Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
1verder 2
1welgelukzalig 1
2 1241
20 830
21 792
22 736
23 678
Frequency    [«  »]
851 vader
848 ogen
840 juda
830 20
824 stad
821 indien
818 allen

Bijbel

IntraText - Concordances

20

1-500 | 501-830

    Book Chapter: Verse
1 Gen 1:20 | 20 En God zeide: Dat de wateren 2 Gen 2:20 | 20 Zo had Adam genoemd de namen 3 Gen 3:20 | 20 Voorts noemde Adam den naam 4 Gen 4:20 | 20 En Ada baarde Jabal; deze 5 Gen 5:20 | 20 Zo waren al de dagen van 6 Gen 6:20 | 20 Van het gevogelte naar zijn 7 Gen 7:20 | 20 Vijftien ellen omhoog namen 8 Gen 8:20 | 20 En Noach bouwde den HEERE 9 Gen 9:20 | 20 En Noach begon een akkerman 10 Gen 10:20 | 20 Deze zijn zonen van Cham, 11 Gen 11:20 | 20 En Rehu leefde twee en dertig 12 Gen 12:20 | 20 En Farao gebood zijn mannen 13 Gen 14:20 | 20 En gezegend zij de allerhoogste 14 Gen 14:44 | 20 En den Hethiet, en den Fereziet, 15 Gen 16:20 | 20 En aangaande Ismael heb 16 Gen 17:20 | 20 Voorts zeide de HEERE: Dewijl 17 Gen 18:20 | 20 Ziet toch, deze stad is 18 Gen 19 | 20 ~ 19 Gen 20:20 | 20 En God was met den jongen; 20 Gen 21:20 | 20 En het geschiedde na deze 21 Gen 22:20 | 20 Alzo werd die akker, en 22 Gen 23:20 | 20 En zij haastte zich, en 23 Gen 23:87 | 20 En Izak was veertig jaren 24 Gen 24:20 | 20 En de herders van Gerar 25 Gen 25:20 | 20 Toen zeide Izak tot zijn 26 Gen 26:20 | 20 En Jakob beloofde een gelofte, 27 Gen 27:20 | 20 Alzo diende Jakob om Rachel 28 Gen 27:55 | 20 En Lea zeide: God heeft 29 Gen 28:20 | 20 En Jakob ontstal zich aan 30 Gen 29:20 | 20 En gij zult ook zeggen: 31 Gen 30:20 | 20 En hij richte aldaar een 32 Gen 31:20 | 20 Zo kwam Hemor en Sichem, 33 Gen 32:20 | 20 En Jakob richtte een gedenkteken 34 Gen 33:20 | 20 Dit zijn de zonen van Seir, 35 Gen 34:20 | 20 Nu komt dan, en laat ons 36 Gen 35:20 | 20 En Juda zond den geitenbok 37 Gen 36:20 | 20 En Jozefs heer nam hem, 38 Gen 36:43 | 20 En het geschiedde op den 39 Gen 37:20 | 20 En die ranke en lelijke 40 Gen 38:20 | 20 En brengt uw kleinsten broeder 41 Gen 39:20 | 20 En zij zeiden: Och, mijn 42 Gen 40:20 | 20 Zo zeiden wij tot mijn heer: 43 Gen 41:20 | 20 En uw oog verschone uw huisraad 44 Gen 42:20 | 20 En Jozef werden geboren 45 Gen 43:20 | 20 Alzo kocht Jozef het gehele 46 Gen 44:20 | 20 Alzo zegende hij ze te dien 47 Gen 45:20 | 20 Van Aser, zijn brood zal 48 Gen 46:20 | 20 Gijlieden wel, gij hebt 49 Exo 1:20 | 20 Daarom deed God aan de vroedvrouwen 50 Exo 2:20 | 20 En hij zeide tot zijn dochters: 51 Exo 3:20 | 20 Want Ik zal Mijn hand uitstrekken, 52 Exo 4:20 | 20 Mozes dan nam zijn vrouw, 53 Exo 5:20 | 20 En zij ontmoetten Mozes 54 Exo 6:20 | 20 En de zonen van Jizhar: 55 Exo 7:20 | 20 Mozes nu en Aaron deden 56 Exo 8:20 | 20 Verder zeide de HEERE tot 57 Exo 9:20 | 20 Wie onder Farao's knechten 58 Exo 10:20 | 20 Doch de HEERE verstokte 59 Exo 