1-500 | 501-804
Book Chapter: Verse
1 Gen 3:3 | zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij
2 Gen 18:33 | gewaar in haar nederliggen, noch in haar opstaan. ~
3 Gen 18:35 | gewaar in haar nederliggen, noch in haar opstaan. ~
4 Gen 23:50 | voortgekomen; wij kunnen kwaad noch goed tot u spreken. ~
5 Gen 28:24 | dat gij met Jakob spreekt, noch goed, noch kwaad. ~
6 Gen 28:24 | Jakob spreekt, noch goed, noch kwaad. ~
7 Gen 39:8 | wij leven en niet sterven, noch wij, noch gij, noch onze
8 Gen 39:8 | niet sterven, noch wij, noch gij, noch onze kinderkens. ~
9 Gen 39:8 | sterven, noch wij, noch gij, noch onze kinderkens. ~
10 Gen 41:6 | in welke geen ploeging noch oogst zijn zal. ~
11 Gen 45:10 | zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn
12 Exo 4:1 | zullen mij niet geloven, noch mijn stem horen; want zij
13 Exo 4:8 | zo zij u niet geloven, noch naar de stem van het eerste
14 Exo 4:9 | twee tekenen niet geloven, noch naar uw stem horen, zo neem
15 Exo 4:10 | ben geen man wel ter tale, noch van gisteren, noch van eergisteren,
16 Exo 4:10 | tale, noch van gisteren, noch van eergisteren, noch van
17 Exo 4:10 | gisteren, noch van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot
18 Exo 9:28 | genoeg), dat geen donder Gods noch hagel meer zij; dan zal
19 Exo 10:6 | Egyptenaren; dewelke uw vaders, noch de vaderen uwer vaders gezien
20 Exo 10:15 | niets groens aan de bomen, noch aan de kruiden des velds,
21 Exo 12:39 | zij niet vertoeven konden, noch ook tering voor zich bereiden. ~
22 Exo 12:45 | 45 Geen uitlander noch huurling zal er van eten. ~
23 Exo 13:22 | de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts
24 Exo 20:4 | zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken,
25 Exo 20:4 | hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de
26 Exo 20:4 | hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren
27 Exo 20:5 | u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de
28 Exo 20:10 | gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter,
29 Exo 20:10 | doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht,
30 Exo 20:10 | uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw
31 Exo 20:10 | dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw
32 Exo 20:10 | dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling,
33 Exo 20:10 | dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw
34 Exo 20:17 | begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch
35 Exo 20:17 | noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn
36 Exo 20:17 | noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel,
37 Exo 20:17 | dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat
38 Exo 20:17 | zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is. ~
39 Exo 22:21 | vreemdeling geen overlast doen, noch hem onderdrukken; want gij
40 Exo 22:22 | 22 Gij zult geen weduwe noch wees beledigen. ~
41 Exo 23:24 | voor hun goden niet buigen, noch hen dienen; ook zult gij
42 Exo 23:26 | Er zal geen misdrachtige, noch onvruchtbare in uw land
43 Exo 23:32 | 32 Gij zult met hen, noch met hun goden, een verbond
44 Exo 30:9 | reukwerk op hetzelve aansteken, noch brandoffer, noch spijsoffer;
45 Exo 30:9 | aansteken, noch brandoffer, noch spijsoffer; gij zult ook
46 Exo 34:26 | berg; ook het kleine vee, noch runderen zullen tegenover
47 Exo 34:33 | zijn op de ganse aarde, noch onder enige volken; alzo
48 Exo 34:38 | hun goden niet nahoereren, noch hun goden offerande doen,
49 Exo 36:6 | het leger, zeggende: Man noch vrouw make geen werk meer
50 Lev 3:17 | al uw woningen: geen vet noch bloed zult gij eten. ~ ~ ~ ~ ~
51 Lev 5:11 | geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen; want
52 Lev 10:6 | hoofden niet ontbloten, noch uw klederen verscheuren,
53 Lev 10:9 | zult gij niet drinken, gij, noch uw zonen met u, als gij
54 Lev 13:28 | plaats staande zal blijven, noch in het vel uitgespreid,
55 Lev 13:32 | geen geelachtig haar is, noch het aanzien der schurftheid
56 Lev 16:29 | geen werk doen, inboorling noch vreemdeling, die in het
57 Lev 17:12 | ziel van u zal bloed eten; noch de vreemdeling, die als
58 Lev 18:17 | de dochter haars zoons, noch de dochter van haar dochter
59 Lev 18:26 | gruwelen niets doen, inboorling noch vreemdeling, die in het
60 Lev 19:11 | en gij zult niet liegen, noch valselijk handelen, een
61 Lev 19:13 | bedriegelijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon
62 Lev 19:15 | geringen niet aannemen, noch het aangezicht des groten
63 Lev 19:18 | 18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de
