Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
vaarwel 1
vaarze 2
vademen 2
vader 851
vaderen 437
vaderland 9
vaderlijk 6
Frequency    [«  »]
861 mozes
860 zonen
853 19
851 vader
848 ogen
840 juda
830 20

Bijbel

IntraText - Concordances

vader

1-500 | 501-851

    Book Chapter: Verse
1 Gen 2:24 | 24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, 2 Gen 4:20 | Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, 3 Gen 4:21 | was Jubal; deze werd de vader van allen, die harpen en 4 Gen 9:18 | en Jafeth; en Cham is de vader van Kanaan. ~ 5 Gen 9:22 | 22 En Cham, Kanaans vader, zag zijns vaders naaktheid, 6 Gen 10:21 | geboren; dezelve is ook de vader aller zonen van Heber, broeder 7 Gen 11:29 | een dochter van Haran, vader van Milka, en vader van 8 Gen 11:29 | Haran, vader van Milka, en vader van Jiska. ~ 9 Gen 16:4 | met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden! ~ 10 Gen 16:5 | Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken. ~ 11 Gen 18:31 | eerstgeborene tot de jongste: Onze vader is oud, en er is geen man 12 Gen 18:32 | 32 Kom, laat ons onze vader wijn te drinken geven, en 13 Gen 18:32 | liggen, opdat wij van onze vader zaad in het leven behouden. ~ 14 Gen 18:33 | zij gaven dien nacht haar vader wijn te drinken; en de eerstgeborene 15 Gen 18:33 | eerstgeborene kwam, en lag bij haar vader, en hij werd het niet gewaar 16 Gen 18:34 | gisteren nacht bij mijn vader gelegen; laat ons ook dezen 17 Gen 18:34 | hem, opdat wij van onzen vader zaad in het leven behouden. ~ 18 Gen 18:35 | 35 En zij gaven haar vader ook dien nacht wijn te drinken, 19 Gen 18:36 | werden bevrucht van haar vader. 20 Gen 18:37 | zijn naam Moab; deze is de vader der Moabieten, tot op dezen 21 Gen 18:38 | naam Ben-Ammi; deze is de vader der kinderen Ammons, tot 22 Gen 21:7 | sprak Izak tot Abraham, zijn vader, en zeide: Mijn vader! En 23 Gen 21:7 | zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie, hier 24 Gen 21:21 | zijn broeder, en Kemuel, de vader van Aram, ~ 25 Gen 24:3 | bevestigen, dien Ik Abraham uw vader gezworen heb. ~ 26 Gen 24:15 | die de knechten van zijn vader, in de dagen van zijn vader 27 Gen 24:15 | vader, in de dagen van zijn vader Abraham, gegraven hadden, 28 Gen 24:18 | tijde van Abraham, zijn vader, gegraven, en die de Filistijnen 29 Gen 24:18 | de namen, waarmede zijn vader die genoemd had. ~ 30 Gen 24:24 | ben de God van Abraham, uw vader; vrees niet; want Ik ben 31 Gen 25:6 | zeggende: Zie, ik heb uw vader tot Ezau, uw broeder, horen 32 Gen 25:9 | geitenbokjes; en ik zal die voor uw vader maken tot smakelijke spijzen, 33 Gen 25:10 | 10 En gij zult ze tot uw vader brengen, en hij zal eten, 34 Gen 25:12 | 12 Misschien zal mij mijn vader betasten, en ik zal in zijn 35 Gen 25:14 | spijzen, gelijk als zijn vader gaarne had. ~ 36 Gen 25:18 | 18 En hij kwam tot zijn vader, en zeide: Mijn vader! En 37 Gen 25:18 | zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie, hier 38 Gen 25:19 | En Jakob zeide tot zijn vader: Ik ben Ezau uw eerstgeborene; 39 Gen 25:22 | kwam Jakob bij, tot zijn vader Izak, die hem betastte; 40 Gen 25:26 | 26 En zijn vader Izak zeide tot hem: Kom 41 Gen 25:30 | het aangezicht van zijn vader Izak uitgegaan was, dat 42 Gen 25:31 | en bracht die tot zijn vader; en hij zeide tot zijn vader: 43 Gen 25:31 | vader; en hij zeide tot zijn vader: Mijn vader sta op en ete 44 Gen 25:31 | zeide tot zijn vader: Mijn vader sta op en ete van het wildbraad 45 Gen 25:32 | 32 En Izak, zijn vader, zeide tot hem: Wie zijt 46 Gen 25:34 | zeer; en hij zeide tot zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn 47 Gen 25:34 | Zegen mij, ook mij, mijn vader! ~ 48 Gen 25:38 | 38 En Ezau zeide tot zijn vader: Hebt gij maar dezen enen 49 Gen 25:38 | maar dezen enen zegen, mijn vader? Zegen mij, ook mij, mijn 50 Gen 25:38 | Zegen mij, ook mij, mijn vader! En Ezau hief zijn stem 51 Gen 25:39 | 39 Toen antwoordde zijn vader Izak en zeide tot hem: Zie, 52 Gen 25:41 | dien zegen, waarmede zijn vader hem gezegend had; en Ezau 53 Gen 26:2 | ten huize van Bethuel, den vader uwer moeder, en neem u van 54 Gen 26:7 | 7 En dat Jakob zijn vader en zijn moeder gehoorzaam 55 Gen 26:8 | in de ogen van Izak, zijn vader; ~ 56 Gen 26:13 | de HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God van Izak; 57 Gen 27:9 | met de schapen, die haar vader toebehoorden; want zij was 58 Gen 27:12 | hij een broeder van haar vader, en dat hij de zoon van 59 Gen 27:12 | heen, en gaf het aan haar vader te kennen. ~ 60 