12:20 | 20 Gij zult niets eten, dat 60 Exo 13:20 | 20 Alzo reisden zij uit Sukkoth; 61 Exo 14:20 | 20 En zij kwamen tussen het 62 Exo 15:20 | 20 En Mirjam, de profetes, 63 Exo 16:20 | 20 Doch zij hoorden niet naar 64 Exo 18:20 | 20 En verklaar hun de instellingen 65 Exo 19:20 | 20 Als de HEERE nedergekomen 66 Exo 20 | 20 ~ 67 Exo 20:20 | 20 En Mozes zeide tot het volk: 68 Exo 21:20 | 20 Wanneer ook iemand zijn 69 Exo 22:20 | 20 Wie de goden offert, behalve 70 Exo 23:20 | 20 Ziet, Ik zende een Engel 71 Exo 25:20 | 20 En de cherubim zullen hun 72 Exo 26:20 | 20 Er zullen ook twintig berderen 73 Exo 27:20 | 20 Gij nu zult de kinderen 74 Exo 28:20 | 20 En de vierde rij van een 75 Exo 29:20 | 20 En gij zult den ram slachten, 76 Exo 30:20 | 20 Wanneer zij in de tent der 77 Exo 32:20 | 20 En hij nam dat kalf, dat 78 Exo 33:20 | 20 En hij nam dat kalf, dat 79 Exo 34:20 | 20 Hij zeide verder: Gij zoudt 80 Exo 34:43 | 20 Doch den ezel, die de baarmoeder 81 Exo 35:20 | 20 Toen ging de ganse vergadering 82 Exo 36:20 | 20 Hij maakte ook aan den tabernakel 83 Exo 37:20 | 20 Maar aan den kandelaar zelven 84 Exo 38:20 | 20 En al de pennen des tabernakels 85 Exo 39:20 | 20 Nog maakten zij twee gouden 86 Exo 40:20 | 20 Voorts nam hij, en legde 87 Lev 4:20 | 20 En hij zal dezen var doen, 88 Lev 6:20 | 20 Dit is de offerande van 89 Lev 7:20 | 20 Doch als een ziel het vlees 90 Lev 8:20 | 20 Hij deelde ook den ram in 91 Lev 9:20 | 20 En zij legden het vet op 92 Lev 10:20 | 20 Als Mozes dit hoorde, zo 93 Lev 11:20 | 20 Alle kruipend gevogelte, 94 Lev 13:20 | 20 Indien de priester merken 95 Lev 14:20 | 20 En de priester zal dat brandoffer 96 Lev 15:20 | 20 En al hetgeen, waarop zij 97 Lev 16:20 | 20 Als hij nu zal geeindigd 98 Lev 18:20 | 20 En gij zult niet liggen 99 Lev 19:20 | 20 En wanneer een man, door 100 Lev 20 | 20 ~ 101 Lev 20:20 | 20 Als ook een man bij zijn 102 Lev 21:20 | 20 Of die bultachtig, of dwergachtig 103 Lev 22:20 | 20 Gij zult niet offeren iets, 104 Lev 22:51 | 20 Dan zal de priester dezelve 105 Lev 23:20 | 20 Breuk voor breuk, oog voor 106 Lev 24:20 | 20 En als gij zoudt zeggen: 107 Lev 25:20 | 20 En uw macht zal ijdelijk 108 Lev 26:20 | 20 En indien hij dien akker 109 Num 1:20 | 20 Zo waren de zonen van Ruben, 110 Num 2:20 | 20 En nevens hem de stam van 111 Num 3:20 | 20 En de zonen van Merari, 112 Num 4:20 | 20 Doch zij zullen niet inkomen 113 Num 5:20 | 20 Maar zo gij, onder uw man 114 Num 6:20 | 20 En de priester zal die bewegen 115 Num 7:20 | 20 En een reukschaal van tien 116 Num 8:20 | 20 En Mozes deed, en Aaron, 117 Num 9:20 | 20 Als het nu was, dat de wolk 118 Num 10:20 | 20 En over het heir van den 119 Num 11:20 | 20 Tot een gehele maand toe, 120 Num 13:20 | 20 Ook hoedanig het land zij, 121 Num 14:20 | 20 En de HEERE zeide: Ik heb 122 Num 15:20 | 20 De eerstelingen uws deegs, 123 Num 16:20 | 20 En de HEERE sprak tot Mozes 124 Num 18:33 | 20 Ook zeide de HEERE tot Aaron: 125 Num 19:20 | 20 Ook zeide de HEERE tot Aaron: 126 Num 20 | 20 ~ 127 Num 20:20 | 20 Doch hij zeide: Gij zult 128 Num 21:20 | 20 En van Bamoth tot het dal, 129 Num 22:20 | 20 God nu kwam tot Bileam des 130 Num 23:20 | 20 Zie, ik heb ontvangen te 131 Num 24:20 | 20 Toen hij de Amalekieten 132 Num 26:20 | 20 Alzo waren de zonen van 133 Num 27:20 | 20 En leg op hem van uw heerlijkheid, 134 Num 28:20 | 20 En hun spijsoffer zal zijn 135 Num 29:20 | 20 En op den dertienden dag: 136 Num 31:20 | 20 Ook zult gij alle kleding, 137 Num 31:73 | 20 Toen zeide Mozes tot hen: 138 Num 32:20 | 20 En zij verreisden van Rimmon-Perez, 139 Num 33:20 | 20 En van den stam der kinderen 140 Num 34:20 | 20 Indien hij hem ook door 141 Deu 1:20 | 20 Toen zeide ik tot ulieden: 142 Deu 2:20 | 20 Dit werd ook voor een land 143 Deu 3:20 | 20 Totdat de HEERE uw broederen 144 Deu 4:20 | 20 Maar ulieden heeft de HEERE 145 Deu 5:20 | 20 En gij zult geen valse getuigenis 146 Deu 6:20 | 20 Wanneer uw zoon u morgen 147 Deu 7:20 | 20 Daartoe zal de HEERE, uw 148 Deu 8:20 | 20 Gelijk de heidenen, die 149 Deu 9:20 | 20 Ook vertoornde Zich de HEERE 150 Deu 10:20 | 20 Den HEERE, uw God, zult 151 Deu 11:20 | 20 En schrijft ze op de posten 152 Deu 12:20 | 20 Wanneer de HEERE, uw God, 153 Deu 14:20 | 20 Al het rein gevogelte zult 154 Deu 15:20 | 20 Voor het aangezicht des 155 Deu 16:20 | 20 Gerechtigheid, gerechtigheid 156 Deu 17:20 | 20 Dat zijn hart zich niet 157 Deu 18:20 | 20 Maar de profeet, die hoogmoediglijk 158 Deu 19:20 | 20 Dat de overgeblevenen het 159 Deu 20 | 20 ~ 160 Deu 20:20 | 20 Maar het geboomte, hetwelk 161 Deu 21:20 | 20 En zij zullen zeggen tot 162 Deu 22:20 | 20 Maar indien ditzelve woord 163 Deu 23:20 | 20 Aan den vreemde zult gij 164 Deu 24:20 | 20 Wanneer gij uw olijfboom 165 Deu 27:20 | 20 Vervloekt zij, die bij de 166 Deu 28:20 | 20 De HEERE zal onder u zenden 167 Deu 29:20 | 20 De HEERE zal hem niet willen 168 Deu 30:20 | 20 Liefhebbende den HEERE, 169 Deu 31:20 | 20 Want Ik zal dit volk inbrengen 170 Deu 32:20 | 20 En Hij zeide: Ik zal Mijn 171 Deu 33:20 | 20 En van Gad zeide hij: Gezegend 172 Joz 2:20 | 20 Maar indien gij deze onze 173 Joz 4:20 | 20 En Jozua richtte die twaalf 174 Joz 6:20 | 20 Het volk dan juichte, als 175 Joz 7:20 | 20 Achan nu antwoordde Jozua, 176 Joz 8:20 | 20 Als de mannen van Ai zich 177 Joz 9:20 | 20 Dit zullen wij hun doen, 178 Joz 10:20 | 20 En het geschiedde, toen 179 Joz 11:20 | 20 Want het was van den HEERE, 180 Joz 12:20 | 20 De koning van Simron-Meron, 181 Joz 13:20 | 20 En Beth-Peor, en Asdoth-Pisga, 182 Joz 15:20 | 20 Dit is het erfdeel van den 183 Joz 18:20 | 20 De Jordaan nu bepaalt haar 184 Joz 19:20 | 20 En Rabbith, en Kisjon, en 185 Joz 20 | 20 ~ 186 Joz 21:20 | 20 De huisgezinnen nu der