1-500 | 501-803
Book Chapter: Verse
1 Joz 10:1 | Adoni-Zedek, de koning van Jeruzalem, gehoord had, dat Jozua
2 Joz 10:3 | Adoni-Zedek, koning van Jeruzalem, tot Hoham, den koning van
3 Joz 10:5 | Amorieten, de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de
4 Joz 10:23 | spelonk: den koning van Jeruzalem, den koning van Hebron,
5 Joz 12:10 | 10 De koning van Jeruzalem, een; de koning van Hebron,
6 Joz 15:8 | van het zuiden, dezelve is Jeruzalem; en deze landpale zal opwaarts
7 Joz 15:63 | Jebusieten, inwoners van Jeruzalem, niet verdrijven; alzo woonden
8 Joz 15:63 | de kinderen van Juda te Jeruzalem, tot dezen dag toe. ~ ~
9 Joz 18:28 | Elef en Jebusi (deze is Jeruzalem), Gibath, Kirjath: veertien
10 Ric 1:7 | En zij brachten hem te Jeruzalem, en hij stierf aldaar. ~
11 Ric 1:8 | kinderen van Juda hadden tegen Jeruzalem gestreden, en hadden haar
12 Ric 1:21 | hebben de Jebusieten, te Jeruzalem wonende, niet verdreven;
13 Ric 1:21 | kinderen van Benjamin te Jeruzalem, tot op dezen dag. ~
14 Ric 18:10 | tegenover Jebus (dewelke is Jeruzalem), en met hem het paar gezadelde
15 1Sa 17:54 | Filistijn, en bracht het naar Jeruzalem; maar zijn wapenen legde
16 2Sa 5:5 | jaren en zes maanden; en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig
17 2Sa 5:6 | toog met zijn mannen naar Jeruzalem, tegen de Jebusieten, die
18 2Sa 5:13 | bijwijven, en vrouwen van Jeruzalem, nadat hij van Hebron gekomen
19 2Sa 5:14 | namen dergenen, die hem te Jeruzalem geboren zijn: Schammua,
20 2Sa 8:7 | geweest waren, en bracht ze te Jeruzalem. ~
21 2Sa 9:13 | Alzo woonde Mefiboseth te Jeruzalem, omdat hij geduriglijk at
22 2Sa 10:14 | kinderen Ammons, en kwam te Jeruzalem. ~
23 2Sa 11:1 | zouden. Doch David bleef te Jeruzalem. ~
24 2Sa 11:12 | afzenden. Alzo bleef Uria te Jeruzalem, dien dag en den anderen
25 2Sa 12:31 | al het volk, weder naar Jeruzalem. ~
26 2Sa 14:23 | en hij bracht Absalom te Jeruzalem. ~
27 2Sa 14:28 | Absalom twee volle jaren te Jeruzalem, dat hij des konings aangezicht
28 2Sa 15:8 | HEERE mij zekerlijk weder te Jeruzalem zal brengen, zo zal ik den
29 2Sa 15:11 | er gingen met Absalom van Jeruzalem tweehonderd mannen, genodigd
30 2Sa 15:14 | knechten, die met hem te Jeruzalem waren: Maakt u op, en laat
31 2Sa 15:29 | Abjathar, de ark Gods weder te Jeruzalem, en zij bleven aldaar. ~
32 2Sa 15:37 | stad; en Absalom kwam te Jeruzalem. ~
33 2Sa 16:3 | koning: Zie, hij blijft te Jeruzalem, want hij zeide: Heden zal
34 2Sa 16:15 | mannen van Israel, kwamen te Jeruzalem, en Achitofel met hem. ~
35 2Sa 17:20 | keerden zij weder naar Jeruzalem. ~
36 2Sa 19:19 | mijn heer de koning uit Jeruzalem uitging, dat het de koning
37 2Sa 19:25 | het geschiedde, als hij te Jeruzalem den koning tegemoet kwam,
38 2Sa 19:33 | en ik zal u bij mij te Jeruzalem onderhouden. ~
39 2Sa 19:34 | koning zou optrekken naar Jeruzalem? ~
40 2Sa 20:2 | van de Jordaan af tot aan Jeruzalem. ~
41 2Sa 20:3 | nu David in zijn huis te Jeruzalem kwam, nam de koning de tien
42 2Sa 20:7 | helden. Dezen togen uit van Jeruzalem, om Seba, den zoon van Bichri,
43 2Sa 20:22 | en Joab keerde weder naar Jeruzalem tot den koning. ~
44 2Sa 24:8 | twintig dagen kwamen zij te Jeruzalem. ~
45 2Sa 24:16 | zijn hand uitstrekte over Jeruzalem, om haar te verderven, berouwde
46 1Kon 2:11 | geregeerd in Hebron, en in Jeruzalem heeft hij drie en dertig
47 1Kon 2:36 | hem: Bouw u een huis in Jeruzalem, en woon aldaar; en ga van
48 1Kon 2:38 | doen. En Simei woonde te Jeruzalem vele dagen. ~
49 1Kon 2:41 | aangezegd, dat Simei uit Jeruzalem naar Gath getogen, en wedergekomen
50 1Kon 3:1 | HEEREN, en den muur van Jeruzalem rondom. ~
51 1Kon 3:15 | een droom. En hij kwam te Jeruzalem, en stond voor de ark des
52 1Kon 8:1 | tot den koning Salomo te Jeruzalem, om de ark des verbonds
53 1Kon 9:15 | en Millo, en den muur van Jeruzalem, mitsgaders Hazor, en Megiddo,
54 1Kon 9:19 | Salomo begeerde te bouwen, in Jeruzalem, en op den Libanon, en in
55 1Kon 10:2 | 2 En zij kwam te Jeruzalem, met een zeer zwaar heir,
56 1Kon 10:26 | wagensteden en bij den koning in Jeruzalem. ~
57 1Kon 10:27 | koning maakte het zilver in Jeruzalem te zijn als stenen, en de
58 1Kon 11:7 | Moabieten, op den berg, die voor Jeruzalem is, en voor Molech, het
59 1Kon 11:29 | dier tijd, als Jerobeam uit Jeruzalem uitging, dat de profeet
60 1Kon 11:36 | Mijn aangezicht hebbe in Jeruzalem, de stad, die Ik Mij verkoren
61 1Kon 11:42 | tijd nu, dien Salomo te Jeruzalem over het ganse Israel regeerde,
62 1Kon 12:18 | te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte. ~
63 1Kon 12:21 | 21 Toen nu Rehabeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde
64 1Kon 12:27 | in het huis des HEEREN te Jeruzalem, zo zal het hart dezes volks
65 1Kon 12:28 | veel om op te gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, o Israel,
66 1Kon 14:21 | regeerde zeventien jaren te Jeruzalem, in de stad, die de HEERE
67 1Kon 14:25 | van Egypte, optoog tegen Jeruzalem. ~
68 1Kon 15:2 | Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
