Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
noadja 2
nob 6
nobah 3
noch 804
nochtans 139
nod 1
nodab 1
Frequency    [«  »]
824 stad
821 indien
818 allen
804 noch
803 jeruzalem
800 hart
792 21

Bijbel

IntraText - Concordances

noch

1-500 | 501-804

    Book Chapter: Verse
1 Gen 3:3 | zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij 2 Gen 18:33 | gewaar in haar nederliggen, noch in haar opstaan. ~ 3 Gen 18:35 | gewaar in haar nederliggen, noch in haar opstaan. ~ 4 Gen 23:50 | voortgekomen; wij kunnen kwaad noch goed tot u spreken. ~ 5 Gen 28:24 | dat gij met Jakob spreekt, noch goed, noch kwaad. ~ 6 Gen 28:24 | Jakob spreekt, noch goed, noch kwaad. ~ 7 Gen 39:8 | wij leven en niet sterven, noch wij, noch gij, noch onze 8 Gen 39:8 | niet sterven, noch wij, noch gij, noch onze kinderkens. ~ 9 Gen 39:8 | sterven, noch wij, noch gij, noch onze kinderkens. ~ 10 Gen 41:6 | in welke geen ploeging noch oogst zijn zal. ~ 11 Gen 45:10 | zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn 12 Exo 4:1 | zullen mij niet geloven, noch mijn stem horen; want zij 13 Exo 4:8 | zo zij u niet geloven, noch naar de stem van het eerste 14 Exo 4:9 | twee tekenen niet geloven, noch naar uw stem horen, zo neem 15 Exo 4:10 | ben geen man wel ter tale, noch van gisteren, noch van eergisteren, 16 Exo 4:10 | tale, noch van gisteren, noch van eergisteren, noch van 17 Exo 4:10 | gisteren, noch van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot 18 Exo 9:28 | genoeg), dat geen donder Gods noch hagel meer zij; dan zal 19 Exo 10:6 | Egyptenaren; dewelke uw vaders, noch de vaderen uwer vaders gezien 20 Exo 10:15 | niets groens aan de bomen, noch aan de kruiden des velds, 21 Exo 12:39 | zij niet vertoeven konden, noch ook tering voor zich bereiden. ~ 22 Exo 12:45 | 45 Geen uitlander noch huurling zal er van eten. ~ 23 Exo 13:22 | de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts 24 Exo 20:4 | zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, 25 Exo 20:4 | hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de 26 Exo 20:4 | hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren 27 Exo 20:5 | u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de 28 Exo 20:10 | gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, 29 Exo 20:10 | doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, 30 Exo 20:10 | uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw 31 Exo 20:10 | dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw 32 Exo 20:10 | dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, 33 Exo 20:10 | dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw 34 Exo 20:17 | begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch 35 Exo 20:17 | noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn 36 Exo 20:17 | noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, 37 Exo 20:17 | dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat 38 Exo 20:17 | zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is. ~ 39 Exo 22:21 | vreemdeling geen overlast doen, noch hem onderdrukken; want gij 40 Exo 22:22 | 22 Gij zult geen weduwe noch wees beledigen. ~ 41 Exo 23:24 | voor hun goden niet buigen, noch hen dienen; ook zult gij 42 Exo 23:26 | Er zal geen misdrachtige, noch onvruchtbare in uw land 43 Exo 23:32 | 32 Gij zult met hen, noch met hun goden, een verbond 44 Exo 30:9 | reukwerk op hetzelve aansteken, noch brandoffer, noch spijsoffer; 45 Exo 30:9 | aansteken, noch brandoffer, noch spijsoffer; gij zult ook 46 Exo 34:26 | berg; ook het kleine vee, noch runderen zullen tegenover 47 Exo 34:33 | zijn op de ganse aarde, noch onder enige volken; alzo 48 Exo 34:38 | hun goden niet nahoereren, noch hun goden offerande doen, 49 Exo 36:6 | het leger, zeggende: Man noch vrouw make geen werk meer 50 Lev 3:17 | al uw woningen: geen vet noch bloed zult gij eten. ~  ~  ~  ~  ~ 51 Lev 5:11 | geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen; want 52 Lev 10:6 | hoofden niet ontbloten, noch uw klederen verscheuren, 53 Lev 10:9 | zult gij niet drinken, gij, noch uw zonen met u, als gij 54 Lev 13:28 | plaats staande zal blijven, noch in het vel uitgespreid, 55 Lev 13:32 | geen geelachtig haar is, noch het aanzien der schurftheid 56 Lev 16:29 | geen werk doen, inboorling noch vreemdeling, die in het 57 Lev 17:12 | ziel van u zal bloed eten; noch de vreemdeling, die als 58 Lev 18:17 | de dochter haars zoons, noch de dochter van haar dochter 59 Lev 18:26 | gruwelen niets doen, inboorling noch vreemdeling, die in het 60 Lev 19:11 | en gij zult niet liegen, noch valselijk handelen, een 61 Lev 