Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
1welgelukzalig 1
2 1241
20 830
21 792
22 736
23 678
24 633
Frequency    [«  »]
804 noch
803 jeruzalem
800 hart
792 21
787 af
778 woord
762 daar

Bijbel

IntraText - Concordances

21

1-500 | 501-792

    Book Chapter: Verse
1 Gen 1:21 | 21 En God schiep de grote walvissen, 2 Gen 2:21 | 21 Toen deed de HEERE God een 3 Gen 3:21 | 21 En de HEERE God maakte voor 4 Gen 4:21 | 21 En de naam zijns broeders 5 Gen 5:21 | 21 En Henoch leefde vijf en 6 Gen 6:21 | 21 En gij, neem voor u van 7 Gen 7:21 | 21 En alle vlees, dat zich 8 Gen 8:21 | 21 En de HEERE rook dien liefelijken 9 Gen 9:21 | 21 En hij dronk van dien wijn, 10 Gen 10:21 | 21 Voorts zijn Sem zonen geboren; 11 Gen 11:21 | 21 En Rehu leefde, nadat hij 12 Gen 14:21 | 21 En de koning van Sodom zeide 13 Gen 14:45 | 21 En den Amoriet, en den Kanaaniet, 14 Gen 16:21 | 21 Maar Mijn verbond zal Ik 15 Gen 17:21 | 21 Zal Ik nu afgaan en bezien, 16 Gen 18:21 | 21 En Hij zeide tot hem: Zie, 17 Gen 20 | 21 ~ 18 Gen 20:21 | 21 En hij woonde in de woestijn 19 Gen 21:21 | 21 Uz, zijn eerstgeborene, 20 Gen 23:21 | 21 En de man ontzette zich 21 Gen 23:88 | 21 En Izak bad den HEERE zeer 22 Gen 24:21 | 21 Toen groeven zij een andere 23 Gen 25:21 | 21 En Izak zeide tot Jakob: 24 Gen 26:21 | 21 En ik ten huize mijns vaders 25 Gen 27:21 | 21 Toen zeide Jakob tot Laban: 26 Gen 27:56 | 21 En zij baarde daarna een 27 Gen 28:21 | 21 En hij vlood, en al wat 28 Gen 29:21 | 21 Alzo ging dat geschenk heen 29 Gen 31:21 | 21 Deze mannen zijn vreedzaam 30 Gen 32:21 | 21 Toen verreisde Israel, en 31 Gen 33:21 | 21 En Dison, en Ezer, en Disan; 32 Gen 34:21 | 21 Ruben hoorde dat, en verloste 33 Gen 35:21 | 21 En hij vraagde de lieden 34 Gen 36:21 | 21 Doch de HEERE was met Jozef, 35 Gen 36:44 | 21 En hij deed den overste 36 Gen 37:21 | 21 Dewelke in haar buik inkwamen; 37 Gen 38:21 | 21 Toen zeiden zij de een tot 38 Gen 39:21 | 21 Het is nu geschied, als 39 Gen 40:21 | 21 Toen zeidet gij tot uw knechten: 40 Gen 41:21 | 21 En de zonen van Israel deden 41 Gen 42:21 | 21 En de zonen van Benjamin: 42 Gen 43:21 | 21 En aangaande het volk, dat 43 Gen 44:21 | 21 Daarna zeide Israel tot 44 Gen 45:21 | 21 Nafthali is een losgelaten 45 Gen 46:21 | 21 Nu dan, vreest niet! Ik 46 Exo 1:21 | 21 En het geschiedde, dewijl 47 Exo 2:21 | 21 En Mozes bewilligde bij 48 Exo 3:21 | 21 En Ik zal dit volk genade 49 Exo 4:21 | 21 En de HEERE zeide tot Mozes: 50 Exo 5:21 | 21 En zeiden tot hen: De HEERE 51 Exo 6:21 | 21 En de zonen van Uzziel: 52 Exo 7:21 | 21 En de vis, die in de rivier 53 Exo 8:21 | 21 Want zo gij Mijn volk niet 54 Exo 9:21 | 21 Doch die zijn hart niet 55 Exo 10:21 | 21 Toen zeide de HEERE tot 56 Exo 12:21 | 21 Mozes dan riep al de oudsten 57 Exo 13:21 | 21 En de HEERE toog voor hun 58 Exo 14:21 | 21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte 59 Exo 15:21 | 21 Toen antwoordde Mirjam hunlieden: 60 Exo 16:21 | 21 Zij nu verzamelden het allen 61 Exo 18:21 | 21 Doch zie gij om, onder al 62 Exo 19:21 | 21 En de HEERE zeide tot Mozes: 63 Exo 20:21 | 21 En het volk stond van verre; 64 Exo 21 | 21 ~ 65 Exo 21:21 | 21 Zo hij nochtans een dag 66 Exo 22:21 | 21 Gij zult ook den vreemdeling 67 Exo 23:21 | 21 Hoedt u voor Zijn aangezicht, 68 Exo 25:21 | 21 En gij zult het verzoendeksel 69 Exo 26:21 | 21 Met hun veertig zilveren 70 Exo 27:21 | 21 In de tent der samenkomst, 71 Exo 28:21 | 21 En deze stenen zullen zijn 72 Exo 29:21 | 21 Dan zult gij nemen van het 73 Exo 30:21 | 21 Zij zullen dan hun handen 74 Exo 32:21 | 21 En Mozes zeide tot Aaron: 75 Exo 33:21 | 21 En Mozes zeide tot Aaron: 76 Exo 34:21 | 21 De HEERE zeide verder: Zie, 77 Exo 34:44 | 21 Zes dagen zult gij arbeiden, 78 Exo 35:21 | 21 