1-500 | 501-824
Book Chapter: Verse
1 Gen 4:17 | Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier
2 Gen 4:17 | en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons,
3 Gen 10:12 | Kalach; deze is die grote stad. ~
4 Gen 11:4 | aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, welks
5 Gen 11:5 | HEERE neder, om te bezien de stad en den toren, die de kinderen
6 Gen 11:8 | aarde; en zij hielden op de stad te bouwen. ~
7 Gen 17:24 | vijftig rechtvaardigen in de stad; zult Gij hen ook ombrengen,
8 Gen 17:26 | Zo Ik te Sodom binnen de stad vijftig rechtvaardigen zal
9 Gen 17:28 | Gij dan om vijf de ganse stad verderven? En Hij zeide:
10 Gen 18:4 | zo hebben de mannen dier stad, de mannen van Sodom, van
11 Gen 18:12 | allen, die gij hebt in deze stad, breng uit deze plaats; ~
12 Gen 18:14 | want de HEERE gaat deze stad verderven. Maar hij was
13 Gen 18:15 | de ongerechtigheid dezer stad niet omkomt. ~
14 Gen 18:16 | en stelden hem buiten de stad. ~
15 Gen 18:20 | 20 Ziet toch, deze stad is nabij, om derwaarts te
16 Gen 18:21 | in deze zaak, dat Ik deze stad niet omkere waarvan gij
17 Gen 18:22 | noemde men den naam dezer stad Zoar. ~
18 Gen 22:10 | degenen, die ter poorte zijner stad ingingen, zeggende: ~
19 Gen 23:10 | naar Mesopotamie, naar de stad van Nahor. ~
20 Gen 23:11 | kemelen nederknielen buiten de stad, bij een waterput, des avondtijds,
21 Gen 23:13 | dochteren der mannen dezer stad zijn uitgaande om water
22 Gen 24:33 | daarom is de naam dier stad Ber-seba, tot op dezen dag. ~
23 Gen 26:19 | daar toch de naam dier stad te voren was Luz. ~
24 Gen 30:18 | Jakob kwam behouden tot de stad Sichem, welke is in het
25 Gen 30:18 | zich in het gezicht der stad. ~
26 Gen 31:20 | spraken tot de mannen hunner stad, zeggende: ~
27 Gen 31:25 | kwamen stoutelijk in de stad, en doodden al wat mannelijk
28 Gen 31:27 | verslagenen, en plunderden de stad, omdat zij hun zuster verontreinigd
29 Gen 31:28 | ezelen, en hetgeen dat in de stad, en hetgeen dat in het veld
30 Gen 33:32 | Edom, en de naam zijner stad was Dinhaba. ~
31 Gen 33:35 | Moab; en de naam zijner stad was Avith. ~
32 Gen 33:39 | plaats; en de naam zijner stad was Pahu; en de naam zijner
33 Gen 37:48 | spijze van het veld van elke stad, hetwelk rondom haar was,
34 Gen 40:4 | 4 Zij zijn ter stad uitgegaan; zij waren niet
35 Gen 40:13 | zij keerden weder naar de stad. ~
36 Exo 9:29 | tot hem: Wanneer ik ter stad uitgegaan zal zijn, zo zal
37 Exo 9:33 | ging Mozes van Farao ter stad uit, en breidde zijn handen
38 Lev 14:40 | en dezelve tot buiten de stad werpen, aan een onreine
39 Lev 14:41 | afgeschrabd hebben, tot buiten de stad aan een onreine plaats uitstorten. ~
40 Lev 14:45 | men zal het tot buiten de stad uitvoeren, aan een onreine
41 Lev 14:53 | nu zal hij tot buiten de stad, in het open veld, laten
42 Lev 24:29 | woonhuis in een bemuurde stad zal verkocht hebben, zo
43 Lev 24:30 | dat huis, hetwelk in die stad is, die een muur heeft,
44 Lev 24:33 | koop van het huis en van de stad zijner bezitting in het
45 Num 20:16 | ziet, wij zijn te Kades, en stad aan het uiterste uwer landpale. ~
46 Num 21:26 | 26 Want Hesbon was de stad van Sihon, den koning der
47 Num 21:27 | men bouwe en bevestige de stad van Sihon! ~
48 Num 21:28 | Hesbon; een vlam uit de stad van Sihon; zij heeft verteerd
49 Num 22:36 | uit, hem tegemoet, tot de stad der Moabieten, welke aan
50 Num 34:5 | zult meten van buiten de stad, aan den hoek tegen het
51 Num 34:5 | twee duizend ellen; dat de stad in het midden zij. Dit zullen
52 Deu 2:36 | der beek Arnon is, en de stad, die aan de beek is, ook
53 Deu 2:36 | Gilead toe, was er geen stad, die voor ons te hoog was;
54 Deu 3:4 | zijn steden; er was geen stad, die wij van hen niet namen:
55 Deu 13:13 | hebben de inwoners hunner stad aangedreven, zeggende: Laat
56 Deu 13:15 | gij de inwoners derzelver stad ganselijk slaan met de scherpte
57 Deu 13:16 | en den HEERE, uw God, die stad en al haar roof ganselijk
58 Deu 19:12 | zullen de oudsten zijner stad zenden, en nemen hem van
59 Deu 20:10 | Wanneer gij nadert tot een stad om tegen haar te strijden,
60 Deu 20:14 | beesten, en al wat in de stad zijn zal, al haar buit zult