19:13 | bedriegelijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon 62 Lev 19:15 | geringen niet aannemen, noch het aangezicht des groten 63 Lev 19:18 | 18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de 64 Lev 19:26 | vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij plegen. ~ 65 Lev 19:28 | snijding in uw vlees maken, noch schrift van een ingedrukt 66 Lev 21:7 | hoer of ontheiligde is, noch een vrouw nemen, die van 67 Lev 21:10 | zijn hoofd niet ontbloten, noch zijn klederen scheuren. ~ 68 Lev 22:45 | En gij zult geen brood, noch geroost koren, noch groen 69 Lev 22:45 | brood, noch geroost koren, noch groen aren eten, tot op 70 Lev 24:11 | zijn; gij zult niet zaaien, noch inoogsten wat van zelf daarin 71 Lev 24:11 | daarin zal gewassen zijn, noch ook de druiven der afzonderingen 72 Lev 24:36 | 36 Gij zult geen woeker noch overwinst van hem nemen; 73 Lev 25:1 | ulieden geen afgoden maken; noch gesneden beeld, noch opgericht 74 Lev 25:1 | maken; noch gesneden beeld, noch opgericht beeld zult gij 75 Lev 25:1 | beeld zult gij u stellen, noch gebeelden steen in uw land 76 Lev 25:44 | zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde 77 Lev 26:10 | Hij zal niet vermangelen, noch hetzelve verwisselen, een 78 Lev 26:28 | bezitting, zal verkocht noch gelost worden; al wat verbannen 79 Num 1:49 | Levi zult gij niet tellen, noch hun som opnemen, onder de 80 Num 5:15 | geen olie daarop gieten, noch wierook daarop leggen, dewijl 81 Num 6:3 | drank zal hij niet drinken, noch enige vochtigheid van druiven 82 Num 6:3 | druiven zal hij drinken, noch verse of gedroogde druiven 83 Num 11:19 | 19 Gij zult niet een dag, noch twee dagen eten, noch vijf 84 Num 11:19 | dag, noch twee dagen eten, noch vijf dagen, noch tien dagen, 85 Num 11:19 | dagen eten, noch vijf dagen, noch tien dagen, noch twintig 86 Num 11:19 | dagen, noch tien dagen, noch twintig dagen; ~ 87 Num 16:14 | van melk en honig vloeit, noch ons akkers en wijngaarden 88 Num 20:5 | is geen plaats van zaad, noch van vijgen, noch van wijnstokken, 89 Num 20:5 | van zaad, noch van vijgen, noch van wijnstokken, noch van 90 Num 20:5 | vijgen, noch van wijnstokken, noch van granaatappelen; ook 91 Num 20:17 | trekken door den akker, noch door de wijngaarden, noch 92 Num 20:17 | noch door de wijngaarden, noch zullen het water der putten 93 Num 20:17 | afwijken ter rechterhand noch ter linkerhand, totdat wij 94 Num 21:22 | niet afwijken in de akkers, noch in de wijngaarden; wij zullen 95 Num 22:26 | ging de Engel des HEEREN noch verder, en Hij stond in 96 Num 22:26 | te wijken ter rechterhand noch ter linkerhand. ~ 97 Num 23:19 | man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het 98 Num 23:23 | geen toverij tegen Jakob noch waarzeggerij tegen Israel. 99 Num 23:25 | Gij zult het ganselijk noch vloeken, noch geenszins 100 Num 23:25 | ganselijk noch vloeken, noch geenszins zegenen. ~ 101 Num 34:23 | hem toch geen vijand was, noch zijn kwaad zoekende; ~ 102 Deu 1:39 | en uw kinderen, die heden noch goed noch kwaad weten, die 103 Deu 1:39 | kinderen, die heden noch goed noch kwaad weten, die zullen 104 Deu 2:27 | weg voorttrekken; ik zal noch ter rechterhand noch ter 105 Deu 2:27 | zal noch ter rechterhand noch ter linkerhand uitwijken. ~ 106 Deu 2:37 | Ammons naderdet gij niet, noch tot de ganse streek der 107 Deu 2:37 | streek der beek Jabbok, noch tot de steden van het gebergte, 108 Deu 2:37 | steden van het gebergte, noch tot iets, dat de HEERE, 109 Deu 4:28 | en steen, die niet zien, noch horen, noch eten, noch rieken. ~ 110 Deu 4:28 | die niet zien, noch horen, noch eten, noch rieken. ~ 111 Deu 4:28 | noch horen, noch eten, noch rieken. ~ 112 Deu 4:31 | Hij zal u niet verlaten, noch u verderven; en Hij zal 113 Deu 5:8 | geen gesneden beeld maken, noch enige gelijkenis, van hetgeen 114 Deu 5:9 | u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de 115 Deu 5:14 | gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, 116 Deu 5:14 | doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, 117 Deu 5:14 | uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw 118 Deu 5:14 | dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw 119 Deu 5:14 | dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch 120 Deu 5:14 | dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch enig van uw 121 Deu 5:14 | noch uw os, noch uw ezel, noch enig van uw vee, noch de 122 Deu 5:14 | ezel, noch enig van uw vee, noch de vreemdeling, die in uw 123 Deu 5:21 | naasten huis, zijn akker, noch zijn dienstknecht, noch 124 Deu 5:21 | noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, zijn os, 125 Deu 5:21 | zijn dienstmaagd, zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat 126 Deu 5:21 | zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is. ~ 127 Deu 5:32 | niet af ter rechterhand, noch ter linkerhand. ~ 128 Deu 7:2 | geen verbond met hen maken, noch hun genadig zijn. ~ 129 Deu 7:7 | heeft geen lust tot u gehad, noch u verkoren, om uw veelheid 130 Deu 7:14 | alle volken; er zal onder u noch man noch vrouw onvruchtbaar 131 Deu 7:14 | er zal onder u noch man noch vrouw onvruchtbaar zijn, 132 Deu 7:25 | zult gij niet begeren, noch voor u nemen, opdat gij 133 Deu 8:3 | Man, dat gij niet kendet, noch uw vaderen gekend hadden; 134 Deu 9:5 | Niet om uw gerechtigheid, noch om de oprechtheid uws harten, 135 Deu 9:27 | hardigheid dezes volks, noch op zijn goddeloosheid, noch 136 Deu 9:27 | noch op zijn goddeloosheid, noch op zijn zonde; ~ 137 Deu 10:9 | Daarom heeft Levi geen deel noch erve met zijn broederen; 138 Deu 10:17 | geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt; ~ 139 Deu 12:12 | want hij heeft geen deel noch erve met ulieden. ~ 140 Deu 12:17 | uw most, en van uw olie, noch de eerstgeboorten van uw 141 Deu 12:17 | runderen en van uw schapen, noch enige uwer geloften, die 142 Deu 12:17 | gij zult hebben beloofd, noch uw vrijwillige offeren, 143 Deu 12:17 | uw vrijwillige offeren, noch het hefoffer uwer hand. ~ 144 Deu 13:6 | gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen; ~ 145 Deu 13:8 | gij zult u niet ontfermen, noch hem verbergen; ~ 146 Deu 14:1 | zult uzelven niet snijden, noch kaalheid maken tussen uw 147 Deu 14:27 | want hij heeft geen deel noch erve met u. ~ 148 Deu 14:29 | Leviet, dewijl hij geen deel noch erve met u heeft, en de 149 Deu 15:7 | uw hart niet verstijven, noch uw hand toesluiten voor 150 Deu 15:19 | eerstgeborene van uw os, noch de eerstgeborene uwer schapen 151 Deu 18:1 | van Levi, zullen geen deel noch erve hebben met Israel; 152 Deu 21:4 | ruw dal, dat niet bearbeid noch bezaaid zal zijn; en zij 153 Deu 23:3 | 3 Geen Ammoniet, noch Moabiet zal in de vergadering 154 Deu 23:18 | Gij zult geen hoerenloon noch hondenprijs in het huis 155 Deu 26:14 | weggenomen tot iets onreins, noch daarvan gegeven tot een 156 Deu 28:36 | dat gij niet gekend hebt, noch uw vaderen; en aldaar zult 157 Deu 28:39 | zult geen wijn drinken, noch iets vergaderen; want de 158 Deu 28:50 | ouden niet zal aannemen, noch den jonge genadig zijn. ~ 159 Deu 28:51 | hetwelk u geen koren, most noch olie, voortzetting uwer 160 Deu 28:51 | voortzetting uwer koeien noch kudden van uw klein vee 161 Deu 28:64 | die gij niet gekend hebt, noch uw vaders, hout en steen. ~ 162 Deu 29:4 | een hart om te verstaan, noch ogen om te zien, noch oren 163 Deu 29:4 | verstaan, noch ogen om te zien, noch oren om te horen, tot op 164 Deu 29:23 | zal voortgebracht hebben, noch enig kruid daarin zal opgekomen 165 Deu 31:6 | Hij zal u niet begeven, noch u verlaten. ~ 166 Deu 31:8 | Hij zal u niet begeven, noch u verlaten; vrees niet, 167 Joz 1:7 | daarvan niet, ter rechter hand noch ter linkerhand, opdat gij 168 Joz 6:18 | niet stelt tot een ban, noch datzelve beroert. ~ 169 Joz 8:17 | man overgelaten, in Ai, noch Beth-El, die niet uittrokken, 170 Joz 8:22 | overige onder hen overbleef, noch die ontkwam. ~ 171 Joz 9:23 | afgesneden worden knechten, noch houthouwers, noch waterputters 172 Joz 9:23 | knechten, noch houthouwers, noch waterputters ten huize mijns 173 Joz 10:14 | aan dezen gelijk, voor hem noch na hem, dat de HEERE de 174 Joz 23:26 | altaar, niet ten brandoffer, noch ten offer. ~ 175 Joz 23:28 | hebben, niet ten brandoffer, noch ten offer; maar het is een 176 Joz 24:6 | afwijkt ter rechter hand noch ter linkerhand; ~ 177 Joz 25:12 | Amorieten, niet door uw zwaard, noch door uw boog. ~ 178 Ric 1:27 | verdreef Beth-Sean niet, noch haar onderhorige plaatsen, 179 Ric 1:27 | haar onderhorige plaatsen, noch Thaanach met haar onderhorige 180 Ric 1:27 | haar onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Dor met 181 Ric 1:27 | haar onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Jibleam 182 Ric 1:27 | haar onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Megiddo 183 Ric 1:30 | inwoners van Kitron niet, noch de inwoners van Nahalol; 184 Ric 1:31 | inwoners van Acco niet, noch de inwoners van Sidon, noch 185 Ric 1:31 | noch de inwoners van Sidon, noch Achlab, noch Achsib, noch 186 Ric 1:31 | van Sidon, noch Achlab, noch Achsib, noch Chelba, noch 187 Ric 1:31 | noch Achlab, noch Achsib, noch Chelba, noch Afik, noch 188 Ric 1:31 | noch Achsib, noch Chelba, noch Afik, noch Rechob; ~ 189 Ric 1:31 | noch Chelba, noch Afik, noch Rechob; ~ 190 Ric 1:33 | inwoners van Beth-Semes niet, noch de inwoners van Beth-Anath, 191 Ric 2:10 | dat den HEERE niet kende, noch ook het werk, dat Hij aan 192 Ric 2:19 | niets vallen van hun werken, noch van dezen harden weg. ~ 193 Ric 5:4 | leeftocht overig in Israel, noch klein vee, noch os, noch 194 Ric 5:4 | Israel, noch klein vee, noch os, noch ezel. ~ 195 Ric 5:4 | noch klein vee, noch os, noch ezel. ~ 196 Ric 12:4 | toch nu, en drink geen wijn noch sterken drank, en eet niets 197 Ric 12:7 | baren; zo drink nu geen wijn noch sterken drank, en eet niets 198 Ric 12:14 | drank zal zij niet drinken, noch iets onreins eten; al wat 199 Ric 12:23 | onze hand niet aangenomen, noch ons dit alles getoond, noch 200 Ric 12:23 | noch ons dit alles getoond, noch ons om dezen tijd laten 201 Ric 18:30 | Zulks is niet geschied noch gezien, van dien dag af, 202 Ric 19:8 | een ieder naar zijn tent, noch wijken, een ieder naar zijn 203 1Sa 1:15 | bezwaard van geest; ik heb noch wijn, noch sterken drank 204 1Sa 1:15 | geest; ik heb noch wijn, noch sterken drank gedronken; 205 1Sa 6:12 | voort, al loeiende, en weken noch ter rechter hand noch ter 206 1Sa 6:12 | weken noch ter rechter hand noch ter linkerhand; en de vorsten 207 1Sa 12:21 | niet bevorderlijk zijn, noch verlossen, want zij zijn 208 1Sa 13:19 | Opdat de Hebreen geen zwaard noch spies maken. ~ 209 1Sa 13:22 | strijds, dat er geen zwaard noch spies gevonden werd in de 210 1Sa 16:7 | zijn gestalte niet aan, noch de hoogte zijner statuur, 211 1Sa 17:47 | HEERE niet door het zwaard, noch door de spies verlost; want 212 1Sa 20:27 | Waarom is de zoon van Isai noch gisteren noch heden tot 213 1Sa 20:27 | zoon van Isai noch gisteren noch heden tot de spijze gekomen? ~ 214 1Sa 20:31 | aardbodem leven zal, zo zult gij noch uw koninkrijk bevestigd 215 1Sa 21:8 | spies of zwaard? Want ik heb noch mijn zwaard noch ook mijn 216 1Sa 21:8 | ik heb noch mijn zwaard noch ook mijn wapenen in mijn 217 1Sa 22:15 | op zijn knecht geen ding, noch op het ganse huis mijns 218 1Sa 22:15 | dingen niet geweten, klein noch groot. ~ 219 1Sa 24:12 | in mijn hand geen kwaad, noch overtreding is, en ik tegen 220 1Sa 25:31 | niet zijn tot wankeling, noch aanstoot des harten, te 221 1Sa 25:36 | hem niet een woord, klein noch groot, te kennen, tot aan 222 1Sa 27:9 | sloeg dat land, en liet noch man noch vrouw leven; ook 223 1Sa 27:9 | dat land, en liet noch man noch vrouw leven; ook nam hij 224 1Sa 27:11 | 11 En David liet noch man noch vrouw leven, om 225 1Sa 27:11 | 11 En David liet noch man noch vrouw leven, om te Gath 226 1Sa 28:6 | HEERE antwoordde hem niet; noch door dromen, noch door de 227 1Sa 28:6 | niet; noch door dromen, noch door de urim, noch door 228 1Sa 28:6 | dromen, noch door de urim, noch door de profeten. ~ 229 1Sa 28:15 | antwoordt mij niet meer, noch door den dienst der profeten, 230 1Sa 28:15 | den dienst der profeten, noch door dromen; daarom heb 231 1Sa 30:12 | nachten geen brood gegeten, noch water gedronken. ~ 232 2Sa 1:21 | Gij, bergen van Gilboa, noch dauw noch regen moet zijn 233 2Sa 1:21 | bergen van Gilboa, noch dauw noch regen moet zijn op u, noch 234 2Sa 1:21 | noch regen moet zijn op u, noch velden der hefofferen; want 235 2Sa 3:34 | handen waren niet gebonden, noch uw voeten in koperen boeien 236 2Sa 13:22 | Absalom sprak niet met Amnon, noch kwaad noch goed; maar Absalom 237 2Sa 13:22 | niet met Amnon, noch kwaad noch goed; maar Absalom haatte 238 2Sa 14:7 | opdat zij mijn man geen naam noch overblijfsel laten op den 239 2Sa 19:24 | voeten niet schoongemaakt, noch zijn knevelbaard beschoren, 240 2Sa 19:24 | zijn knevelbaard beschoren, noch zijn klederen gewassen, 241 2Sa 21:10 | hen niet rusten des daags, noch het gedierte van het veld 242 1Kon 3:7 | ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. ~ 243 1Kon 3:8 | hetwelk niet kan geteld noch gerekend worden, vanwege 244 1Kon 3:11 | hebt, voor u vele dagen, noch voor u begeerd hebt rijkdom, 245 1Kon 3:11 | u begeerd hebt rijkdom, noch begeerd hebt de ziel uwer 246 1Kon 3:26 | daarentegen zeide: Het zij noch het uwe noch het mijne, 247 1Kon 3:26 | zeide: Het zij noch het uwe noch het mijne, doorsnijdt het. ~ 248 1Kon 6:7 | gebouwd; zodat geen hameren, noch bijl of enig ijzeren gereedschap 249 1Kon 8:5 | menigte niet konden geteld, noch gerekend worden. ~ 250 1Kon 8:23 | Gij, boven in den hemel, noch beneden op de aarde, houdende 251 1Kon 10:12 | almuggimhout was zo niet gekomen noch gezien geweest, tot