64 Lev 19:26 | vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij plegen. ~
65 Lev 19:28 | snijding in uw vlees maken, noch schrift van een ingedrukt
66 Lev 21:7 | hoer of ontheiligde is, noch een vrouw nemen, die van
67 Lev 21:10 | zijn hoofd niet ontbloten, noch zijn klederen scheuren. ~
68 Lev 22:45 | En gij zult geen brood, noch geroost koren, noch groen
69 Lev 22:45 | brood, noch geroost koren, noch groen aren eten, tot op
70 Lev 24:11 | zijn; gij zult niet zaaien, noch inoogsten wat van zelf daarin
71 Lev 24:11 | daarin zal gewassen zijn, noch ook de druiven der afzonderingen
72 Lev 24:36 | 36 Gij zult geen woeker noch overwinst van hem nemen;
73 Lev 25:1 | ulieden geen afgoden maken; noch gesneden beeld, noch opgericht
74 Lev 25:1 | maken; noch gesneden beeld, noch opgericht beeld zult gij
75 Lev 25:1 | beeld zult gij u stellen, noch gebeelden steen in uw land
76 Lev 25:44 | zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde
77 Lev 26:10 | Hij zal niet vermangelen, noch hetzelve verwisselen, een
78 Lev 26:28 | bezitting, zal verkocht noch gelost worden; al wat verbannen
79 Num 1:49 | Levi zult gij niet tellen, noch hun som opnemen, onder de
80 Num 5:15 | geen olie daarop gieten, noch wierook daarop leggen, dewijl
81 Num 6:3 | drank zal hij niet drinken, noch enige vochtigheid van druiven
82 Num 6:3 | druiven zal hij drinken, noch verse of gedroogde druiven
83 Num 11:19 | 19 Gij zult niet een dag, noch twee dagen eten, noch vijf
84 Num 11:19 | dag, noch twee dagen eten, noch vijf dagen, noch tien dagen,
85 Num 11:19 | dagen eten, noch vijf dagen, noch tien dagen, noch twintig
86 Num 11:19 | dagen, noch tien dagen, noch twintig dagen; ~
87 Num 16:14 | van melk en honig vloeit, noch ons akkers en wijngaarden
88 Num 20:5 | is geen plaats van zaad, noch van vijgen, noch van wijnstokken,
89 Num 20:5 | van zaad, noch van vijgen, noch van wijnstokken, noch van
90 Num 20:5 | vijgen, noch van wijnstokken, noch van granaatappelen; ook
91 Num 20:17 | trekken door den akker, noch door de wijngaarden, noch
92 Num 20:17 | noch door de wijngaarden, noch zullen het water der putten
93 Num 20:17 | afwijken ter rechterhand noch ter linkerhand, totdat wij
94 Num 21:22 | niet afwijken in de akkers, noch in de wijngaarden; wij zullen
95 Num 22:26 | ging de Engel des HEEREN noch verder, en Hij stond in
96 Num 22:26 | te wijken ter rechterhand noch ter linkerhand. ~
97 Num 23:19 | man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het
98 Num 23:23 | geen toverij tegen Jakob noch waarzeggerij tegen Israel.
99 Num 23:25 | Gij zult het ganselijk noch vloeken, noch geenszins
100 Num 23:25 | ganselijk noch vloeken, noch geenszins zegenen. ~
101 Num 34:23 | hem toch geen vijand was, noch zijn kwaad zoekende; ~
102 Deu 1:39 | en uw kinderen, die heden noch goed noch kwaad weten, die
103 Deu 1:39 | kinderen, die heden noch goed noch kwaad weten, die zullen
104 Deu 2:27 | weg voorttrekken; ik zal noch ter rechterhand noch ter
105 Deu 2:27 | zal noch ter rechterhand noch ter linkerhand uitwijken. ~
106 Deu 2:37 | Ammons naderdet gij niet, noch tot de ganse streek der
107 Deu 2:37 | streek der beek Jabbok, noch tot de steden van het gebergte,
108 Deu 2:37 | steden van het gebergte, noch tot iets, dat de HEERE,
109 Deu 4:28 | en steen, die niet zien, noch horen, noch eten, noch rieken. ~
110 Deu 4:28 | die niet zien, noch horen, noch eten, noch rieken. ~
111 Deu 4:28 | noch horen, noch eten, noch rieken. ~
112 Deu 4:31 | Hij zal u niet verlaten, noch u verderven; en Hij zal
113 Deu 5:8 | geen gesneden beeld maken, noch enige gelijkenis, van hetgeen
114 Deu 5:9 | u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de
115 Deu 5:14 | gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter,
116 Deu 5:14 | doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht,
117 Deu 5:14 | uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw
118 Deu 5:14 | dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw
119 Deu 5:14 | dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch
120 Deu 5:14 | dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch enig van uw
121 Deu 5:14 | noch uw os, noch uw ezel, noch enig van uw vee, noch de
122 Deu 5:14 | ezel, noch enig van uw vee, noch de vreemdeling, die in uw
123 Deu 5:21 | naasten huis, zijn akker, noch zijn dienstknecht, noch
124 Deu 5:21 | noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, zijn os,
125 Deu 5:21 | zijn dienstmaagd, zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat
126 Deu 5:21 | zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is. ~
127 Deu 5:32 | niet af ter rechterhand, noch ter linkerhand. ~
128 Deu 7:2 | geen verbond met hen maken, noch hun genadig zijn. ~
129 Deu 7:7 | heeft geen lust tot u gehad, noch u verkoren, om uw veelheid
130 Deu 7:14 | alle volken; er zal onder u noch man noch vrouw onvruchtbaar
131 Deu 7:14 | er zal onder u noch man noch vrouw onvruchtbaar zijn,
132 Deu 7:25 | zult gij niet begeren, noch voor u nemen, opdat gij
133 Deu 8:3 | Man, dat gij niet kendet, noch uw vaderen gekend hadden;
134 Deu 9:5 | Niet om uw gerechtigheid, noch om de oprechtheid uws harten,
135 Deu 9:27 | hardigheid dezes volks, noch op zijn goddeloosheid, noch
136 Deu 9:27 | noch op zijn goddeloosheid, noch op zijn zonde; ~
137 Deu 10:9 | Daarom heeft Levi geen deel noch erve met zijn broederen;
138 Deu 10:17 | geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt; ~
139 Deu 12:12 | want hij heeft geen deel noch erve met ulieden. ~
140 Deu 12:17 | uw most, en van uw olie, noch de eerstgeboorten van uw
141 Deu 12:17 | runderen en van uw schapen, noch enige uwer geloften, die
142 Deu 12:17 | gij zult hebben beloofd, noch uw vrijwillige offeren,
143 Deu 12:17 | uw vrijwillige offeren, noch het hefoffer uwer hand. ~
144 Deu 13:6 | gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen; ~
145 Deu 13:8 | gij zult u niet ontfermen, noch hem verbergen; ~
146 Deu 14:1 | zult uzelven niet snijden, noch kaalheid maken tussen uw
147 Deu 14:27 | want hij heeft geen deel noch erve met u. ~
148 Deu 14:29 | Leviet, dewijl hij geen deel noch erve met u heeft, en de
149 Deu 15:7 | uw hart niet verstijven, noch uw hand toesluiten voor
150 Deu 15:19 | eerstgeborene van uw os, noch de eerstgeborene uwer schapen
151 Deu 18:1 | van Levi, zullen geen deel noch erve hebben met Israel;
152 Deu 21:4 | ruw dal, dat niet bearbeid noch bezaaid zal zijn; en zij
153 Deu 23:3 | 3 Geen Ammoniet, noch Moabiet zal in de vergadering
154 Deu 23:18 | Gij zult geen hoerenloon noch hondenprijs in het huis
155 Deu 26:14 | weggenomen tot iets onreins, noch daarvan gegeven tot een
156 Deu 28:36 | dat gij niet gekend hebt, noch uw vaderen; en aldaar zult
157 Deu 28:39 | zult geen wijn drinken, noch iets vergaderen; want de
158 Deu 28:50 | ouden niet zal aannemen, noch den jonge genadig zijn. ~
159 Deu 28:51 | hetwelk u geen koren, most noch olie, voortzetting uwer
160 Deu 28:51 | voortzetting uwer koeien noch kudden van uw klein vee
161 Deu 28:64 | die gij niet gekend hebt, noch uw vaders, hout en steen. ~
162 Deu 29:4 | een hart om te verstaan, noch ogen om te zien, noch oren
163 Deu 29:4 | verstaan, noch ogen om te zien, noch oren om te horen, tot op
164 Deu 29:23 | zal voortgebracht hebben, noch enig kruid daarin zal opgekomen
165 Deu 31:6 | Hij zal u niet begeven, noch u verlaten. ~
166 Deu 31:8 | Hij zal u niet begeven, noch u verlaten; vrees niet,
167 Joz 1:7 | daarvan niet, ter rechter hand noch ter linkerhand, opdat gij
168 Joz 6:18 | niet stelt tot een ban, noch datzelve beroert. ~
169 Joz 8:17 | man overgelaten, in Ai, noch Beth-El, die niet uittrokken,
170 Joz 8:22 | overige onder hen overbleef, noch die ontkwam. ~
171 Joz 9:23 | afgesneden worden knechten, noch houthouwers, noch waterputters
172 Joz 9:23 | knechten, noch houthouwers, noch waterputters ten huize mijns
173 Joz 10:14 | aan dezen gelijk, voor hem noch na hem, dat de HEERE de
174 Joz 23:26 | altaar, niet ten brandoffer, noch ten offer. ~
175 Joz 23:28 | hebben, niet ten brandoffer, noch ten offer; maar het is een
176 Joz 24:6 | afwijkt ter rechter hand noch ter linkerhand; ~
177 Joz 25:12 | Amorieten, niet door uw zwaard, noch door uw boog. ~
178 Ric 1:27 | verdreef Beth-Sean niet, noch haar onderhorige plaatsen,
179 Ric 1:27 | haar onderhorige plaatsen, noch Thaanach met haar onderhorige
180 Ric 1:27 | haar onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Dor met
181 Ric 1:27 | haar onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Jibleam
182 Ric 1:27 | haar onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Megiddo
183 Ric 1:30 | inwoners van Kitron niet, noch de inwoners van Nahalol;
184 Ric 1:31 | inwoners van Acco niet, noch de inwoners van Sidon, noch
185 Ric 1:31 | noch de inwoners van Sidon, noch Achlab, noch Achsib, noch
186 Ric 1:31 | van Sidon, noch Achlab, noch Achsib, noch Chelba, noch
187 Ric 1:31 | noch Achlab, noch Achsib, noch Chelba, noch Afik, noch
188 Ric 1:31 | noch Achsib, noch Chelba, noch Afik, noch Rechob; ~
189 Ric 1:31 | noch Chelba, noch Afik, noch Rechob; ~
