1-500 | 501-840
Book Chapter: Verse
1 Gen 27:35 | daarom noemde zij zijn naam Juda. En zij hield op van baren. ~ ~ ~ ~
2 Gen 32:23 | daarna Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar, en Zebulon. ~
3 Gen 34:26 | 26 Toen zeide Juda tot zijn broederen: Wat
4 Gen 35:1 | geschiedde ten zelven tijde, dat Juda van zijn broederen aftoog,
5 Gen 35:2 | 2 En Juda zag aldaar de dochter van
6 Gen 35:6 | 6 Juda nu nam een vrouw voor Er,
7 Gen 35:7 | Er, de eerstgeborene van Juda, was kwaad in des HEEREN
8 Gen 35:8 | 8 Toen zeide Juda tot Onan: Ga in tot uws
9 Gen 35:11 | 11 Toen zeide Juda tot Thamar, zijn schoondochter:
10 Gen 35:12 | van Sua, de huisvrouw van Juda; daarna troostte zich Juda,
11 Gen 35:12 | Juda; daarna troostte zich Juda, en ging op tot zijn schaapscheerders
12 Gen 35:15 | 15 Als Juda haar zag, zo hield hij haar
13 Gen 35:20 | 20 En Juda zond den geitenbok door
14 Gen 35:22 | En hij keerde weder tot Juda, en zeide: Ik heb haar niet
15 Gen 35:23 | 23 Toen zeide Juda: Zij neme het voor zich,
16 Gen 35:24 | na drie maanden, dat men Juda te kennen gaf, zeggende:
17 Gen 35:24 | van hoererij. Toen zeide Juda: Breng ze hervoor, dat zij
18 Gen 35:26 | 26 En Juda kende ze, en zeide: Zij
19 Gen 39:3 | 3 Toen sprak Juda tot hem, zeggende: Die man
20 Gen 39:8 | 8 Toen zeide Juda tot Israel, zijn vader:
21 Gen 40:14 | 14 En Juda kwam met zijn broederen
22 Gen 40:16 | 16 Toen zeide Juda: Wat zullen wij tot mijn
23 Gen 40:18 | 18 Toen naderde Juda tot hem, en zeide: Och,
24 Gen 42:12 | 12 En de zonen van Juda: Er, en Onan, en Sela, en
25 Gen 42:28 | 28 En hij zond Juda voor zijn aangezicht heen
26 Gen 45:8 | 8 Juda! gij zijt het, u zullen
27 Gen 45:9 | 9 Juda is een leeuwenwelp! gij
28 Gen 45:10 | 10 De schepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever
29 Exo 1:2 | Ruben, Simeon, Levi, en Juda; ~
30 Exo 31:2 | van Hur, van den stam van Juda. ~
31 Exo 35:30 | van Hur, van den stam van Juda. ~
32 Exo 38:22 | van Hur, van den stam van Juda, maakte al, dat de HEERE
33 Num 1:7 | 7 Van Juda, Nahesson, de zoon van Amminadab. ~
34 Num 1:26 | 26 Van de zonen van Juda, hun geboorten, naar hun
35 Num 1:27 | getelden van den stam van Juda vier en zeventig duizend
36 Num 2:3 | de banier des legers van Juda, naar hun heiren; en Nahesson,
37 Num 2:3 | de overste der zonen van Juda zijn. ~
38 Num 2:9 | getelden des legers van Juda waren honderd zes en tachtig
39 Num 7:12 | Amminadab, voor den stam van Juda. ~
40 Num 10:14 | het leger der kinderen van Juda, naar hun heiren; en over
41 Num 13:6 | 6 Van de stam van Juda, Kaleb, de zoon van Jefunne. ~
42 Num 26:19 | 19 De zonen van Juda waren Er en Onan; maar Er
43 Num 26:20 | Alzo waren de zonen van Juda naar hun geslachten: van
44 Num 26:22 | Dat zijn de geslachten van Juda, naar hun getelden: zes
45 Num 33:19 | mannen: van de stam van Juda, Kaleb, de zoon van Jefunne; ~
46 Deu 27:12 | zijn: Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar, en Jozef,
47 Deu 33:7 | 7 En dit is van Juda, dat hij zeide: Hoor, HEERE!
48 Deu 33:7 | Hoor, HEERE! de stem van Juda! en breng hem weder tot
49 Deu 34:2 | Manasse, en het ganse land van Juda, tot aan de achterste zee; ~
50 Joz 7:1 | Zerah, uit den stam van Juda, nam van het verbannene.
51 Joz 7:16 | stammen; en de stam van Juda werd geraakt. ~
52 Joz 7:17 | Als hij het geslacht van Juda deed aankomen, zo raakte
53 Joz 7:18 | Zerah, uit den stam van Juda. ~
54 Joz 11:21 | van het ganse gebergte van Juda, en van het ganse gebergte
55 Joz 14:6 | naderden de kinderen van Juda tot Jozua, te Gilgal, en
56 Joz 15:1 | den stam der kinderen van Juda, naar hun huisgezinnen,
57 Joz 15:12 | landpale der kinderen van Juda rondom heen, naar hun huisgezinnen. ~
58 Joz 15:13 | midden der kinderen van Juda, naar den mond des HEEREN
59 Joz 15:20 | den stam der kinderen van Juda, naar hun huisgezinnen. ~
60 Joz 15:21 | den stam der kinderen van Juda, tot de landpale van Edom,
61 Joz 15:63 | 63 Maar de kinderen van Juda konden de Jebusieten, inwoners
62 Joz 15:63 | Jebusieten bij de kinderen van Juda te Jeruzalem, tot dezen
63 Joz 18:5 | het delen in zeven delen; Juda zal blijven op zijn landpale
