bukkia; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
670 1Kro 26:14| zevende voor Jesarela; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
671 1Kro 26:15| achtste voor Jesaja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
672 1Kro 26:16| negende voor Mattanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
673 1Kro 26:17| tiende voor Simei; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
674 1Kro 26:18| elfde voor Azareel; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
675 1Kro 26:19| twaalfde voor Hasabja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
676 1Kro 26:20| dertiende voor Subael; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
677 1Kro 26:21| veertiende voor Mattithja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
678 1Kro 26:22| vijftiende voor Jeremoth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
679 1Kro 26:23| zestiende voor Hananja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
680 1Kro 26:24| zeventiende voor Josbekasa; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
681 1Kro 26:25| achttiende voor Hanani; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
682 1Kro 26:26| negentiende voor Mallothi; zijn zonen en zijn broederen; twaalf. ~
683 1Kro 26:27| twintigste voor Eliatha; zijn zonen en zijn broederen; twaalf. ~
684 1Kro 26:28| twintigste voor Hothir; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
685 1Kro 26:29| twintigste voor Giddalti; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
686 1Kro 26:30| twintigste voor Mahazioth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
687 1Kro 26:31| voor Romamthi-Ezer; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ ~ ~
688 1Kro 27:10| kinderen van Merari, had zonen; Simri was het hoofd; (alhoewel
689 1Kro 27:29| Jizharieten waren Chenanja en zijn zonen tot het buitenwerk in Israel,
690 1Kro 28:32| van Hachmoni, was bij de zonen des konings. ~
691 1Kro 29:1 | vee des konings en zijner zonen, met de kamerlingen, en
692 1Kro 29:4 | huis van Juda; en onder de zonen mijns vaders heeft Hij een
693 1Kro 29:5 | 5 En uit al mijn zonen (want de HEERE heeft mij
694 1Kro 29:5 | de HEERE heeft mij vele zonen gegeven) zo heeft Hij mijn
695 1Kro 30:24| en helden, ja, ook al de zonen van den koning David, gaven
696 2Kro 5:12| van Jeduthun, en van hun zonen, en van hun broederen, in
697 2Kro 6:12| van Jeduthun, en van hun zonen, en van hun broederen, in
698 2Kro 7:16| Israel; alleenlijk zo uw zonen hun weg bewaren, om te wandelen
699 2Kro 12:14| Jeruzalem; want Jerobeam en zijn zonen hadden hen verstoten, van
700 2Kro 12:19| 19 Dewelke hem zonen baarde, Jeus, en Semaria,
701 2Kro 12:21| hij gewon acht en twintig zonen en zestig dochteren. ~
702 2Kro 12:23| verstandelijk, dat hij van al zijn zonen, door alle landen van Juda
703 2Kro 14:5 | eeuwigheid, hem en zijn zonen, met een zoutverbond? ~
704 2Kro 14:8 | hetwelk in de hand is der zonen van David; gij zijt wel
705 2Kro 14:9 | priesteren des HEEREN, de zonen van Aaron, en de Levieten
706 2Kro 14:10| den HEERE dienen, zijn de zonen van Aaron, en de Levieten
707 2Kro 14:21| en gewon twee en twintig zonen en zestien dochteren. ~
708 2Kro 21:13| kinderkens, hun vrouwen en hun zonen. ~
709 2Kro 21:14| Matthanja, den Leviet, uit de zonen van Asaf; ~
710 2Kro 22:2 | had broederen, Josafats zonen, Azarja, en Jehiel, en Zecharja,
711 2Kro 22:2 | Sefatja; deze allen waren zonen van Josafat, den koning
712 2Kro 22:7 | gezegd had, hem en zijn zonen te allen dage een lamp te
713 2Kro 22:17| Joahaz, de kleinste zijner zonen. ~
714 2Kro 22:22| had broederen, Josafats zonen, Azarja, en Jehiel, en Zecharja,
715 2Kro 22:22| Sefatja; deze allen waren zonen van Josafat, den koning
716 2Kro 22:27| gezegd had, hem en zijn zonen te allen dage een lamp te
717 2Kro 22:37| Joahaz, de kleinste zijner zonen. ~
718 2Kro 23:8 | de vorsten van Juda en de zonen der broederen van Ahazia,
719 2Kro 23:11| het midden van des konings zonen, die gedood werden, en zette
720 2Kro 23:16| gelijk als de HEERE van de zonen van David gesproken heeft. ~
721 2Kro 23:24| koning; en Jojada en zijn zonen zalfden hem, en zeiden:
722 2Kro 24:3 | twee vrouwen; en hij gewon zonen en dochteren. ~
723 2Kro 24:7 | goddelooslijk handelde, hadden haar zonen het huis Gods opengebroken,