190 Ric 1:33 | inwoners van Beth-Semes niet, noch de inwoners van Beth-Anath,
191 Ric 2:10 | dat den HEERE niet kende, noch ook het werk, dat Hij aan
192 Ric 2:19 | niets vallen van hun werken, noch van dezen harden weg. ~
193 Ric 5:4 | leeftocht overig in Israel, noch klein vee, noch os, noch
194 Ric 5:4 | Israel, noch klein vee, noch os, noch ezel. ~
195 Ric 5:4 | noch klein vee, noch os, noch ezel. ~
196 Ric 12:4 | toch nu, en drink geen wijn noch sterken drank, en eet niets
197 Ric 12:7 | baren; zo drink nu geen wijn noch sterken drank, en eet niets
198 Ric 12:14 | drank zal zij niet drinken, noch iets onreins eten; al wat
199 Ric 12:23 | onze hand niet aangenomen, noch ons dit alles getoond, noch
200 Ric 12:23 | noch ons dit alles getoond, noch ons om dezen tijd laten
201 Ric 18:30 | Zulks is niet geschied noch gezien, van dien dag af,
202 Ric 19:8 | een ieder naar zijn tent, noch wijken, een ieder naar zijn
203 1Sa 1:15 | bezwaard van geest; ik heb noch wijn, noch sterken drank
204 1Sa 1:15 | geest; ik heb noch wijn, noch sterken drank gedronken;
205 1Sa 6:12 | voort, al loeiende, en weken noch ter rechter hand noch ter
206 1Sa 6:12 | weken noch ter rechter hand noch ter linkerhand; en de vorsten
207 1Sa 12:21 | niet bevorderlijk zijn, noch verlossen, want zij zijn
208 1Sa 13:19 | Opdat de Hebreen geen zwaard noch spies maken. ~
209 1Sa 13:22 | strijds, dat er geen zwaard noch spies gevonden werd in de
210 1Sa 16:7 | zijn gestalte niet aan, noch de hoogte zijner statuur,
211 1Sa 17:47 | HEERE niet door het zwaard, noch door de spies verlost; want
212 1Sa 20:27 | Waarom is de zoon van Isai noch gisteren noch heden tot
213 1Sa 20:27 | zoon van Isai noch gisteren noch heden tot de spijze gekomen? ~
214 1Sa 20:31 | aardbodem leven zal, zo zult gij noch uw koninkrijk bevestigd
215 1Sa 21:8 | spies of zwaard? Want ik heb noch mijn zwaard noch ook mijn
216 1Sa 21:8 | ik heb noch mijn zwaard noch ook mijn wapenen in mijn
217 1Sa 22:15 | op zijn knecht geen ding, noch op het ganse huis mijns
218 1Sa 22:15 | dingen niet geweten, klein noch groot. ~
219 1Sa 24:12 | in mijn hand geen kwaad, noch overtreding is, en ik tegen
220 1Sa 25:31 | niet zijn tot wankeling, noch aanstoot des harten, te
221 1Sa 25:36 | hem niet een woord, klein noch groot, te kennen, tot aan
222 1Sa 27:9 | sloeg dat land, en liet noch man noch vrouw leven; ook
223 1Sa 27:9 | dat land, en liet noch man noch vrouw leven; ook nam hij
224 1Sa 27:11 | 11 En David liet noch man noch vrouw leven, om
225 1Sa 27:11 | 11 En David liet noch man noch vrouw leven, om te Gath
226 1Sa 28:6 | HEERE antwoordde hem niet; noch door dromen, noch door de
227 1Sa 28:6 | niet; noch door dromen, noch door de urim, noch door
228 1Sa 28:6 | dromen, noch door de urim, noch door de profeten. ~
229 1Sa 28:15 | antwoordt mij niet meer, noch door den dienst der profeten,
230 1Sa 28:15 | den dienst der profeten, noch door dromen; daarom heb
231 1Sa 30:12 | nachten geen brood gegeten, noch water gedronken. ~
232 2Sa 1:21 | Gij, bergen van Gilboa, noch dauw noch regen moet zijn
233 2Sa 1:21 | bergen van Gilboa, noch dauw noch regen moet zijn op u, noch
234 2Sa 1:21 | noch regen moet zijn op u, noch velden der hefofferen; want
235 2Sa 3:34 | handen waren niet gebonden, noch uw voeten in koperen boeien
236 2Sa 13:22 | Absalom sprak niet met Amnon, noch kwaad noch goed; maar Absalom
237 2Sa 13:22 | niet met Amnon, noch kwaad noch goed; maar Absalom haatte
238 2Sa 14:7 | opdat zij mijn man geen naam noch overblijfsel laten op den
239 2Sa 19:24 | voeten niet schoongemaakt, noch zijn knevelbaard beschoren,
240 2Sa 19:24 | zijn knevelbaard beschoren, noch zijn klederen gewassen,
241 2Sa 21:10 | hen niet rusten des daags, noch het gedierte van het veld
242 1Kon 3:7 | ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. ~
243 1Kon 3:8 | hetwelk niet kan geteld noch gerekend worden, vanwege
244 1Kon 3:11 | hebt, voor u vele dagen, noch voor u begeerd hebt rijkdom,
245 1Kon 3:11 | u begeerd hebt rijkdom, noch begeerd hebt de ziel uwer
246 1Kon 3:26 | daarentegen zeide: Het zij noch het uwe noch het mijne,
247 1Kon 3:26 | zeide: Het zij noch het uwe noch het mijne, doorsnijdt het. ~
248 1Kon 6:7 | gebouwd; zodat geen hameren, noch bijl of enig ijzeren gereedschap
249 1Kon 8:5 | menigte niet konden geteld, noch gerekend worden. ~
250 1Kon 8:23 | Gij, boven in den hemel, noch beneden op de aarde, houdende
251 1Kon 10:12 | almuggimhout was zo niet gekomen noch gezien geweest, tot op dezen