kinderen 187 Joz 23:20 | 20 Heeft niet Achan, de zoon 188 Joz 25:20 | 20 Indien gij den HEERE verlaten 189 Ric 1:20 | 20 En zij gaven Hebron aan 190 Ric 2:20 | 20 Daarom ontstak de toorn 191 Ric 3:20 | 20 En Ehud kwam tot hem in, 192 Ric 4:20 | 20 Ook zeide hij tot haar: 193 Ric 4:44 | 20 Van den hemel streden zij, 194 Ric 5:20 | 20 Doch de Engel Gods zeide 195 Ric 6:20 | 20 Alzo bliezen de drie hopen 196 Ric 7:20 | 20 En hij zeide tot Jether, 197 Ric 8:20 | 20 Maar indien niet, zo ga 198 Ric 10:20 | 20 Doch Sihon betrouwde Israel 199 Ric 12:20 | 20 En het geschiedde, als de 200 Ric 13:20 | 20 En de huisvrouw van Simson 201 Ric 14:20 | 20 En hij richtte Israel, in 202 Ric 15:20 | 20 En zij zeide: De Filistijnen 203 Ric 17:20 | 20 Toen werd het hart van den 204 Ric 18:20 | 20 Toen zeide de oude man: 205 Ric 19 | 20 ~ 206 Ric 19:20 | 20 En de mannen van Israel 207 Ric 20:20 | 20 En zij geboden den kinderen 208 Rut 1:20 | 20 Maar zij zeide tot henlieden: 209 Rut 2:20 | 20 Toen zeide Naomi tot haar 210 Rut 4:20 | 20 En Amminadab gewon Nahesson; 211 1Sa 1:20 | 20 En het geschiedde, na verloop 212 1Sa 2:20 | 20 En Eli zegende Elkana, en 213 1Sa 3:20 | 20 En gans Israel, van Dan 214 1Sa 4:20 | 20 En omtrent den tijd van 215 1Sa 6:20 | 20 Toen zeiden de lieden van 216 1Sa 8:20 | 20 En wij zullen ook zijn gelijk 217 1Sa 9:20 | 20 Want de ezelinnen aangaande, 218 1Sa 10:20 | 20 Toen nu Samuel al de stammen 219 1Sa 12:20 | 20 Toen zeide Samuel tot het 220 1Sa 13:20 | 20 Daarom moest gans Israel 221 1Sa 14:20 | 20 Saul nu, en al het volk, 222 1Sa 15:20 | 20 Toen zeide Saul tot Samuel: 223 1Sa 16:20 | 20 Toen nam Isai een ezel met 224 1Sa 17:20 | 20 Toen maakte zich David des 225 1Sa 18:20 | 20 Doch Michal, de dochter 226 1Sa 19:20 | 20 Toen zond Saul boden heen, 227 1Sa 20 | 20 ~ 228 1Sa 20:20 | 20 Zo zal ik drie pijlen ter 229 1Sa 22:20 | 20 Doch een der zonen van Achimelech, 230 1Sa 23:20 | 20 Nu dan, o koning, kom spoedig 231 1Sa 24:20 | 20 Zo wanneer iemand zijn vijand 232 1Sa 25:20 | 20 Het geschiedde nu, toen 233 1Sa 26:20 | 20 En nu, mijn bloed valle 234 1Sa 28:20 | 20 Toen viel Saul haastelijk 235 1Sa 30:20 | 20 David nam ook al de schapen 236 2Sa 1:20 | 20 Verkondigt het niet te Gath, 237 2Sa 2:20 | 20 Toen zag Abner achter zich 238 2Sa 3:20 | 20 En Abner kwam tot David 239 2Sa 5:20 | 20 Toen kwam David te Baal-Perazim; 240 2Sa 6:20 | 20 Als nu David wederkwam, 241 2Sa 7:20 | 20 En wat zal David nog meer 242 2Sa 11:20 | 20 En het zal geschieden, indien 243 2Sa 12:20 | 20 Toen stond David op van 244 2Sa 13:20 | 20 En haar broeder Absalom 245 2Sa 14:20 | 20 Dat ik de gestalte dezer 246 2Sa 15:20 | 20 Gisteren zijt gij gekomen, 247 2Sa 16:20 | 20 Toen zeide Absalom tot Achitofel: 248 2Sa 17:20 | 20 Toen nu Absaloms knechten 249 2Sa 18:20 | 20 Maar Joab zeide tot hem: 250 2Sa 19:20 | 20 Want uw knecht weet