724 2Kro 24:25| knechten, om het bloed der zonen van den priester Jojada,
725 2Kro 24:27| 27 Aangaande nu zijn zonen, en de grootheid van den
726 2Kro 26:18| maar den priesteren, Aarons zonen, die geheiligd zijn, om
727 2Kro 28:3 | Hinnom; en hij brandde zijn zonen in het vuur, naar de gruwelen
728 2Kro 28:8 | tweehonderd duizend, vrouwen, zonen en dochteren, en plunderden
729 2Kro 29:9 | zwaard gevallen; daartoe onze zonen, en onze dochteren, en onze
730 2Kro 29:11| 11 Mijn zonen, weest nu niet traag; want
731 2Kro 29:21| Juda; en hij zeide tot de zonen van Aaron, de priesteren,
732 2Kro 31:18| kinderkens, hun vrouwen, en hun zonen, en hun dochteren, door
733 2Kro 32:33| hoogste van de graven der zonen van David; daartoe deden
734 2Kro 33:6 | 6 En hij deed zijn zonen door het vuur gaan, in het
735 2Kro 35:14| priesteren; want de priesters, de zonen van Aaron, waren tot aan
736 2Kro 35:14| en voor de priesteren, de zonen van Aaron. ~
737 2Kro 35:15| 15 En de zangers, de zonen van Asaf, waren in hun standplaats,
738 2Kro 36:14| priesteren; want de priesters, de zonen van Aaron, waren tot aan
739 2Kro 36:14| en voor de priesteren, de zonen van Aaron. ~
740 2Kro 36:15| 15 En de zangers, de zonen van Asaf, waren in hun standplaats,
741 2Kro 37:20| en zij werden hem en zijn zonen tot knechten, tot het regeren
742 Ezra 2:49| De kinderen van Uza, de zonen van Paeah, de kinderen van
743 Ezra 3:9 | 9 Toen stond Jesua, zijn zonen en zijn broederen, en Kadmiel
744 Ezra 3:9 | broederen, en Kadmiel met zijn zonen, kinderen van Juda, als
745 Ezra 3:9 | aan het huis Gods, met de zonen van Henadad, hun zonen en
746 Ezra 3:9 | de zonen van Henadad, hun zonen en hun broederen, de Levieten. ~
747 Ezra 3:10| trompetten, en de Levieten, Asafs zonen, met cimbalen, om den HEERE
748 Ezra 8:18| namelijk Serebja, met zijn zonen en broederen, achttien; ~
749 Ezra 8:19| met zijn broederen, en hun zonen, twintig; ~
750 Ezra 9:2 | voor zichzelven en voor hun zonen, zodat zich vermengd hebben
751 Ezra 9:12| dochteren niet geven aan hun zonen, en hun dochteren niet nemen
752 Ezra 9:12| dochteren niet nemen voor uw zonen, en zult hun vrede en hun
753 Ezra 10:2 | zoon van Jehiel, een van de zonen van Elam, en zeide tot Ezra:
754 Ezra 10:18| er werden gevonden van de zonen der priesteren, die vreemde
755 Ezra 10:18| hadden doen wonen; van de zonen van Jesua, den zoon van
756 Neh 4:14 | strijdt voor uw broederen, uw zonen en uw dochteren, uw vrouwen
757 Neh 5:2 | waren, die zeiden: Onze zonen, en onze dochteren, wij
758 Neh 5:5 | ziet, wij onderwerpen onze zonen en onze dochteren tot dienstknechten;
759 Neh 10:9 | van Azanja, Binnui; van de zonen van Henadad, Kadmiel; ~
760 Neh 10:28 | Gods wet, hun vrouwen, hun zonen en hun dochteren, al wie
761 Neh 10:30 | dochteren nemen voor onze zonen. ~
762 Neh 10:36 | de eerstgeborenen onzer zonen en onzer beesten, gelijk
763 Neh 13:25 | Indien gij uw dochteren hun zonen zult geven, en indien gij
764 Neh 13:25 | van hun dochteren voor uw zonen of voor u zult nemen! ~
765 Est 28:4 | rijkdoms, en de veelheid zijner zonen, en alles, waarin de koning
766 Est 50:10 | 10 De tien zonen van Haman, den zoon van
767 Est 51 | vijfhonderd mannen en de tien zonen van Haman; wat hebben zij
768 Est 52 | heden; en men hange de tien zonen van Haman aan de galg. ~