252 1Kon 12:24 | Gij zult niet optrekken, noch strijden tegen uw broederen,
253 1Kon 13:8 | plaats geen brood eten, noch water drinken. ~
254 1Kon 13:9 | Gij zult geen brood eten, noch water drinken; en gij zult
255 1Kon 13:16 | kan niet met u wederkeren, noch met u inkomen; ik zal ook
256 1Kon 13:16 | zal ook geen brood eten, noch met u water drinken, in
257 1Kon 13:17 | HEEREN: Gij zult aldaar noch brood eten, noch water drinken;
258 1Kon 13:17 | aldaar noch brood eten, noch water drinken; gij zult
259 1Kon 13:22 | Gij zult geen brood eten noch water drinken; zo zal uw
260 1Kon 16:11 | over die mannelijk was, noch zijn bloedverwanten, noch
261 1Kon 16:11 | noch zijn bloedverwanten, noch zijn vrienden. ~
262 1Kon 22:31 | had, zeggende: Gij zult noch kleinen noch groten bestrijden,
263 1Kon 22:31 | zeggende: Gij zult noch kleinen noch groten bestrijden, maar
264 2Kon 2:21 | gemaakt, er zal geen dood noch onvruchtbaarheid meer van
265 2Kon 3:14 | zou u niet aanschouwen, noch u aanzien! ~
266 2Kon 4:23 | Het is geen nieuwe maan, noch sabbat. En zij zeide: Het
267 2Kon 4:31 | doch er was geen stem, noch opmerking. Zo keerde hij
268 2Kon 5:25 | hij zeide: Uw knecht is noch herwaarts noch derwaarts
269 2Kon 5:25 | knecht is noch herwaarts noch derwaarts gegaan. ~
270 2Kon 6:10 | zich aldaar, niet eenmaal, noch tweemaal. ~
271 2Kon 7:10 | ziet, niemand was daar, noch eens mensen stem; maar paarden
272 2Kon 12:8 | volk geen geld te nemen, noch de breuken van het huis
273 2Kon 12:13 | sprengbekkens, trompetten, noch enig gouden vat, of zilveren
274 2Kon 13:8 | volk geen geld te nemen, noch de breuken van het huis
275 2Kon 13:13 | sprengbekkens, trompetten, noch enig gouden vat, of zilveren
276 2Kon 15:26 | dat er geen opgeslotenen noch verlatenen waren, en dat
277 2Kon 19:35 | geen andere goden vrezen, noch u voor hen nederbuigen,
278 2Kon 19:35 | u voor hen nederbuigen, noch hen dienen, noch hun offerande
279 2Kon 19:35 | nederbuigen, noch hen dienen, noch hun offerande doen. ~
280 2Kon 20:5 | alle koningen van Juda, noch die voor hem geweest waren. ~
281 2Kon 20:12 | hadden zij niet gehoord, noch gedaan. ~
282 2Kon 21:32 | in deze stad niet komen, noch daar een pijl inschieten;
283 2Kon 22:13 | geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij,
284 2Kon 24:2 | niet af ter rechterhand noch ter linkerhand. ~
285 2Kon 25:22 | die Israel gericht hadden, noch in al de dagen der koningen
286 2Kon 25:22 | der koningen van Israel, noch der koningen van Juda. ~
287 1Kro 24:26 | dat zij den tabernakel, noch enig van deszelfs gereedschap,
288 2Kro 1:11 | hebt rijkdom, goederen, noch eer, noch de ziel uwer haters,
289 2Kro 1:11 | rijkdom, goederen, noch eer, noch de ziel uwer haters, noch
290 2Kro 1:11 | noch de ziel uwer haters, noch ook vele dagen begeerd hebt;
291 2Kro 5:6 | menigte niet konden geteld noch gerekend worden. ~
292 2Kro 6:6 | menigte niet konden geteld noch gerekend worden. ~
293 2Kro 7:14 | gelijk Gij, in den hemel noch op de aarde, houdende het
294 2Kro 12:4 | Gij zult niet optrekken, noch strijden tegen uw broederen;
295 2Kro 19:30 | niet strijden tegen kleinen noch groten, maar tegen den koning
296 2Kro 20:7 | onzen God, is geen onrecht, noch aanneming van personen,
297 2Kro 20:7 | aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. ~
298 2Kro 32:7 | des konings van Assyrie, noch voor het aangezicht der
299 2Kro 34:2 | niet af ter rechter hand, noch ter linkerhand. ~
300 2Kro 37:17 | verschoonde de jongelingen niet, noch de maagden, de oudsten noch
301 2Kro 37:17 | noch de maagden, de oudsten noch de stokouden; Hij gaf hen
302 Ezra 9:14 | dat er geen overblijfsel noch ontkoming zij? ~
303 Ezra 10:13 | is geen werk van een dag noch van twee; want velen onzer
304 Neh 1:7 | niet gehouden de geboden, noch de inzettingen, noch de
305 Neh 1:7 | geboden, noch de inzettingen, noch de rechten, die Gij Uw knecht
306 Neh 2:20 | gijlieden hebt geen deel, noch gerechtigheid, noch gedachtenis
307 Neh 2:20 | deel, noch gerechtigheid, noch gedachtenis in Jeruzalem ~ ~
308 Neh 4:11 | Zij zullen het niet weten, noch zien, totdat wij in het
309 Neh 4:23 | 23 Voorts noch ik, noch mijn broederen,
310 Neh 4:23 | 23 Voorts noch ik, noch mijn broederen, noch mijn
311 Neh 4:23 | ik, noch mijn broederen, noch mijn jongelingen, noch de
312 Neh 4:23 | noch mijn jongelingen, noch de mannen van de wacht,
313 Neh 9:19 | hen op den weg te leiden, noch de vuurkolom des nachts,
314 Neh 9:31 | hebt Gij hen niet vernield, noch hen verlaten; want Gij zijt