Gen 28:6 | ik met al mijn macht uw vader gediend heb. ~ 61 Gen 28:7 | 7 Maar uw vader heeft bedriegelijk met mij 62 Gen 28:9 | 9 Alzo heeft God uw vader het vee ontrukt, en aan 63 Gen 28:16 | rijkdom, welke God onze vader heeft ontrukt, die is onze, 64 Gen 28:18 | te komen tot Izak, zijn vader, naar het land Kanaan. ~ 65 Gen 28:19 | Rachel de terafim, die haar vader had. ~ 66 Gen 28:29 | maar de God van ulieder vader heeft tot mij gisteren nacht 67 Gen 28:35 | 35 En zij zeide tot haar vader: Dat de toorn niet ontsteke 68 Gen 28:42 | Ten ware de God van mijn vader, de God van Abraham, en 69 Gen 30:19 | der zonen van Hemor, den vader van Sichem, voor honderd 70 Gen 31:4 | Sichem sprak ook tot zijn vader Hemor, zeggende: Neem mij 71 Gen 31:6 | 6 En Hemor, de vader van Sichem, ging uit tot 72 Gen 31:11 | En Sichem zeide tot haar vader, en tot haar broederen: 73 Gen 31:13 | aan Sichem en Hemor, zijn vader, bedriegelijk, en spraken ( 74 Gen 32:18 | noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin. ~ 75 Gen 32:27 | Jakob kwam tot Izak, zijn vader, in Mamre, te Kirjath-Arba, 76 Gen 33:9 | de geboorten van Ezau, de vader der Edomieten, op het gebergte 77 Gen 33:24 | toen hij de ezels van zijn vader Zibeon weidde. ~ 78 Gen 33:43 | bezitting; hij is Ezau, de vader van Edom. ~  ~ 79 Gen 34:2 | hun kwaad gerucht tot hun vader. ~ 80 Gen 34:4 | broeders zagen, dat hun vader hem boven al zijn broederen 81 Gen 34:10 | En als hij het aan zijn vader en aan zijn broederen verhaalde, 82 Gen 34:10 | verhaalde, bestrafte hem zijn vader, en zeide tot hem: Wat is 83 Gen 34:11 | benijdden hem; doch zijn vader bewaarde deze zaak. ~ 84 Gen 34:12 | heen, om de kudde van hun vader te weiden bij Sichem. ~ 85 Gen 34:22 | verloste, om hem tot zijn vader weder te brengen. ~ 86 Gen 34:32 | rok, en deden hem tot hun vader brengen, en zeiden: Dezen 87 Gen 34:35 | Alzo beweende hem zijn vader. ~ 88 Gen 38:13 | kleinste is heden bij onzen vader; doch de een is niet meer. ~ 89 Gen 38:29 | land Kanaan, tot Jakob, hun vader; en zij gaven hem te kennen 90 Gen 38:32 | gebroeders, zonen van onzen vader; de een is niet meer, en 91 Gen 38:32 | kleinste is heden bij onzen vader in het land Kanaan. ~ 92 Gen 38:35 | bundelen huns gelds, zij en hun vader, en zij waren bevreesd. ~ 93 Gen 38:36 | 36 Toen zeide Jakob, hun vader, tot hen: Gij berooft mij 94 Gen 38:37 | Toen sprak Ruben tot zijn vader, zeggende: Dood twee mijner 95 Gen 39:2 | opgegeten hadden, dat hun vader tot hen zeide: Keert wederom, 96 Gen 39:7 | maagschap, zeggende: Leeft uw vader nog; hebt gij nog een broeder? 97 Gen 39:8 | zeide Juda tot Israel, zijn vader: Zend den jongeling met 98 Gen 39:11 | 11 Toen zeide Israel, hun vader, tot hen: Is het nu alzo, 99 Gen 39:27 | zeide: Is het wel met uw vader, den oude, waarvan gij zeidet? 100 Gen 39:28 | wel met uw knecht, onzen vader, hij leeft nog; en zij neigden 101 Gen 40:17 | gijlieden op in vrede tot uw vader. ~ 102 Gen 40:19 | zeggende: Hebt gijlieden een vader, of broeder? ~ 103 Gen 40:20 | heer: Wij hebben een ouden vader, en een jongeling des ouderdoms, 104 Gen 40:20 | moeder overgebleven, en zijn vader heeft hem lief. ~ 105 Gen 40:22 | Die jongeling zal zijn vader niet kunnen verlaten; indien 106 Gen 40:22 | verlaten; indien hij zijn vader verlaat, zo zal hij sterven. ~ 107 Gen 40:24 | wij tot uw knecht, mijn vader, opgetrokken zijn, en wij 108 Gen 40:25 | 25 En dat onze vader gezegd heeft: Keert weder. 109 Gen 40:27 | Toen zeide uw knecht, mijn vader, tot ons: Gijlieden weet, 110 Gen 40:30 | als ik tot uw knecht, mijn vader, kome, en de jongeling is 111 Gen 40:31 | haren van uw knecht, onzen vader, met droefenis ten grave 112 Gen 40:32 | jongeling borg bij mijn vader, zeggende: Zo ik hem tot 113 Gen 40:32 | wederbreng, zo zal ik tegen mijn vader alle dagen gezondigd hebben! ~ 114 Gen 40:34 | zoude ik optrekken tot mijn vader, indien de jongeling niet 115 Gen 40:34 | jammer niet zie, welke mijn vader overkomen zou. ~  ~  ~  ~ 116 Gen 41:3 | Ik ben Jozef! leeft mijn vader nog? En zijn broeders konden 117 Gen 41:8 | Zelf, Die mij tot Farao's vader gesteld heeft, en tot een 118 Gen 41:9 | Haast u en trekt op tot mijn vader, en zegt het hem: Alzo zegt 119 Gen 41:13 | 13 En boodschapt mijn vader al mijn heerlijkheid in 120 Gen 41:13 | haast u, en brengt mijn vader herwaarts af. ~ 121 Gen 41:18 | 18 En neemt uw vader en uw huisgezinnen, en komt 122 Gen 41:19 | uw vrouwen, en voert uw vader, en komt. ~ 123 Gen 41:23 | 23 En zijn vader desgelijks zond