op dezen 252 1Kon 12:24 | Gij zult niet optrekken, noch strijden tegen uw broederen, 253 1Kon 13:8 | plaats geen brood eten, noch water drinken. ~ 254 1Kon 13:9 | Gij zult geen brood eten, noch water drinken; en gij zult 255 1Kon 13:16 | kan niet met u wederkeren, noch met u inkomen; ik zal ook 256 1Kon 13:16 | zal ook geen brood eten, noch met u water drinken, in 257 1Kon 13:17 | HEEREN: Gij zult aldaar noch brood eten, noch water drinken; 258 1Kon 13:17 | aldaar noch brood eten, noch water drinken; gij zult 259 1Kon 13:22 | Gij zult geen brood eten noch water drinken; zo zal uw 260 1Kon 16:11 | over die mannelijk was, noch zijn bloedverwanten, noch 261 1Kon 16:11 | noch zijn bloedverwanten, noch zijn vrienden. ~ 262 1Kon 22:31 | had, zeggende: Gij zult noch kleinen noch groten bestrijden, 263 1Kon 22:31 | zeggende: Gij zult noch kleinen noch groten bestrijden, maar 264 2Kon 2:21 | gemaakt, er zal geen dood noch onvruchtbaarheid meer van 265 2Kon 3:14 | zou u niet aanschouwen, noch u aanzien! ~ 266 2Kon 4:23 | Het is geen nieuwe maan, noch sabbat. En zij zeide: Het 267 2Kon 4:31 | doch er was geen stem, noch opmerking. Zo keerde hij 268 2Kon 5:25 | hij zeide: Uw knecht is noch herwaarts noch derwaarts 269 2Kon 5:25 | knecht is noch herwaarts noch derwaarts gegaan. ~ 270 2Kon 6:10 | zich aldaar, niet eenmaal, noch tweemaal. ~ 271 2Kon 7:10 | ziet, niemand was daar, noch eens mensen stem; maar paarden 272 2Kon 12:8 | volk geen geld te nemen, noch de breuken van het huis 273 2Kon 12:13 | sprengbekkens, trompetten, noch enig gouden vat, of zilveren 274 2Kon 13:8 | volk geen geld te nemen, noch de breuken van het huis 275 2Kon 13:13 | sprengbekkens, trompetten, noch enig gouden vat, of zilveren 276 2Kon 15:26 | dat er geen opgeslotenen noch verlatenen waren, en dat 277 2Kon 19:35 | geen andere goden vrezen, noch u voor hen nederbuigen, 278 2Kon 19:35 | u voor hen nederbuigen, noch hen dienen, noch hun offerande 279 2Kon 19:35 | nederbuigen, noch hen dienen, noch hun offerande doen. ~ 280 2Kon 20:5 | alle koningen van Juda, noch die voor hem geweest waren. ~ 281 2Kon 20:12 | hadden zij niet gehoord, noch gedaan. ~ 282 2Kon 21:32 | in deze stad niet komen, noch daar een pijl inschieten; 283 2Kon 22:13 | geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, 284 2Kon 24:2 | niet af ter rechterhand noch ter linkerhand. ~ 285 2Kon 25:22 | die Israel gericht hadden, noch in al de dagen der koningen 286 2Kon 25:22 | der koningen van Israel, noch der koningen van Juda. ~ 287 1Kro 24:26 | dat zij den tabernakel, noch enig van deszelfs gereedschap, 288 2Kro 1:11 | hebt rijkdom, goederen, noch eer, noch de ziel uwer haters, 289 2Kro 1:11 | rijkdom, goederen, noch eer, noch de ziel uwer haters, noch 290 2Kro 1:11 | noch de ziel uwer haters, noch ook vele dagen begeerd hebt; 291 2Kro 5:6 | menigte niet konden geteld noch gerekend worden. ~ 292 2Kro 6:6 | menigte niet konden geteld noch gerekend worden. ~ 293 2Kro 7:14 | gelijk Gij, in den hemel noch op de aarde, houdende het 294 2Kro 12:4 | Gij zult niet optrekken, noch strijden tegen uw broederen; 295 2Kro 19:30 | niet strijden tegen kleinen noch groten, maar tegen den koning 296 2Kro 20:7 | onzen God, is geen onrecht, noch aanneming van personen, 297 2Kro 20:7 | aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. ~ 298 2Kro 32:7 | des konings van Assyrie, noch voor het aangezicht der 299 2Kro 34:2 | niet af ter rechter hand, noch ter linkerhand. ~ 300 2Kro 37:17 | verschoonde de jongelingen niet, noch de maagden, de oudsten noch 301 2Kro 37:17 | noch de maagden, de oudsten noch de stokouden; Hij gaf hen 302 Ezra 9:14 | dat er geen overblijfsel noch ontkoming zij? ~ 303 Ezra 10:13 | is geen werk van een dag noch van twee; want velen onzer 304 Neh 1:7 | niet gehouden de geboden, noch de inzettingen, noch de 305 Neh 1:7 | geboden, noch de inzettingen, noch de rechten, die Gij Uw knecht 306 Neh 2:20 | gijlieden hebt geen deel, noch gerechtigheid, noch gedachtenis 307 Neh 2:20 | deel, noch gerechtigheid, noch gedachtenis in Jeruzalem ~  ~ 308 Neh 4:11 | Zij zullen het niet weten, noch zien, totdat wij in het 309 Neh 4:23 | 23 Voorts noch ik, noch mijn broederen, 310 Neh 4:23 | 23 Voorts noch ik, noch mijn broederen, noch mijn 311 Neh 4:23 | ik, noch mijn broederen, noch mijn jongelingen, noch de 312 Neh 4:23 | noch mijn jongelingen, noch de mannen van de wacht, 313 Neh 9:19 | hen op den weg te leiden, noch de vuurkolom des nachts, 314 Neh 9:31 | hebt Gij hen niet vernield, noch hen verlaten; want Gij zijt 315 Neh 10:30 | aan de volken des lands, noch hun