64 Joz 18:11 | uit tussen de kinderen van Juda, en tussen de kinderen van
65 Joz 18:14 | een stad der kinderen van Juda. Dit is de hoek ten westen. ~
66 Joz 19:1 | erfdeel der kinderen van Juda. ~
67 Joz 19:9 | het snoer der kinderen van Juda; want het erfdeel der kinderen
68 Joz 19:9 | erfdeel der kinderen van Juda was te groot voor hen; daarom
69 Joz 19:34 | tegen het westen, en aan Juda aan de Jordaan tegen den
70 Joz 20:7 | Hebron, op het gebergte van Juda. ~
71 Joz 21:4 | waren van den stam van Juda, en van den stam van Simeon,
72 Joz 21:9 | den stam der kinderen van Juda, en van den stam der kinderen
73 Joz 21:11 | Hebron), op den berg van Juda, en haar voorsteden rondom
74 Ric 1:2 | 2 En de HEERE zeide: Juda zal optrekken; ziet, Ik
75 Ric 1:3 | 3 Toen zeide Juda tot zijn broeder Simeon:
76 Ric 1:4 | 4 En Juda toog op, en de HEERE gaf
77 Ric 1:8 | 8 Want de kinderen van Juda hadden tegen Jeruzalem gestreden,
78 Ric 1:9 | daarna waren de kinderen van Juda afgetogen, om te krijgen
79 Ric 1:10 | 10 En Juda was heengetogen tegen de
80 Ric 1:16 | op, met de kinderen van Juda, naar de woestijn van Juda,
81 Ric 1:16 | Juda, naar de woestijn van Juda, die tegen het zuiden van
82 Ric 1:17 | 17 Juda dan toog met zijn broeder
83 Ric 1:18 | 18 Daartoe nam Juda Gaza in, met haar landpale,
84 Ric 1:19 | 19 En de HEERE was met Juda, dat hij de inwoners van
85 Ric 9:9 | te krijgen, zelfs tegen Juda, en tegen Benjamin, en tegen
86 Ric 14:9 | en legerden zich tegen Juda, en breidden zich uit in
87 Ric 14:10 | 10 En de mannen van Juda zeiden: Waarom zijt gijlieden
88 Ric 14:11 | drie duizend mannen af uit Juda tot het hol der rots Etam,
89 Ric 16:7 | Bethlehem-Juda, van het geslacht van Juda; deze was een Leviet, en
90 Ric 17:12 | zich bij Kirjath-Jearim, in Juda; daarom noemden zij deze
91 Ric 19:18 | Benjamin? En de HEERE zeide: Juda vooreerst. ~
92 Rut 1:7 | keren naar het land van Juda, ~
93 Rut 4:12 | van Perez (die Thamar aan Juda baarde), van het zaad, dat
94 1Sa 11:8 | duizend, en van de mannen van Juda dertig duizend. ~
95 1Sa 15:4 | tien duizend mannen van Juda. ~
96 1Sa 17:1 | verzamelden zich te Socho, dat in Juda is; en zij legerden zich
97 1Sa 17:52 | mannen van Israel en van Juda op, en juichten, en vervolgden
98 1Sa 18:16 | 16 Doch gans Israel en Juda had David lief; want hij
99 1Sa 22:5 | heen, en ga in het land van Juda. Toen ging David heen, en
100 1Sa 23:3 | Zie, wij vrezen hier in Juda; hoeveel te meer, als wij
101 1Sa 23:23 | onder alle duizenden van Juda. ~
102 1Sa 27:6 | Ziklag van de koningen van Juda geweest tot op dezen dag. ~
103 1Sa 27:10 | David: Tegen het zuiden van Juda, en tegen het zuiden der
104 1Sa 30:14 | Cherethieten, en op hetgeen van Juda is, en tegen het zuiden
105 1Sa 30:16 | Filistijnen, en uit het land van Juda. ~
106 1Sa 30:26 | zond hij tot de oudsten van Juda, zijn vrienden, van den
107 2Sa 1:18 | dat men den kinderen van Juda den boog zou leren; ziet,
108 2Sa 2:1 | optrekken in een der steden van Juda? En de HEERE zeide tot hem:
109 2Sa 2:4 | Daarna kwamen de mannen van Juda, en zalfden aldaar David
110 2Sa 2:4 | koning over het huis van Juda. Toen boodschapten zij David,
111 2Sa 2:7 | mij die van het huis van Juda tot koning over zich gezalfd. ~
112 2Sa 2:10 | alleenlijk die van het huis van Juda volgden David na. ~
113 2Sa 2:11 | Hebron, over het huis van Juda, is zeven jaren en zes maanden. ~
114 2Sa 3:8 | hondskop, ik, die tegen Juda, aan het huis van Saul,
115 2Sa 3:10 | David over Israel en over Juda, van Dan tot Ber-seba toe. ~
116 2Sa 5:5 | Hebron regeerde hij over Juda zeven jaren en zes maanden;
117 2Sa 5:5 | jaren over gans Israel en Juda. ~
118 2Sa 11:11 | David: De ark, en Israel, en Juda blijven in de tenten; en
119 2Sa 12:8 | u het huis van Israel en Juda gegeven; en indien het weinig
120 2Sa 19:11 | Spreekt tot de oudsten van Juda, zeggende: Waarom zoudt
121 2Sa 19:14 | het hart aller mannen van Juda, als van een enigen man;
122 2Sa 19:15 | kwam tot aan de Jordaan; en Juda kwam te Gilgal, om den koning
123 2Sa 19:16 | kwam af met de mannen van Juda, den koning David tegemoet; ~
124 2Sa 19:40 | voort; en al het volk van Juda had den koning overgevoerd,
