1-500 | 501-792
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:21 | 21 En God schiep de grote walvissen,
2 Gen 2:21 | 21 Toen deed de HEERE God een
3 Gen 3:21 | 21 En de HEERE God maakte voor
4 Gen 4:21 | 21 En de naam zijns broeders
5 Gen 5:21 | 21 En Henoch leefde vijf en
6 Gen 6:21 | 21 En gij, neem voor u van
7 Gen 7:21 | 21 En alle vlees, dat zich
8 Gen 8:21 | 21 En de HEERE rook dien liefelijken
9 Gen 9:21 | 21 En hij dronk van dien wijn,
10 Gen 10:21 | 21 Voorts zijn Sem zonen geboren;
11 Gen 11:21 | 21 En Rehu leefde, nadat hij
12 Gen 14:21 | 21 En de koning van Sodom zeide
13 Gen 14:45 | 21 En den Amoriet, en den Kanaaniet,
14 Gen 16:21 | 21 Maar Mijn verbond zal Ik
15 Gen 17:21 | 21 Zal Ik nu afgaan en bezien,
16 Gen 18:21 | 21 En Hij zeide tot hem: Zie,
17 Gen 20 | 21 ~
18 Gen 20:21 | 21 En hij woonde in de woestijn
19 Gen 21:21 | 21 Uz, zijn eerstgeborene,
20 Gen 23:21 | 21 En de man ontzette zich
21 Gen 23:88 | 21 En Izak bad den HEERE zeer
22 Gen 24:21 | 21 Toen groeven zij een andere
23 Gen 25:21 | 21 En Izak zeide tot Jakob:
24 Gen 26:21 | 21 En ik ten huize mijns vaders
25 Gen 27:21 | 21 Toen zeide Jakob tot Laban:
26 Gen 27:56 | 21 En zij baarde daarna een
27 Gen 28:21 | 21 En hij vlood, en al wat
28 Gen 29:21 | 21 Alzo ging dat geschenk heen
29 Gen 31:21 | 21 Deze mannen zijn vreedzaam
30 Gen 32:21 | 21 Toen verreisde Israel, en
31 Gen 33:21 | 21 En Dison, en Ezer, en Disan;
32 Gen 34:21 | 21 Ruben hoorde dat, en verloste
33 Gen 35:21 | 21 En hij vraagde de lieden
34 Gen 36:21 | 21 Doch de HEERE was met Jozef,
35 Gen 36:44 | 21 En hij deed den overste
36 Gen 37:21 | 21 Dewelke in haar buik inkwamen;
37 Gen 38:21 | 21 Toen zeiden zij de een tot
38 Gen 39:21 | 21 Het is nu geschied, als
39 Gen 40:21 | 21 Toen zeidet gij tot uw knechten:
40 Gen 41:21 | 21 En de zonen van Israel deden
41 Gen 42:21 | 21 En de zonen van Benjamin:
42 Gen 43:21 | 21 En aangaande het volk, dat
43 Gen 44:21 | 21 Daarna zeide Israel tot
44 Gen 45:21 | 21 Nafthali is een losgelaten
45 Gen 46:21 | 21 Nu dan, vreest niet! Ik
46 Exo 1:21 | 21 En het geschiedde, dewijl
47 Exo 2:21 | 21 En Mozes bewilligde bij
48 Exo 3:21 | 21 En Ik zal dit volk genade
49 Exo 4:21 | 21 En de HEERE zeide tot Mozes:
50 Exo 5:21 | 21 En zeiden tot hen: De HEERE
51 Exo 6:21 | 21 En de zonen van Uzziel:
52 Exo 7:21 | 21 En de vis, die in de rivier
53 Exo 8:21 | 21 Want zo gij Mijn volk niet
54 Exo 9:21 | 21 Doch die zijn hart niet
55 Exo 10:21 | 21 Toen zeide de HEERE tot
56 Exo 12:21 | 21 Mozes dan riep al de oudsten
57 Exo 13:21 | 21 En de HEERE toog voor hun
58 Exo 14:21 | 21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte
59 Exo 15:21 | 21 Toen antwoordde Mirjam hunlieden:
60 Exo 16:21 | 21 Zij nu verzamelden het allen
61 Exo 18:21 | 21 Doch zie gij om, onder al
62 Exo 19:21 | 21 En de HEERE zeide tot Mozes:
63 Exo 20:21 | 21 En het volk stond van verre;
64 Exo 21 | 21 ~
65 Exo 21:21 | 21 Zo hij nochtans een dag
66 Exo 22:21 | 21 Gij zult ook den vreemdeling
67 Exo 23:21 | 21 Hoedt u voor Zijn aangezicht,
68 Exo 25:21 | 21 En gij zult het verzoendeksel
69 Exo 26:21 | 21 Met hun veertig zilveren
70 Exo 27:21 | 21 In de tent der samenkomst,
71 Exo 28:21 | 21 En deze stenen zullen zijn
72 Exo 29:21 | 21 Dan zult gij nemen van het
73 Exo 30:21 | 21 Zij zullen dan hun handen
74 Exo 32:21 | 21 En Mozes zeide tot Aaron:
75 Exo 33:21 | 21 En Mozes zeide tot Aaron:
76 Exo 34:21 | 21 De HEERE zeide verder: Zie,
77 Exo 34:44 | 21 Zes dagen zult gij arbeiden,
78 Exo 35:21 | 21 En zij kwamen, alle man,
79 Exo 36:21 | 21 De lengte van een berd was
80 Exo 37:21 | 21 En daar was een knoop onder
81 Exo 38:21 | 21 Dit zijn de getelde dingen
82 Exo 39:21 | 21 En zij bonden den borstlap
83 Exo 40:21 | 21 En hij bracht de ark in
84 Lev 4:21 | 21 Daarna zal hij dien var
85 Lev 6:21 | 21 Het zal in een pan met olie
86 Lev 7:21 | 21 En wanneer een ziel iets
87 Lev 8:21 | 21 Doch het ingewand en de
88 Lev 9:21 | 21 Maar de borsten en den rechterschouder
89 Lev 11:21 | 21 Dit nochtans zult gij eten
90 Lev 13:21 | 21 Wanneer nu de priester die
91 Lev 14:21 | 21 Maar indien hij arm is,
92 Lev 15:21 | 21 En al wie haar leger aanroert,
93 Lev 16:21 | 21 En Aaron zal beide zijn
94 Lev 18:21 | 21 En van uw zaad zult gij
95 Lev 19:21 | 21 En hij zal zijn schuldoffer
96 Lev 20:21 | 21 En wanneer een man zijns
97 Lev 21 | 21 ~
98 Lev 21:21 | 21 Geen man, uit het zaad van
99 Lev 22:21 | 21 En als iemand een dankoffer
100 Lev 22:52 | 21 En gij zult op dienzelfden
101 Lev 23:21 | 21 Wie dan enig vee verslaat,
102 Lev 24:21 | 21 Zo zal Ik Mijn zegen gebieden
103 Lev 25:21 | 21 En zo gij met Mij in tegenheid
104 Lev 26:21 | 21 Maar die akker, nadat hij
105 Num 1:21 | 21 Hun getelden van den stam
106 Num 2:21 | 21 Zijn heir nu, en zijn getelden
107 Num 3:21 | 21 Van Gerson was het geslacht
108 Num 4:21 | 21 En de HEERE sprak tot Mozes,
109 Num 5:21 | 21 (Dan zal de priester die
110 Num 6:21 | 21 Dit is de wet des Nazireers,
111 Num 7:21 | 21 Een var, een jong rund,
112 Num 8:21 | 21 En de Levieten ontzondigden
113 Num 9:21 | 21 Maar was het, dat de wolk
114 Num 10:21 | 21 Toen togen op de Kohathieten,
115 Num 11:21 | 21 En Mozes zeide: Zeshonderd
116 Num 13:21 | 21 Alzo trokken zij op, en
117 Num 14:21 | 21 Doch zekerlijk, zo waarachtig
118 Num 15:21 | 21 Van de eerstelingen uws
119 Num 16:21 | 21 Scheidt u af uit het midden
120 Num 18:34 | 21 En zie, aan de kinderen
121 Num 19:21 | 21 En zie, aan de kinderen
122 Num 20:21 | 21 Alzo weigerde Edom Israel
123 Num 21 | 21 ~
124 Num 21:21 | 21 Toen zond Israel boden tot
125 Num 22:21 | 21 Toen stond Bileam des morgens
126 Num 23:21 | 21 Hij schouwt niet aan de
127 Num 24:21 | 21 Toen hij de Kenieten zag,
128 Num 26:21 | 21 En de zonen van Perez waren:
129 Num 27:21 | 21 En hij zal voor het aangezicht
130 Num 28:21 | 21 Tot elk zult gij een tiende
131 Num 29:21 | 21 En hun spijsofferen, en
132 Num 31:21 | 21 En Eleazar, de priester,
133 Num 31:74 | 21 En een ieder van u, die
134 Num 32:21 | 21 En zij verreisden van Libna,
135 Num 33:21 | 21 Van den stam van Benjamin,
136 Num 34:21 | 21 Of hem door vijandschap
137 Deu 1:21 | 21 Ziet, de HEERE, uw God,
138 Deu 2:21 | 21 Een groot, en menigvuldig,
139 Deu 3:21 | 21 Ook gebood ik Jozua ter
140 Deu 4:21 | 21 Ook vertoornde Zich de HEERE
141 Deu 5:21 | 21 En gij zult niet begeren
142 Deu 6:21 | 21 Zo zult gij tot uw zoon
143 Deu 7:21 | 21 Ontzet u niet voor hunlieder
144 Deu 9:21 | 21 Maar uw zonde, het kalf,
145 Deu 10:21 | 21 Hij is uw Lof, en Hij is
146 Deu 11:21 | 21 Opdat uw dagen, en de dagen
147 Deu 12:21 | 21 Zo de plaats, die de HEERE,
148 Deu 14:21 | 21 Gij zult geen dood aas eten;
149 Deu 15:21 | 21 Doch als enig gebrek daaraan
150 Deu 16:21 | 21 Gij zult u geen bos planten
151 Deu 18:21 | 21 Zo gij dan in uw hart zoudt
152 Deu 19:21 | 21 En uw oog zal niet verschonen;
153 Deu 21 | 21 ~
154 Deu 21:21 | 21 Dan zullen alle lieden zijner
155 Deu 22:21 | 21 Zo zullen zij deze jonge
156 Deu 23:21 | 21 Wanneer gij den HEERE, uw
157 Deu 24:21 | 21 Wanneer gij uw wijngaard
158 Deu 27:21 | 21 Vervloekt zij, die bij enig
159 Deu 28:21 | 21 De HEERE zal u de pestilentie
160 Deu 29:21 | 21 En de HEERE zal hem ten
161 Deu 31:21 | 21 En het zal geschieden, wanneer
162 Deu 32:21 | 21 Zij hebben Mij tot ijver
163 Deu 33:21 | 21 En hij heeft zich van het
164 Joz 2:21 | 21 Zij nu zeide: Het zij alzo
165 Joz 4:21 | 21 En hij sprak tot de kinderen
166 Joz 6:21 | 21 En zij verbanden alles,
167 Joz 7:21 | 21 Want ik zag onder den roof
168 Joz 8:21 | 21 En Jozua en gans Israel,
169 Joz 9:21 | 21 Verder zeiden de oversten
170 Joz 10:21 | 21 Zo keerde al het volk tot
171 Joz 11:21 | 21 Te dier tijde nu kwam Jozua,
172 Joz 12:21 | 21 De koning van Taanach, een;
173 Joz 13:21 | 21 En alle steden des vlakken
174 Joz 15:21 | 21 De steden nu, van het uiterste
175 Joz 18:21 | 21 De steden nu van den stam
176 Joz 19:21 | 21 En Remeth, en En-gannim,
177 Joz 21 | 21 ~
178 Joz 21:21 | 21 En zij gaven hun Sichem,
179 Joz 23:21 | 21 Toen antwoordden de kinderen
180 Joz 25:21 | 21 Toen zeide het volk tot
181 Ric 1:21 | 21 Doch de kinderen van Benjamin
182 Ric 2:21 | 21 Zo zal Ik ook niet voortvaren
183 Ric 3:21 | 21 Ehud dan reikte zijn linkerhand
184 Ric 4:21 | 21 Daarna nam Jael, de huisvrouw
185 Ric 4:45 | 21 De beek Kison wentelde hen
186 Ric 5:21 | 21 En de Engel des HEEREN stak
187 Ric 6:21 | 21 En zij stonden, een iegelijk
188 Ric 7:21 | 21 Toen zeiden Zebah en Tsalmuna:
189 Ric 8:21 | 21 Toen vlood Jotham, en vluchtte,
190 Ric 10:21 | 21 En de HEERE, de God Israels,
191 Ric 12:21 | 21 En de Engel des HEEREN verscheen