69 1Kon 15:4 | zijn God, hem een lamp in Jeruzalem, verwekkende zijn zoon na
70 1Kon 15:4 | na hem, en bevestigende Jeruzalem. ~
71 1Kon 15:10 | een en veertig jaren te Jeruzalem, en de naam zijner moeder
72 1Kon 22:42 | vijf en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
73 2Kon 8:17 | hij regeerde acht jaren te Jeruzalem. ~
74 2Kon 8:26 | en regeerde een jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
75 2Kon 9:28 | knechten voerden hem naar Jeruzalem, en zij begroeven hem in
76 2Kon 12:1 | regeerde veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
77 2Kon 12:17 | zijn aangezicht, om tegen Jeruzalem op te trekken. ~
78 2Kon 12:18 | Syrie; toen trok hij op van Jeruzalem. ~
79 2Kon 13:1 | regeerde veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
80 2Kon 13:17 | zijn aangezicht, om tegen Jeruzalem op te trekken. ~
81 2Kon 13:18 | Syrie; toen trok hij op van Jeruzalem. ~
82 2Kon 15:2 | negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
83 2Kon 15:2 | zijner moeder was Joaddan van Jeruzalem. ~
84 2Kon 15:13 | te Beth-Semes, en kwam te Jeruzalem; en hij brak aan den muur
85 2Kon 15:13 | hij brak aan den muur van Jeruzalem, van de poort van Efraim
86 2Kon 15:19 | verbintenis tegen hem te Jeruzalem, dat hij vluchtte naar Lachis;
87 2Kon 15:20 | paarden; en hij werd te Jeruzalem begraven, bij zijn vaderen,
88 2Kon 16:2 | twee en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
89 2Kon 16:2 | moeder was Jecholia, van Jeruzalem. ~
90 2Kon 16:33 | regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
91 2Kon 17:2 | regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en hij deed niet dat recht
92 2Kon 17:5 | koning van Israel, naar Jeruzalem ten strijde; en zij belegerden
93 2Kon 18:2 | regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en hij deed niet dat recht
94 2Kon 18:5 | koning van Israel, naar Jeruzalem ten strijde; en zij belegerden
95 2Kon 20:2 | negen en twintig jaren te Jeruzalem, en de naam zijner moeder
96 2Kon 20:17 | met een zwaar heir naar Jeruzalem; en zij togen op, en kwamen
97 2Kon 20:17 | togen op, en kwamen naar Jeruzalem. En als zij optogen en gekomen
98 2Kon 20:22 | heeft, en tot Juda en tot Jeruzalem gezegd heeft: Voor dit altaar
99 2Kon 20:22 | altaar zult gij u buigen te Jeruzalem? ~
100 2Kon 20:35 | gered hebben, dat de HEERE Jeruzalem uit mijn hand redden zou? ~
101 2Kon 21:10 | gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings
102 2Kon 21:21 | bespot u, de dochter van Jeruzalem schudt het hoofd achter
103 2Kon 21:31 | 31 Want van Jeruzalem zal het overblijfsel uitgaan,
104 2Kon 23:1 | vijf en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
105 2Kon 23:4 | de HEERE gezegd had: te Jeruzalem zal Ik Mijn Naam zetten. ~
106 2Kon 23:7 | Salomo: In dit huis, en in Jeruzalem, die Ik uit alle stammen
107 2Kon 23:12 | Ziet, Ik zal een kwaad over Jeruzalem en Juda brengen, dat een
108 2Kon 23:13 | 13 En Ik zal over Jeruzalem het meetsnoer van Samaria
109 2Kon 23:13 | huis van Achab; en Ik zal Jeruzalem uitwissen, gelijk als men
110 2Kon 23:16 | onschuldig bloed, totdat hij Jeruzalem van het ene einde tot het
111 2Kon 23:19 | hij regeerde twee jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
112 2Kon 24:1 | regeerde een en dertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
113 2Kon 24:14 | klederbewaarder (zij nu woonde te Jeruzalem, in het tweede deel), en
114 2Kon 25:1 | al de oudsten van Juda en Jeruzalem. ~
115 2Kon 25:2 | met hem alle inwoners van Jeruzalem, en de priesters en de profeten,
116 2Kon 25:4 | hij verbrandde dat buiten Jeruzalem in de velden van Kidron,
117 2Kon 25:5 | steden van Juda, en rondom Jeruzalem, mitsgaders, die voor Baal,
118 2Kon 25:6 | huis des HEEREN weg, buiten Jeruzalem, tot de beek Kidron, en
119 2Kon 25:9 | het altaar des HEEREN te Jeruzalem; maar zij aten ongezuurde
120 2Kon 25:13 | hoogten ook, die vooraan Jeruzalem waren, dewelke waren ter
121 2Kon 25:20 | Daarna keerde hij weder naar Jeruzalem. ~
122 2Kon 25:23 | dit pascha den HEERE te Jeruzalem gehouden. ~
123 2Kon 25:24 | het land van Juda en in Jeruzalem gezien werden; opdat hij
124 2Kon 25:27 | heb; en Ik zal deze stad Jeruzalem verwerpen, die Ik verkoren
125 2Kon 25:30 | Megiddo, en brachten hem te Jeruzalem, en begroeven hem in zijn
126 2Kon 25:31 | regeerde drie maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
127 2Kon 25:33 | van Hamath, opdat hij te Jeruzalem niet regeren zou; en hij
128 2Kon 25:36 | en regeerde elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
129 2Kon 26:4 | vergoten had, zodat hij Jeruzalem met onschuldig bloed vervuld
130 2Kon 26:8 | regeerde drie maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
131 2Kon 26:8 | dochter van Elnathan, van Jeruzalem. ~
132 2Kon 26:10 | den koning van Babel, naar Jeruzalem; en de stad werd belegerd. ~
133 2Kon 26:14 | 14 En hij voerde gans Jeruzalem weg, mitsgaders al de vorsten,
134 2Kon 26:15 | bracht hij gevankelijk van Jeruzalem naar Babel; ~