dochteren nemen voor 316 Est 3 | want zij had geen vader noch moeder; en zij was een jonge 317 Est 16:5 | Mordechai zich niet neigde, noch zich voor hem nederboog, 318 Est 17:5 | Mordechai zich niet neigde, noch zich voor hem nederboog, 319 Est 28:2 | en dat hij niet opstond, noch zich voor hem bewoog, zo 320 Job 3:10 | heeft de deuren mijns buiks, noch verborgen de moeite van 321 Job 14:12 | zullen zij niet opwaken, noch uit hun slaap opgewekt worden. ~ 322 Job 18:19 | 19 Hij zal geen zoon, noch neef hebben onder zijn volk; 323 Job 40:3 | zijn leden niet verzwijgen, noch het verhaal zijner sterkte, 324 Job 40:3 | verhaal zijner sterkte, noch de bevalligheid zijner gestaltenis. ~ 325 Job 40:17 | bestaan, spies, schicht noch pantsier. ~ 326 Psa 1:1 | de raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, 327 Psa 1:1 | op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der 328 Psa 1:5 | bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering 329 Psa 9:19 | altoos vergeten worden, noch de verwachting der ellendigen 330 Psa 22:25 | Hij heeft niet veracht, noch verfoeid de verdrukking 331 Psa 22:25 | verdrukking des verdrukten, noch Zijn aangezicht voor hem 332 Psa 25:7 | zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen; gedenk 333 Psa 26:9 | niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de mannen 334 Psa 28:5 | op de daden des HEEREN, noch op het werk Zijner handen, 335 Psa 36:19 | oorzaken vijanden zijn; noch wenken met de ogen, die 336 Psa 38:25 | rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood. ~ 337 Psa 44:18 | hebben wij U niet vergeten, noch valselijk gehandeld tegen 338 Psa 44:19 | niet achterwaarts gekeerd, noch onze gang geweken van Uw 339 Psa 50:9 | uw huis geen var nemen, noch bokken uit uw kooien; ~ 340 Psa 62:11 | Vertrouwt niet op onderdrukking, noch op roverij; wordt niet ijdel, 341 Psa 66:20 | gebed niet heeft afgewend, noch Zijn goedertierenheid van 342 Psa 74:9 | er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet, 343 Psa 75:7 | komt niet uit het oosten, noch uit het westen, noch uit 344 Psa 75:7 | oosten, noch uit het westen, noch uit de woestijn; ~ 345 Psa 103:9 | zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk den toorn behouden. ~ 346 Psa 104:5 | grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. ~ 347 Psa 115:17 | den HEERE niet prijzen, noch die in de stilte nedergedaald 348 Psa 121:4 | Israels zal niet sluimeren, noch slapen. ~ 349 Psa 121:6 | u des daags niet steken, noch de maan des nachts. ~ 350 Psa 129:7 | maaier zijn hand niet vult, noch de garvenbinder zijn arm; ~ 351 Psa 144:14 | zijn; dat geen inbreuk, noch uitval, noch gekrijs zij 352 Psa 144:14 | geen inbreuk, noch uitval, noch gekrijs zij op onze straten. ~ 353 Spre 3:25 | niet voor haastigen schrik, noch voor de verwoesting der 354 Spre 5:13 | stem mijner onderwijzers, noch mijn oren geneigd tot mijn 355 Spre 6:4 | uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering. ~ 356 Spre 6:7 | Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende, ~ 357 Spre 8:8 | er is niets verdraaids, noch verkeerds in. ~ 358 Spre 8:26 | aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch de aanvang 359 Spre 8:26 | gemaakt, noch de velden, noch de aanvang van de stofjes 360 Spre 23:20 | niet onder de wijnzuipers, noch onder de vleesvreters; ~ 361 Spre 27:10 | Verlaat uw vriend, noch den vriend uws vaders niet; 362 Spre 30:3 | heb geen wijsheid geleerd, noch de wetenschap der heiligen 363 Spre 31:3 | vrouwen uw vermogen niet, noch uw wegen, om koningen te 364 Pred 3:14 | er is niet toe te doen, noch is er af te doen; en God 365 Pred 4:8 | hij heeft ook geen kind, noch broeder; nochtans is van 366 Pred 6:5 | zij de zon niet gezien, noch bekend; zij heeft meer rust 367 Pred 7:16 | niet al te rechtvaardig, noch houd uzelven al te wijs; 368 Pred 7:17 | Wees niet al te goddeloos, noch wees al te dwaas; waarom 369 Pred 9:10 | macht; want er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, 370 Pred 9:10 | geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid 371 Pred 9:10 | verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, daar 372 Pred 9:11 | loop niet is der snellen, noch de strijd der helden, noch 373 Pred 9:11 | noch de strijd der helden, noch ook de spijs der wijzen, 374 Pred 9:11 | ook de spijs der wijzen, noch ook de rijkdom der verstandigen, 375 Pred 9:11 | rijkdom der verstandigen, noch ook de      gunst der welwetenden, 376 Hoo 2:7 | die liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het 377 Hoo 3:5 | gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het 