192 Ric 15:21 | 21 Toen grepen hem de Filistijnen,
193 Ric 17:21 | 21 Alzo keerden zij zich, en
194 Ric 18:21 | 21 En hij bracht hem in zijn
195 Ric 19:21 | 21 Toen togen de kinderen van
196 Ric 20 | 21 ~
197 Ric 20:21 | 21 En let er op, en ziet, als
198 Rut 1:21 | 21 Vol toog ik weg, maar ledig
199 Rut 2:21 | 21 En Ruth, de Moabietische,
200 Rut 4:21 | 21 En Salmon gewon Boaz, en
201 1Sa 1:21 | 21 En die man, Elkana toog
202 1Sa 2:21 | 21 Want de HEERE bezocht Hanna,
203 1Sa 3:21 | 21 En de HEERE voer voort te
204 1Sa 4:21 | 21 En zij noemde het jongsken
205 1Sa 6:21 | 21 Zo zonden zij boden tot
206 1Sa 8:21 | 21 Als Samuel al de woorden
207 1Sa 9:21 | 21 Toen antwoordde Saul, en
208 1Sa 10:21 | 21 Toen hij den stam van Benjamin
209 1Sa 12:21 | 21 En wijkt niet af; want gij
210 1Sa 13:21 | 21 Maar zij hadden tandige
211 1Sa 14:21 | 21 Er waren ook Hebreen bij
212 1Sa 15:21 | 21 Het volk nu heeft genomen
213 1Sa 16:21 | 21 Alzo kwam David tot Saul,
214 1Sa 17:21 | 21 En de Israelieten en Filistijnen
215 1Sa 18:21 | 21 En Saul zeide: Ik zal haar
216 1Sa 19:21 | 21 Toen men het Saul boodschapte,
217 1Sa 20:21 | 21 En zie, ik zal den jongen
218 1Sa 21 | 21 ~
219 1Sa 22:21 | 21 En Abjathar boodschapte
220 1Sa 23:21 | 21 Toen zeide Saul: Gezegend
221 1Sa 24:21 | 21 En nu, zie, ik weet, dat
222 1Sa 25:21 | 21 David nu had gezegd: Trouwens
223 1Sa 26:21 | 21 Toen zeide Saul: Ik heb
224 1Sa 28:21 | 21 De vrouw nu kwam tot Saul,
225 1Sa 30:21 | 21 Als David tot de tweehonderd
226 2Sa 1:21 | 21 Gij, bergen van Gilboa,
227 2Sa 2:21 | 21 En Abner zeide tot hem:
228 2Sa 3:21 | 21 Toen zeide Abner tot David:
229 2Sa 5:21 | 21 En zij lieten hun afgoden
230 2Sa 6:21 | 21 Maar David zeide tot Michal:
231 2Sa 7:21 | 21 Om Uws woords wil, en naar
232 2Sa 11:21 | 21 Wie sloeg Abimelech, den
233 2Sa 12:21 | 21 Zo zeiden zijn knechten
234 2Sa 13:21 | 21 Als de koning David al deze
235 2Sa 14:21 | 21 Toen zeide de koning tot
236 2Sa 15:21 | 21 Maar Ithai antwoordde den
237 2Sa 16:21 | 21 En Achitofel zeide tot Absalom:
238 2Sa 17:21 | 21 En het geschiedde, nadat
239 2Sa 18:21 | 21 En Joab zeide tot Cuschi:
240 2Sa 19:21 | 21 Toen antwoordde Abisai,
241 2Sa 20:21 | 21 De zaak is niet alzo; maar
242 2Sa 21 | 21 ~
243 2Sa 21:21 | 21 En hij hoonde Israel; maar
244 2Sa 22:21 | 21 De HEERE vergold mij naar
245 2Sa 23:21 | 21 Daartoe sloeg hij een Egyptischen
246 2Sa 24:21 | 21 En Arauna zeide: Waarom
247 1Kon 1:21 | 21 Anders zal het geschieden,
248 1Kon 2:21 | 21 En zij zeide: Laat Abisag,
249 1Kon 3:21 | 21 En ik stond in de morgen
250 1Kon 4:21 | 21 En Salomo was heersende
251 1Kon 6:21 | 21 En Salomo overtoog het huis
252 1Kon 7:21 | 21 Daarna richtte hij de pilaren
253 1Kon 8:21 | 21 En ik heb daar een plaats
254 1Kon 9:21 | 21 Hun kinderen, die na hen
255 1Kon 10:21 | 21 Ook waren alle drinkvaten
256 1Kon 11:21 | 21 Toen nu Hadad in Egypte