125 2Sa 19:41 | broeders, de mannen van Juda, gestolen, en hebben den
126 2Sa 19:42 | antwoordden alle mannen van Juda tegen de mannen van Israel:
127 2Sa 19:43 | antwoordden den mannen van Juda, en zeiden: Wij hebben tien
128 2Sa 19:43 | het woord der mannen van Juda was harder dan het woord
129 2Sa 20:2 | achterna; maar de mannen van Juda kleefden hun koning aan,
130 2Sa 20:4 | Roep mij de mannen van Juda te zamen, tegen den derden
131 2Sa 20:5 | 5 En Amasa ging heen, om Juda bijeen te roepen; maar hij
132 2Sa 21:2 | de kinderen van Israel en Juda.) ~
133 2Sa 24:1 | zeggende: Ga, tel Israel en Juda. ~
134 2Sa 24:7 | kwamen uit aan het zuiden van Juda te Ber-seba. ~
135 2Sa 24:9 | uittrokken, en de mannen van Juda waren vijfhonderd duizend
136 1Kon 1:9 | konings, en alle mannen van Juda, des konings knechten. ~
137 1Kon 1:35| zijn over Israel en over Juda. ~
138 1Kon 2:32| Jether, den krijgsoverste van Juda. ~
139 1Kon 4:20| 20 Juda nu en Israel waren velen,
140 1Kon 4:25| 25 En Juda en Israel woonden zeker,
141 1Kon 12:17| Israel, die in de steden van Juda woonden, over die regeerde
142 1Kon 12:20| Davids, dan de stam van Juda alleen. ~
143 1Kon 12:21| vergaderde hij het ganse huis van Juda en den stam van Benjamin,
144 1Kon 12:23| van Salomo, den koning van Juda, en tot het ganse huis van
145 1Kon 12:23| en tot het ganse huis van Juda en Benjamin, en overige
146 1Kon 12:27| Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren; ja, zij zullen
147 1Kon 12:27| Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren. ~
148 1Kon 12:32| gelijk het feest, dat in Juda was, en offerde op het altaar;
149 1Kon 13:1 | ziet, een man Gods kwam uit Juda, door het woord des HEEREN
150 1Kon 13:12| Gods was getogen, die uit Juda gekomen was. ~
151 1Kon 13:14| gij de man Gods, die uit Juda gekomen zijt? En hij zeide:
152 1Kon 13:21| tot den man Gods, die uit Juda gekomen was, zeggende: Zo
153 1Kon 14:21| van Salomo, regeerde in Juda; een en veertig jaren was
154 1Kon 14:22| 22 En Juda deed wat kwaad was in de
155 1Kon 14:29| kronieken der koningen van Juda? ~
156 1Kon 15:1 | werd Abiam koning over Juda. ~
157 1Kon 15:7 | kronieken der koningen van Juda? Er was ook krijg tussen
158 1Kon 15:9 | Israel, werd Asa koning over Juda. ~
159 1Kon 15:17| van Israel, toog op tegen Juda, en bouwde Rama; opdat hij
160 1Kon 15:17| tot Asa, den koning van Juda. ~
161 1Kon 15:22| de koning Asa door gans Juda uitroepen (niemand was vrij),
162 1Kon 15:23| kronieken der koningen van Juda? Doch in den tijd zijns
163 1Kon 15:25| van Asa, den koning van Juda; en hij regeerde twee jaren
164 1Kon 15:28| van Asa, den koning van Juda, en werd koning in zijn
165 1Kon 15:33| jaar van Asa, koning van Juda, werd Baesa, de zoon van
166 1Kon 16:8 | van Asa, den koning van Juda, werd Ela, de zoon van Baesa,
167 1Kon 16:10| van Asa, den koning van Juda; en hij werd koning in zijn
168 1Kon 16:15| van Asa, den koning van Juda, regeerde Zimri zeven dagen
169 1Kon 16:23| van Asa, den koning van Juda, werd Omri koning over Israel,
170 1Kon 16:29| van Asa, den koning van Juda; en Achab, de zoon van Omri,
171 1Kon 19:3 | kwam te Ber-seba, dat in Juda is, en liet zijn jongen
172 1Kon 22:2 | als Josafat, de koning van Juda, tot den koning van Israel
173 1Kon 22:10| en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon,
174 1Kon 22:29| en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead. ~
175 1Kon 22:41| van Asa, werd koning over Juda, in het vierde jaar van
176 1Kon 22:46| kronieken der koningen van Juda? ~
177 1Kon 22:52| Josafat, den koning van Juda, en regeerde twee jaren
178 2Kon 1:17| Josafat, den koning van Juda; want hij had geen zoon. ~
179 2Kon 3:1 | Josafat, den koning van Juda, en hij regeerde twaalf
180 2Kon 3:7 | Josafat, den koning van Juda, zeggende: De koning der
181 2Kon 3:9 | Israel heen, en de koning van Juda, en de koning van Edom;
182 2Kon 3:14| Josafat, den koning van Juda, opnam, ik zou u niet aanschouwen,
183 2Kon 8:16| toen Josafat koning was van Juda, begon Jehoram, de zoon
184 2Kon 8:16| Josafat, den koning van Juda, te regeren. ~
185 2Kon 8:19| 19 Doch de HEERE wilde Juda niet verderven, om Davids
186 2Kon 8:20| van onder het gebied van Juda af, en maakten een koning