61 Deu 20:19 | 19 Wanneer gij een stad vele dagen zult belegeren,
62 Deu 20:20 | bolwerk bouwen tegen deze stad, dewelke tegen u krijg voert,
63 Deu 21:3 | 3 De stad nu, die de naaste zal zijn
64 Deu 21:3 | zullen de oudsten derzelver stad een jonge koe van de runderen
65 Deu 21:4 | En de oudsten derzelver stad zullen de jonge koe afbrengen
66 Deu 21:6 | En alle oudsten derzelver stad, die naast aan den verslagene
67 Deu 21:19 | uitbrengen tot de oudsten zijner stad, en tot de poorte zijner
68 Deu 21:20 | zeggen tot de oudsten zijner stad: Deze onze zoon is afwijkende
69 Deu 21:21 | zullen alle lieden zijner stad hem met stenen overwerpen,
70 Deu 22:15 | nemen, en tot de oudsten der stad aan de poort uitbrengen,
71 Deu 22:17 | aangezicht van de oudsten der stad uitbreiden. ~
72 Deu 22:18 | zullen de oudsten derzelver stad dien man nemen, en kastijden
73 Deu 22:21 | huis, en de lieden harer stad zullen haar met stenen stenigen,
74 Deu 22:23 | man, en een man haar in de stad zal gevonden, en bij haar
75 Deu 22:24 | uitbrengen tot de poort derzelver stad, en gij zult hen met stenen
76 Deu 22:24 | niet geroepen heeft in de stad, en den man, ter oorzake
77 Deu 25:8 | zullen hem de oudsten zijner stad roepen, en tot hem spreken;
78 Deu 28:3 | Gezegend zult gij zijn in de stad, en gezegend zult gij zijn
79 Deu 28:16 | Vervloekt zult gij zijn in de stad, en vervloekt zult gij zijn
80 Joz 3:16 | hoop, zeer verre van de stad Adam af, die ter zijde van
81 Joz 6:3 | krijgslieden zijt, zult rondom de stad gaan, de stad omringende
82 Joz 6:3 | rondom de stad gaan, de stad omringende eenmaal; alzo
83 Joz 6:4 | zult op den zevenden dag de stad zevenmaal omgaan; en de
84 Joz 6:7 | door en gaat rondom deze stad; en wie toegerust is, die
85 Joz 6:11 | ark des HEEREN rondom de stad gaan, omringende dezelve
86 Joz 6:14 | gingen zij eenmaal rondom de stad op den tweeden dag; en zij
87 Joz 6:15 | en zij gingen rondom de stad, naar dezelve wijze, zevenmaal;
88 Joz 6:15 | zij zevenmaal rondom de stad. ~
89 Joz 6:16 | de HEERE heeft ulieden de stad gegeven! ~
90 Joz 6:17 | 17 Doch deze stad zal den HEERE verbannen
91 Joz 6:20 | en het volk klom in de stad, een ieder tegenover zich,
92 Joz 6:20 | tegenover zich, en zij namen de stad in. ~
93 Joz 6:21 | verbanden alles, wat in de stad was, van den man tot de
94 Joz 6:24 | 24 De stad nu verbrandden zij met vuur,
95 Joz 6:26 | die zich opmaken en deze stad Jericho bouwen zal; dat
96 Joz 8:1 | Ai, en zijn volk, en zijn stad, en zijn land in uw hand
97 Joz 8:2 | een achterlage tegen de stad, van achter dezelve. ~
98 Joz 8:4 | toe, gijlieden zult der stad lagen leggen van achter
99 Joz 8:4 | lagen leggen van achter de stad; houdt u niet zeer verre
100 Joz 8:4 | u niet zeer verre van de stad, en weest gij allen bereid. ~
101 Joz 8:5 | bij mij is, zullen tot de stad naderen; en het zal geschieden,
102 Joz 8:6 | ons, totdat wij hen van de stad aftrekken; want zij zullen
103 Joz 8:7 | achterlage, en gij zult de stad innemen; want de HEERE,
104 Joz 8:8 | geschieden, wanneer gij de stad ingenomen hebt, zo zult
105 Joz 8:8 | ingenomen hebt, zo zult gij de stad met vuur aansteken; naar
106 Joz 8:11 | naderden en kwamen tegenover de stad, en zij legerden zich tegen
107 Joz 8:12 | tussen Ai, aan het westen der stad. ~
108 Joz 8:13 | dat aan het noorden der stad was, en zijn lage was aan
109 Joz 8:13 | lage was aan het westen der stad. En Jozua ging in denzelven
110 Joz 8:14 | vroeg op, en de mannen der stad kwamen uit, Israel tegemoet,
111 Joz 8:14 | achterlage legde van achter de stad. ~
112 Joz 8:16 | samengeroepen al het volk, dat in de stad was, om hen na te jagen;
113 Joz 8:16 | Jozua na, en werden van de stad afgetrokken. ~
114 Joz 8:17 | Israel na; en zij lieten de stad openstaan, en joegen Israel
115 Joz 8:18 | in zijn hand was, naar de stad aan. ~
116 Joz 8:19 | uitgestrekt had, en kwamen aan de stad, en zij namen ze in, en
117 Joz 8:19 | haastten zich, en staken de stad aan met vuur. ~
118 Joz 8:20 | zij, en ziet, de rook der stad ging op naar den hemel;
119 Joz 8:21 | ziende, dat de achterlage de stad ingenomen had, en dat de
120 Joz 8:21 | had, en dat de rook der stad opging, zo keerden zij zich