het 251 2Sa 20 | 20 ~ 252 2Sa 20:20 | 20 Toen antwoordde Joab, en 253 2Sa 21:20 | 20 Nog was er ook een krijg 254 2Sa 22:20 | 20 En Hij voerde mij uit in 255 2Sa 23:20 | 20 Voorts Benaja, de zoon van 256 2Sa 24:20 | 20 En Arauna zag toe, en zag 257 1Kon 1:20 | 20 Maar gij, mijn heer koning, 258 1Kon 2:20 | 20 Toen zeide zij: Ik begeer 259 1Kon 3:20 | 20 En zij stond ter middernacht 260 1Kon 4:20 | 20 Juda nu en Israel waren 261 1Kon 6:20 | 20 En de aanspraakplaats vooraan 262 1Kon 7:20 | 20 De kapitelen nu waren op 263 1Kon 8:20 | 20 Ze heeft de HEERE bevestigd 264 1Kon 9:20 | 20 Aangaande al het volk, dat 265 1Kon 10:20 | 20 En twaalf leeuwen stonden 266 1Kon 11:20 | 20 En de zuster van Tachpenes 267 1Kon 12:20 | 20 En het geschiedde, als gans 268 1Kon 13:20 | 20 En het geschiedde, als zij 269 1Kon 14:20 | 20 De dagen nu, die Jerobeam 270 1Kon 15:20 | 20 En Benhadad hoorde naar 271 1Kon 16:20 | 20 Het overige nu der geschiedenissen 272 1Kon 17:20 | 20 En hij riep den HEERE aan, 273 1Kon 18:20 | 20 Zo zond Achab onder alle 274 1Kon 19:20 | 20 En hij verliet de runderen, 275 1Kon 20 | 20 ~ 276 1Kon 20:20 | 20 En een ieder sloeg zijn 277 1Kon 21:20 | 20 En Achab zeide tot Elia: 278 1Kon 22:20 | 20 En de HEERE zeide: Wie zal 279 2Kon 2:20 | 20 En hij zeide: Brengt mij 280 2Kon 3:20 | 20 En het geschiedde des morgens, 281 2Kon 4:20 | 20 En hij droeg hem, en bracht 282 2Kon 5:20 | 20 Gehazi nu, de jongen van 283 2Kon 6:20 | 20 En het geschiedde, als zij 284 2Kon 7:20 | 20 Even alzo geschiedde hem, 285 2Kon 8:20 | 20 In zijn dagen vielen de 286 2Kon 9:20 | 20 En de wachter gaf dit te 287 2Kon 10:20 | 20 Verder zeide Jehu: Heiligt 288 2Kon 11:20 | 20 En al het volk des lands 289 2Kon 12:20 | 20 En zijn knechten stonden 290 2Kon 13:20 | 20 En zijn knechten stonden 291 2Kon 14:20 | 20 Daarna stierf Elisa, en 292 2Kon 15:20 | 20 En zij brachten hem op paarden; 293 2Kon 16:20 | 20 Menahem nu bracht dit geld 294 2Kon 17:20 | 20 En Achaz ontsliep met zijn 295 2Kon 18:20 | 20 En Achaz ontsliep met zijn 296 2Kon 19:20 | 20 Zo verwierp de HEERE het 297 2Kon 20:20 | 20 Gij zegt (doch het is een 298 2Kon 21:20 | 20 Toen zond Jesaja, de zoon 299 2Kon 22 | 2 Koningen 20 ~ 300 2Kon 22:20 | 20 Het overige nu der geschiedenissen 301 2Kon 23:20 | 20 En hij deed dat kwaad was 302 2Kon 24:20 | 20 Daarom zie, Ik zal u verzamelen 303 2Kon 25:20 | 20 En hij slachtte al de priesteren 304 2Kon 26:20 | 20 Want het geschiedde, om 305 2Kon 27:20 | 20 Als Nebuzaradan, de overste 306 1Kro 1:20 | 20 En Joktan gewon Almodad, 307 1Kro 2:20 | 20 En Hur gewon Uri, en Uri 308 1Kro 3:20 | 20 En Hasuba, en Ohel, en Berechja, 309 1Kro 4:20 | 20 En de kinderen van Simon 310 1Kro 5:20 | 20 Doch zij werden geholpen 311 1Kro 6:20 | 20 Van Gerson: zijn zoon was 312 1Kro 7:20 | 20 En de kinderen van Efraim 313 1Kro 8:20 | 20 En Eljoenai, en