769 Est 52:1 | Susan, en men hing de tien zonen van Haman op. ~
770 Est 52:12 | en men heeft hem en zijn zonen aan de galg gehangen.
771 Job 1:2 | 2 En hem werden zeven zonen en drie dochteren geboren. ~
772 Job 1:4 | 4 En zijn zonen gingen, en maakten maaltijden
773 Job 1:13 | was nu een dag, als zijn zonen en zijn dochteren aten,
774 Job 1:18 | een ander, en zeide: Uw zonen en uw dochteren aten, en
775 Job 5:4 | 4 Verre waren zijn zonen van heil; en zij werden
776 Job 41:13 | 13 Daartoe had hij zeven zonen en drie dochteren. ~
777 Psa 45:17 | van Uw vaderen zullen Uw zonen zijn; Gij zult hen tot vorsten
778 Psa 106:37 | Daarenboven hebben zij hun zonen en hun dochteren den duivelen
779 Psa 106:38 | vergoten, het bloed hunner zonen en hunner dochteren, die
780 Psa 127:4 | eens helds, zodanig zijn de zonen der jeugd. ~
781 Psa 132:12 | 12 Indien uw zonen Mijn verbond zullen houden,
782 Psa 132:12 | leren zal; zo zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid op uw
783 Psa 144:12 | 12 Opdat onze zonen zijn als planten, welke
784 Hoo 2:3 | is mijn Liefste onder de zonen; ik heb groten lust in Zijn
785 Jes 37:38 | Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen;
786 Jes 39:7 | Daartoe zullen zij van uw zonen, die uit u zullen voortkomen,
787 Jes 43:6 | Houd niet terug; breng Mijn zonen van verre, en Mijn dochters
788 Jes 49:17 | 17 Uw zonen zullen zich haasten; maar
789 Jes 49:22 | opsteken; dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en
790 Jes 57:5 | naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren; een
791 Jes 61:4 | vergaderd, zij komen tot u; uw zonen zullen van verre komen,
792 Jes 67:8 | gekregen, en zij heeft haar zonen gebaard. ~
793 Jer 3:24 | schapen en hun runderen, hun zonen en hun dochteren. ~
794 Jer 5:17 | uw brood opeten, dat uw zonen en uw dochteren zouden eten;
795 Jer 7:31 | zoons van Hinnom is, om hun zonen en hun dochteren met vuur
796 Jer 11:22 | het zwaard sterven, hun zonen en hun dochteren zullen
797 Jer 14:16 | hun vrouwen, en hun zonen, en hun dochteren; alzo
798 Jer 16:2 | nemen, en gij zult geen zonen noch dochteren hebben in
799 Jer 16:3 | zo zegt de HEERE van de zonen en van de dochteren, die
800 Jer 18:21 | 21 Daarom, geef hun zonen den honger over, en doe
801 Jer 19:5 | van Baal gebouwd, om hun zonen met vuur te verbranden,
802 Jer 19:9 | hunlieden het vlees hunner zonen en het vlees hunner dochteren
803 Jer 29:6 | Neemt vrouwen, en gewint zonen en dochteren, en neemt vrouwen
804 Jer 29:6 | en neemt vrouwen voor uw zonen, en geeft uw dochteren aan
805 Jer 29:6 | dochteren aan mannen, dat zij zonen en dochteren baren; en wordt
806 Jer 30:20 | 20 En zijn zonen zullen zijn als eertijds,
807 Jer 32:35 | van Hinnom zijn, om hun zonen en hun dochteren den Molech
808 Jer 35:3 | zijn broederen, en al zijn zonen, en het ganse huis der Rechabieten; ~
809 Jer 35:4 | HEEREN huis, in de kamer der zonen van Hanan, den zoon van
810 Jer 35:8 | onze vrouwen, onze zonen, en onze dochteren;
811 Jer 38:23 | dan al uw vrouwen en al uw zonen tot de Chaldeen uitvoeren;
812 Jer 39:6 | koning van Babel slachtte de zonen van Zedekia te Ribla voor
813 Jer 40:8 | Johanan en Jonathan, de zonen van Kareah, en Seraja, de
814 Jer 40:8 | zoon van Tanhumeth, en de zonen van Efai, den Netofathiet,