135 2Kon 26:18 | hij regeerde elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
136 2Kon 26:20 | den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem en tegen Juda, totdat Hij
137 2Kon 27:1 | koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir,
138 2Kon 27:8 | des konings van Babel, te Jeruzalem. ~
139 2Kon 27:9 | mitsgaders alle huizen van Jeruzalem; en alle huizen der groten
140 2Kon 27:10 | trawanten was, brak de muren van Jeruzalem rondom af. ~
141 1Kro 3:4 | dertig jaren regeerde hij te Jeruzalem. ~
142 1Kro 3:5 | 5 Dezen nu zijn hem te Jeruzalem geboren: Simea, en Sobab,
143 1Kro 6:10 | het huis, dat Salomo te Jeruzalem gebouwd had. ~
144 1Kro 6:15 | mede, als de HEERE Juda en Jeruzalem gevankelijk wegvoerde door
145 1Kro 6:32 | Salomo het huis des HEEREN te Jeruzalem bouwde; en zij stonden naar
146 1Kro 8:28 | geslachten; dezen woonden te Jeruzalem. ~
147 1Kro 8:32 | tegenover hun broederen te Jeruzalem, met hun broederen. ~
148 1Kro 9:3 | 3 Maar te Jeruzalem woonden van de kinderen
149 1Kro 9:34 | geslachten; dezen woonden te Jeruzalem. ~
150 1Kro 9:38 | Simeam; dezen woonden ook te Jeruzalem, tegenover hun broederen,
151 1Kro 11:4 | henen, en gans Israel, naar Jeruzalem, welke is Jebus; want daar
152 1Kro 14:3 | David nam meer vrouwen te Jeruzalem, en David gewon meer zonen
153 1Kro 14:4 | der kinderen, die hij te Jeruzalem had: Sammua, en Sobab, Nathan
154 1Kro 15:3 | vergaderde David gans Israel te Jeruzalem, om de ark des HEEREN op
155 1Kro 18:7 | waren, en hij bracht ze te Jeruzalem. ~
156 1Kro 19:7 | waren, en hij bracht ze te Jeruzalem. ~
157 1Kro 20:15 | de stad; en Joab kwam te Jeruzalem. ~
158 1Kro 21:1 | Rabba; maar David bleef te Jeruzalem. En Joab sloeg Rabba, en
159 1Kro 21:3 | wederom met al het volk naar Jeruzalem. ~
160 1Kro 22:4 | daarna kwam hij weder te Jeruzalem. ~
161 1Kro 22:15 | God zond een engel naar Jeruzalem, om die te verderven; en
162 1Kro 22:16 | zijn hand, uitgestrekt over Jeruzalem; toen viel David, en de
163 1Kro 24:25 | rust gegeven, en Hij zal te Jeruzalem wonen tot in eeuwigheid. ~
164 1Kro 29:1 | Toen vergaderde David te Jeruzalem alle oversten van Israel,
165 1Kro 30:27 | regeerde hij zeven jaren, en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig. ~
166 2Kro 1:4 | had voor haar een tent te Jeruzalem gespannen.) ~
167 2Kro 1:13 | 13 Alzo kwam Salomo te Jeruzalem, van de hoogte, die te Gibeon
168 2Kro 1:14 | wagensteden, en bij den koning te Jeruzalem. ~
169 2Kro 1:15 | het zilver en het goud in Jeruzalem te zijn als stenen, en de
170 2Kro 2:7 | bij mij zijn in Juda en in Jeruzalem, die mijn vader David beschikt
171 2Kro 2:16 | zult het laten ophalen naar Jeruzalem. ~
172 2Kro 3:1 | des HEEREN te bouwen te Jeruzalem, op den berg Moria, die
173 2Kro 5:2 | de kinderen Israels, te Jeruzalem, om de ark des verbonds
174 2Kro 6:2 | de kinderen Israels, te Jeruzalem, om de ark des verbonds
175 2Kro 7:6 | 6 Maar Ik heb Jeruzalem verkoren, dat Mijn Naam
176 2Kro 9:6 | begeerd had te bouwen, in Jeruzalem, en in den Libanon, en in
177 2Kro 10:1 | raadselen te verzoeken, te Jeruzalem, met een zeer zwaar heir,
178 2Kro 10:25 | wagensteden, en bij den koning te Jeruzalem. ~
179 2Kro 10:27 | de koning het zilver in Jeruzalem te zijn als stenen, en de
180 2Kro 10:30 | 30 En Salomo regeerde te Jeruzalem over gans Israel, veertig
181 2Kro 11:18 | te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte. ~
182 2Kro 12:1 | 1 Toen nu Rehabeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde
183 2Kro 12:5 | 5 Rehabeam nu woonde te Jeruzalem; en hij bouwde steden tot
184 2Kro 12:14 | en kwamen in Juda en in Jeruzalem; want Jerobeam en zijn zonen
185 2Kro 12:16 | alle stammen van Israel te Jeruzalem, die hun hart begaven, om
186 2Kro 13:2 | koning van Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want zij hadden
187 2Kro 13:4 | Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem toe. ~
188 2Kro 13:5 | oversten van Juda, die te Jeruzalem verzameld waren, uit oorzaak
189 2Kro 13:7 | dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet
190 2Kro 13:9 | koning van Egypte, op tegen Jeruzalem; en hij nam de schatten
191 2Kro 13:13 | zich de koning Rehabeam in Jeruzalem, en regeerde; want Rehabeam
192 2Kro 13:13 | regeerde zeventien jaren in Jeruzalem, de stad, die de HEERE uit
193 2Kro 14:2 | Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
194 2Kro 15:15 | kemelen; en kwamen weder te Jeruzalem. ~ ~
195 2Kro 16:10 | zij vergaderden zich te Jeruzalem, in de derde maand, in het
196 2Kro 18:13 | krijgslieden, kloeke helden in Jeruzalem. ~
197 2Kro 20:1 | weder naar zijn huis te Jeruzalem. ~
198 2Kro 20:4 | 4 Josafat nu woonde in Jeruzalem; en hij toog wederom uit
199 2Kro 20:8 | Daartoe stelde Josafat ook te Jeruzalem enige van de Levieten, en
200 2Kro 20:8 | rechtsgeschillen, als zij weder te Jeruzalem gekomen waren. ~
201 2Kro 21:5 | de gemeente van Juda en Jeruzalem, in het huis des HEEREN,
202 2Kro 21:15 | Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem, en gij, koning Josafat!