hij tien 124 Gen 41:23 | brood, en spijze voor zijn vader op den weg. ~ 125 Gen 41:25 | het land Kanaan tot hun vader Jakob. ~ 126 Gen 41:27 | werd de geest van Jakob hun vader, levendig. ~ 127 Gen 42:1 | offeranden aan den God van zijn vader Izak. ~ 128 Gen 42:5 | Israel voerden Jakob hun vader, en hun kinderen, en hun 129 Gen 42:29 | wagen aan, en toog op, zijn vader Israel tegemoet naar Gosen; 130 Gen 43:1 | boodschapte Farao, en zeide: Mijn vader en mijn broeders, en hun 131 Gen 43:5 | tot Jozef, zeggende: Uw vader en uw broeders zijn tot 132 Gen 43:6 | voor uw aangezicht; doe uw vader en uw broeders in het beste 133 Gen 43:7 | 7 En Jozef bracht zijn vader Jakob mede, en stelde hem 134 Gen 43:12 | En Jozef onderhield zijn vader, en zijn broeders, en het 135 Gen 44:1 | men Jozef zeide: Zie, uw vader is krank! Toen nam hij zijn 136 Gen 44:9 | En Jozef zeide tot zijn vader: Zij zijn mijn zonen, die 137 Gen 44:17 | Toen Jozef zag, dat zijn vader zijn rechterhand op het 138 Gen 44:18 | En Jozef zeide tot zijn vader: Niet alzo, mijn vader! 139 Gen 44:18 | zijn vader: Niet alzo, mijn vader! want deze is de eerstgeborene; 140 Gen 44:19 | 19 Maar zijn vader weigerde het, en zeide: 141 Gen 45:2 | en hoort naar Israel, uw vader. ~ 142 Gen 45:28 | en dit is het, wat hun vader tot hen sprak, als hij hen 143 Gen 46:2 | medicijnmeesters, dat zij zijn vader balsemen zouden; en de medicijnmeesters 144 Gen 46:5 | 5 Mijn vader heeft mij doen zweren, zeggende: 145 Gen 46:5 | toch optrekken, dat ik mijn vader begrave, dan zal ik wederkomen. ~ 146 Gen 46:6 | zeide: Trek op en begraaf uw vader, gelijk als hij u heeft 147 Gen 46:7 | En Jozef toog op, om zijn vader te begraven; en met hem 148 Gen 46:10 | rouwklage; en hij maakte zijn vader een rouw van zeven dagen. ~ 149 Gen 46:14 | opgetogen waren, om zijn vader te begraven, nadat hij zijn 150 Gen 46:14 | begraven, nadat hij zijn vader begraven had. ~ 151 Gen 46:15 | broeders zagen, dat hun vader dood was, zo zeiden zij: 152 Gen 46:16 | aan Jozef, zeggende: Uw vader heeft bevolen voor zijn 153 Exo 2:18 | 18 En toen zij tot haar vader Rehuel kwamen, zo sprak 154 Exo 20:12 | 12 Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen 155 Exo 21:15 | 15 Zo wie zijn vader of zijn moeder slaat, die 156 Exo 21:17 | 17 Wie ook zijn vader of zijn moeder vloekt, die 157 Exo 22:17 | 17 Indien haar vader ganselijk weigert haar aan 158 Exo 40:15 | zalven, gelijk als gij hun vader zult gezalfd hebben, dat 159 Lev 16:32 | zal hebben, om voor zijn vader het priesterambt te bedienen, 160 Lev 18:11 | huisvrouw uws vaders, die uw vader geboren is (zij is uw zuster), 161 Lev 19:3 | zal zijn moeder en zijn vader vrezen, en Mijn sabbatten 162 Lev 20:9 | Als er iemand is, die zijn vader of zijn moeder zal gevloekt 163 Lev 20:9 | gedood worden; hij heeft zijn vader of zijn moeder gevloekt; 164 Lev 21:2 | zijn moeder en over zijn vader, en over zijn zoon, en over 165 Lev 21:9 | hoereren, zij ontheiligt haar vader; met vuur zal zij verbrand 166 Lev 21:11 | lichamen komen; zelfs over zijn vader en over zijn moeder zal 167 Num 3:4 | voor het aangezicht van hun vader Aaron. ~ 168 Num 6:7 | 7 Om zijn vader of om zijn moeder, om zijn 169 Num 12:14 | zeide tot Mozes: Zo haar vader smadelijk in haar aangezicht 170 Num 27:3 | 3 Onze vader is gestorven in de woestijn, 171 Num 27:4 | der broederen van onzen vader. ~ 172 Num 27:11 | 11 Indien ook zijn vader geen broeders heeft, zo 173 Num 30:4 | 4 En haar vader haar gelofte, en haar verbintenis, 174 Num 30:4 | heeft, zal horen, en haar vader tegen haar zal stilzwijgen, 175 Num 30:5 | 5 Maar indien haar vader dat zal breken, den dage 176 Num 30:5 | haar vergeven; want haar vader heeft ze haar doen breken. ~ 177 Num 30:16 | zijn huisvrouw, tussen een vader en zijn dochter, zijnde 178 Deu 5:16 | 16 Eert uw vader, en uw moeder, gelijk als 179 Deu 21:13 | uw huis zitten, en haar vader en haar moeder een maand 180 Deu 21:19 | 19 Zo zullen zijn vader en zijn moeder hem grijpen, 181 Deu 22:15 | 15 Dan zullen de vader van deze jonge dochter en 182 Deu 22:16 | 16 En de vader van de jonge dochter zal 183 Deu 22:19 | zilverlingen, en ze geven aan den vader van de jonge dochter, omdat 184 Deu 22:29 | haar gelegen heeft, den vader van de jonge dochter vijftig 185 Deu 26:5 | betuigen en zeggen: Mijn vader was een bedorven Syrier, 186 Deu 27:16 | Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder veracht! 