315 Neh 10:30 | aan de volken des lands, noch hun dochteren nemen voor
316 Est 3 | want zij had geen vader noch moeder; en zij was een jonge
317 Est 16:5 | Mordechai zich niet neigde, noch zich voor hem nederboog,
318 Est 17:5 | Mordechai zich niet neigde, noch zich voor hem nederboog,
319 Est 28:2 | en dat hij niet opstond, noch zich voor hem bewoog, zo
320 Job 3:10 | heeft de deuren mijns buiks, noch verborgen de moeite van
321 Job 14:12 | zullen zij niet opwaken, noch uit hun slaap opgewekt worden. ~
322 Job 18:19 | 19 Hij zal geen zoon, noch neef hebben onder zijn volk;
323 Job 40:3 | zijn leden niet verzwijgen, noch het verhaal zijner sterkte,
324 Job 40:3 | verhaal zijner sterkte, noch de bevalligheid zijner gestaltenis. ~
325 Job 40:17 | bestaan, spies, schicht noch pantsier. ~
326 Psa 1:1 | de raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren,
327 Psa 1:1 | op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der
328 Psa 1:5 | bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering
329 Psa 9:19 | altoos vergeten worden, noch de verwachting der ellendigen
330 Psa 22:25 | Hij heeft niet veracht, noch verfoeid de verdrukking
331 Psa 22:25 | verdrukking des verdrukten, noch Zijn aangezicht voor hem
332 Psa 25:7 | zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen; gedenk
333 Psa 26:9 | niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de mannen
334 Psa 28:5 | op de daden des HEEREN, noch op het werk Zijner handen,
335 Psa 36:19 | oorzaken vijanden zijn; noch wenken met de ogen, die
336 Psa 38:25 | rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood. ~
337 Psa 44:18 | hebben wij U niet vergeten, noch valselijk gehandeld tegen
338 Psa 44:19 | niet achterwaarts gekeerd, noch onze gang geweken van Uw
339 Psa 50:9 | uw huis geen var nemen, noch bokken uit uw kooien; ~
340 Psa 62:11 | Vertrouwt niet op onderdrukking, noch op roverij; wordt niet ijdel,
341 Psa 66:20 | gebed niet heeft afgewend, noch Zijn goedertierenheid van
342 Psa 74:9 | er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet,
343 Psa 75:7 | komt niet uit het oosten, noch uit het westen, noch uit
344 Psa 75:7 | oosten, noch uit het westen, noch uit de woestijn; ~
345 Psa 103:9 | zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk den toorn behouden. ~
346 Psa 104:5 | grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. ~
347 Psa 115:17 | den HEERE niet prijzen, noch die in de stilte nedergedaald
348 Psa 121:4 | Israels zal niet sluimeren, noch slapen. ~
349 Psa 121:6 | u des daags niet steken, noch de maan des nachts. ~
350 Psa 129:7 | maaier zijn hand niet vult, noch de garvenbinder zijn arm; ~
351 Psa 144:14 | zijn; dat geen inbreuk, noch uitval, noch gekrijs zij
352 Psa 144:14 | geen inbreuk, noch uitval, noch gekrijs zij op onze straten. ~
353 Spre 3:25 | niet voor haastigen schrik, noch voor de verwoesting der
354 Spre 5:13 | stem mijner onderwijzers, noch mijn oren geneigd tot mijn
355 Spre 6:4 | uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering. ~
356 Spre 6:7 | Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende, ~
357 Spre 8:8 | er is niets verdraaids, noch verkeerds in. ~
358 Spre 8:26 | aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch de aanvang
359 Spre 8:26 | gemaakt, noch de velden, noch de aanvang van de stofjes
360 Spre 23:20 | niet onder de wijnzuipers, noch onder de vleesvreters; ~
361 Spre 27:10 | Verlaat uw vriend, noch den vriend uws vaders niet;
362 Spre 30:3 | heb geen wijsheid geleerd, noch de wetenschap der heiligen
363 Spre 31:3 | vrouwen uw vermogen niet, noch uw wegen, om koningen te
364 Pred 3:14 | er is niet toe te doen, noch is er af te doen; en God
365 Pred 4:8 | hij heeft ook geen kind, noch broeder; nochtans is van
366 Pred 6:5 | zij de zon niet gezien, noch bekend; zij heeft meer rust
367 Pred 7:16 | niet al te rechtvaardig, noch houd uzelven al te wijs;
368 Pred 7:17 | Wees niet al te goddeloos, noch wees al te dwaas; waarom
369 Pred 9:10 | macht; want er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap,
370 Pred 9:10 | geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid
371 Pred 9:10 | verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, daar
372 Pred 9:11 | loop niet is der snellen, noch de strijd der helden, noch
373 Pred 9:11 | noch de strijd der helden, noch ook de spijs der wijzen,
374 Pred 9:11 | ook de spijs der wijzen, noch ook de rijkdom der verstandigen,
375 Pred 9:11 | rijkdom der verstandigen, noch ook de gunst der welwetenden,
376 Hoo 2:7 | die liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het