121 Joz 8:22 | 22 Ook kwamen die uit de stad hun tegemoet, zodat zij
122 Joz 8:27 | vee en den buit derzelver stad, naar het woord des HEEREN,
123 Joz 10:2 | want Gibeon was een grote stad, als een der koninklijke
124 Joz 11:19 | 19 Er was geen stad, die vrede maakte met de
125 Joz 13:9 | der beek Arnon is, en de stad, die in het midden der beek
126 Joz 13:16 | der beek Arnon is, en de stad, die in het midden der beek
127 Joz 15:13 | des HEEREN tot Jozua, de stad van Arba, vader van Enak,
128 Joz 18:14 | is Kirjath-Jearim), een stad der kinderen van Juda. Dit
129 Joz 19:29 | Rama, en tot aan de vaste stad Tyrus; dan keert deze landpale
130 Joz 19:50 | HEEREN gaven zij hem die stad, welke hij begeerde, Thimnath-Serah,
131 Joz 19:50 | Efraim; en hij bouwde die stad, en woonde in dezelve. ~
132 Joz 20:4 | van de oudsten derzelver stad; dan zullenzij hem tot zich
133 Joz 20:4 | zullenzij hem tot zich in de stad nemen, en hem plaats geven,
134 Joz 20:6 | 6En hij zal in dezelve stad wonen, totdat hij sta voor
135 Joz 20:6 | wederkeren, en komen tot zijn stad, en tot zijn huis, tot de
136 Joz 20:6 | en tot zijn huis, tot de stad, van waar hij gevloden is. ~
137 Joz 21:11 | 11 Zo gaven zij hun de stad van Arba, den vader van
138 Joz 21:12 | 12 Maar het veld der stad en haar dorpen, gaven zij
139 Ric 1:8 | geslagen; en zij hadden de stad in het vuur gezet. ~
140 Ric 1:17 | men noemde den naam dezer stad Horma. ~
141 Ric 1:23 | Beth-El; de naam nu dezer stad was te voren Luz. ~
142 Ric 1:24 | een man, uitgaande uit de stad; en zij zeiden tot hem:
143 Ric 1:24 | ons toch den ingang der stad, en wij zullen weldadigheid
144 Ric 1:25 | als hij hun den ingang der stad gewezen had, zo sloegen
145 Ric 1:25 | gewezen had, zo sloegen zij de stad met de scherpte des zwaards;
146 Ric 1:26 | Hethieten, en hij bouwde een stad, en noemde haar naam Luz;
147 Ric 5:27 | huis en de mannen van die stad vreesde, van het te doen
148 Ric 5:28 | Als nu de mannen van die stad des morgens vroeg opstonden,
149 Ric 5:30 | zeiden de mannen van die stad tot Joas: Breng uw zoon
150 Ric 7:16 | hij nam de oudsten dier stad, en doornen der woestijn,
151 Ric 7:17 | en doodde de lieden der stad. ~
152 Ric 7:27 | efod, en stelde die in zijn stad, te Ofra; en gans Israel
153 Ric 8:30 | Als Zebul, de overste der stad, de woorden van Gaal, den
154 Ric 8:31 | gekomen, en zie, zij, met deze stad, handelen vijandiglijk tegen
155 Ric 8:33 | vroeg op, en overval deze stad; en zie, zo hij en het volk,
156 Ric 8:43 | ziet, het volk trok uit de stad, zo maakte hij zich tegen
157 Ric 8:45 | streed Abimelech tegen de stad dienzelven gansen dag, en
158 Ric 8:45 | dienzelven gansen dag, en nam de stad in, en doodde het volk,
159 Ric 8:45 | daarin was; en hij brak de stad af, en bezaaide haar met
160 Ric 8:51 | toren in het midden der stad; zo vloden daarheen al de
161 Ric 8:51 | en alle burgers van de stad, en sloten voor zich toe;
162 Ric 13:18 | Toen zeiden de mannen der stad tot hem, op den zevenden
163 Ric 16:8 | En deze man was uit die stad, uit Bethlehem-Juda getogen,
164 Ric 17:27 | scherpte des zwaards, en de stad verbrandden zij met vuur. ~
165 Ric 17:28 | Daarna herbouwden zij de stad, en woonden daarin. ~
166 Ric 17:29 | zij noemden den naam der stad Dan, naar den naam huns
167 Ric 17:29 | was; hoewel de naam dezer stad te voren Lais was. ~
168 Ric 18:11 | voort, en laat ons in deze stad der Jebusieten wijken, en
169 Ric 18:12 | niet wijken tot een vreemde stad, die niet is van de kinderen
170 Ric 18:15 | neder in een straat der stad, want er was niemand, die
171 Ric 18:17 | reizenden man op de straat der stad; en de oude man zeide: Waar
172 Ric 18:22 | omringden de mannen van die stad (mannen, die Belials kinderen
173 Ric 19:11 | Israel verzameld tot deze stad, verbonden als een enig
174 Ric 19:31 | tegemoet, en werden van de stad afgetrokken; en zij begonnen
175 Ric 19:32 | ons vlieden, en hen van de stad aftrekken naar de straten. ~
176 Ric 19:37 | rechtdoor, en sloeg de ganse stad met de scherpte des zwaards. ~
177 Ric 19:38 | verheffing van rook van de stad zouden doen opgaan. ~
178 Ric 19:40 | verheffing op te gaan van de stad, als een pilaar van rook;