Zillethai, 314 1Kro 9:20 | 20 Als Pinehas, de zoon van 315 1Kro 11:20 | 20 Abisai nu, de broeder van 316 1Kro 12:20 | 20 Toen hij naar Ziklag toog, 317 1Kro 15:20 | 20 En Zecharja, en Aziel, en 318 1Kro 16:20 | 20 En zij wandelden van volk 319 1Kro 17:20 | 20 HEERE, er is niemand gelijk 320 1Kro 21 | 20 ~ 321 1Kro 22:20 | 20 Toen zich Ornan wendde, 322 1Kro 24:20 | 20 Aangaande de kinderen van 323 1Kro 25:20 | 20 Van de overige kinderen 324 1Kro 26:20 | 20 Het dertiende voor Subael; 325 1Kro 27:20 | 20 Ook was, van de Levieten, 326 1Kro 28:20 | 20 Over de kinderen van Efraim 327 1Kro 29:20 | 20 En David zeide tot zijn 328 1Kro 30:20 | 20 Daarna zeide David tot de 329 2Kro 4:20 | 20 En de kandelaren met hun 330 2Kro 7:20 | 20 Dat Uw ogen open zijn, dag 331 2Kro 8:20 | 20 Zo zal Ik hen uitrukken 332 2Kro 10:20 | 20 Ook waren alle drinkvaten 333 2Kro 12:20 | 20 En na haar nam hij Maacha, 334 2Kro 14:20 | 20 En Jerobeam behield geen 335 2Kro 19:20 | 20 Toen kwam een geest voort, 336 2Kro 21 | 20 ~ 337 2Kro 21:20 | 20 En zij maakten zich des 338 2Kro 22:20 | 20 Hij was twee en dertig jaren 339 2Kro 22:40 | 20 Hij was twee en dertig jaren 340 2Kro 23:33 | 20 En hij nam de oversten der 341 2Kro 24:20 | 20 En de Geest Gods toog Zacharia 342 2Kro 25:20 | 20 Doch Amazia hoorde niet, 343 2Kro 26:20 | 20 Alstoen zag de hoofdpriester 344 2Kro 28:20 | 20 En Tiglath-Pilneser, de 345 2Kro 29:20 | 20 Toen maakte zich de koning 346 2Kro 30:20 | 20 En de HEERE verhoorde Jehizkia, 347 2Kro 31:20 | 20 En alzo deed Jehizkia in 348 2Kro 32:20 | 20 Maar de koning Jehizkia 349 2Kro 33:20 | 20 En Manasse ontsliep met 350 2Kro 34:20 | 20 En de koning gebood Hilkia, 351 2Kro 35:20 | 20 Na dit alles, toen Josia 352 2Kro 36:20 | 20 Na dit alles, toen Josia 353 2Kro 37:20 | 20 En wie overgebleven was 354 Ezra 2:20 | 20 De kinderen van Gibbar, 355 Ezra 4:20 | 20 Ook zijn er machtige koningen 356 Ezra 6:20 | 20 Want de priesters en de 357 Ezra 7:20 | 20 Het overige nu, dat van 358 Ezra 8:20 | 20 En van Nethinim, die David 359 Ezra 10:20 | 20 En van de kinderen van Immer: 360 Neh 2:20 | 20 Toen gaf ik hun tot antwoord, 361 Neh 3:20 | 20 Na hem verbeterde zeer vuriglijk 362 Neh 4:20 | 20 Ter plaatse, waar gij het 363 Neh 7:20 | 20 De kinderen van Adin, zeshonderd 364 Neh 9:20 | 20 En Gij hebt Uw goeden Geest 365 Neh 10:20 | 20 Magpias, Mesullam, Hezir, ~ 366 Neh 11:20 | 20 Het overige nu van Israel, 367 Neh 12:20 | 20 Van Sallai, Kallai; van 368 Neh 13:20 | 20 Toen vernachtten de kramers, 369 Est 1:20 | 20 Als het bevel des konings, 370 Est 11:2 | 20 ~ 371 Est 52:7 | 20 En Mordechai beschreef deze 372 Job 1:20 | 20 Toen stond Job op, en scheurde 373 Job 3:20 | 20 Waarom geeft Hij den ellendigen 374 Job 4:20 | 20 Van den morgen tot den avond 375 Job 5:20 | 20 In den honger zal Hij u 376 Job 6:20 | 20 Zij worden beschaamd, omdat 377 Job 7:20 | 20 Heb ik gezondigd, wat zal 378 Job 8:20 | 20 Zie, God zal den oprechte 379 Job 9:20 | 20 Zo ik mij rechtvaardig, 380 Job 10:20 | 20 Zijn mijn dagen niet weinig? 