187 Deu 32:6 | onwijs volk! Is Hij niet uw Vader, Die u verkregen, Die u 188 Deu 32:7 | van elk geslacht; vraag uw vader, die zal het u bekend maken, 189 Deu 33:9 | 9 Die tot zijn vader en tot zijn moeder zeide: 190 Joz 2:13 | 13 Dat gij mijn vader en mijn moeder in het leven 191 Joz 2:18 | in het huis vergaderen uw vader, en uw moeder, en uw broeders, 192 Joz 6:23 | brachten er Rachab uit, en haar vader, en haar moeder, en haar 193 Joz 15:13 | Jozua, de stad van Arba, vader van Enak, dat is Hebron. ~ 194 Joz 15:18 | aan, om een veld van haar vader te begeren; en zij sprong 195 Joz 17:1 | eerstgeborene van Manasse, de vader van Gilead; omdat hij een 196 Joz 17:4 | midden der broederen van haar vader. ~ 197 Joz 19:47 | Dan, naar den naam van hun vader Dan. ~ 198 Joz 21:11 | hun de stad van Arba, den vader van Anok (zij is Hebron), 199 Joz 25:2 | gewoond, namelijk Terah, de vader van Abraham, en de vader 200 Joz 25:2 | vader van Abraham, en de vader van Nahor; en zij hebben 201 Joz 25:3 | 3 Toen nam Ik uw vader Abraham van gene zijde der 202 Joz 25:32 | kinderen van Hemor, den vader van Sichem, voor honderd 203 Ric 1:14 | hem aanporde, om van haar vader een veld te begeren; en 204 Ric 5:25 | van de ossen, die van uw vader zijn, te weten, den tweeden 205 Ric 5:25 | altaar van Baal, dat van uw vader is, en houw af het bos, 206 Ric 7:32 | begraven in het graf van zijn vader Joas, te Ofra, des Abi-ezriets. ~ 207 Ric 8:1 | geslacht van het huis van den vader zijner moeder, zeggende: ~ 208 Ric 8:17 | 17 (Want mijn vader heeft voor ulieden gestreden, 209 Ric 8:28 | de mannen van Hemor, den vader van Sichem; want waarom 210 Ric 8:56 | Abimelech, dat hij aan zijn vader gedaan had, dodende zijn 211 Ric 10:36 | zij zeide tot hem: Mijn vader! hebt gij uw mond opengedaan 212 Ric 10:37 | Voorts zeide zij tot haar vader: Laat deze zaak aan mij 213 Ric 10:39 | maanden dat zij tot haar vader wederkwam, die aan haar 214 Ric 13:2 | opwaarts, en gaf het zijn vader en zijn moeder te kennen, 215 Ric 13:3 | 3 Maar zijn vader zeide tot hem, mitsgaders 216 Ric 13:3 | En Simson zeide tot zijn vader: Neem mij die, want zij 217 Ric 13:4 | 4 Zijn vader nu en zijn moeder wisten 218 Ric 13:5 | Alzo ging Simson, met zijn vader en zijn moeder, henen af 219 Ric 13:6 | hand; doch hij gaf zijn vader en zijn moeder niet te kennen, 220 Ric 13:9 | etende; en hij ging tot zijn vader en tot zijn moeder, en gaf 221 Ric 13:10 | 10 Als nu zijn vader afgekomen was tot die vrouw, 222 Ric 13:16 | haar: Zie, ik heb het mijn vader en mijn moeder niet verklaard, 223 Ric 14:1 | ingaan in de kamer; maar haar vader liet hem niet toe in te 224 Ric 14:2 | 2 Want haar vader zeide: Ik sprak zeker, dat 225 Ric 14:6 | verbrandden haar en haar vader met vuur. ~ 226 Ric 15:31 | Esthaol, in het graf van zijn vader Manoach; hij nu had Israel 227 Ric 16:10 | mij, en wees mij tot een vader en tot een priester; en 228 Ric 17:19 | ons, en wees ons tot een vader en tot een priester! Is 229 Ric 18:3 | haars vaders. En als de vader van de jonge vrouw hem zag, 230 Ric 18:4 | En zijn schoonvader, de vader van de jonge vrouw, behield 231 Ric 18:5 | te trekken; toen zeide de vader van de jonge dochter tot 232 Ric 18:6 | en dronken. Toen zeide de vader van de jonge vrouw tot den 233 Ric 18:8 | te trekken, zo zeide de vader van de jonge vrouw: Sterk 234 Ric 18:9 | en zijn schoonvader, de vader van de jonge vrouw, zeide: 235 Rut 2:11 | dood uws mans, en hebt uw vader en uw moeder, en het land 236 Rut 4:17 | zijn naam Obed; deze is de vader van Isai, Davids vader. ~ 237 Rut 4:17 | de vader van Isai, Davids vader. ~ 238 1Sa 9:3 | ezelinnen nu van Kis, den vader van Saul, waren verloren; 239 1Sa 9:5 | dat niet misschien mijn vader van de ezelinnen aflate, 240 1Sa 10:2 | gaan zoeken, en zie, uw vader heeft de zaken der ezelinnen 241 1Sa 10:12 | en zeide: Wie is toch hun vader? Daarom is het tot een spreekwoord 242 1Sa 14:1 | is; doch hij gaf het zijn vader niet te kennen. ~ 243 1Sa 14:27 | niet gehoord, toen zijn vader het volk bezworen had, en 244 1Sa 14:28 | uit het volk, en zeide: Uw vader heeft het volk zwaarlijk 245 1Sa 14:29 | Toen zeide Jonathan: Mijn vader heeft het land beroerd; 246 1Sa 14:51 | 51 En Kis was Sauls vader, en Ner, Abners vader, was 247 1Sa 14:51 | Sauls vader, en Ner, Abners vader, was een zoon van Abiel. ~ 248 1Sa 19:2 | het David, zeggende: Mijn vader Saul zoekt u te doden; nu 249 1Sa 19:3 | en ik zal van u tot mijn vader spreken, en zal zien wat 250 1Sa 19:4 | goed van David tot zijn vader Saul; en hij zeide tot hem: 251 1Sa 20:2 | niet sterven. Zie, mijn vader doet geen grote zaak, en 252 1Sa 20:2 | openbaart; waarom zou dan mijn vader deze zaak van mij verbergen? 