203 2Kro 21:17 | HEEREN met u, o Juda en Jeruzalem! Vreest niet, en ontzet
204 2Kro 21:18 | Juda en de inwoners van Jeruzalem vielen neder voor het aangezicht
205 2Kro 21:20 | Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem! Gelooft in den HEERE, uw
206 2Kro 21:27 | alle mannen van Juda en Jeruzalem weder, en Josafat in de
207 2Kro 21:27 | wederom met blijdschap tot Jeruzalem te komen; want de HEERE
208 2Kro 21:28 | 28 En zij kwamen te Jeruzalem, met luiten, en met harpen,
209 2Kro 21:31 | vijf en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
210 2Kro 22:5 | hij regeerde acht jaren te Jeruzalem. ~
211 2Kro 22:11 | hij deed de inwoners van Jeruzalem hoereren, ja, hij dreef
212 2Kro 22:13 | Juda en de inwoners van Jeruzalem doen hoereren, achtervolgens
213 2Kro 22:20 | en regeerde acht jaren te Jeruzalem; en hij ging henen zonder
214 2Kro 22:25 | hij regeerde acht jaren te Jeruzalem. ~
215 2Kro 22:31 | hij deed de inwoners van Jeruzalem hoereren, ja, hij dreef
216 2Kro 22:33 | Juda en de inwoners van Jeruzalem doen hoereren, achtervolgens
217 2Kro 22:40 | en regeerde acht jaren te Jeruzalem; en hij ging henen zonder
218 2Kro 23:1 | 1 En de inwoners van Jeruzalem maakten Ahazia, zijn kleinsten
219 2Kro 23:2 | hij regeerde een jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
220 2Kro 23:15 | Israel, en zij kwamen naar Jeruzalem. ~
221 2Kro 24:1 | regeerde veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
222 2Kro 24:6 | dat zij uit Juda en uit Jeruzalem inbrengen zouden de schatting
223 2Kro 24:9 | uitroeping in Juda en in Jeruzalem, dat men den HEERE inbrengen
224 2Kro 24:18 | toornigheid over Juda en Jeruzalem, om deze hun schuld. ~
225 2Kro 24:23 | en zij kwamen tot Juda en Jeruzalem, en verdierven uit het volk
226 2Kro 25:1 | negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
227 2Kro 25:1 | moeder was Joaddan, van Jeruzalem. ~
228 2Kro 25:23 | Beth-Semes; en hij bracht hem te Jeruzalem, en hij brak aan den muur
229 2Kro 25:23 | hij brak aan den muur van Jeruzalem, van de poort van Efraim
230 2Kro 25:27 | HEERE, zo maakten zij in Jeruzalem een verbintenis tegen hem;
231 2Kro 26:3 | twee en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
232 2Kro 26:3 | moeder was Jecholia, van Jeruzalem. ~
233 2Kro 26:9 | Daartoe bouwde Uzzia torens te Jeruzalem, aan de Hoekpoort en aan
234 2Kro 26:15 | 15 Hij maakte ook te Jeruzalem kunstige werken, bedenking
235 2Kro 27:1 | regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
236 2Kro 27:8 | regeerde zestien jaren te Jeruzalem. ~
237 2Kro 28:1 | regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en hij deed niet dat recht
238 2Kro 28:10 | de kinderen van Juda en Jeruzalem u tot slaven en slavinnen
239 2Kro 28:24 | altaren in alle hoeken van Jeruzalem. ~
240 2Kro 28:27 | begroeven hem in de stad te Jeruzalem; maar zij brachten hem niet
241 2Kro 29:1 | negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
242 2Kro 29:8 | des HEEREN over Juda en Jeruzalem geweest; en Hij heeft hen
243 2Kro 30:1 | tot het huis des HEEREN te Jeruzalem, om den HEERE, den God Israels,
244 2Kro 30:2 | en de ganse gemeente te Jeruzalem, om het pascha te houden,
245 2Kro 30:3 | zich niet verzameld had te Jeruzalem. ~
246 2Kro 30:5 | God Israels, te houden in Jeruzalem; want zij hadden het in
247 2Kro 30:11 | van Zebulon, en kwamen te Jeruzalem. ~
248 2Kro 30:13 | 13 En te Jeruzalem verzamelde zich veel volks,
249 2Kro 30:14 | namen de altaren weg, die te Jeruzalem waren; daartoe namen zij
250 2Kro 30:21 | kinderen Israels, die te Jeruzalem gevonden werden, het feest
251 2Kro 30:26 | was er grote blijdschap te Jeruzalem; want van de dagen van Salomo,
252 2Kro 30:26 | Israel, was desgelijks in Jeruzalem niet geweest. ~
253 2Kro 31:4 | volk, tot de inwoners van Jeruzalem, dat zij het deel der priesteren
254 2Kro 32:2 | was tot den krijg tegen Jeruzalem; ~
255 2Kro 32:9 | Assyrie, zijn knechten naar Jeruzalem,, doch hij zelf was voor
256 2Kro 32:9 | tot het ganse Juda, dat te Jeruzalem was, zeggende: ~
257 2Kro 32:10 | vertrouwt gij, dat gij te Jeruzalem blijft in de vesting? ~
258 2Kro 32:12 | weggenomen, en tot Juda en tot Jeruzalem gesproken, zeggende: Voor
259 2Kro 32:18 | Joods, tegen het volk van Jeruzalem, dat op den muur was, om
260 2Kro 32:19 | spraken van den God van Jeruzalem, als van de goden der volkeren