381 Job 11:20 | 20 Maar de ogen der goddelozen 382 Job 12:20 | 20 Hij beneemt den getrouwen 383 Job 13:20 | 20 Alleenlijk doe twee dingen 384 Job 14:20 | 20 Gij overweldigt hem in eeuwigheid, 385 Job 15:20 | 20 Te allen dage doet de goddeloze 386 Job 16:20 | 20 Mijn vrienden zijn mijn 387 Job 18:20 | 20 Over zijn dag zullen de 388 Job 19:20 | 20 Mijn gebeente kleeft aan 389 Job 20 | 20 ~ 390 Job 20:20 | 20 Omdat hij geen rust in zijn 391 Job 21:20 | 20 Dat zijn ogen zijn ondergang 392 Job 22:20 | 20 Dewijl onze stand niet verdelgd 393 Job 24:20 | 20 De baarmoeder vergeet hem, 394 Job 27:20 | 20 Verschrikkingen zullen hem 395 Job 28:20 | 20 Die wijsheid dan, van waar 396 Job 29:20 | 20 Mijn heerlijkheid was nieuw 397 Job 30:20 | 20 Ik schrei tot U, maar Gij 398 Job 31:20 | 20 Zo zijn lenden mij niet 399 Job 32:20 | 20 Ik zal spreken, opdat ik 400 Job 33:20 | 20 Zodat zijn leven het brood 401 Job 34:20 | 20 In een ogenblik sterven 402 Job 36:20 | 20 Haak niet naar dien nacht, 403 Job 36:53 | 20 Zal het Hem verteld worden, 404 Job 37:20 | 20 Dat gij dat brengen zoudt 405 Job 38:20 | 20 Want God heeft haar van 406 Job 39:20 | 20 Zult gij den Leviathan met 407 Job 40:20 | 20 De werpstenen worden van 408 Psa 9:20 | 20 Sta op, HEERE, laat de mens 409 Psa 18:20 | 20 En Hij voerde mij uit in 410 Psa 20 | 20 ~ 411 Psa 22:20 | 20 Maar Gij, HEERE! wees niet 412 Psa 25:20 | 20 Schin. Bewaar mijn ziel, 413 Psa 31:20 | 20 O, hoe groot is Uw goed, 414 Psa 33:20 | 20 Onze ziel verbeidt den HEERE: 415 Psa 34:20 | 20 Onze ziel verbeidt den HEERE: 416 Psa 35:20 | 20 Resch. Vele zijn de tegenspoeden 417 Psa 36:20 | 20 Want zij spreken niet van 418 Psa 38:20 | 20 Caph. Maar de goddelozen 419 Psa 39:20 | 20 Maar mijn vijanden zijn 420 Psa 44:20 | 20 Hoewel Gij ons verpletterd 421 Psa 49:20 | 20 Zo zal zij toch komen tot 422 Psa 50:20 | 20 Gij zit, gij spreekt tegen 423 Psa 51:20 | 20 Doe wel bij Sion naar Uw 424 Psa 55:20 | 20 God zal horen, en zal hen 425 Psa 66:20 | 20 Geloofd zij God, Die mijn 426 Psa 68:20 | 20 Geloofd zij de HEERE; dag 427 Psa 69:20 | 20 Gij weet mijn versmaadheid, 428 Psa 71:20 | 20 Gij, Die mij veel benauwdheden 429 Psa 72:20 | 20 De gebeden van David, den 430 Psa 73:20 | 20 Als een droom na het ontwaken! 431 Psa 74:20 | 20 Aanschouw het verbond; want 432 Psa 77:20 | 20 Uw weg was in de zee, en 433 Psa 78:20 | 20 Ziet, Hij heeft den rotssteen 434 Psa 80:20 | 20 O HEERE, God der heirscharen! 435 Psa 89:20 | 20 Toen hebt Gij in een gezicht 436 Psa 94:20 | 20 Zou zich de stoel der schadelijkheden 437 Psa 102:20 | 20 Omdat Hij uit de hoogte 438 Psa 103:20 | 20 Looft den HEERE, Zijn engelen! 