257 1Kon 12:21 | 21 Toen nu Rehabeam te Jeruzalem
258 1Kon 13:21 | 21 En hij riep tot den man
259 1Kon 14:21 | 21 Rehabeam nu, de zoon van
260 1Kon 15:21 | 21 En het geschiedde, als Baesa
261 1Kon 16:21 | 21 Toen werd het volk van Israel
262 1Kon 17:21 | 21 En hij mat zich driemaal
263 1Kon 18:21 | 21 Toen naderde Elia tot het
264 1Kon 19:21 | 21 Zo keerde hij weder van
265 1Kon 20:21 | 21 En de koning van Israel
266 1Kon 21 | 1 Koningen 21 ~
267 1Kon 21:21 | 21 Zie, Ik zal kwaad over u
268 1Kon 22:21 | 21 Toen ging een geest uit,
269 2Kon 2:21 | 21 Toen ging hij uit tot de
270 2Kon 3:21 | 21 Toen nu al de Moabieten
271 2Kon 4:21 | 21 En zij ging op, en legde
272 2Kon 5:21 | 21 Zo volgde Gehazi Naaman
273 2Kon 6:21 | 21 En de koning van Israel
274 2Kon 8:21 | 21 Daarom toog Joram over naar
275 2Kon 9:21 | 21 Toen zeide Joram: Span aan.
276 2Kon 10:21 | 21 Ook zond Jehu in het ganse
277 2Kon 11:21 | 21 Joas was zeven jaren oud,
278 2Kon 12:21 | 21 Want Jozacar, de zoon van
279 2Kon 13:21 | 21 Want Jozacar, de zoon van
280 2Kon 14:21 | 21 En het geschiedde, als zij
281 2Kon 15:21 | 21 En het ganse volk van Juda
282 2Kon 16:21 | 21 Het overige nu der geschiedenissen
283 2Kon 19:21 | 21 Want Hij scheurde Israel
284 2Kon 20:21 | 21 Zie nu, vertrouwt gij u
285 2Kon 21:21 | 21 Dit is het woord, dat de
286 2Kon 22:21 | 21 En Hizkia ontsliep met zijn
287 2Kon 23 | 2 Koningen 21 ~
288 2Kon 23:21 | 21 Want hij wandelde in al
289 2Kon 25:21 | 21 En de koning gebood het
290 2Kon 27:21 | 21 En de koning van Babel sloeg
291 1Kro 1:21 | 21 En Hadoram, en Uzal, en
292 1Kro 2:21 | 21 Daarna ging Hezron in tot
293 1Kro 3:21 | 21 De kinderen van Hananja
294 1Kro 4:21 | 21 De kinderen van Sela, den
295 1Kro 5:21 | 21 En zij voerden hun vee gevankelijk
296 1Kro 6:21 | 21 Zijn zoon Joah; zijn zoon
297 1Kro 7:21 | 21 En zijn zoon was Zabad;
298 1Kro 8:21 | 21 En Adaja, en Beraja, en
299 1Kro 9:21 | 21 Zacharja, de zoon van Meselemja,
300 1Kro 11:21 | 21 Uit die drie was hij geeerd
301 1Kro 12:21 | 21 En dezen hielpen David mede
302 1Kro 15:21 | 21 En Mattithja, en Elifele,
303 1Kro 16:21 | 21 Hij liet niemand toe hen
304 1Kro 17:21 | 21 En wie is als Uw volk Israel,
305 1Kro 22 | 21 ~
306 1Kro 22:21 | 21 En David kwam tot Ornan;
307 1Kro 24:21 | 21 De kinderen van Merari waren
308 1Kro 25:21 | 21 Aangaande Rehabja: van de
309 1Kro 26:21 | 21 Het veertiende voor Mattithja;
310 1Kro 27:21 | 21 Van de kinderen van Ladan,
311 1Kro 28:21 | 21 Over half Manasse, in Gilead,
312 1Kro 29:21 | 21 En zie, daar zijn de verdelingen
313 1Kro 30:21 | 21 En zij offerden den HEERE
314 2Kro 4:21 | 21 En de bloemen, en de lampen,
315 2Kro 7:21 | 21 Hoor dan naar de smekingen
316 2Kro 8:21 | 21 En dit huis, dat verheven
317 2Kro 10:21 | 21 Want des konings schepen
318 2Kro 12:21 | 21 En Rehabeam had Maacha,
319 2Kro 14:21 | 21 Zo versterkte zich Abia;