261 2Kro 32:22 | Jehizkia en de inwoners van Jeruzalem, uit de hand van Sanherib,
262 2Kro 32:23 | geschenken tot den HEERE te Jeruzalem, en kostelijkheden tot Jehizkia,
263 2Kro 32:25 | over hem, en over Juda en Jeruzalem, een grote toornigheid. ~
264 2Kro 32:26 | hij en de inwoners van Jeruzalem, zodat de grote toornigheid
265 2Kro 32:33 | Juda en de inwoners van Jeruzalem hem eer aan in zijn dood;
266 2Kro 33:1 | vijf en vijftig jaren te Jeruzalem. ~
267 2Kro 33:4 | de HEERE gezegd had: Te Jeruzalem zal Mijn Naam zijn tot in
268 2Kro 33:7 | Salomo: In dit huis, en te Jeruzalem, dat Ik uit alle stammen
269 2Kro 33:9 | Manasse Juda en de inwoners te Jeruzalem dwalen, dat zij erger deden
270 2Kro 33:13 | Hij bracht hem weder te Jeruzalem, in zijn koninkrijk. Toen
271 2Kro 33:15 | het huis des HEEREN, en te Jeruzalem; en hij wierp ze buiten
272 2Kro 33:21 | en regeerde twee jaren te Jeruzalem. ~
273 2Kro 34:1 | regeerde een en dertig jaren te Jeruzalem. ~
274 2Kro 34:3 | twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem van de hoogten en de bossen,
275 2Kro 34:5 | en hij reinigde Juda en Jeruzalem. ~
276 2Kro 34:7 | daarna keerde hij weder naar Jeruzalem. ~
277 2Kro 34:9 | Juda en Benjamin, en te Jeruzalem wedergekomen waren; ~
278 2Kro 34:22 | klederbewaarder. Zij nu woonde te Jeruzalem in het tweede deel; en zij
279 2Kro 34:29 | alle oudsten van Juda en Jeruzalem. ~
280 2Kro 34:30 | Juda en de inwoners van Jeruzalem, mitsgaders de priesters
281 2Kro 34:32 | En hij deed allen, die te Jeruzalem en in Benjamin gevonden
282 2Kro 34:32 | staan; en de inwoners van Jeruzalem deden naar het verbond van
283 2Kro 35:1 | het pascha den HEERE te Jeruzalem; en zij slachtten het pascha
284 2Kro 35:18 | werd, en de inwoners van Jeruzalem. ~
285 2Kro 35:24 | had, en brachten hem te Jeruzalem; en hij stierf, en werd
286 2Kro 35:24 | vaderen; en gans Juda en Jeruzalem bedreven rouw over Josia. ~
287 2Kro 36:1 | het pascha den HEERE te Jeruzalem; en zij slachtten het pascha
288 2Kro 36:18 | werd, en de inwoners van Jeruzalem. ~
289 2Kro 36:24 | had, en brachten hem te Jeruzalem; en hij stierf, en werd
290 2Kro 36:24 | vaderen; en gans Juda en Jeruzalem bedreven rouw over Josia. ~
291 2Kro 37:1 | zijns vaders plaats, te Jeruzalem. ~
292 2Kro 37:2 | regeerde drie maanden te Jeruzalem. ~
293 2Kro 37:3 | van Egypte zette hem af te Jeruzalem; en hij legde het land een
294 2Kro 37:4 | Eljakim koning over Juda en Jeruzalem, en veranderde zijn naam
295 2Kro 37:5 | en regeerde elf jaren te Jeruzalem; en hij deed dat kwaad was
296 2Kro 37:9 | maanden en tien dagen te Jeruzalem, en deed dat kwaad was in
297 2Kro 37:10 | Zedekia koning over Juda en Jeruzalem. ~
298 2Kro 37:11 | en regeerde elf jaren te Jeruzalem. ~
299 2Kro 37:14 | dat Hij geheiligd had te Jeruzalem. ~
300 2Kro 37:19 | zij braken den muur van Jeruzalem af, en al de paleizen daarvan
301 2Kro 37:23 | Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie
302 Ezra 1:2 | Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is. ~
303 Ezra 1:3 | hem, en hij trekke op naar Jeruzalem, dat in Juda is, en hij
304 Ezra 1:3 | Israel; Hij is de God, Die te Jeruzalem woont. ~
305 Ezra 1:4 | voor het huis Gods, Die te Jeruzalem woont. ~
306 Ezra 1:5 | huis des HEEREN, die te Jeruzalem woont. ~
307 Ezra 1:7 | HEEREN, die Nebukadnezar uit Jeruzalem had uitgevoerd, en had gesteld
308 Ezra 1:11 | opgevoerd werden, van Babel naar Jeruzalem. ~ ~
309 Ezra 2:1 | had naar Babel, die naar Jeruzalem en Juda zijn wedergekeerd,
310 Ezra 2:68 | huize des HEEREN, die te Jeruzalem woont, gaven vrijwilliglijk
311 Ezra 3:1 | volk, als een enig man, te Jeruzalem. ~
312 Ezra 3:8 | aankomst ten huize Gods te Jeruzalem, in de tweede maand, begonnen
313 Ezra 3:8 | die uit de gevangenis te Jeruzalem gekomen waren; en zij stelden
314 Ezra 4:6 | de inwoners van Juda en Jeruzalem. ~
315 Ezra 4:8 | schreven een brief tegen Jeruzalem, aan den koning Arthahsasta,
316 Ezra 4:12 | tot ons gekomen zijn te Jeruzalem, bouwende die rebelle en
317 Ezra 4:20 | machtige koningen geweest over Jeruzalem, die geheerst hebben overal
318 Ezra 4:23 | togen zij in haast naar Jeruzalem tot de Joden, en beletten
319 Ezra 4:24 | van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont, ja, het hield op
320 Ezra 5:1 | Joden, die in Juda en te Jeruzalem waren; in den naam Gods
321 Ezra 5:2 | bouwen het huis Gods, Die te Jeruzalem woont; en met hen de profeten