179 Ric 19:40 | ziet, zo ging de brand der stad op naar den hemel. ~
180 Ric 19:48 | zwaards, die van de gehele stad tot de beesten toe, ja,
181 Rut 1:19 | Bethlehem inkwamen, dat de ganse stad over haar beroerd werd,
182 Rut 2:18 | nam het op, en kwam in de stad; en haar schoonmoeder zag,
183 Rut 3:11 | ik u doen; want de ganse stad mijns volks weet, dat gij
184 Rut 3:15 | haar; daarna ging hij in de stad. ~
185 Rut 4:2 | mannen van de oudsten der stad, en zeide: Zet u hier; en
186 1Sa 1:3 | nu ging opwaarts uit zijn stad van jaar tot jaar om te
187 1Sa 4:13 | zulks te verkondigen in de stad, toen schreeuwde de ganse
188 1Sa 4:13 | toen schreeuwde de ganse stad. ~
189 1Sa 5:9 | hand des HEEREN tegen die stad met een zeer grote kwelling;
190 1Sa 5:9 | Hij sloeg de lieden dier stad van den kleine tot den grote,
191 1Sa 5:11 | dodelijke kwelling in de ganse stad, en de hand Gods was er
192 1Sa 5:12 | zodat het geschrei der stad opklom naar den hemel. ~ ~
193 1Sa 8:22 | een iegelijk naar zijn stad. ~ ~
194 1Sa 9:6 | is een man Gods in deze stad, en hij is een geeerd man;
195 1Sa 9:10 | gaan. En zij gingen naar de stad, waar de man Gods was. ~
196 1Sa 9:11 | opklommen door den opgang der stad, zo vonden zij maagden,
197 1Sa 9:12 | want hij is heden in de stad gekomen, dewijl het volk
198 1Sa 9:13 | Wanneer gijlieden in de stad komt, zo zult gij hem vinden,
199 1Sa 9:14 | Alzo gingen zij op in de stad. Toen zij in het midden
200 1Sa 9:14 | Toen zij in het midden der stad kwamen, ziet, zo ging Samuel
201 1Sa 9:25 | zij af van de hoogte in de stad; en hij sprak met Saul op
202 1Sa 9:27 | waren aan het einde der stad, zo zeide Samuel tot Saul:
203 1Sa 10:5 | geschieden, als gij aldaar in de stad komt, zo zult gij ontmoeten
204 1Sa 15:5 | 5 Als Saul tot aan de stad Amalek kwam, zo legde hij
205 1Sa 16:4 | Toen kwamen de oudsten der stad bevende hem tegemoet, en
206 1Sa 20:6 | begeerd, dat hij tot zijn stad Bethlehem mocht lopen; want
207 1Sa 20:29 | geslacht heeft een offer in de stad, en mijn broeder heeft het
208 1Sa 20:40 | Ga heen, breng het in de stad. ~
209 1Sa 20:43 | en Jonathan kwam in de stad. ~
210 1Sa 22:19 | 19 Hij sloeg ook Nob, de stad dezer priesters, met de
211 1Sa 23:7 | besloten, komende in een stad met poorten en grendelen. ~
212 1Sa 23:10 | naar Kehila te komen, en de stad te verderven om mijnentwil. ~
213 1Sa 27:5 | knecht in de koninklijke stad bij u wonen? ~
214 1Sa 28:3 | te Rama, te weten in zijn stad. En Saul had uit het land
215 1Sa 30:3 | zijn mannen kwamen aan de stad, en ziet, zij was met vuur
216 2Sa 5:7 | burg Sion in; dezelve is de stad Davids. ~
217 2Sa 5:9 | burg en noemde dien Davids stad. En David bouwde rondom
218 2Sa 6:10 | laten overbrengen in de stad Davids; maar David deed
219 2Sa 6:12 | Obed-Edom opwaarts in de stad Davids, met vreugde. ~
220 2Sa 6:16 | de ark des HEEREN in de stad Davids kwam, dat Michal,
221 2Sa 10:3 | u gezonden, dat hij deze stad doorzoeke, en die verspiede,
222 2Sa 10:14 | Abisai, en kwamen in de stad. En Joab keerde weder van
223 2Sa 11:16 | geschiedde het, als Joab op de stad gelet had, dat hij Uria
224 2Sa 11:17 | 17 Als nu de mannen der stad uittogen en met Joab streden,
225 2Sa 11:20 | Waarom zijt gij zo na aan de stad gekomen om te strijden?
226 2Sa 11:25 | versterk uw strijd tegen de stad, en verstoor ze; versterk
227 2Sa 12:1 | waren twee mannen in een stad, de een rijk en de ander
228 2Sa 12:26 | en hij nam de koninklijke stad in. ~
229 2Sa 12:28 | des volks, en beleger de stad, en neem ze in; opdat niet,
230 2Sa 12:28 | in; opdat niet, zo ik de stad zou innemen, mijn naam over
231 2Sa 12:30 | een zeer groten roof der stad. ~
232 2Sa 15:2 | riep, en zeide: Uit welke stad zijt gij? Als hij dan zeide:
233 2Sa 15:12 | Giloniet, Davids raad, uit zijn stad, uit Gilo te halen, als
234 2Sa 15:14 | over ons drijve, en deze stad sla met de scherpte des
235 2Sa 15:24 | totdat al het volk uit de stad geeindigd had over te gaan. ~
236 2Sa 15:25 | de ark Gods weder in de stad; indien ik genade zal vinden
237 2Sa 15:27 | ziener? Keer weder in de stad met vrede; ook ulieder beide
238 2Sa 15:34 | Maar zo gij weder in de stad gaat, en tot Absalom zegt:
239 2Sa 15:37 | Husai, Davids vriend, in de stad; en Absalom kwam te Jeruzalem. ~
240 2Sa 17:13 | En indien hij zich in een stad zal begeven, zo zal gans
241 2Sa 17:13 | Israel koorden tot dezelve stad aandragen, en wij zullen
242 2Sa 17:17 | zien laten, dat zij in de stad kwamen. ~
243 2Sa 17:23 | toog naar zijn huis in zijn stad, en gaf bevel aan zijn huis,
244 2Sa 18:3 | zijn, dat gij ons uit de stad ter hulpe zijt. ~
245 2Sa 19:3 | dage steelsgewijze in de stad, gelijk als het volk zich
246 2Sa 19:37 | wederkeren, dat ik sterve in mijn stad, bij het graf mijns vaders
247 2Sa 20:15 | wierpen een wal op tegen de stad, dat hij aan den buitenmuur
248 2Sa 20:16 | riep een wijze vrouw uit de stad: Hoort, hoort, zegt toch
249 2Sa 20:19 | en gij zoekt te doden een stad, die een moeder is in Israel;
250 2Sa 20:21 | alleen, zo zal ik van deze stad aftrekken. Toen zeide de
251 2Sa 20:22 | verstrooiden zich van de stad, een iegelijk naar zijn
252 2Sa 24:5 | Aroer, ter rechterhand der stad, die in het midden is van
253 1Kon 1:41| Waarom is het geroep dier stad, die in roer is? ~
254 1Kon 1:45| blijde opgetogen, zodat de stad in roer is; dat is het geroep,
255 1Kon 2:10| en werd begraven in de stad Davids. ~
256 1Kon 3:1 | Farao, en bracht ze in de stad Davids totdat hij voleind
257 1Kon 8:1 | HEEREN op te brengen uit de stad Davids, dewelke is Sion. ~
258 1Kon 8:16| uitgevoerd heb, heb Ik geen stad verkoren uit alle stammen
259 1Kon 8:44| bidden naar den weg dezer stad, die Gij verkoren hebt,
260 1Kon 8:48| gegeven hebt), naar deze stad, die Gij verkoren hebt,
261 1Kon 9:16| de Kanaanieten, die in de stad woonden, gedood, en had
262 1Kon 9:24| dochter van Farao toog van de stad Davids op tot haar huis,
263 1Kon 11:27| Millo, en sloot de breuk der stad van zijn vader David toe. ~
264 1Kon 11:32| en om Jeruzalems wil, de stad, die Ik verkoren heb uit
265 1Kon 11:36| aangezicht hebbe in Jeruzalem, de stad, die Ik Mij verkoren heb,
266 1Kon 11:43| en werd begraven in de stad van zijn vader David; en
267 1Kon 13:25| kwamen en zeiden het in de stad, waarin de oude profeet
268 1Kon 13:29| kwam de oude profeet in de stad om rouw te bedrijven en
269 1Kon 14:11| 11 Die van Jerobeam in de stad sterft, zullen de honden
270 1Kon 14:12| huis; als uw voeten in de stad zullen gekomen zijn, zo
271 1Kon 14:21| jaren te Jeruzalem, in de stad, die de HEERE verkoren had
272 1Kon 14:31| begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; en de naam zijner
273 1Kon 15:8 | zij begroeven hem in de stad Davids; en Asa, zijn zoon,
274 1Kon 15:24| met zijn vaderen, in de stad van zijn vader David; en
275 1Kon 16:4 | 4 Die van Baesa in de stad sterft, zullen de honden
276 1Kon 16:18| geschiedde, als Zimri zag, dat de stad ingenomen was, dat hij ging
277 1Kon 16:24| en noemde den naam der stad, die hij bouwde, naar den
278 1Kon 17:10| hij nu aan de poort der stad kwam, ziet, zo was daar
279 1Kon 20:2 | koning van Israel, in de stad. ~
280 1Kon 20:12| zij legden aan tegen de stad. ~
281 1Kon 20:19| der landschappen uit de stad, en het heir, dat hen navolgde. ~
282 1Kon 20:30| overgeblevenen vloden naar Afek in de stad, en de muur viel op zeven
283 1Kon 20:30| Benhadad, en kwam in de stad van kamer in kamer. ~
284 1Kon 21:8 | tot de edelen, die in zijn stad waren, wonende met Naboth. ~
285 1Kon 21:11| 11 En de mannen zijner stad, die oudsten en die edelen,
286 1Kon 21:11| die edelen, die in zijn stad woonden, deden gelijk als
287 1Kon 21:13| zij voerden hem buiten de stad, en stenigden hem met stenen,
288 1Kon 21:24| Die van Achab sterft in de stad, zullen de honden eten;
289 1Kon 22:26| tot Amon, den overste der stad, en tot Joas, den zoon des
290 1Kon 22:36| Een ieder kere naar zijn stad, en een ieder naar zijn
291 1Kon 22:51| zijn vaderen begraven in de stad van zijn vader David; en
292 2Kon 2:19| 19 En de mannen der stad zeiden tot Elisa: Zie toch,
293 2Kon 2:19| Zie toch, de woning dezer stad is goed, gelijk als mijn
294 2Kon 2:23| kwamen kleine jongens uit de stad; die bespotten hem, en zeiden
295 2Kon 6:14| kwamen, en omsingelden de stad. ~
296 2Kon 6:15| ziet, een heir omringde de stad met paarden en wagenen.