320 2Kro 19:21 | 21 En Hij zeide: Ik zal uitgaan,
321 2Kro 21:21 | 21 Hij nu beraadslaagde zich
322 2Kro 22 | 2 Kronieken 21 ~
323 2Kro 22:20 | koningen. ~ ~2 Kronieken 21 ~
324 2Kro 23:34 | 21 En al het volk des lands
325 2Kro 24:21 | 21 En zij maakten een verbintenis
326 2Kro 25:21 | 21 Zo toog Joas, de koning
327 2Kro 26:21 | 21 Alzo was de koning Uzzia
328 2Kro 28:21 | 21 Want Achaz nam een deel
329 2Kro 29:21 | 21 En zij brachten zeven varren,
330 2Kro 30:21 | 21 Zo hielden de kinderen Israels,
331 2Kro 31:21 | 21 En in alle werk, dat hij
332 2Kro 32:21 | 21 En de HEERE zond een engel,
333 2Kro 33:21 | 21 Amon was twee en twintig
334 2Kro 34:21 | 21 Gaat heen, vraagt den HEERE
335 2Kro 35:21 | 21 Toen zond hij boden tot
336 2Kro 36:21 | 21 Toen zond hij boden tot
337 2Kro 37:21 | 21 Opdat het woord des HEEREN
338 Ezra 2:21 | 21 De kinderen van Bethlehem,
339 Ezra 4:21 | 21 Geeft dan nu bevel, om diezelve
340 Ezra 6:21 | 21 Alzo aten de kinderen Israels,
341 Ezra 7:21 | 21 En van mij, mij, koning
342 Ezra 8:21 | 21 Toen riep ik aldaar een
343 Ezra 10:21 | 21 En van de kinderen van Harim:
344 Neh 3:21 | 21 Na hem verbeterde Meremoth,
345 Neh 4:21 | 21 Alzo waren wij doende aan
346 Neh 7:21 | 21 De kinderen van Ater, van
347 Neh 9:21 | 21 Alzo hebt Gij hen veertig
348 Neh 10:21 | 21 Mesezabeel, Zadok, Jaddua, ~
349 Neh 11:21 | 21 En de Nethinim woonden in
350 Neh 12:21 | 21 Van Hilkia, Hasabja; van
351 Neh 13:21 | 21 Zo betuigde ik tegen hen,
352 Est 1:21 | 21 Dit woord nu was goed in
353 Est 13:1 | 21 In die dagen, als Mordechai
354 Est 52:8 | 21 Om over hen te bevestigen,
355 Job 1:21 | 21 En hij zeide: Naakt ben
356 Job 3:21 | 21 Die verlangen naar den dood,
357 Job 4:21 | 21 Verreist niet hun uitnemendheid
358 Job 5:21 | 21 Tegen den gesel der tong
359 Job 6:21 | 21 Voorwaar, alzo zijt gijlieden
360 Job 7:21 | 21 En waarom vergeeft Gij niet
361 Job 8:21 | 21 Totdat Hij uw mond met gelach
362 Job 9:21 | 21 Ben ik oprecht, zo acht
363 Job 10:21 | 21 Eer ik henenga (en niet
364 Job 12:21 | 21 Hij giet verachting over
365 Job 13:21 | 21 Doe Uw hand verre van op
366 Job 14:21 | 21 Zijn kinderen komen tot
367 Job 15:21 | 21 Het geluid der verschrikkingen
368 Job 16:21 | 21 Och, mocht men rechten voor
369 Job 18:21 | 21 Gewisselijk, zodanige zijn
370 Job 19:21 | 21 Ontfermt u mijner, ontfermt
371 Job 20:21 | 21 Er zal niets overig zijn,
372 Job 21 | 21 ~
373 Job 21:21 | 21 Want wat lust zou hij na
374 Job 22:21 | 21 Gewen u toch aan Hem, en
375 Job 24:21 | 21 De onvruchtbare, die niet
376 Job 27:21 | 21 De oostenwind zal hem wegvoeren,
377 Job 28:21 | 21 Want zij is verholen voor