815 Jer 48:46 | Kamos is verloren; want uw zonen zijn weggenomen in gevangenis;
816 Jer 52:10 | koning van Babel slachtte de zonen van Zedekia voor zijn ogen;
817 Eze 14:16 | spreekt de Heere HEERE, zo zij zonen, en zo zij dochteren bevrijden
818 Eze 14:18 | Heere HEERE, zij zouden zonen noch dochteren bevrijden,
819 Eze 14:22 | uitgevoerd zullen worden, zonen en dochteren; ziet, zij
820 Eze 16:20 | Verder hebt gij uw zonen en uw dochteren, die gij
821 Eze 23:4 | werden de Mijne, en baarden zonen en dochteren; dit waren
822 Eze 23:10 | ontdekten haar schaamte, haar zonen en haar dochteren namen
823 Eze 23:25 | vallen; zij zullen uw zonen en uw dochteren wegnemen,
824 Eze 23:47 | zwaarden nederhouwen; haar zonen en haar dochteren zullen
825 Eze 24:21 | verschoning uwer ziel; en uw zonen en uw dochteren, die gij
826 Eze 24:25 | hunner zielen, hun zonen en hun dochteren; ~
827 Eze 46:16 | vorst aan iemand van zijn zonen een geschenk zal geven van
828 Eze 46:16 | erfenis, dat zullen zijn zonen hebben; het zal hun bezitting
829 Eze 46:17 | zijn erfenis, zijn zonen zullen het hebben. ~
830 Eze 46:18 | zijn bezitting zal hij zijn zonen erf nalaten; opdat niet
831 Dan 11:10 | 10 Doch zijn zonen zullen zich in strijd mengen,
832 Hos 10:14 | er verpletterd met de zonen. ~
833 Joe 2:28 | uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren;
834 Joe 3:8 | 8 En Ik zal uw zonen en uw dochteren verkopen
835 Amos 2:11| En Ik heb sommigen uit uw zonen tot profeten verwekt, en
836 Amos 7:17| de stad hoereren, en uw zonen en uw dochteren zullen door
837 Matt 12:27| door wien werpen ze dan uw zonen uit? Daarom zullen die uw
838 Matt 17:25| tollen of schatting, van hun zonen, of van de vreemden? ~
839 Matt 17:26| tot hem: Zo zijn dan de zonen vrij. ~
840 Matt 20:20| Toen kwam de moeder der zonen van Zebedeus tot Hem met
841 Matt 20:20| Zebedeus tot Hem met haar zonen, Hem aanbiddende, en begerende
842 Matt 20:21| Zeg, dat deze mijn twee zonen zitten mogen, de een tot
843 Matt 21:28| dunkt u? Een mens had twee zonen, en gaande tot den eersten,
844 Matt 26:37| nemende Petrus, en de twee zonen van Zebedeus, begon Hij
845 Matt 27:56| Joses, en de moeder der zonen van Zebedeus. ~
846 Mark 3:17| Boanerges, hetwelk is, zonen des donders; ~
847 Mark 10:35| Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, zeggende:
848 Luk 5:10 | Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, die medegenoten
849 Luk 11:19 | door wien werpen ze uw zonen uit? Daarom zullen dezen
850 Luk 15:11 | Een zeker mens had twee zonen. ~
851 Joha 21:2 | Kana in Galilea was, en de zonen van Zebedeus, en twee anderen
852 Hand 2:17| Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren,
853 Hand 13:14| Dezen nu waren zekere zeven zonen van Sceva, een Joodsen overpriester,
854 2Kor 6:18| zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt
855 Gal 4:22 | geschreven, dat Abraham twee zonen had, een uit de dienstmaagd,
856 Heb 11:20 | het geloof heeft Izak zijn zonen Jakob en Ezau gezegend aangaande
857 Heb 11:21 | stervende, een iegelijk der zonen van Jozef gezegend, en heeft
858 Heb 12:5 | vermaning, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht
859 Heb 12:7 | gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er, dien
860 Heb 12:8 | dan bastaarden, en niet zonen. ~
1-500 | 501-860 |