297 2Kon 6:19| de weg niet, en dit is de stad niet; volgt mij na, en ik
298 2Kon 7:4 | wij zeggen: Laat ons in de stad komen, zo is de honger in
299 2Kon 7:4 | komen, zo is de honger in de stad, en wij zullen daar sterven,
300 2Kon 7:10| riepen tot den poortier der stad, en boodschapten hun, zeggende:
301 2Kon 7:12| zeggende: Als zij uit de stad gegaan zullen zijn, dan
302 2Kon 7:12| grijpen, en wij zullen in de stad komen. ~
303 2Kon 8:24| bij zijn vaderen, in de stad Davids; en Ahazia, zijn
304 2Kon 9:15| is, laat niemand van de stad uittrekken, die ontkome,
305 2Kon 9:28| bij zijn vaderen in de stad Davids. ~
306 2Kon 10:2 | zijn, mitsgaders een vaste stad, en wapenen; ~
307 2Kon 10:5 | huis was, en die over de stad was, en de oudsten, en de
308 2Kon 10:6 | mannen, waren bij de groten stad, die hen opvoedden.) ~
309 2Kon 10:25| daarna kwamen zij tot de stad in het huis van Baal; ~
310 2Kon 11:20| lands was blijde, en de stad werd stil, nadat zij Athalia
311 2Kon 12:21| hem met zijn vaderen in de stad Davids; en Amazia, zijn
312 2Kon 13:21| hem met zijn vaderen in de stad Davids; en Amazia, zijn
313 2Kon 15:20| bij zijn vaderen, in de stad Davids. ~
314 2Kon 16:7 | bij zijn vaderen, in de stad Davids; en zijn zoon Jotham
315 2Kon 16:38| begraven bij zijn vaderen in de stad van zijn vader David; en
316 2Kon 17:20| bij zijn vaderen, in de stad Davids; en Hizkia, zijn
317 2Kon 18:20| bij zijn vaderen, in de stad Davids; en Hizkia, zijn
318 2Kon 20:30| zekerlijk redden, en deze stad zal niet in de hand van
319 2Kon 21:13| Arpad, en de koning der stad Sefarvaim, Hena en Ivva? ~
320 2Kon 21:32| Assyrie: Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een
321 2Kon 21:33| wederkeren; maar in deze stad zal hij niet komen, zegt
322 2Kon 21:34| 34 Want Ik zal deze stad beschermen, om die te verlossen,
323 2Kon 22:6 | verlossen, mitsgaders deze stad; en Ik zal deze stad beschermen
324 2Kon 22:6 | deze stad; en Ik zal deze stad beschermen om Mijnentwil,
325 2Kon 22:20| gemaakt heeft, en water in de stad gebracht heeft, zijn die
326 2Kon 25:8 | van Jozua, den overste der stad, was, welke aan iemands
327 2Kon 25:17| ik zie? En de lieden der stad zeiden tot hem: Het is het
328 2Kon 25:27| weggedaan heb; en Ik zal deze stad Jeruzalem verwerpen, die
329 2Kon 26:10| Babel, naar Jeruzalem; en de stad werd belegerd. ~
330 2Kon 26:11| koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten die belegerden. ~
331 2Kon 27:2 | 2 Zo kwam de stad in belegering, tot in het
332 2Kon 27:3 | maand, als de honger in de stad sterk werd, en het volk
333 2Kon 27:4 | 4 Toen werd de stad doorgebroken, en al de krijgslieden
334 2Kon 27:4 | Chaldeen nu waren tegen de stad rondom), en de koning trok
335 2Kon 27:11| nu des volks, die in de stad overgelaten waren, en de
336 2Kon 27:19| 19 En uit de stad nam hij een hoveling, die
337 2Kon 27:19| aangezicht zagen, die in de stad gevonden werden, mitsgaders
338 2Kon 27:19| volk des lands, die in de stad gevonden werden. ~
339 1Kro 1:43| Beor; en de naam zijner stad was Dinhaba. ~
340 1Kro 1:46| versloeg; en den naam zijner stad was Avith. ~
341 1Kro 1:50| plaats, en de naam zijner stad was Pahi, en de naam zijner
342 1Kro 6:56| 56 Maar het veld der stad, en haar dorpen, gaven zij
343 1Kro 11:5 | den burg Sion, welke is de stad Davids. ~
344 1Kro 11:7 | daarom heet men dien de stad Davids. ~
345 1Kro 11:8 | 8 En hij bouwde de stad rondom, van Millo af, en
346 1Kro 11:8 | vernieuwde het overige der stad. ~
347 1Kro 13:13| niet tot zich brengen in de stad Davids, maar deed ze afwijken
348 1Kro 15:1 | maakte zich huizen in zijn stad; en hij bereidde der ark
349 1Kro 15:29| verbonds des HEEREN tot aan de stad Davids gekomen was, dat
350 1Kro 20:9 | slagorde voor de poort der stad; maar de koningen, die gekomen
351 1Kro 20:15| broeder, en zij kwamen in de stad; en Joab kwam te Jeruzalem. ~
352 1Kro 21:2 | voerde zeer veel roofs uit de stad. ~
353 2Kro 5:2 | HEEREN op te brengen uit de stad Davids, dewelke is Sion. ~
354 2Kro 6:2 | HEEREN op te brengen uit de stad Davids, dewelke is Sion. ~
355 2Kro 7:5 | uitgevoerd heb, heb Ik geen stad verkoren uit alle stammen
356 2Kro 7:34| bidden naar den weg dezer stad, die Gij verkoren hebt,
357 2Kro 7:38| gegeven hebt, en naar deze stad, die Gij verkoren hebt,
358 2Kro 9:11| van Farao opkomen uit de stad Davids, tot het huis, dat
359 2Kro 10:31| zij begroeven hem in de stad zijns vaders Davids; en
360 2Kro 12:12| 12 En in elke stad rondassen en spiesen, en
361 2Kro 13:13| zeventien jaren in Jeruzalem, de stad, die de HEERE uit alle stammen
362 2Kro 13:16| en werd begraven in de stad Davids; en zijn zoon Abia
363 2Kro 15:1 | zij begroeven hem in de stad Davids, en zijn zoon Asa
364 2Kro 16:6 | Dat volk tegen volk, en stad tegen stad in stukken gestoten