378 Job 29:21 | 21 Zij hoorden mij aan, en
379 Job 30:21 | 21 Gij zijt veranderd in een
380 Job 31:21 | 21 Zo ik mijn hand tegen den
381 Job 32:21 | 21 Och, dat ik niemands aangezicht
382 Job 33:21 | 21 Dat zijn vlees verdwijnt
383 Job 34:21 | 21 Want Zijn ogen zijn op ieders
384 Job 36:21 | 21 Wacht u, wend u niet tot
385 Job 36:54 | 21 En nu ziet men het licht
386 Job 37:21 | 21 Gij weet het, want gij waart
387 Job 38:21 | 21 Als het tijd is, verheft
388 Job 39:21 | 21 Zult gij hem een bieze in
389 Job 40:21 | 21 Onder hem zijn scherpe scherven;
390 Psa 9:21 | 21 O HEERE! jaag hun vreze
391 Psa 18:21 | 21 De HEERE vergold mij naar
392 Psa 21 | 21 ~
393 Psa 22:21 | 21 Red mijn ziel van het zwaard,
394 Psa 25:21 | 21 Thau. Laat oprechtigheid
395 Psa 31:21 | 21 Gij verbergt hen in het
396 Psa 33:21 | 21 Want ons hart is in Hem
397 Psa 34:21 | 21 Want ons hart is in Hem
398 Psa 35:21 | 21 Schin. Hij bewaart al zijn
399 Psa 36:21 | 21 En zij sperren hun mond
400 Psa 38:21 | 21 Lamed. De goddeloze ontleent
401 Psa 39:21 | 21 En die kwaad voor goed vergelden,
402 Psa 44:21 | 21 Zo wij den Naam onzes Gods
403 Psa 49:21 | 21 De mens, die in waarde is,
404 Psa 50:21 | 21 Deze dingen doet gij, en
405 Psa 51:21 | 21 Dan zult Gij lust hebben
406 Psa 55:21 | 21 Hij slaat zijn handen aan
407 Psa 68:21 | 21 Die God is ons een God van
408 Psa 69:21 | 21 De versmaadheid heeft mijn
409 Psa 71:21 | 21 Gij zult mijn grootheid
410 Psa 73:21 | 21 Als mijn hart opgezwollen
411 Psa 74:21 | 21 Laat den verdrukte niet
412 Psa 77:21 | 21 Gij leiddet Uw volk, als
413 Psa 78:21 | 21 Daarom hoorde de HEERE,
414 Psa 89:21 | 21 Ik heb David, Mijn knecht,
415 Psa 94:21 | 21 Zij rotten zich samen tegen
416 Psa 102:21 | 21 Om het zuchten der gevangenen
417 Psa 103:21 | 21 Looft den HEERE, al Zijn
418 Psa 104:21 | 21 De jonge leeuwen, briesende
419 Psa 105:21 | 21 Hij zette hem tot een heer
420 Psa 106:21 | 21 Zij vergaten God, hun Heiland,
421 Psa 107:21 | 21 Laat hen voor den HEERE
422 Psa 109:21 | 21 Maar Gij, o HEERE Heere!
423 Psa 118:21 | 21 Ik zal U loven, omdat Gij
424 Psa 119:21 | 21 Gij scheldt de vervloekte
425 Psa 135:21 | 21 Geloofd zij de HEERE uit
426 Psa 136:21 | 21 En heeft hun land ten erve
427 Psa 139:21 | 21 Zou ik niet haten HEERE!
428 Psa 145:21 | 21 Thau. Mijn mond zal den
429 Spre 1:21 | 21 Zij roept in het voorste
430 Spre 2:21 | 21 Want de vromen zullen
431 Spre 3:21 | 21 Mijn zoon! laat ze
432 Spre 4:21 | 21 Laat ze niet wijken
433 Spre 5:21 | 21 Want eens iegelijks
434 Spre 6:21 | 21 Bind ze steeds aan
435 Spre 7:21 | 21 Zij bewoog hem door
436 Spre 8:21 | 21 Opdat Ik Mijn liefhebbers