253 1Sa 20:3 | David verder, en zeide: Uw vader weet zeer wel, dat ik genade 254 1Sa 20:6 | 6 Indien uw vader mij gewisselijk mist, zo 255 1Sa 20:8 | zoudt gij mij toch tot uw vader brengen? ~ 256 1Sa 20:9 | dat dit kwaad bij mijn vader ten volle besloten ware, 257 1Sa 20:10 | kennen geven, indien uw vader u wat hards antwoordt? ~ 258 1Sa 20:12 | Israels, indien ik mijn vader onderzocht zal hebben omtrent 259 1Sa 20:13 | doe Hij daartoe! Als mijn vader het kwaad over u behaagt, 260 1Sa 20:13 | gelijk als Hij met mijn vader geweest is. ~ 261 1Sa 20:32 | antwoordde Jonathan Saul, zijn vader, en zeide tot hem: Waarom 262 1Sa 20:33 | dat dit ten volle bij zijn vader besloten was, David te doden. 263 1Sa 20:34 | bekommerd om David, omdat zijn vader hem gesmaad had. ~ 264 1Sa 22:3 | Moabieten: Laat toch mijn vader en mijn moeder bij ulieden 265 1Sa 22:15 | op het ganse huis mijns vader; want uw knecht heeft van 266 1Sa 23:17 | want de hand van Saul, mijn vader, zal u niet vinden, maar 267 1Sa 23:17 | bij u zijn; ook weet mijn vader Saul zulks wel. ~ 268 1Sa 24:12 | 12 Zie toch, mijn vader, ja, zie de slip uws mantels 269 2Sa 3:8 | aan het huis van Saul, uw vader, aan zijn broederen en aan 270 2Sa 6:21 | mij verkoren heeft voor uw vader en voor zijn ganse huis, 271 2Sa 7:14 | Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot 272 2Sa 9:7 | zal u alle akkers van uw vader Saul wedergeven; en gij 273 2Sa 10:2 | van Nahas, gelijk als zijn vader weldadigheid aan mij gedaan 274 2Sa 10:2 | knechten te troosten over zijn vader. En de knechten van David 275 2Sa 10:3 | heer Hanun: Eert David uw vader in uw ogen, omdat hij troosters 276 2Sa 13:5 | maak u krank; als dan uw vader zal komen om u te zien, 277 2Sa 16:21 | Israel horen, dat gij bij uw vader stinkende zijt geworden, 278 2Sa 17:8 | zeide Husai: Gij kent uw vader en zijn mannen, dat zij 279 2Sa 17:8 | het veld; daartoe is uw vader een krijgsman, en zal niet 280 2Sa 17:10 | gans Israel weet, dat uw vader een held is, en het dappere 281 2Sa 21:14 | Zela, in het graf van zijn vader Kis, en deden alles, wat 282 1Kon 1:6 | 6 En zijn vader had hem niet bedroefd van 283 1Kon 2:12| zat op den troon van zijn vader David; en zijn koninkrijk 284 1Kon 2:24| zitten op den troon van mijn vader David, en Die mij een huis 285 1Kon 2:26| het aangezicht van mijn vader David gedragen hebt, en 286 1Kon 2:26| geweest, in alles, waarin mijn vader verdrukt was. ~ 287 1Kon 2:32| gedood heeft, daar het mijn vader David niet wist, Abner, 288 1Kon 2:44| hart weet, die gij aan mijn vader David gedaan hebt; daarom 289 1Kon 3:3 | de inzettingen van zijn vader David; alleenlijk offerde 290 1Kon 3:6 | aan Uw knecht David, mijn vader, grote weldadigheid gedaan, 291 1Kon 3:7 | gemaakt in de plaats van mijn vader David; en ik ben een klein 292 1Kon 3:14| Mijn geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, zo 293 1Kon 5:3 | 3 Gij weet, dat mijn vader David den Naam des HEEREN, 294 1Kon 5:5 | gesproken heeft tot mijn vader David, zeggende: Uw zoon, 295 1Kon 6:12| bevestigen, dat Ik tot uw vader David gesproken heb; ~ 296 1Kon 7:14| stam van Nafthali, en zijn vader was een man van Tyrus geweest, 297 1Kon 7:51| geheiligde dingen van zijn vader David; het zilver en het 298 1Kon 8:15| Die met Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft, en 299 1Kon 8:17| ook in het hart van mijn vader David, een huis den Naam 300 1Kon 8:18| HEERE zeide tot David, mijn vader: Dewijl dat in uw hart geweest 301 1Kon 8:20| opgestaan in de plaats van mijn vader David, en ik zit op den 302 1Kon 8:24| 24 Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat 303 1Kon 8:25| Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken 304 1Kon 8:26| hebt tot Uw knecht, mijn vader David. ~ 305 1Kon 9:4 | wandelen zult, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, met 306 1Kon 9:5 | Ik gesproken heb over uw vader David, zeggende: Geen man 307 1Kon 11:4 | gelijk het hart van zijn vader David. ~ 308 1Kon 11:6 | HEERE te volgen, gelijk zijn vader David. ~ 309 1Kon 11:27| breuk der stad van zijn vader David toe. ~ 310 1Kon 11:33| Mijn rechten; gelijk zijn vader David. ~ 311 1Kon 11:43| begraven in de stad van zijn vader David; en Rehabeam, zijn 312 1Kon 12:4 | 4 Uw vader heeft ons juk hard gemaakt; 313 1Kon 12:6 | het aangezicht van zijn vader Salomo, als hij leefde, 314 1Kon 12:9 | zeggende: Maak het