187 2Kon 8:22| van onder het gebied van Juda af, tot op dezen dag; toen
188 2Kon 8:23| kronieken der koningen van Juda? ~
189 2Kon 8:25| Jeroham, den koning van Juda, te regeren. ~
190 2Kon 8:29| van Jehoram, de koning van Juda, kwam af, om Joram, den
191 2Kon 9:16| en Ahazia, de koning van Juda, was afgekomen, om Joram
192 2Kon 9:21| en Ahazia, de koning van Juda, een ieder op zijn wagen;
193 2Kon 9:27| Als Ahazia, de koning van Juda, dat zag, zo vlood hij door
194 2Kon 9:29| Ahazia koning geworden over Juda. ~
195 2Kon 10:13| van Ahazia, den koning van Juda, en hij zeide: Wie zijt
196 2Kon 12:18| Maar Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde dingen,
197 2Kon 12:18| vaderen, de koningen van Juda, geheiligd hadden, en zijn
198 2Kon 12:19| kronieken der koningen van Juda? ~
199 2Kon 13:18| Maar Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde dingen,
200 2Kon 13:18| vaderen, de koningen van Juda, geheiligd hadden, en zijn
201 2Kon 13:19| kronieken der koningen van Juda? ~
202 2Kon 14:1 | van Ahazia, den koning van Juda, werd Joahaz, de zoon van
203 2Kon 14:10| van Joas, den koning van Juda, werd Joas, de zoon van
204 2Kon 14:12| tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die niet geschreven
205 2Kon 15:1 | van Joas, den koning van Juda. ~
206 2Kon 15:9 | tot Amazia, den koning van Juda, zeggende: De distel, die
207 2Kon 15:10| gij vallen zoudt, gij en Juda met u? ~
208 2Kon 15:11| en Amazia, de koning van Juda, elkanders aangezicht zagen
209 2Kon 15:11| zagen te Beth-Semes, dat in Juda is. ~
210 2Kon 15:12| 12 En Juda werd geslagen voor het aangezicht
211 2Kon 15:13| greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den
212 2Kon 15:15| tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die niet geschreven
213 2Kon 15:17| zoon van Joas, koning van Juda, leefde na den dood van
214 2Kon 15:18| kronieken der koningen van Juda? ~
215 2Kon 15:21| 21 En het ganse volk van Juda nam Azaria (die nu zestien
216 2Kon 15:22| en bracht haar weder aan Juda, nadat de koning met zijn
217 2Kon 15:23| van Joas, den koning van Juda, werd te Samaria koning,
218 2Kon 15:28| Damaskus en Hamath, tot Juda behorende, aan Israel wedergebracht
219 2Kon 16:1 | van Amazia, den koning van Juda. ~
220 2Kon 16:6 | kronieken der koningen van Juda? ~
221 2Kon 16:8 | van Azaria, den koning van Juda, regeerde Zacharia, de zoon
222 2Kon 16:13| van Uzzia, den koning van Juda; en hij regeerde een volle
223 2Kon 16:17| van Azaria, den koning van Juda, werd Menahem, den zoon
224 2Kon 16:23| van Azaria, den koning van Juda, werd Pekahia, de zoon van
225 2Kon 16:27| van Azaria, den koning van Juda, werd Pekah, de zoon van
226 2Kon 16:32| van Uzzia, den koning van Juda. ~
227 2Kon 16:36| kronieken der koningen van Juda? ~
228 2Kon 16:37| dagen begon de HEERE in Juda te zenden Rezin, den koning
229 2Kon 17:1 | van Jotham, den koning van Juda. ~
230 2Kon 17:19| kronieken der koningen van Juda? ~
231 2Kon 18:1 | van Jotham, den koning van Juda. ~
232 2Kon 18:19| kronieken der koningen van Juda? ~
233 2Kon 19:1 | van Achaz, den koning van Juda, werd Hosea, de zoon van
234 2Kon 19:13| HEERE tegen Israel en tegen Juda, door den dienst van alle
235 2Kon 19:18| over, behalve de stam van Juda alleen. ~
236 2Kon 19:19| 19 Zelfs hield Juda de geboden des HEEREN, huns
237 2Kon 20:1 | zoon van Achaz, koning van Juda. ~
238 2Kon 20:5 | onder alle koningen van Juda, noch die voor hem geweest
239 2Kon 20:13| tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. ~
240 2Kon 20:14| zond Hizkia, de koning van Juda, tot den koning van Assyrie,
241 2Kon 20:14| Assyrie Hizkia, den koning van Juda, driehonderd talenten zilvers,
242 2Kon 20:16| die Hizkia, de koning van Juda, had laten overtrekken,
243 2Kon 20:22| weggenomen heeft, en tot Juda en tot Jeruzalem gezegd
244 2Kon 21:10| tot Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat u uw God
245 2Kon 21:30| overgebleven is van het huis van Juda, zal wederom nederwaarts
246 2Kon 22:20| kronieken der koningen van Juda? ~
247 2Kon 23:11| dat Manasse, de koning van Juda, deze gruwelen gedaan heeft,
248 2Kon 23:11| hem geweest zijn, ja, ook Juda door zijn drekgoden heeft