378 Hoo 8:4 | die liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het 379 Jes 1:6 | etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen 380 Jes 1:11 | het bloed      der varren, noch der lammeren, noch der bokken. ~ 381 Jes 1:11 | varren, noch der lammeren, noch der bokken. ~ 382 Jes 5:6 | hij zal niet besnoeid, noch omgehakt worden, maar distelen 383 Jes 5:27 | wezen; niemand zal sluimeren noch slapen, noch de gordel zijner 384 Jes 5:27 | zal sluimeren noch slapen, noch de gordel zijner lendenen 385 Jes 5:27 | lendenen ontbonden worden, noch de schoenriem zijner      386 Jes 6:10 | niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch 387 Jes 6:10 | noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch 388 Jes 6:10 | noch met zijn hart versta, noch zich bekere,      en Hij 389 Jes 11:9 | Men zal nergens leed doen noch verderven op den gansen 390 Jes 16:10 | wijngaarden wordt niet gezongen, noch enig gejuich gemaakt; de 391 Jes 17:8 | hebben, zal hij niet aanzien, noch de bossen, noch de zonnebeelden. ~ 392 Jes 17:8 | aanzien, noch de bossen, noch de zonnebeelden. ~ 393 Jes 22:2 | verslagen met het zwaard, noch gestorven in den strijd. ~ 394 Jes 22:11 | Die zulks gedaan heeft, noch aanmerken      Dien, Die 395 Jes 23:18 | niet ten schat vergaderd noch opgesloten worden; maar 396 Jes 28:28 | niet geduriglijk dorsende; noch hij breekt het met het wiel 397 Jes 28:28 | met het wiel zijn wagens, noch hij verbrijzelt het met 398 Jes 30:5 | dat hun geen nut kan doen, noch tot hulp, noch tot voordeel, 399 Jes 30:5 | kan doen, noch tot hulp, noch tot voordeel, maar tot schande 400 Jes 34:16 | dezen zal er feilen, het een noch het ander zal men missen; 401 Jes 35:9 | gedierte zal daarop komen, noch aldaar gevonden worden; 402 Jes 37:33 | in deze stad niet komen, noch daar een pijl inschieten; 403 Jes 39:2 | geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, 404 Jes 40:28 | van de einden der aarde, noch moede noch mat wordt? Er 405 Jes 40:28 | einden der aarde, noch moede noch mat wordt? Er is geen doorgronding 406 Jes 42:2 | Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem verheffen, noch 407 Jes 42:2 | noch Zijn stem verheffen, noch Zijn stem op de straat horen 408 Jes 42:8 | zal Ik geen anderen geven, noch Mijn lof den gesneden beelden. ~ 409 Jes 44:19 | het in zijn hart, en er is noch kennis noch verstand, dat 410 Jes 44:19 | hart, en er is noch kennis noch verstand, dat hij zeggen 411 Jes 44:20 | zijn ziel niet redden kan, noch zeggen: Is er niet een leugen 412 Jes 45:13 | loslaten, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt      413 Jes 45:17 | gijlieden zult niet beschaamd noch tot schande worden, tot 414 Jes 47:1 | genaamd worden de tedere,      noch de wellustige. ~ 415 Jes 47:8 | zal geen weduwe zitten, noch de beroving van kinderen 416 Jes 48:1 | maar niet in waarheid, noch in gerechtigheid. ~ 417 Jes 48:19 | niet zou worden afgehouwen, noch verdelgd van voor Mijn      418 Jes 49:10 | Zij zullen niet hongeren, noch dorsten, en de hitte en 419 Jes 52:1 | voortaan geen onbesnedene noch onreine meer komen. ~ 420 Jes 52:12 | niet met haast uitgaan, noch met der vlucht henengaan; 421 Jes 53:2 | aarde; Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als wij Hem 422 Jes 53:9 | geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest 423 Jes 54:9 | meer op u      toornen, noch u schelden zal. ~ 424 Jes 59:13 | uw eigen lust niet vindt, noch een woord daarvan spreekt; ~ 425 Jes 60:21 | van uw mond niet wijken, noch      van den mond van uw 426 Jes 60:21 | van den mond van uw zaad, noch van den mond van het zaad 427 Jes 61:18 | worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpale; 428 Jes 65:4 | heeft men het niet gehoord, noch met oren vernomen, en geen 429 Jes 66:19 | worden de stem der wening, noch de stem des geschreeuws. ~ 430 Jes 66:20 | zuigeling van weinig dagen, noch een oud man, die zijn dagen 431 Jes 66:23 | niet tevergeefs arbeiden, noch baren ter verstoring; want 432 Jes 66:25 | zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijn gansen      433 Jes 67:19 | Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien 434 Jer 4:11 | volks; niet om te wannen, noch      om te zuiveren. ~ 435 Jer 5:12 | kwaad overkomen, wij zullen noch zwaard noch honger zien. ~ 436 Jer 5:12 | wij zullen noch zwaard noch honger zien. ~ 437 Jer 6:25 | Gaat niet uit in het veld, noch wandelt op den weg; want 438 Jer 7:16 | volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op, en loop 439 Jer 7:22 | uitvoerde, niet gesproken, noch hun geboden