437 Spre 10:21 | 21 De lippen des rechtvaardigen
438 Spre 11:21 | 21 Hand aan hand zal de
439 Spre 12:21 | 21 Den rechtvaardigen
440 Spre 13:21 | 21 Het kwaad zal de zondaars
441 Spre 14:21 | 21 Die zijn naaste veracht,
442 Spre 15:21 | 21 De dwaasheid is den
443 Spre 16:21 | 21 De wijze van hart zal
444 Spre 17:21 | 21 Wie een zot genereert,
445 Spre 18:21 | 21 Dood en leven zijn
446 Spre 19:21 | 21 In het hart des mans
447 Spre 20:21 | 21 Als een erfenis in
448 Spre 21 | 21 ~
449 Spre 21:21 | 21 Die rechtvaardigheid
450 Spre 22:21 | 21 Om u bekend te maken
451 Spre 23:21 | 21 Want een zuiper en
452 Spre 24:21 | 21 Mijn zoon! vrees den
453 Spre 25:21 | 21 Indien dengene, die
454 Spre 26:21 | 21 De dove kool is om
455 Spre 27:21 | 21 De smeltkroes is voor
456 Spre 28:21 | 21 De aangezichten te
457 Spre 29:21 | 21 Als men zijn knecht
458 Spre 30:21 | 21 Om drie dingen ontroert
459 Spre 31:21 | 21 Lamed. Zij vreest voor
460 Pred 2:21 | 21 Want er is een mens,
461 Pred 3:21 | 21 Wie merkt, dat de adem
462 Pred 7:21 | 21 Geef ook uw hart niet
463 Jes 1:21 | 21 Hoe is de getrouwe
464 Jes 2:21 | 21 Gaande in de reten
465 Jes 3:21 | 21 De ringen en de voorhoofdsierselen, ~
466 Jes 5:21 | 21 Wee dengenen, die in
467 Jes 7:21 | 21 En het zal geschieden
468 Jes 8:21 | 21 En een ieder van hen
469 Jes 10:21 | 21 Het overblijfsel zal
470 Jes 13:21 | 21 Maar daar zullen nederliggen
471 Jes 14:21 | 21 Maakt de slachting
472 Jes 19:21 | 21 En de HEERE zal den
473 Jes 21 | 21 ~
474 Jes 22:21 | 21 En Ik zal hem met uw
475 Jes 24:21 | 21 En het zal geschieden
476 Jes 26:21 | 21 Want ziet, de HEERE
477 Jes 28:21 | 21 Want de HEERE zal Zich
478 Jes 29:21 | 21 Die een mens schuldig
479 Jes 30:21 | 21 En uw oren zullen horen
480 Jes 33:21 | 21 Maar de HEERE zal aldaar
481 Jes 36:21 | 21 Doch zij zwegen stil,
482 Jes 37:21 | 21 Toen zond Jesaja, de
483 Jes 38:21 | 21 Jesaja nu had gezegd:
484 Jes 40:21 | 21 Weet gijlieden niet?
485 Jes 41:21 | 21 Brengt ulieder twistzaak
486 Jes 42:21 | 21 De HEERE had lust aan
487 Jes 43:21 | 21 Dit volk heb Ik Mij
488 Jes 44:21 | 21 Gedenk aan deze dingen,
489 Jes 45:21 | 21 Verkondigt en treedt
490 Jes 48:21 | 21 En: Zij hadden geen
491 Jes 49:21 | 21 En gij zult zeggen
492 Jes 51:21 | 21 Daarom hoort nu dit,
493 Jes 58:21 | 21 De goddelozen, zegt
494 Jes 60:21 | 21 Mij aangaande, dit
495 Jes 61:21 | 21 En uw volk zullen allen
496 Jes 66:21 | 21 En zij zullen huizen
497 Jes 67:21 | 21 En ook zal Ik uit dezelve
498 Jer 2:21 | 21 Ik had u toch geplant,
499 Jer 3:21 | 21 Er is een stem gehoord
500 Jer 4:21 | 21 Hoe lang zal ik de
1-500 | 501-792 |