juk, dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter. ~ 315 1Kon 12:10| gesproken hebben, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, 316 1Kon 12:11| 11 Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft 317 1Kon 12:11| juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, 318 1Kon 12:14| jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, 319 1Kon 12:14| juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, 320 1Kon 13:11| deze vertelden zij ook hun vader. ~ 321 1Kon 13:12| 12 En hun vader sprak tot hen: Wat weg is 322 1Kon 15:3 | gelijk het hart van zijn vader David. ~ 323 1Kon 15:11| des HEEREN, gelijk zijn vader David. ~ 324 1Kon 15:19| en tussen u, tussen mijn vader en tussen uw vader; zie, 325 1Kon 15:19| mijn vader en tussen uw vader; zie, ik zend u een geschenk, 326 1Kon 15:24| vaderen, in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Josafat 327 1Kon 19:20| zeide: Dat ik toch mijn vader en mijn moeder kusse, daarna 328 1Kon 20:34| hem: De steden, die mijn vader van uw vader genomen heeft, 329 1Kon 20:34| steden, die mijn vader van uw vader genomen heeft, zal ik wedergeven, 330 1Kon 20:34| in Damaskus, gelijk mijn vader in Samaria gemaakt heeft. 331 1Kon 22:43| wandelde in al den weg van zijn vader Asa; hij week niet daarvan, 332 1Kon 22:47| die in de dagen van zijn vader Asa overgebleven waren. ~ 333 1Kon 22:51| begraven in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Joram 334 1Kon 22:53| wandelde in den weg van zijn vader, en in den weg van zijn 335 1Kon 22:54| Israels, naar alles, wat zijn vader gedaan had. ~ 336 2Kon 2:12| zag het, en hij riep: Mijn vader, mijn vader, wagen Israels 337 2Kon 2:12| hij riep: Mijn vader, mijn vader, wagen Israels en zijn ruiteren! 338 2Kon 3:2 | HEEREN, doch niet gelijk zijn vader en gelijk zijn moeder; want 339 2Kon 3:2 | van Baal weg, hetwelk zijn vader gemaakt had. ~ 340 2Kon 4:18| dat het uitging tot zijn vader, tot de maaiers. ~ 341 2Kon 4:19| 19 En het zeide tot zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! 342 2Kon 5:13| tot hem, en zeiden: Mijn vader, zo die profeet tot u een 343 2Kon 6:21| Zal ik hen slaan, mijn vader? ~ 344 2Kon 9:25| nevens elkander achter zijn vader Achab reden, dat hem de 345 2Kon 14:14| aangezicht, en gezegd: Mijn vader, mijn vader, wagen Israels 346 2Kon 14:14| gezegd: Mijn vader, mijn vader, wagen Israels en zijn ruiteren! ~ 347 2Kon 14:25| de hand van Joahaz, zijn vader, met krijg genomen had; 348 2Kon 15:3 | nochtans niet als zijn vader David; hij deed naar alles, 349 2Kon 15:3 | deed naar alles, wat zijn vader Joas gedaan had. ~ 350 2Kon 15:5 | sloeg, die den koning, zijn vader, geslagen hadden, ~ 351 2Kon 15:21| koning in plaats van zijn vader Amazia. ~ 352 2Kon 16:3 | HEEREN, naar al wat zijn vader Amazia gedaan had. ~ 353 2Kon 16:34| HEEREN; naar alles, wat zijn vader Uzzia gedaan had, deed hij. ~ 354 2Kon 16:38| vaderen in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Achaz 355 2Kon 17:2 | HEEREN zijns Gods, als zijn vader David. ~ 356 2Kon 18:2 | HEEREN zijns Gods, als zijn vader David. ~ 357 2Kon 20:3 | HEEREN, naar alles, wat zijn vader David gedaan had. ~ 358 2Kon 22:5 | de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, 359 2Kon 23:3 | weder op, die Hizkia, zijn vader, verdorven had; en hij richtte 360 2Kon 23:20| HEEREN; gelijk als zijn vader Manasse gedaan had. ~ 361 2Kon 23:21| in al den weg, dien zijn vader gewandeld had, en hij diende 362 2Kon 23:21| diende de drekgoden, die zijn vader gediend had, en hij boog 363 2Kon 24:2 | wandelde in al den weg van zijn vader David, en week niet af ter 364 2Kon 25:34| koning, in de plaats van zijn vader Josia, en veranderde zijn 365 2Kon 26:9 | HEEREN, naar alles, wat zijn vader gedaan had. ~ 366 1Kro 2:17| Abigail baarde Amasa; en de vader van Amasa was Jether, een 367 1Kro 2:21| dochter van Machir, den vader van Gilead, en hij nam ze, 368 1Kro 2:23| zijn zonen van Machir, den vader van Gilead. ~ 369 1Kro 2:24| hem ook gebaard Aschur, de vader van Thekoa. ~ 370 1Kro 2:42| eerstgeborene (die is de vader van Zif), en de kinderen 371 1Kro 2:42| kinderen van Maresa, den vader van Hebron. ~ 372 1Kro 2:44| Sema nu gewon Raham, den vader van Jorkeam, en Rekem gewon 373 1Kro 2:45| waren Maon; en Maon was de vader van Beth-Zur. ~ 374 1Kro 2:49| huisvrouw van Saaf, den vader van Madmanna, baarde Seva, 375 1Kro 2:49| Madmanna, baarde Seva, den vader van Machbena, en den vader 376 1Kro 2:49| vader van Machbena, en den vader van Gibea; en de dochter 