van zaken des 440 Jer 7:24 | zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar gewandeld 441 Jer 7:26 | hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij 442 Jer 7:31 | Ik niet heb geboden,      noch in Mijn hart is opgekomen. ~ 443 Jer 7:32 | zal geheten worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom, 444 Jer 8:2 | zij zullen niet verzameld noch begraven worden; tot mest 445 Jer 9:13 | Mijn stem niet gehoord, noch daarnaar gewandeld hebben; ~ 446 Jer 9:16 | niet gekend hebben, zij noch hun vaders; en Ik zal het 447 Jer 11:8 | zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar hebben 448 Jer 11:14 | volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op; want 449 Jer 13:14 | Ik zal niet verschonen noch sparen, noch Mij ontfermen, 450 Jer 13:14 | verschonen noch sparen, noch Mij ontfermen, dat      451 Jer 14:14 | Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch 452 Jer 14:14 | noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren 453 Jer 14:15 | zeggen: Er zal geen zwaard noch honger in dit      land 454 Jer 15:17 | bespotters niet gezeten, noch ben van vreugde opgesprongen; 455 Jer 16:2 | en gij zult geen zonen noch dochteren hebben in deze 456 Jer 16:4 | zij zullen niet beklaagd noch begraven worden, zij zullen 457 Jer 16:6 | men zal hen niet beklagen, noch zichzelven insnijden, noch 458 Jer 16:6 | noch zichzelven insnijden, noch kaal maken om hunnentwil. ~ 459 Jer 16:7 | troosten over een dode; noch hun te drinken geven uit 460 Jer 16:13 | gij niet gekend hebt, gij noch uw vaders; en aldaar zult 461 Jer 16:17 | aangezicht niet verborgen, noch hun ongerechtigheid verholen 462 Jer 17:21 | geen last op den sabbatdag, noch brengt in door de poorten 463 Jer 17:22 | huizen op den sabbatdag, noch enig werk doen; maar gij 464 Jer 17:23 | zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij 465 Jer 18:18 | vergaan van den priester, noch de raad van den wijze, noch 466 Jer 18:18 | noch de raad van den wijze, noch het woord van den      profeet; 467 Jer 19:4 | niet gekend hebben, zij, noch hun vaderen, noch de koningen 468 Jer 19:4 | zij, noch hun vaderen, noch de koningen van Juda; en      469 Jer 19:5 | hetwelk Ik niet geboden, noch gesproken heb, noch in Mijn      470 Jer 19:5 | geboden, noch gesproken heb, noch in Mijn      hart is opgekomen? ~ 471 Jer 21:7 | hij zal ze niet sparen, noch verschonen, noch zich ontfermen. ~ 472 Jer 21:7 | sparen, noch verschonen, noch zich ontfermen. ~ 473 Jer 22:3 | vreemdeling niet, den wees noch de weduwe; doet geen      474 Jer 23:4 | zullen niet meer vrezen, noch verschrikt worden, noch 475 Jer 23:4 | noch verschrikt worden, noch gemist worden, spreekt de 476 Jer 25:4 | maar gij hebt niet gehoord, noch uw oor geneigd om te horen); ~ 477 Jer 25:33 | zij zullen niet beklaagd, noch opgenomen, noch      begraven 478 Jer 25:33 | beklaagd, noch opgenomen, noch      begraven worden; tot 479 Jer 31:40 | zal niets weder uitgerukt, noch afgebroken worden in eeuwigheid. ~  ~  ~  ~ ~ 480 Jer 32:35 | hun      niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen, 481 Jer 32:43 | woest, dat er geen mens noch beest in is; het is in der 482 Jer 35:6 | geen wijn drinken, gij, noch uw      kinderen, tot in 483 Jer 35:7 | gijlieden geen huis bouwen, noch zaad zaaien, noch wijngaard 484 Jer 35:7 | bouwen, noch zaad zaaien, noch wijngaard planten, noch 485 Jer 35:7 | noch wijngaard planten, noch hebben; maar gij zult in 486 Jer 35:9 | hebben wij geen wijngaard, noch veld, noch zaad; ~ 487 Jer 35:9 | geen wijngaard, noch veld, noch zaad; ~ 488 Jer 36:24 | klederen niet, de koning noch al zijn knechten, die al 489 Jer 37:2 | Maar hij hoorde niet, hij, noch zijn knechten, noch het 490 Jer 37:2 | hij, noch zijn knechten, noch het volk des lands, naar 491 Jer 37:19 | zal niet tegen ulieden, noch tegen dit land komen. ~ 492 Jer 42:14 | geen krijg zullen zien, noch het geluid der bazuin horen, 493 Jer 42:14 | geluid der bazuin horen, noch naar brood hongeren, en 494 Jer 42:21 | stem des HEEREN, uws Gods, noch naar al hetgeen, met hetwelk 495 Jer 44:3 | zij niet kenden, zij, gij, noch uw vaders. ~ 496 Jer 44:5 | zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, om zich 497 Jer 44:10 | zij hebben niet gevreesd, noch gewandeld in Mijn wet en 498 Jer 49:31 | de HEERE; dat geen deuren noch grendel heeft, die alleen 499 Klaa 1:122| het niet geloofd hebben, noch al de inwoners der wereld, 500 Eze 4:14 | tot nu toe, geen dood aas, noch dat verscheurd is, gegeten,


1-500 | 501-804

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License