322 Ezra 5:14 | Nebukadnezar uit den tempel, die te Jeruzalem was, had weggenomen en dezelve
323 Ezra 5:15 | afvoeren in den tempel, die te Jeruzalem is, en laat het huis Gods
324 Ezra 5:16 | van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont; en er is van toen
325 Ezra 5:17 | zij, om dit huis Gods te Jeruzalem te bouwen; en dat men des
326 Ezra 6:3 | bevel: Het huis Gods te Jeruzalem, dat huis zal gebouwd worden,
327 Ezra 6:5 | Nebukadnezar uit den tempel, die te Jeruzalem was, heeft weggevoerd, en
328 Ezra 6:5 | naar den tempel, die te Jeruzalem is, aan zijn plaats, en
329 Ezra 6:9 | zeggen der priesteren, die te Jeruzalem zijn, dat het hun dag bij
330 Ezra 6:12 | verderven dit huis Gods, dat te Jeruzalem is. Ik, Darius, heb het
331 Ezra 6:18 | den dienst Gods, Die te Jeruzalem is, naar het voorschrift
332 Ezra 7:7 | Nethinim, togen op naar Jeruzalem, in het zevende jaar van
333 Ezra 7:8 | 8 En hij kwam te Jeruzalem in de vijfde maand; dat
334 Ezra 7:9 | vijfde maand kwam hij te Jeruzalem, naar de goede hand zijns
335 Ezra 7:13 | Levieten, om te gaan naar Jeruzalem, dat hij met u ga. ~
336 Ezra 7:14 | te doen in Judea, en te Jeruzalem, naar de wet uws Gods, die
337 Ezra 7:15 | Israels, Wiens woning te Jeruzalem is; ~
338 Ezra 7:16 | huize huns Gods, dat te Jeruzalem is;
339 Ezra 7:17 | van ulieder God, dat te Jeruzalem is. ~
340 Ezra 7:19 | weder voor den God van Jeruzalem. ~
341 Ezra 7:27 | huis des HEEREN, dat te Jeruzalem is. ~
342 Ezra 8:29 | der vaderen van Israel, te Jeruzalem, in de kameren van des HEEREN
343 Ezra 8:30 | vaten, om te brengen te Jeruzalem, ten huize onzes Gods. ~
344 Ezra 8:31 | eerste maand, om te gaan naar Jeruzalem; en de hand onzes Gods was
345 Ezra 8:32 | 32 En wij kwamen te Jeruzalem; en wij bleven aldaar drie
346 Ezra 9:9 | tuin te geven in Juda en te Jeruzalem. ~
347 Ezra 10:7 | stem doorgaan door Juda en Jeruzalem, aan al de kinderen der
348 Ezra 10:7 | gevangenis, dat zij zich te Jeruzalem zouden verzamelen. ~
349 Ezra 10:9 | van Juda en Benjamin te Jeruzalem in drie dagen; het was de
350 Neh 1:2 | de gevangenis), en naar Jeruzalem. ~
351 Neh 2:11 | 11 En ik kwam te Jeruzalem, en was daar drie dagen. ~
352 Neh 2:12 | hart gegeven had, om aan Jeruzalem te doen; en er was geen
353 Neh 2:13 | ik brak aan de muren van Jeruzalem, dewelke verscheurd waren,
354 Neh 2:17 | ellende, waarin wij zijn, dat Jeruzalem woest is, en haar poorten
355 Neh 2:20 | gerechtigheid, noch gedachtenis in Jeruzalem ~ ~
356 Neh 3:8 | apothekers; en zij lieten Jeruzalem tot aan den breden muur. ~
357 Neh 3:9 | overste des halven deels van Jeruzalem. ~
358 Neh 3:12 | het andere halve deel van Jeruzalem, hij en zijn dochteren. ~
359 Neh 4:7 | verbetering aan de muren van Jeruzalem toenam, dat de scheuren
360 Neh 4:8 | zij zouden komen om tegen Jeruzalem te strijden, en een verbijstering
361 Neh 4:22 | vernachte met zijn jongen binnen Jeruzalem, opdat zij ons des nachts
362 Neh 6:7 | hebt besteld, om van u te Jeruzalem uit te roepen, zeggende:
363 Neh 7:2 | overste van den burg te Jeruzalem, want hij was als een man
364 Neh 7:3 | hen: Laat de poorten van Jeruzalem niet geopend worden, totdat
365 Neh 7:3 | wachten zette, inwoners van Jeruzalem, een iegelijk op zijn wacht,
366 Neh 7:6 | die wedergekeerd zijn naar Jeruzalem en naar Juda, een iegelijk
367 Neh 8:16 | door al hun steden, en te Jeruzalem, zeggende: Gaat uit op het
368 Neh 11:1 | de oversten des volks te Jeruzalem; maar het overige des volks
369 Neh 11:1 | die in de heilige stad Jeruzalem zou wonen, en negen delen
370 Neh 11:2 | vrijwilliglijk aanboden te Jeruzalem te wonen. ~
371 Neh 11:3 | van het landschap, die te Jeruzalem woonden; (maar in de steden
372 Neh 11:4 | 4 Te Jeruzalem dan woonden sommigen van
373 Neh 11:6 | kinderen van Perez, die te Jeruzalem woonden, waren vierhonderd
374 Neh 11:22 | der Levieten opziener te Jeruzalem was Uzzi, de zoon van Bani,
375 Neh 12:27 | plaatsen, dat zij hen te Jeruzalem brachten, om de inwijding
376 Neh 12:28 | uit het vlakke veld rondom Jeruzalem, als uit de dorpen van de
377 Neh 12:29 | zich dorpen gebouwd rondom Jeruzalem. ~
378 Neh 12:43 | zodat de vrolijkheid van Jeruzalem tot van verre gehoord werd. ~
379 Neh 13:6 | dit alles was ik niet te Jeruzalem; want in het twee en dertigste
380 Neh 13:7 | 7 En ik kwam te Jeruzalem, en verstond van het kwaad,
381 Neh 13:15 | allen last, dien zij te Jeruzalem inbrachten op den sabbatdag;