377 1Kro 2:50| eerstgeborene van Efratha: Sobal, de vader van Kirjath-Jearim; ~ 378 1Kro 2:51| 51 Salma, de vader der Bethlehemieten; Haref, 379 1Kro 2:51| Bethlehemieten; Haref, de vader van Beth-Gader. ~ 380 1Kro 2:52| kinderen van Sobal, den vader van Kirjath-Jearim, waren 381 1Kro 2:55| gekomen zijn van Hammath, den vader van het huis van Rechab. ~  ~ 382 1Kro 4:3 | 3 En dezen zijn van den vader Etam: Jizreel, en Isma, 383 1Kro 4:4 | 4 En Pnuel was de vader van Gedor, en Ezer de vader 384 1Kro 4:4 | vader van Gedor, en Ezer de vader van Husah. Dit zijn de kinderen 385 1Kro 4:4 | eerstgeborene van Efratha, den vader van Bethlehem. ~ 386 1Kro 4:5 | 5 Asschur nu, de vader van Thekoa, had twee vrouwen, 387 1Kro 4:11| gewon Mechir; hij is de vader van Eston. ~ 388 1Kro 4:12| en Pasea, en Tehinna, den vader van Ir-nahas; dit zijn de 389 1Kro 4:14| en Seraja gewon Joab, den vader des dals der werkmeesters; 390 1Kro 4:17| en Sammai, en Isbah, den vader van Esthemoa. ~ 391 1Kro 4:18| huisvrouw baarde Jered, den vader van Gedor, en Heber, den 392 1Kro 4:18| van Gedor, en Heber, den vader van Socho, en Jekuthiel, 393 1Kro 4:18| Socho, en Jekuthiel, den vader van Bitja, de dochter van 394 1Kro 4:21| zoon van Juda, waren Er, de vader van Lecha, en Lada, de vader 395 1Kro 4:21| vader van Lecha, en Lada, de vader van Maresa; en de huisgezinnen 396 1Kro 7:14| Syrische, baarde Machir, den vader van Gilead. ~ 397 1Kro 7:22| Daarom droeg Efraim, hun vader, vele dagen leed; en zijn 398 1Kro 7:31| Heber en Malchiel; hij is de vader van Birzavith. ~ 399 1Kro 8:29| 29 En te Gibeon woonde de vader van Gibeon; en de naam zijner 400 1Kro 9:35| hadden gewoond Jeiel, de vader van Gibeon; de naam zijner 401 1Kro 17:13| 13 Ik zal hem tot een Vader zijn, en hij zal Mij tot 402 1Kro 20:2 | zoon van Nahas; want zijn vader heeft weldadigheid aan mij 403 1Kro 20:2 | hem te troosten over zijn vader. Toen de knechten van David 404 1Kro 20:3 | tot Hanun: Eert David uw vader in uw ogen, omdat hij troosters 405 1Kro 23:10| zijn, en Ik hem tot een Vader; en Ik zal den troon zijns 406 1Kro 26:3 | zes; aan de handen van hun vader Jeduthun, op harpen profeterende 407 1Kro 27:10| nochtans stelde hem zijn vader tot een hoofd). ~ 408 1Kro 29:6 | zoon, en Ik zal hem tot een Vader zijn. ~ 409 1Kro 30:10| Gij, HEERE, God van onzen vader Israel, van eeuwigheid tot 410 2Kro 1:8 | tot God: Gij hebt aan mijn vader David grote weldadigheid 411 2Kro 1:9 | worden, gedaan aan mijn vader David; want Gij hebt mij 412 2Kro 2:3 | Gelijk als gij met mijn vader David gedaan hebt, en hebt 413 2Kro 2:7 | en in Jeruzalem, die mijn vader David beschikt heeft. ~ 414 2Kro 2:14| dochteren van Dan, en wiens vader een man geweest is van Tyrus, 415 2Kro 2:14| wijzen van mijn heer, uw vader David. ~ 416 2Kro 2:17| telling, met dewelke zijn vader David die geteld had; en 417 2Kro 3:1 | den berg Moria, die zijn vader David gewezen was, in de 418 2Kro 5:1 | geheiligde dingen van zijn vader David; en het zilver, en 419 2Kro 6:1 | geheiligde dingen van zijn vader David; en het zilver, en 420 2Kro 7:4 | Die met Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft, en 421 2Kro 7:7 | ook in het hart van mijn vader David, een huis te bouwen 422 2Kro 7:8 | de HEERE zeide tot mijn vader David: Dewijl dat in uw 423 2Kro 7:10| opgestaan in de plaats van mijn vader David, en ik zit op den 424 2Kro 7:15| 15 Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat 425 2Kro 7:16| Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken 426 2Kro 8:17| wandelen zult, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, en 427 2Kro 8:18| als Ik een verbond met uw vader David gemaakt heb, zeggende: 428 2Kro 11:4 | 4 Uw vader heeft ons juk hard gemaakt, 429 2Kro 11:6 | het aangezicht van zijn vader Salomo, als hij leefde, 430 2Kro 11:9 | zeggende: Maak het juk, dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter? ~ 431 2Kro 11:10| gesproken heeft, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, 432 2Kro 11:11| 11 Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft 433 2Kro 11:11| juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, 434 2Kro 11:14| jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, 435 2Kro 11:14| daarboven toedoen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, 436 2Kro 17:3 | tussen u, en tussen mijn vader en tussen uw vader; zie, 437 2Kro 17:3 | mijn vader en tussen uw vader; zie, ik zend u zilver en 438 2Kro 18:2 | steden van Efraim, die zijn vader Asa ingenomen