249 2Kon 23:12| kwaad over Jeruzalem en Juda brengen, dat een ieder,
250 2Kon 23:16| behalve zijn zonde, die hij Juda zondigen deed, doende wat
251 2Kon 23:17| kronieken der koningen van Juda? ~
252 2Kon 23:25| kronieken der koningen van Juda? ~
253 2Kon 24:13| volk, en voor het ganse Juda, over de woorden dezes boeks,
254 2Kon 24:16| boeks, dat de koning van Juda gelezen heeft. ~
255 2Kon 24:18| Maar tot den koning van Juda, die u gezonden heeft, om
256 2Kon 25:1 | verzamelden al de oudsten van Juda en Jeruzalem. ~
257 2Kon 25:5 | af, die de koningen van Juda gesteld hadden, opdat men
258 2Kon 25:5 | hoogten, in de steden van Juda, en rondom Jeruzalem, mitsgaders,
259 2Kon 25:8 | priesters uit de steden van Juda, en verontreinigde de hoogten,
260 2Kon 25:11| af, die de koningen van Juda voor de zon gesteld hadden,
261 2Kon 25:12| waren, die de koningen van Juda gemaakt hadden, mitsgaders
262 2Kon 25:17| van den man Gods, die uit Juda kwam, en deze dingen, die
263 2Kon 25:22| Israel, noch der koningen van Juda. ~
264 2Kon 25:24| verfoeiselen, die in het land van Juda en in Jeruzalem gezien werden;
265 2Kon 25:26| Zijn toorn brandde tegen Juda, om al de tergingen, waarmede
266 2Kon 25:27| En de HEERE zeide: Ik zal Juda ook van Mijn aangezicht
267 2Kon 25:28| kronieken der koningen van Juda? ~
268 2Kon 26:2 | Ammons, en zond hen tegen Juda, om dat te verderven, naar
269 2Kon 26:3 | het bevel des HEEREN tegen Juda, dat Hij hen van Zijn aangezicht
270 2Kon 26:5 | kronieken der koningen van Juda? ~
271 2Kon 26:12| Jojachin, de koning van Juda, uit tot den koning van
272 2Kon 26:20| tegen Jeruzalem en tegen Juda, totdat Hij hen van Zijn
273 2Kon 27:21| land van Hamath. Alzo werd Juda uit zijn land gevankelijk
274 2Kon 27:22| volk, dat in het land van Juda overgebleven was, dat Nebukadnezar,
275 2Kon 27:27| Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op
276 2Kon 27:27| Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. ~
277 1Kro 2:1 | Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar en Zebulon, ~
278 1Kro 2:3 | 3 De kinderen van Juda zijn: Er, en Onan, en Sela;
279 1Kro 2:3 | Er, de eerstgeborene van Juda, was kwaad in de ogen des
280 1Kro 2:4 | en Zerah. Al de zonen van Juda waren vijf. ~
281 1Kro 2:10| den vorst der kinderen van Juda; ~
282 1Kro 4:1 | 1 De kinderen van Juda waren Perez, Hezron en Charmi,
283 1Kro 4:21| kinderen van Sela, den zoon van Juda, waren Er, de vader van
284 1Kro 4:27| als van de kinderen van Juda. ~
285 1Kro 4:41| van Hizkia, den koning van Juda, en zij sloegen de tenten
286 1Kro 5:2 | 2 Want Juda werd machtig onder zijn
287 1Kro 5:17| van Jotham, den koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam,
288 1Kro 6:15| ging mede, als de HEERE Juda en Jeruzalem gevankelijk
289 1Kro 6:55| Hebron, in het land van Juda, en haar voorsteden rondom
290 1Kro 6:57| Aaron gaven zij steden van Juda, de vrijstad Hebron, en
291 1Kro 6:65| den stam der kinderen van Juda, en van den stam der kinderen
292 1Kro 9:1 | koningen van Israel. En die van Juda waren weggevoerd naar Babel,
293 1Kro 9:3 | woonden van de kinderen van Juda, en van de kinderen van
294 1Kro 9:4 | van Perez, den zoon van Juda. ~
295 1Kro 12:16| kinderen van Benjamin en Juda op de vesting tot David. ~
296 1Kro 12:24| 24 Van de kinderen van Juda, die rondassen en spiesen
297 1Kro 13:6 | Kirjath-Jearim, hetwelk in Juda is, dat hij van daar ophaalde
298 1Kro 22:5 | het zwaard uittrokken, en Juda vierhonderd duizend, en
299 1Kro 28:18| 18 Over Juda was Elihu, uit de broederen
300 1Kro 29:4 | eeuwigheid; want Hij heeft Juda tot een voorganger verkoren,
301 1Kro 29:4 | vaders huis in het huis van Juda; en onder de zonen mijns
302 2Kro 2:7 | wijzen, die bij mij zijn in Juda en in Jeruzalem, die mijn
303 2Kro 10:11| te voren in het land van Juda niet geweest. ~
304 2Kro 11:17| Israel, die in de steden van Juda woonden, over die regeerde
305 2Kro 12:1 | vergaderde hij het huis van Juda en Benjamin, eenhonderd
306 2Kro 12:3 | van Salomo, den koning van Juda, en tot het ganse Israel
307 2Kro 12:3 | tot het ganse Israel in Juda en Benjamin, zeggende: ~
308 2Kro 12:5 | steden tot vastigheden in Juda. ~