365 2Kro 16:6 | tegen volk, en stad tegen stad in stukken gestoten werden;
366 2Kro 17:14| zich gegraven had in de stad Davids, en legden hem op
367 2Kro 19:25| tot Amon, den overste der stad, en tot Joas, den zoon des
368 2Kro 20:5 | vaste steden van Juda, van stad tot stad. ~
369 2Kro 20:5 | steden van Juda, van stad tot stad. ~
370 2Kro 22:1 | begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; en zijn zoon Joram
371 2Kro 22:20| zij begroeven hem in de stad Davids, maar niet in de
372 2Kro 22:21| begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; en zijn zoon Joram
373 2Kro 22:40| zij begroeven hem in de stad Davids, maar niet in de
374 2Kro 23:34| lands was blijde, en de stad werd stil, nadat zij Athalia
375 2Kro 24:16| zij begroeven hem in de stad Davids, bij de koningen;
376 2Kro 24:25| zij begroeven hem in de stad Davids, maar zij begroeven
377 2Kro 25:28| hem bij zijn vaderen in de stad van Juda. ~ ~
378 2Kro 27:9 | zij begroeven hem in de stad Davids; en zijn zoon Achaz
379 2Kro 28:25| 25 Ook maakte hij in elke stad van Juda hoogten, om anderen
380 2Kro 28:27| zij begroeven hem in de stad te Jeruzalem; maar zij brachten
381 2Kro 29:20| verzamelde de oversten der stad, en hij ging op in het huis
382 2Kro 30:10| gingen de lopers door, van stad tot stad, door het land
383 2Kro 30:10| lopers door, van stad tot stad, door het land van Efraim
384 2Kro 31:19| voorsteden hunner steden, in elke stad, mannen, die met namen uitgedrukt
385 2Kro 32:3 | te stoppen, die buiten de stad waren; en zij hielpen hem. ~
386 2Kro 32:5 | hij versterkte Millo in de stad Davids; en hij maakte geweer
387 2Kro 32:18| te beroeren, opdat zij de stad mochten innemen. ~
388 2Kro 32:30| beneden naar het westen der stad Davids; want Jehizkia had
389 2Kro 33:14| hij den buitenmuur aan de stad Davids, aan de westzijde
390 2Kro 33:15| en hij wierp ze buiten de stad. ~
391 2Kro 34:8 | Maaseja, den overste der stad, en Joha, den zoon van Joahaz,
392 Ezra 2:1 | een iegelijk naar zijn stad; ~
393 Ezra 4:10| vervoerd, en doen wonen in de stad van Samaria, ook de overigen,
394 Ezra 4:12| die rebelle en die boze stad, waarvan zij de muren voltrekken,
395 Ezra 4:13| koning bekend, indien dezelve stad zal worden opgebouwd, en
396 Ezra 4:15| kronieken, en weten, dat dezelve stad een rebelle stad geweest
397 Ezra 4:15| dezelve stad een rebelle stad geweest is, en den koningen
398 Ezra 4:15| tijden af; daarom is dezelve stad verwoest. ~
399 Ezra 4:16| bekend, dat, zo dezelve stad zal worden opgebouwd, en
400 Ezra 4:19| en gevonden, dat dezelve stad zich van oude tijden af
401 Ezra 4:21| te beletten, dat diezelve stad niet opgebouwd worde, totdat
402 Ezra 10:14| hen de oudsten van elke stad en derzelver rechters; totdat
403 Neh 2:3 | niet treurig zijn, daar de stad, de plaats der begravenissen
404 Neh 2:5 | zendt naar Juda, naar de stad der begravenissen mijner
405 Neh 3:15 | trappen, die afgaan van Davids stad. ~
406 Neh 7:4 | 4 De stad nu was wijd van ruimte en
407 Neh 7:6 | Juda, een iegelijk tot zijn stad; ~
408 Neh 11:1 | brengen, die in de heilige stad Jeruzalem zou wonen, en
409 Neh 11:9 | Senua, was de tweede over de stad. ~
410 Neh 11:18 | de Levieten in de heilige stad waren tweehonderd vier en
411 Neh 12:37 | bij de trappen van Davids stad, door den opgang des muurs,
412 Neh 13:18 | kwaad over ons en over deze stad? En gijlieden maakt de hittige
413 Est 16:15 | zaten en dronken, doch de stad Susan was verward. ~ ~ ~
414 Est 17:15 | zaten en dronken, doch de stad Susan was verward. ~ ~ ~ ~ ~
415 Est 30:9 | rijden door de straten der stad, en men zal voor hem roepen:
416 Est 30:11 | rijden door de straten der stad, en hij riep voor hem: Alzo
417 Est 49:4 | Joden toeliet, die in elke stad waren, zich te vergaderen,
418 Est 49:8 | linnen en purper; en de stad Susan juichte en was vrolijk. ~
419 Est 49:10 | en in alle en een iedere stad, ter plaatse, waar des konings
420 Est 52:15 | huisgezin, elk landschap en elke stad; en dat deze dagen van Purim
421 Job 24:12 | 12 Uit de stad zuchten de lieden, en de
422 Job 29:7 | uitging naar de poort door de stad, toen ik mijn stoel op de
423 Job 38:10 | Hij belacht het gewoel der stad; het menigerlei getier des
424 Psa 31:22 | voerende als in een vaste stad. ~
425 Psa 46:5 | rivier zullen verblijden de stad Gods, het heiligdom der
426 Psa 48:2 | en zeer te prijzen, in de stad onzes Gods, op den berg
427 Psa 48:3 | zijden van het noorden; de stad des groten Konings. ~
428 Psa 48:9 | hebben wij gezien in de stad des HEEREN der heirscharen,
429 Psa 48:9 | HEEREN der heirscharen, in de stad onzes Gods; God zal haar
430 Psa 55:10 | zie wrevel en twist in de stad. ~
431 Psa 59:7 | hond, en zij gaan rondom de stad. ~