382 Neh 13:16 | kinderen van Juda en te Jeruzalem. ~
383 Neh 13:19 | geschiedde nu, als de poorten van Jeruzalem schaduw gaven, voor den
384 Neh 13:20 | alle koopwaren, buiten voor Jeruzalem, eens of tweemaal. ~
385 Est 2:6 | 6 Die weggevoerd was van Jeruzalem met de weggevoerden, die
386 Psa 51:20 | welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op. ~
387 Psa 68:30 | 30 Om Uws tempels wil te Jeruzalem, zullen U de koningen geschenk
388 Psa 79:1 | verontreinigd; zij hebben Jeruzalem tot steenhopen gesteld. ~
389 Psa 79:3 | hebben hun bloed rondom Jeruzalem als water vergoten; en er
390 Psa 102:22 | te Sion, en Zijn lof te Jeruzalem; ~
391 Psa 116:19 | in het midden van u, o Jeruzalem! Hallelujah! ~ ~
392 Psa 122:2 | staande in uw poorten, o Jeruzalem! ~
393 Psa 122:6 | 6Bidt om den vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die
394 Psa 125:2 | 2Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzo is de
395 Psa 128:5 | en gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen al de dagen
396 Psa 135:21 | de HEERE uit Sion, Die te Jeruzalem woont. Hallelujah! ~ ~
397 Psa 137:5 | 5Indien ik u vergeet, o Jeruzalem! zo vergete mijn rechterhand
398 Psa 137:6 | aan u niet gedenke, zo ik Jeruzalem niet verheffe boven het
399 Psa 137:7 | van Edom, aan den dag van Jeruzalem; die daar zeiden: Ontbloot
400 Psa 147:2 | 2 De HEERE bouwt Jeruzalem; Hij vergadert Israels verdrevenen.
401 Psa 147:12 | 12 O Jeruzalem! roem den HEERE; o Sion!
402 Pred 1:1 | van David, den koning te Jeruzalem. ~
403 Pred 1:12 | was koning over Israel te Jeruzalem. ~
404 Pred 1:16 | boven allen, die voor mij te Jeruzalem geweest zijn; en mijn hart
405 Pred 2:7 | dan allen, die voor mij te Jeruzalem geweest waren. ~
406 Pred 2:9 | iemand, die voor mij te Jeruzalem geweest was; ook bleef mijn
407 Hoo 1:5 | liefelijk (gij dochteren van Jeruzalem!), gelijk de tenten van
408 Hoo 2:7 | bezweer u, gij, dochteren van Jeruzalem! die bij de reeen, of bij
409 Hoo 3:5 | bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem! die bij de reeen of bij
410 Hoo 3:10 | liefde van de dochteren van Jeruzalem. ~
411 Hoo 5:8 | bezweer u, gij dochters van Jeruzalem! indien gij mijn Liefste
412 Hoo 5:16 | Vriend, gij dochters van Jeruzalem! ~ ~ ~
413 Hoo 6:4 | gelijk Thirza, liefelijk als Jeruzalem, schrikkelijk als slagorden
414 Hoo 8:4 | bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem! dat gij die liefde niet
415 Jes 1:1 | hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia,
416 Jes 2:1 | gezien heeft over Juda en Jeruzalem. ~
417 Jes 2:3 | en des HEEREN woord uit Jeruzalem. ~
418 Jes 3:1 | der heirscharen, zal van Jeruzalem en van Juda wegnemen den
419 Jes 3:8 | 8 Want Jeruzalem heeft aangestoten, en Juda
420 Jes 4:3 | Sion, en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig geheten worden,
421 Jes 4:3 | geschreven is ten leven te Jeruzalem; ~
422 Jes 4:4 | en de bloedschulden van Jeruzalem zal verdreven hebben uit
423 Jes 5:3 | Nu dan, gij inwoners van Jeruzalem, en gij mannen van Juda,
424 Jes 7:1 | van Israel, optoog naar Jeruzalem, ten oorlog tegen haar;
425 Jes 8:14 | net den inwoners te Jeruzalem. ~
426 Jes 10:10 | beter zijn, dan die van Jeruzalem, en dan die van Samaria; ~
427 Jes 10:11 | alzo niet kunnen doen aan Jeruzalem en aan haar afgoden? ~
428 Jes 10:12 | werk op den berg Sion en te Jeruzalem, dan zal Ik te huis zoeken
429 Jes 10:32 | van Sion, den heuvel van Jeruzalem. ~
430 Jes 22:10 | Gij zult ook de huizen van Jeruzalem tellen; en gij zult huizen
431 Jes 22:21 | hij zal den inwoneren te Jeruzalem en den huize van Juda
432 Jes 24:23 | zal op den berg Sion en te Jeruzalem, en voor zijn oudsten zal
433 Jes 27:13 | op den heiligen berg te Jeruzalem. ~
434 Jes 28:14 | heersers over dit volk, dat te Jeruzalem is! ~
435 Jes 30:19 | volk zal in Sion wonen, te Jeruzalem; gij zult ganselijk niet
436 Jes 31:5 | de HEERE der heirscharen Jeruzalem beschutten, beschuttende
437 Jes 31:9 | die te Sion vuur, en te Jeruzalem een oven heeft. ~ ~
438 Jes 33:20 | bijeenkomsten; uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats,
439 Jes 36:2 | Rabsake van Lachis naar Jeruzalem tot den koning Hizkia, met
440 Jes 36:7 | en Die tot Juda en tot Jeruzalem gezegd heeft: Voor
441 Jes 36:20 | gered hebben, dat de HEERE Jeruzalem uit mijn hand zou redden? ~