309 2Kro 12:10| Ajalon, en Hebron; dewelke in Juda en in Benjamin de vaste
310 2Kro 12:12| sterkte ze gans zeer; zo was Juda, en Benjamin zijne. ~
311 2Kro 12:14| bezitting, en kwamen in Juda en in Jeruzalem; want Jerobeam
312 2Kro 12:17| sterkten zij het koninkrijk van Juda, en bekrachtigden Rehabeam,
313 2Kro 12:23| zonen, door alle landen van Juda en Benjamin, in alle vaste
314 2Kro 13:4 | de vaste steden in, die Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem
315 2Kro 13:5 | Rehabeam en de oversten van Juda, die te Jeruzalem verzameld
316 2Kro 13:12| toe verdierf; ook waren in Juda nog goede dingen. ~
317 2Kro 14:1 | zo werd Abia koning over Juda. ~
318 2Kro 14:13| voor het aangezicht van Juda, en de achterlage was achter
319 2Kro 14:14| 14 Toen nu Juda omzag, ziet, zo hadden zij
320 2Kro 14:15| 15 En de mannen van Juda maakten een alarmgeschrei;
321 2Kro 14:15| geschiedde, als de mannen van Juda een alarmgeschrei maakten,
322 2Kro 14:15| Israel sloeg voor Abia en Juda. ~
323 2Kro 14:16| voor het aangezicht van Juda; en God gaf hen in hun hand. ~
324 2Kro 14:18| tijd; maar de kinderen van Juda werden machtig, dewijl zij
325 2Kro 15:4 | 4 En hij zeide tot Juda, dat zij den HEERE, den
326 2Kro 15:5 | weg uit alle steden van Juda de hoogten en de zonnebeelden;
327 2Kro 15:6 | bouwde hij vaste steden in Juda; want het land was stil,
328 2Kro 15:7 | 7 Want hij zeide tot Juda: Laat ons deze steden bouwen,
329 2Kro 15:8 | driehonderd duizend uit Juda, rondas en spies dragende,
330 2Kro 15:12| de Moren voor Asa en voor Juda; en de Moren vloden. ~
331 2Kro 16:2 | Hoort mij, Asa, en gans Juda, en Benjamin! De HEERE is
332 2Kro 16:8 | verfoeiselen uit het ganse land van Juda en Benjamin, en uit de steden,
333 2Kro 16:9 | hij vergaderde het ganse Juda en Benjamin, en de vreemdelingen
334 2Kro 16:15| 15 En gans Juda was verblijd over dezen
335 2Kro 17:1 | koning van Israel, op tegen Juda, en bouwde Rama, opdat hij
336 2Kro 17:1 | tot Asa, den koning van Juda. ~
337 2Kro 17:6 | Toen nam de koning Asa gans Juda, en zij droegen weg de stenen
338 2Kro 17:7 | tot Asa, den koning van Juda, en hij zeide tot hem: Omdat
339 2Kro 17:11| het boek der koningen van Juda en Israel.
340 2Kro 18:2 | in alle vaste steden van Juda, en legde bezettingen in
341 2Kro 18:2 | bezettingen in het land van Juda, en in de steden van Efraim,
342 2Kro 18:5 | koninkrijk in zijn hand, en gans Juda gaf Josafat geschenken;
343 2Kro 18:6 | hoogten en de bossen uit Juda weg. ~
344 2Kro 18:7 | zou leren in de steden van Juda. ~
345 2Kro 18:9 | 9 En zij leerden in Juda, en het wetboek des HEEREN
346 2Kro 18:9 | rondom in alle steden van Juda, en leerden onder het volk. ~
347 2Kro 18:10| koninkrijken der landen, die rondom Juda waren, dat zij niet krijgden
348 2Kro 18:12| groot; daartoe bouwde hij in Juda burchten en schatsteden. ~
349 2Kro 18:13| veel werks in de steden van Juda, en krijgslieden, kloeke
350 2Kro 18:14| huizen hunner vaderen. In Juda waren oversten der duizenden:
351 2Kro 18:19| de vaste steden door gans Juda gezet had. ~ ~ ~
352 2Kro 19:3 | Josafat, den koning van Juda: Zult gij met mij gaan naar
353 2Kro 19:9 | en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon,
354 2Kro 19:28| en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead. ~
355 2Kro 20:1 | En Josafat, de koning van Juda, keerde met vrede weder
356 2Kro 20:5 | in alle vaste steden van Juda, van stad tot stad. ~
357 2Kro 20:11| de vorst van het huis van Juda, in alle zaak des konings;
358 2Kro 21:3 | riep een vasten uit in gans Juda. ~
359 2Kro 21:4 | 4 En Juda werd vergaderd, om van den
360 2Kro 21:4 | zij uit alle steden van Juda, om den HEERE te zoeken. ~
361 2Kro 21:5 | stond in de gemeente van Juda en Jeruzalem, in het huis
362 2Kro 21:13| 13 En gans Juda stond voor het aangezicht
363 2Kro 21:15| zeide: Merkt op, geheel Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem,
364 2Kro 21:17| heil des HEEREN met u, o Juda en Jeruzalem! Vreest niet,
365 2Kro 21:18| aangezicht ter aarde; en gans Juda en de inwoners van Jeruzalem
366 2Kro 21:20| Josafat en zeide: Hoort mij, o Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem!