432 Psa 59:15 | als een hond, en rondom de stad gaan; ~
433 Psa 60:11 | mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot
434 Psa 72:16 | de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid
435 Psa 87:3 | worden van u gesproken, o stad Gods! Sela. ~
436 Psa 101:8 | lands verdelgen, om uit de stad des HEEREN alle werkers
437 Psa 107:4 | der wildernis, die geen stad ter woning vonden; ~
438 Psa 107:7 | weg, om te gaan tot een stad ter woning. ~
439 Psa 107:36 | wonen, en zij stichten een stad ter woning; ~
440 Psa 108:11 | mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot
441 Psa 122:3 | 3Jeruzalem is gebouwd, als een stad, die wel samengevoegd is; ~
442 Psa 127:1 | daaraan; zo de HEERE de stad niet bewaart,tevergeefs
443 Spre 1:21| spreekt Zij Haar redenen in de stad; ~
444 Spre 8:3 | der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren
445 Spre 9:3 | tinnen van de hoogten der stad: ~
446 Spre 9:14| op de hoge plaatsen der stad; ~
447 Spre 10:15| Des rijken goed is een stad zijner sterkte; de armoede
448 Spre 11:10| 10 Een stad springt op van vreugde over
449 Spre 11:11| der oprechten wordt een stad verheven; maar door den
450 Spre 16:32| zijn geest, dan die een stad inneemt. ~
451 Spre 18:11| Des rijken goed is de stad zijner sterkte, en als een
452 Spre 18:19| wederspanniger dan een sterke stad; en de geschillen zijn als
453 Spre 21:22| De wijze beklimt de stad der geweldigen, en werpt
454 Spre 25:28| kan, is een opengebrokene stad zonder muur. ~ ~
455 Spre 29:8 | Spotdrijvende lieden blazen een stad aan brand; maar de wijzen
456 Pred 7:19| heerschappers, die in een stad zijn. ~
457 Pred 8:10| die werden vergeten in die stad, in dewelke zij recht
458 Pred 9:14| 14 Er was een kleine stad, en weinig lieden waren
459 Pred 9:15| armen wijzen man in, die de stad verloste door zijn wijsheid;
460 Pred 10:15| dewijl zij niet weten naar de stad te gaan. ~
461 Hoo 3:2 | zal nu opstaan, en in de stad omgaan, in de wijken en
462 Hoo 3:3 | De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij: ik
463 Hoo 5:7 | De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij, zij
464 Jes 1:8 | komkommerhof als een belegerde stad. ~
465 Jes 1:21 | Hoe is de getrouwe stad tot een hoer geworden! Zij
466 Jes 1:26 | beginne; daarna zult gij een stad der gerechtigheid, een getrouwe
467 Jes 1:26 | gerechtigheid, een getrouwe stad, genoemd worden. ~
468 Jes 14:31 | gij poort, schreeuw, gij stad! gij zijt gesmolten, gij
469 Jes 17:1 | weggenomen worden, dat zij geen stad meer zij, maar zij zal een
470 Jes 19:2 | iegelijk tegen zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk
471 Jes 19:2 | zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk. ~
472 Jes 19:18 | een zal genoemd zijn een stad der verstoring. ~
473 Jes 22:2 | gedruis waart, gij woelige stad, gij, vrolijk huppelende
474 Jes 22:2 | gij, vrolijk huppelende stad! Uw verslagenen zijn niet
475 Jes 22:9 | zult bezien de reten der stad Davids, omdat zij vele zijn;
476 Jes 23:7 | dit uw vrolijk huppelende stad? welker oudheid wel van
477 Jes 23:8 | over Tyrus, die kronende stad, welker kooplieden vorsten
478 Jes 23:16 | Neem de harp, ga in de stad rondom, gij vergeten hoer!
479 Jes 24:10 | 10 De woeste stad is verbroken, al de huizen
480 Jes 24:12 | Verwoesting is in de stad overgebleven, en met gekraak
481 Jes 25:2 | Want Gij hebt van de stad een steenhoop gemaakt; de
482 Jes 25:2 | steenhoop gemaakt; de vaste stad tot een vervallen hoop;
483 Jes 25:2 | vreemdelingen, dat het geen stad meer zij, in eeuwigheid
484 Jes 25:3 | een machtig volk eren, de stad der tirannische volken zal
485 Jes 26:1 | Juda; Wij hebben een sterke stad, God stelt heil tot muren
486 Jes 26:5 | hooggezetenen neder, de verheven stad; Hij vernedert ze, Hij vernedert
487 Jes 27:10 | 10 Want de vaste stad zal eenzaam, de woonstede
488 Jes 29:1 | Wee Ariel, Ariel! de stad, waarin David gelegerd heeft;
489 Jes 29:2 | droefheid wezen, en die stad zal Mij gelijk Ariel zijn. ~
490 Jes 32:13 | in de vrolijk huppelende stad. ~
491 Jes 32:14 | verlaten zijn, het gewoel der stad zal ophouden; Ofel en de
492 Jes 32:19 | afgaat in het woud, en de stad zal laag worden in de laagte. ~
493 Jes 33:20 | Schouwt Sion aan, de stad onzer bijeenkomsten; uw
494 Jes 36:15 | ons zekerlijk redden; deze stad zal niet in de hand des
495 Jes 37:13 | Arpad, en de koning der stad Sefarvaim, Hena en Ivva? ~
496 Jes 37:33 | Assyrie: Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een
497 Jes 37:34 | wederkeren; maar in deze stad zal hij niet komen, zegt
498 Jes 37:35 | 35 Want Ik zal deze stad beschermen, om die te verlossen,
499 Jes 38:6 | verlossen, mitsgaders deze stad; en Ik zal deze stad beschermen. ~
500 Jes 38:6 | deze stad; en Ik zal deze stad beschermen. ~
1-500 | 501-824 |