439 Psa 104:20 | 20 Gij beschikt de duisternis, 440 Psa 105:20 | 20 De koning zond, en deed 441 Psa 106:20 | 20 En zij veranderden hun Eer 442 Psa 107:20 | 20 Hij zond Zijn woord uit, 443 Psa 109:20 | 20 Dit zij het werkloon mijner 444 Psa 118:20 | 20 Dit is de poort des HEEREN, 445 Psa 119:20 | 20  Mijn ziel is verbroken 446 Psa 135:20 | 20 Gij huis van Levi! looft 447 Psa 136:20 | 20 En Og, den koning van Basan; 448 Psa 139:20 | 20 Die van U schandelijk spreken, 449 Psa 145:20 | 20 Schin. De HEERE bewaart 450 Psa 147:20 | 20 Alzo heeft Hij geen volk 451 Spre 1:20 | 20      De opperste Wijsheid 452 Spre 2:20 | 20      Opdat gij wandelt op 453 Spre 3:20 | 20      Door Zijn wetenschap 454 Spre 4:20 | 20      Mijn zoon! merk op 455 Spre 5:20 | 20      En waarom zoudt gij, 456 Spre 6:20 | 20      Mijn zoon, bewaar het 457 Spre 7:20 | 20      Hij heeft een bundel 458 Spre 8:20 | 20      Ik doe wandelen op 459 Spre 10:20 | 20      De tong des rechtvaardigen 460 Spre 11:20 | 20      De verkeerden van hart 461 Spre 12:20 | 20      Bedrog is in het hart 462 Spre 13:20 | 20      Die met de wijzen omgaat, 463 Spre 14:20 | 20      De arme wordt zelfs 464 Spre 15:20 | 20      Een wijs zoon zal den 465 Spre 16:20 | 20      Die op het woord verstandelijk 466 Spre 17:20 | 20      Wie verdraaid is van 467 Spre 18:20 | 20      Van de vrucht van ieders 468 Spre 19:20 | 20      Hoor raad, en ontvang 469 Spre 20 | 20 ~ 470 Spre 20:20 | 20      Wie zijn vader of zijn 471 Spre 21:20 | 20      In des wijzen woning 472 Spre 22:20 | 20      Heb ik u niet heerlijke 473 Spre 23:20 | 20      Zijt niet onder de 474 Spre 24:20 | 20      Want de kwade zal geen 475 Spre 25:20 | 20      Die liederen zingt 476 Spre 26:20 | 20      Als er geen hout is, 477 Spre 27:20 | 20      De hel en het verderf 478 Spre 28:20 | 20      Een gans getrouw man 479 Spre 29:20 | 20      Hebt gij een man gezien, 480 Spre 30:20 | 20      Alzo is de weg ener 481 Spre 31:20 | 20      Caph. Zij breidt haar 482 Pred 2:20 | 20      Daarom keerde ik mij 483 Pred 3:20 | 20      Zij gaan allen naar 484 Pred 7:20 | 20      Voorwaar, er is geen 485 Pred 10:20 | 20      Vloek den koning niet, 486 Jes 1:20 | 20      Maar indien gij weigert, 487 Jes 2:20 | 20      In dien dag zal de 488 Jes 3:20 | 20      De hoofdkroning, en 489 Jes 5:20 | 20      Wee dengenen, die het 490 Jes 7:20 | 20      Te dien dage zal de 491 Jes 8:20 | 20      Tot de wet en tot de 492 Jes 9:20 | 20      Manasse Efraim, en 493 Jes 10:20 | 20      En het zal geschieden 494 Jes 13:20 | 20      Daar zal geen woonplaats 495 Jes 14:20 | 20      Gij zult bij dezelve 496 Jes 19:20 | 20      En het zal zijn tot 497 Jes 20 | 20 ~ 498 Jes 22:20 | 20      En het zal te dien 499 Jes 24:20 | 20      De aarde zal ganselijk 500 Jes 26:20 | 20      Ga henen, mijn volk!


1-500 | 501-830

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License