367 2Kro 21:22| gebergte Seir, die tegen Juda gekomen waren; en zij werden
368 2Kro 21:24| 24 Als nu Juda tot den wachttoren in de
369 2Kro 21:27| keerden alle mannen van Juda en Jeruzalem weder, en Josafat
370 2Kro 21:31| Zo regeerde Josafat over Juda; hij was vijf en dertig
371 2Kro 21:35| zich Josafat, de koning van Juda, met Ahazia, den koning
372 2Kro 22:3 | kostelijkheden, met vaste steden in Juda; maar het koninkrijk gaf
373 2Kro 22:8 | van onder het gebied van Juda, en zij maakten over zich
374 2Kro 22:10| van onder het gebied van Juda, tot op dezen dag; toen
375 2Kro 22:11| hoogten op de bergen van Juda; en hij deed de inwoners
376 2Kro 22:11| hoereren, ja, hij dreef Juda daartoe. ~
377 2Kro 22:12| van Asa, den koning van Juda, niet gewandeld hebt; ~
378 2Kro 22:13| koningen van Israel, en hebt Juda en de inwoners van Jeruzalem
379 2Kro 22:17| 17 Die togen op in Juda, en braken daarin, en voerden
380 2Kro 22:23| kostelijkheden, met vaste steden in Juda; maar het koninkrijk gaf
381 2Kro 22:28| van onder het gebied van Juda, en zij maakten over zich
382 2Kro 22:30| van onder het gebied van Juda, tot op dezen dag; toen
383 2Kro 22:31| hoogten op de bergen van Juda; en hij deed de inwoners
384 2Kro 22:31| hoereren, ja, hij dreef Juda daartoe. ~
385 2Kro 22:32| van Asa, den koning van Juda, niet gewandeld hebt; ~
386 2Kro 22:33| koningen van Israel, en hebt Juda en de inwoners van Jeruzalem
387 2Kro 22:37| 17 Die togen op in Juda, en braken daarin, en voerden
388 2Kro 23:1 | van Joram, de koning van Juda, regeerde. ~
389 2Kro 23:6 | van Joram, den koning van Juda, kwam af, om Joram, den
390 2Kro 23:8 | dat hij de vorsten van Juda en de zonen der broederen
391 2Kro 23:10| koninklijke zaad van het huis van Juda om. ~
392 2Kro 23:15| 2 Die togen om in Juda, en vergaderden de Levieten
393 2Kro 23:15| Levieten uit alle steden van Juda, en de hoofden der vaderen
394 2Kro 23:21| 8 En de Levieten en gans Juda deden naar alles, wat de
395 2Kro 24:5 | Trekt uit tot de steden van Juda, en vergadert geld van het
396 2Kro 24:6 | de Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem inbrengen
397 2Kro 24:9 | En men deed uitroeping in Juda en in Jeruzalem, dat men
398 2Kro 24:17| Jojada kwamen de vorsten van Juda, en bogen zich neder voor
399 2Kro 24:18| een grote toornigheid over Juda en Jeruzalem, om deze hun
400 2Kro 24:23| optoog, en zij kwamen tot Juda en Jeruzalem, en verdierven
401 2Kro 25:5 | 5 En Amazia vergaderde Juda, en stelde hen, naar de
402 2Kro 25:5 | van honderden, door gans Juda en Benjamin; en hij monsterde
403 2Kro 25:10| ontstak hun toorn zeer tegen Juda, en zij keerden weder tot
404 2Kro 25:12| Daartoe vingen de kinderen van Juda tien duizend levend, en
405 2Kro 25:13| een inval in de steden van Juda, van Samaria af tot Beth-horon
406 2Kro 25:17| En Amazia, de koning van Juda, werd te rade, dat hij zond
407 2Kro 25:18| tot Amazia, den koning van Juda, om te zeggen: De distel,
408 2Kro 25:19| gij vallen zoudt; gij en Juda met u? ~
409 2Kro 25:21| en Amazia, de koning van Juda, zagen elkanders aangezichten
410 2Kro 25:21| aangezichten te Beth-Semes, dat in Juda is.
411 2Kro 25:22| 22 En Juda werd geslagen voor het aangezicht
412 2Kro 25:23| greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den
413 2Kro 25:25| van Joas, de koning van Juda, leefde na den dood van
414 2Kro 25:26| het boek der koningen van Juda en Israel? ~
415 2Kro 25:28| zijn vaderen in de stad van Juda. ~ ~
416 2Kro 26:1 | Toen nam het ganse volk van Juda Uzzia (die nu zestien jaren
417 2Kro 26:2 | en bracht ze weder aan Juda, nadat de koning met zijn
418 2Kro 27:4 | steden op het gebergte van Juda; en in de wouden bouwde
419 2Kro 27:7 | der koningen van Israel en Juda. ~
420 2Kro 28:6 | zoon van Remalia, sloeg in Juda honderd en twintig duizend
421 2Kro 28:9 | Gods uwer vaderen, over Juda, heeft Hij hen in uw hand
422 2Kro 28:10| denkt gij nu de kinderen van Juda en Jeruzalem u tot slaven
423 2Kro 28:17| Edomieten gekomen, en hadden Juda geslagen en gevangenen gevankelijk
424 2Kro 28:18| laagte en het zuiden van Juda ingevallen, en hadden ingenomen
425 2Kro 28:19| Want de HEERE vernederde Juda, om der wille van Achaz,
426 2Kro 28:19| koning Israels; want hij had Juda afgetrokken, dat het gans
427 2Kro 28:25| maakte hij in elke stad van Juda hoogten, om anderen goden
428 2Kro 28:26| het boek der koningen van Juda en Israel. ~
429 2Kro 29:8 | grote toorn des HEEREN over Juda en Jeruzalem geweest; en
430 2Kro 29:21| voor het heiligdom, en voor Juda; en hij zeide tot de zonen
431 2Kro 30:1 | tot het ganse Israel en Juda, en schreef ook brieven
432 2Kro 30:6 | vorsten, door gans Israel en Juda, en naar het gebod des konings,