442 Jes 37:10 | gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings
443 Jes 37:22 | bespot u, de dochter van Jeruzalem schudt het hoofd achter
444 Jes 37:32 | 32 Want van Jeruzalem zal het overblijfsel uitgaan,
445 Jes 40:2 | Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe, dat
446 Jes 40:9 | klim op een hogen berg; o Jeruzalem, gij verkondigster van goede
447 Jes 41:27 | Zie, zie ze daar! en tot Jeruzalem; Ik zal een blijden boodschapper
448 Jes 44:26 | boden volbrengt; Die tot Jeruzalem zegt: Gij zult bewoond worden;
449 Jes 44:28 | volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word gebouwd; en tot den
450 Jes 51:17 | Waak op, waak op, sta op, Jeruzalem! gij, die gedronken hebt
451 Jes 52:1 | sierlijke klederen aan, o Jeruzalem, gij heilige stad? want
452 Jes 52:2 | maak u op, zit neder, o Jeruzalem! maak u los van de banden
453 Jes 52:9 | gij woeste plaatsen van Jeruzalem! want de HEERE heeft Zijn
454 Jes 52:9 | volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost. ~
455 Jes 63:6 | 6 O Jeruzalem! Ik heb wachters op uw muren
456 Jes 63:7 | bevestige, en totdat Hij Jeruzalem stelle tot een lof op aarde. ~
457 Jes 65:10 | is een woestijn geworden, Jeruzalem een verwoesting. ~
458 Jes 66:18 | schep; want ziet, Ik schep Jeruzalem een verheuging, en haar
459 Jes 66:19 | Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem, en vrolijk zijn over Mijn
460 Jes 67:10 | 10 Verblijdt u met Jeruzalem, en verheugt u over haar,
461 Jes 67:13 | troosten; ja, gij zult te Jeruzalem getroost worden. ~
462 Jes 67:20 | heiligen berg toe, naar Jeruzalem, zegt de HEERE, gelijk als
463 Jer 1:3 | koning van Juda; totdat Jeruzalem gevankelijk werd weggevoerd
464 Jer 1:15 | deur der poorten van Jeruzalem, en tegen al haar muren
465 Jer 2:2 | en roep voor de oren van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE:
466 Jer 3:17 | Te dier tijd zullen zij Jeruzalem noemen, des HEEREN troon;
467 Jer 3:17 | des HEEREN Naams wil, te Jeruzalem; en zij zullen niet
468 Jer 4:3 | mannen van Juda, en tot Jeruzalem: Braakt ulieden een braakland,
469 Jer 4:4 | van Juda en inwoners van Jeruzalem! opdat Mijner grimmigheid
470 Jer 4:5 | Juda, en laat het horen te Jeruzalem, en zegt het; ja, blaast
471 Jer 4:10 | waarlijk, Gij hebt dit volk en Jeruzalem grotelijks bedrogen, zeggende:
472 Jer 4:11 | zal tot dit volk en tot Jeruzalem gezegd worden: Een dorre
473 Jer 4:14 | uw hart van boosheid, o Jeruzalem! opdat gij behouden wordt;
474 Jer 4:16 | ziet, doet het horen tegen Jeruzalem; daar komen hoeders uit
475 Jer 5:1 | Gaat om door de wijken van Jeruzalem, en ziet nu toe, en verneemt,
476 Jer 6:1 | Benjamin! uit het midden van Jeruzalem, en blaast de bazuin te
477 Jer 6:6 | en werpt een wal op tegen Jeruzalem; zij is de stad, die bezocht
478 Jer 6:8 | 8 Laat u tuchtigen, Jeruzalem! opdat Mijn ziel niet van
479 Jer 7:17 | Juda, en op de straten van Jeruzalem? ~
480 Jer 7:29 | Scheer uw hoofdhaar af, o Jeruzalem! en werp het weg, en verhef
481 Jer 7:34 | Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der
482 Jer 8:1 | beenderen der inwoners van Jeruzalem, uit hun graven uithalen. ~
483 Jer 8:5 | Waarom keert dan dit volk te Jeruzalem af met een altoosdurende
484 Jer 9:11 | 11 En Ik zal Jeruzalem stellen tot steen hopen,
485 Jer 11:2 | en tot de inwoners van Jeruzalem; ~
486 Jer 11:6 | Juda, en in de straten van Jeruzalem, zeggende: Hoort de woorden
487 Jer 11:9 | en onder de inwoners van Jeruzalem. ~
488 Jer 11:12 | Juda en de inwoners van Jeruzalem henengaan, en roepen tot
489 Jer 11:13 | het getal der straten van Jeruzalem hebt gijlieden altaren gesteld
490 Jer 13:9 | die grote hovaardij van Jeruzalem. ~
491 Jer 13:13 | en alle inwoners van Jeruzalem, opvullen met dronkenschap. ~
492 Jer 13:27 | verfoeiselen gezien; wee u, Jeruzalem! zult gij niet rein worden?
493 Jer 14:16 | zullen op de straten van Jeruzalem weggeworpen zijn vanwege
494 Jer 15:4 | Juda, om hetgeen hij te Jeruzalem gedaan heeft. ~
495 Jer 15:5 | wie zou u verschonen, o Jeruzalem? of wie zou medelijden met
496 Jer 17:19 | in alle poorten van Jeruzalem; ~
497 Jer 17:20 | Juda, en alle inwoners van Jeruzalem, die door deze poorten ingaat! ~
498 Jer 17:21 | brengt in door de poorten van Jeruzalem. ~
499 Jer 17:25 | en de inwoners van Jeruzalem; en deze stad zal bewoond
500 Jer 17:26 | en uit de plaatsen rondom Jeruzalem, en uit het land van Benjamin,
1-500 | 501-803 |