377 Hoo 3:5 | gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het
378 Hoo 8:4 | die liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het
379 Jes 1:6 | etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen
380 Jes 1:11 | het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. ~
381 Jes 1:11 | varren, noch der lammeren, noch der bokken. ~
382 Jes 5:6 | hij zal niet besnoeid, noch omgehakt worden, maar distelen
383 Jes 5:27 | wezen; niemand zal sluimeren noch slapen, noch de gordel zijner
384 Jes 5:27 | zal sluimeren noch slapen, noch de gordel zijner lendenen
385 Jes 5:27 | lendenen ontbonden worden, noch de schoenriem zijner
386 Jes 6:10 | niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch
387 Jes 6:10 | noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch
388 Jes 6:10 | noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij
389 Jes 11:9 | Men zal nergens leed doen noch verderven op den gansen
390 Jes 16:10 | wijngaarden wordt niet gezongen, noch enig gejuich gemaakt; de
391 Jes 17:8 | hebben, zal hij niet aanzien, noch de bossen, noch de zonnebeelden. ~
392 Jes 17:8 | aanzien, noch de bossen, noch de zonnebeelden. ~
393 Jes 22:2 | verslagen met het zwaard, noch gestorven in den strijd. ~
394 Jes 22:11 | Die zulks gedaan heeft, noch aanmerken Dien, Die
395 Jes 23:18 | niet ten schat vergaderd noch opgesloten worden; maar
396 Jes 28:28 | niet geduriglijk dorsende; noch hij breekt het met het wiel
397 Jes 28:28 | met het wiel zijn wagens, noch hij verbrijzelt het met
398 Jes 30:5 | dat hun geen nut kan doen, noch tot hulp, noch tot voordeel,
399 Jes 30:5 | kan doen, noch tot hulp, noch tot voordeel, maar tot schande
400 Jes 34:16 | dezen zal er feilen, het een noch het ander zal men missen;
401 Jes 35:9 | gedierte zal daarop komen, noch aldaar gevonden worden;
402 Jes 37:33 | in deze stad niet komen, noch daar een pijl inschieten;
403 Jes 39:2 | geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij,
404 Jes 40:28 | van de einden der aarde, noch moede noch mat wordt? Er
405 Jes 40:28 | einden der aarde, noch moede noch mat wordt? Er is geen doorgronding
406 Jes 42:2 | Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem verheffen, noch
407 Jes 42:2 | noch Zijn stem verheffen, noch Zijn stem op de straat horen
408 Jes 42:8 | zal Ik geen anderen geven, noch Mijn lof den gesneden beelden. ~
409 Jes 44:19 | het in zijn hart, en er is noch kennis noch verstand, dat
410 Jes 44:19 | hart, en er is noch kennis noch verstand, dat hij zeggen
411 Jes 44:20 | zijn ziel niet redden kan, noch zeggen: Is er niet een leugen
412 Jes 45:13 | loslaten, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt
413 Jes 45:17 | gijlieden zult niet beschaamd noch tot schande worden, tot
414 Jes 47:1 | genaamd worden de tedere, noch de wellustige. ~
415 Jes 47:8 | zal geen weduwe zitten, noch de beroving van kinderen
416 Jes 48:1 | maar niet in waarheid, noch in gerechtigheid. ~
417 Jes 48:19 | niet zou worden afgehouwen, noch verdelgd van voor Mijn
418 Jes 49:10 | Zij zullen niet hongeren, noch dorsten, en de hitte en
419 Jes 52:1 | voortaan geen onbesnedene noch onreine meer komen. ~
420 Jes 52:12 | niet met haast uitgaan, noch met der vlucht henengaan;
421 Jes 53:2 | aarde; Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als wij Hem
422 Jes 53:9 | geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest
423 Jes 54:9 | meer op u toornen, noch u schelden zal. ~
424 Jes 59:13 | uw eigen lust niet vindt, noch een woord daarvan spreekt; ~
425 Jes 60:21 | van uw mond niet wijken, noch van den mond van uw
426 Jes 60:21 | van den mond van uw zaad, noch van den mond van het zaad
427 Jes 61:18 | worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpale;
428 Jes 65:4 | heeft men het niet gehoord, noch met oren vernomen, en geen
429 Jes 66:19 | worden de stem der wening, noch de stem des geschreeuws. ~
430 Jes 66:20 | zuigeling van weinig dagen, noch een oud man, die zijn dagen
431 Jes 66:23 | niet tevergeefs arbeiden, noch baren ter verstoring; want
432 Jes 66:25 | zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijn gansen
433 Jes 67:19 | Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien
434 Jer 4:11 | volks; niet om te wannen, noch om te zuiveren. ~
435 Jer 5:12 | kwaad overkomen, wij zullen noch zwaard noch honger zien. ~
436 Jer 5:12 | wij zullen noch zwaard noch honger zien. ~
437 Jer 6:25 | Gaat niet uit in het veld, noch wandelt op den weg; want
438 Jer 7:16 | volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op, en loop