had. ~ 439 2Kro 21:32| wandelde in den weg van zijn vader Asa, en hij week daarvan 440 2Kro 22:3 | 3 En hun vader had hun vele gaven gegeven 441 2Kro 22:12| de HEERE, de God van uw vader David: Omdat gij in de wegen 442 2Kro 22:12| Omdat gij in de wegen van uw vader Josafat, en in de wegen 443 2Kro 22:23| 3 En hun vader had hun vele gaven gegeven 444 2Kro 22:32| de HEERE, de God van uw vader David: Omdat gij in de wegen 445 2Kro 22:32| Omdat gij in de wegen van uw vader Josafat, en in de wegen 446 2Kro 24:22| der weldadigheid, die zijn vader Jojada aan hem gedaan had, 447 2Kro 25:3 | knechten, die den koning, zijn vader, geslagen hadden, doodde. ~ 448 2Kro 26:1 | koning in de plaats van zijn vader Amazia. ~ 449 2Kro 26:4 | HEEREN, naar alles, wat zijn vader Amazia gedaan had. ~ 450 2Kro 27:2 | HEEREN, naar alles, wat zijn vader Uzzia gedaan had, behalve 451 2Kro 28:1 | des HEEREN, gelijk zijn vader David; ~ 452 2Kro 29:2 | HEEREN, naar alles, wat zijn vader David gedaan had. ~ 453 2Kro 33:3 | hoogten weder op, die zijn vader Jehizkia afgebroken had, 454 2Kro 33:22| HEEREN, gelijk als zijn vader Manasse gedaan had; want 455 2Kro 33:22| gesneden beelden, die zijn vader Manasse gemaakt had, en 456 2Kro 33:23| HEEREN, gelijk Manasse, zijn vader, zich vernederd had; maar 457 2Kro 34:2 | wandelde in de wegen van zijn vader David, en week niet af ter 458 Est 3 | ooms); want zij had geen vader noch moeder; en zij was 459 Est 3 | aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven, 460 Job 15:10 | meerder van dagen dan uw vader. ~ 461 Job 17:14 | groeve roep ik: Gij zijt mijn vader! Tot het gewormte: Mijn 462 Job 29:16 | was den nooddruftigen een vader; en het geschil, dat ik 463 Job 31:18 | mij opgetogen, als bij een vader, en van mijner moeders buik 464 Job 34:36 | 36 Mijn Vader, laat Job beproefd worden 465 Job 37:28 | 28 Heeft de regen een vader, of wie baart de druppelen 466 Job 41:15 | dochteren van Job; en haar vader gaf haar erfdeel onder haar 467 Psa 27:10 | 10 Want mijn vader en mijn moeder hebben mij 468 Psa 68:6 | 6 Hij is een Vader der wezen, en een Rechter 469 Psa 89:27 | Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen 470 Psa 103:13 | 13 Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, 471 Spre 3:12| liefheeft, ja, gelijk een vader den zoon, in denwelken hij 472 Spre 10:1 | wijs zoon verblijdt den vader; maar een zot zoon is zijner 473 Spre 15:20| Een wijs zoon zal den vader verblijden; maar een zot 474 Spre 17:21| tot droefheid zijn; en de vader des dwazen zal zich niet 475 Spre 17:25| is een verdriet voor zijn vader, en bittere droefheid voor 476 Spre 19:13| Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen 477 Spre 19:26| 26      Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, 478 Spre 20:20| 20      Wie zijn vader of zijn moeder vloekt, diens 479 Spre 23:22| 22      Hoor naar uw vader, die u gewonnen heeft; en 480 Spre 23:24| 24      De vader des rechtvaardigen zal zich 481 Spre 23:25| 25      Laat uw vader zich verblijden, ook uw 482 Spre 28:7 | metgezel is, beschaamt zijn vader. ~ 483 Spre 28:24| 24      Wie zijn vader of zijn moeder berooft, 484 Spre 29:3 | wijsheid bemint, verblijdt zijn vader; maar die een metgezel der 485 Spre 30:11| is een geslacht, dat zijn vader vervloekt, en zijn moeder 486 Spre 30:17| 17      Het oog, dat den vader bespot, of de gehoorzaamheid 487 Jes 8:4 | zal kunnen roepen: Mijn vader! of, mijn moeder! zal men 488 Jes 9:5 | Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der      eeuwigheid, Vredevorst; ~ 489 Jes 22:21 | huize van      Juda tot een vader zijn. ~ 490 Jes 38:5 | de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, 491 Jes 38:19 | gelijk ik heden doe; de vader zal den kinderen Uw waarheid 492 Jes 43:27 | 27      Uw eerste vader heeft gezondigd, en uw uitleggers 493 Jes 45:10 | Wee dien, die tot den vader zegt: Wat genereert gij? 494 Jes 51:2 | Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, die ulieden gebaard 495 Jes 59:14 | spijzigen met de erve van uw vader Jakob; want de mond des 496 Jes 64:16 | Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons 497 Jes 64:16 | Gij, o HEERE! zijt onze Vader, onze Verlosser van ouds 498 Jes 65:8 | nu, HEERE! Gij zijt onze Vader; wij zijn leem, en Gij zijt 499 Jer 2:27 | hout zeggen: Gij zijt mijn vader; en tot een steen: Gij hebt 500 Jer 3:4 | af tot Mij roepen: Mijn Vader! Gij zijt de leidsman mijner


1-500 | 501-851

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License