433 2Kro 30:12| Ook was de hand Gods in Juda, hun enerlei hart gevende,
434 2Kro 30:24| Jehizkia, de koning van Juda, gaf de gemeente duizend
435 2Kro 30:25| En de ganse gemeente van Juda verblijdde zich, mitsgaders
436 2Kro 30:25| gekomen waren, en die in Juda woonden. ~
437 2Kro 31:1 | uit, tot de steden van Juda, en braken de opgerichte
438 2Kro 31:1 | de altaren af, uit gans Juda en Benjamin, ook in Efraim
439 2Kro 31:6 | de kinderen van Israel en Juda, die in de steden van Juda
440 2Kro 31:6 | Juda, die in de steden van Juda woonden, brachten ook tienden
441 2Kro 31:20| deed Jehizkia in geheel Juda; en hij deed dat goed, en
442 2Kro 32:1 | van Assyrie, en toog in Juda, en legerde zich tegen de
443 2Kro 32:8 | Jehizkia, den koning van Juda. ~
444 2Kro 32:9 | Jehizkia, den koning van Juda, en tot het ganse Juda,
445 2Kro 32:9 | van Juda, en tot het ganse Juda, dat te Jeruzalem was, zeggende: ~
446 2Kro 32:12| altaren weggenomen, en tot Juda en tot Jeruzalem gesproken,
447 2Kro 32:23| Jehizkia, den koning van Juda, zodat hij daarna voor de
448 2Kro 32:25| daarom werd over hem, en over Juda en Jeruzalem, een grote
449 2Kro 32:32| het boek der koningen van Juda en Israel. ~
450 2Kro 32:33| David; daartoe deden gans Juda en de inwoners van Jeruzalem
451 2Kro 33:9 | 9 Zo deed Manasse Juda en de inwoners te Jeruzalem
452 2Kro 33:14| in alle vaste steden in Juda. ~
453 2Kro 33:16| lofofferen, en zeide tot Juda, dat zij den HEERE, den
454 2Kro 34:3 | twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem van de hoogten
455 2Kro 34:5 | altaren; en hij reinigde Juda en Jeruzalem. ~
456 2Kro 34:9 | van Israel, en uit gans Juda en Benjamin, en te Jeruzalem
457 2Kro 34:11| zolderen, die de koningen van Juda verdorven hadden. ~
458 2Kro 34:21| overgeblevene in Israel en in Juda, over de woorden dezes boeks,
459 2Kro 34:24| aangezicht des konings van Juda gelezen heeft. ~
460 2Kro 34:26| Maar tot den koning van Juda, die ulieden gezonden heeft,
461 2Kro 34:29| verzamelde alle oudsten van Juda en Jeruzalem. ~
462 2Kro 34:30| HEEREN, en al de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem,
463 2Kro 35:18| en de Levieten, en gans Juda en Israel, dat er gevonden
464 2Kro 35:21| te doen, gij, koning van Juda? Wat u aangaat, ik ben heden
465 2Kro 35:24| zijner vaderen; en gans Juda en Jeruzalem bedreven rouw
466 2Kro 35:27| koningen van Israel en van Juda. ~ ~
467 2Kro 36:18| en de Levieten, en gans Juda en Israel, dat er gevonden
468 2Kro 36:21| te doen, gij, koning van Juda? Wat u aangaat, ik ben heden
469 2Kro 36:24| zijner vaderen; en gans Juda en Jeruzalem bedreven rouw
470 2Kro 36:27| koningen van Israel en van Juda. ~
471 2Kro 37:4 | broeder Eljakim koning over Juda en Jeruzalem, en veranderde
472 2Kro 37:8 | der koningen van Israel en Juda; en Jojachin, zijn zoon,
473 2Kro 37:10| broeder Zedekia koning over Juda en Jeruzalem. ~
474 2Kro 37:23| te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden
475 Ezra 1:2 | te Jeruzalem, hetwelk in Juda is. ~
476 Ezra 1:3 | op naar Jeruzalem, dat in Juda is, en hij bouwe het huis
477 Ezra 1:5 | hoofden der vaderen van Juda en Benjamin, en de priesteren
478 Ezra 1:8 | Sesbazar, den vorst van Juda, toetelde. ~
479 Ezra 2:1 | Babel, die naar Jeruzalem en Juda zijn wedergekeerd, een iegelijk
480 Ezra 3:9 | zijn zonen, kinderen van Juda, als een man, om opzicht
481 Ezra 4:1 | nu de wederpartijders van Juda en Benjamin hoorden, dat
482 Ezra 4:4 | de handen des volks van Juda slap, en verstoorde hen
483 Ezra 4:6 | aanklacht tegen de inwoners van Juda en Jeruzalem. ~
484 Ezra 5:1 | profeteerden tot de Joden, die in Juda en te Jeruzalem waren; in
485 Ezra 5:8 | zijn naar het landschap Juda, ten huize des groten Gods,
486 Ezra 9:9 | ons een tuin te geven in Juda en te Jeruzalem. ~
487 Ezra 10:7 | lieten een stem doorgaan door Juda en Jeruzalem, aan al de
488 Ezra 10:9 | verzamelden zich alle mannen van Juda en Benjamin te Jeruzalem
489 Ezra 10:23| deze is Kelita), Pethahja, Juda en Eliezer. ~
490 Neh 1:2 | hij en sommige mannen uit Juda, en ik vraagde hen naar
491 Neh 2:5 | dat gij mij zendt naar Juda, naar de stad der begravenissen
492 Neh 2:7 | overgeleiden, totdat ik in Juda zal gekomen zijn; ~
493 Neh 4:10 | 10 Toen zeide Juda: De kracht der dragers is
494 Neh 4:16 | achter het ganse huis van Juda. ~
495 Neh 5:14 | landvoogd te zijn in het land Juda, van het twintigste jaar
496 Neh 6:7 | zeggende: Hij is koning in Juda. Nu zal het van den koning
497 Neh 6:17 | in die dagen edelen van Juda vele brieven, die naar Tobia
498 Neh 6:18 | 18 Want velen in Juda hadden hem gezworen, omdat
499 Neh 7:6 | zijn naar Jeruzalem en naar Juda, een iegelijk tot zijn stad; ~
500 Neh 11:3 | maar in de steden van Juda woonden, een iegelijk op
1-500 | 501-840 |