439 Jer 7:22 | uitvoerde, niet gesproken, noch hun geboden van zaken des
440 Jer 7:24 | zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar gewandeld
441 Jer 7:26 | hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij
442 Jer 7:31 | Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen. ~
443 Jer 7:32 | zal geheten worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom,
444 Jer 8:2 | zij zullen niet verzameld noch begraven worden; tot mest
445 Jer 9:13 | Mijn stem niet gehoord, noch daarnaar gewandeld hebben; ~
446 Jer 9:16 | niet gekend hebben, zij noch hun vaders; en Ik zal het
447 Jer 11:8 | zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar hebben
448 Jer 11:14 | volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op; want
449 Jer 13:14 | Ik zal niet verschonen noch sparen, noch Mij ontfermen,
450 Jer 13:14 | verschonen noch sparen, noch Mij ontfermen, dat
451 Jer 14:14 | Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch
452 Jer 14:14 | noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren
453 Jer 14:15 | zeggen: Er zal geen zwaard noch honger in dit land
454 Jer 15:17 | bespotters niet gezeten, noch ben van vreugde opgesprongen;
455 Jer 16:2 | en gij zult geen zonen noch dochteren hebben in deze
456 Jer 16:4 | zij zullen niet beklaagd noch begraven worden, zij zullen
457 Jer 16:6 | men zal hen niet beklagen, noch zichzelven insnijden, noch
458 Jer 16:6 | noch zichzelven insnijden, noch kaal maken om hunnentwil. ~
459 Jer 16:7 | troosten over een dode; noch hun te drinken geven uit
460 Jer 16:13 | gij niet gekend hebt, gij noch uw vaders; en aldaar zult
461 Jer 16:17 | aangezicht niet verborgen, noch hun ongerechtigheid verholen
462 Jer 17:21 | geen last op den sabbatdag, noch brengt in door de poorten
463 Jer 17:22 | huizen op den sabbatdag, noch enig werk doen; maar gij
464 Jer 17:23 | zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij
465 Jer 18:18 | vergaan van den priester, noch de raad van den wijze, noch
466 Jer 18:18 | noch de raad van den wijze, noch het woord van den profeet;
467 Jer 19:4 | niet gekend hebben, zij, noch hun vaderen, noch de koningen
468 Jer 19:4 | zij, noch hun vaderen, noch de koningen van Juda; en
469 Jer 19:5 | hetwelk Ik niet geboden, noch gesproken heb, noch in Mijn
470 Jer 19:5 | geboden, noch gesproken heb, noch in Mijn hart is opgekomen? ~
471 Jer 21:7 | hij zal ze niet sparen, noch verschonen, noch zich ontfermen. ~
472 Jer 21:7 | sparen, noch verschonen, noch zich ontfermen. ~
473 Jer 22:3 | vreemdeling niet, den wees noch de weduwe; doet geen
474 Jer 23:4 | zullen niet meer vrezen, noch verschrikt worden, noch
475 Jer 23:4 | noch verschrikt worden, noch gemist worden, spreekt de
476 Jer 25:4 | maar gij hebt niet gehoord, noch uw oor geneigd om te horen); ~
477 Jer 25:33 | zij zullen niet beklaagd, noch opgenomen, noch begraven
478 Jer 25:33 | beklaagd, noch opgenomen, noch begraven worden; tot
479 Jer 31:40 | zal niets weder uitgerukt, noch afgebroken worden in eeuwigheid. ~ ~ ~ ~ ~
480 Jer 32:35 | hun niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen,
481 Jer 32:43 | woest, dat er geen mens noch beest in is; het is in der
482 Jer 35:6 | geen wijn drinken, gij, noch uw kinderen, tot in
483 Jer 35:7 | gijlieden geen huis bouwen, noch zaad zaaien, noch wijngaard
484 Jer 35:7 | bouwen, noch zaad zaaien, noch wijngaard planten, noch
485 Jer 35:7 | noch wijngaard planten, noch hebben; maar gij zult in
486 Jer 35:9 | hebben wij geen wijngaard, noch veld, noch zaad; ~
487 Jer 35:9 | geen wijngaard, noch veld, noch zaad; ~
488 Jer 36:24 | klederen niet, de koning noch al zijn knechten, die al
489 Jer 37:2 | Maar hij hoorde niet, hij, noch zijn knechten, noch het
490 Jer 37:2 | hij, noch zijn knechten, noch het volk des lands, naar
491 Jer 37:19 | zal niet tegen ulieden, noch tegen dit land komen. ~
492 Jer 42:14 | geen krijg zullen zien, noch het geluid der bazuin horen,
493 Jer 42:14 | geluid der bazuin horen, noch naar brood hongeren, en
494 Jer 42:21 | stem des HEEREN, uws Gods, noch naar al hetgeen, met hetwelk
495 Jer 44:3 | zij niet kenden, zij, gij, noch uw vaders. ~
496 Jer 44:5 | zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, om zich
497 Jer 44:10 | zij hebben niet gevreesd, noch gewandeld in Mijn wet en
498 Jer 49:31 | de HEERE; dat geen deuren noch grendel heeft, die alleen
499 Klaa 1:122| het niet geloofd hebben, noch al de inwoners der wereld,
500 Eze 4:14 | tot nu toe, geen dood aas, noch dat verscheurd is, gegeten,
1-500 | 501-804 |