En zij kwamen, alle man, 79 Exo 36:21 | 21 De lengte van een berd was 80 Exo 37:21 | 21 En daar was een knoop onder 81 Exo 38:21 | 21 Dit zijn de getelde dingen 82 Exo 39:21 | 21 En zij bonden den borstlap 83 Exo 40:21 | 21 En hij bracht de ark in 84 Lev 4:21 | 21 Daarna zal hij dien var 85 Lev 6:21 | 21 Het zal in een pan met olie 86 Lev 7:21 | 21 En wanneer een ziel iets 87 Lev 8:21 | 21 Doch het ingewand en de 88 Lev 9:21 | 21 Maar de borsten en den rechterschouder 89 Lev 11:21 | 21 Dit nochtans zult gij eten 90 Lev 13:21 | 21 Wanneer nu de priester die 91 Lev 14:21 | 21 Maar indien hij arm is, 92 Lev 15:21 | 21 En al wie haar leger aanroert, 93 Lev 16:21 | 21 En Aaron zal beide zijn 94 Lev 18:21 | 21 En van uw zaad zult gij 95 Lev 19:21 | 21 En hij zal zijn schuldoffer 96 Lev 20:21 | 21 En wanneer een man zijns 97 Lev 21 | 21 ~ 98 Lev 21:21 | 21 Geen man, uit het zaad van 99 Lev 22:21 | 21 En als iemand een dankoffer 100 Lev 22:52 | 21 En gij zult op dienzelfden 101 Lev 23:21 | 21 Wie dan enig vee verslaat, 102 Lev 24:21 | 21 Zo zal Ik Mijn zegen gebieden 103 Lev 25:21 | 21 En zo gij met Mij in tegenheid 104 Lev 26:21 | 21 Maar die akker, nadat hij 105 Num 1:21 | 21 Hun getelden van den stam 106 Num 2:21 | 21 Zijn heir nu, en zijn getelden 107 Num 3:21 | 21 Van Gerson was het geslacht 108 Num 4:21 | 21 En de HEERE sprak tot Mozes, 109 Num 5:21 | 21 (Dan zal de priester die 110 Num 6:21 | 21 Dit is de wet des Nazireers, 111 Num 7:21 | 21 Een var, een jong rund, 112 Num 8:21 | 21 En de Levieten ontzondigden 113 Num 9:21 | 21 Maar was het, dat de wolk 114 Num 10:21 | 21 Toen togen op de Kohathieten, 115 Num 11:21 | 21 En Mozes zeide: Zeshonderd 116 Num 13:21 | 21 Alzo trokken zij op, en 117 Num 14:21 | 21 Doch zekerlijk, zo waarachtig 118 Num 15:21 | 21 Van de eerstelingen uws 119 Num 16:21 | 21 Scheidt u af uit het midden 120 Num 18:34 | 21 En zie, aan de kinderen 121 Num 19:21 | 21 En zie, aan de kinderen 122 Num 20:21 | 21 Alzo weigerde Edom Israel 123 Num 21 | 21 ~ 124 Num 21:21 | 21 Toen zond Israel boden tot 125 Num 22:21 | 21 Toen stond Bileam des morgens 126 Num 23:21 | 21 Hij schouwt niet aan de 127 Num 24:21 | 21 Toen hij de Kenieten zag, 128 Num 26:21 | 21 En de zonen van Perez waren: 129 Num 27:21 | 21 En hij zal voor het aangezicht 130 Num 28:21 | 21 Tot elk zult gij een tiende 131 Num 29:21 | 21 En hun spijsofferen, en 132 Num 31:21 | 21 En Eleazar, de priester, 133 Num 31:74 | 21 En een ieder van u, die 134 Num 32:21 | 21 En zij verreisden van Libna, 135 Num 33:21 | 21 Van den stam van Benjamin, 136 Num 34:21 | 21 Of hem door vijandschap 137 Deu 1:21 | 21 Ziet, de HEERE, uw God, 138 Deu 2:21 | 21 Een groot, en menigvuldig, 139 Deu 3:21 | 21 Ook gebood ik Jozua ter 140 Deu 4:21 | 21 Ook vertoornde Zich de HEERE 141 Deu 5:21 | 21 En gij zult niet begeren 142 Deu 6:21 | 21 Zo zult gij tot uw zoon 143 Deu 7:21 | 21 Ontzet u niet voor hunlieder 144 Deu 9:21 | 21 Maar uw zonde, het kalf, 145 Deu 10:21 | 21 Hij is uw Lof, en Hij is 146 Deu 11:21 | 21 Opdat uw dagen, en de dagen 147 Deu 12:21 | 21 Zo de plaats, die de HEERE, 148 Deu 14:21 | 21 Gij zult geen dood aas eten; 149 Deu 15:21 | 21 Doch als enig gebrek daaraan 150 Deu 16:21 | 21 Gij zult u geen bos planten 151 Deu 18:21 | 21 Zo gij dan in uw hart zoudt 152 Deu 19:21 | 21 En uw oog zal niet verschonen; 153 Deu 21 | 21 ~ 154 Deu 21:21 | 21 Dan zullen alle lieden zijner 155 Deu 22:21 | 21 Zo zullen zij deze jonge 156 Deu 23:21 | 21 Wanneer gij den HEERE, uw 157 Deu 24:21 | 21 Wanneer gij uw wijngaard 158 Deu 27:21 | 21 Vervloekt zij, die bij enig 159 Deu 28:21 | 21 De HEERE zal u de pestilentie 160 Deu 29:21 | 21 En de HEERE zal hem ten 161 Deu 31:21 | 21 En het zal geschieden, wanneer 162 Deu 32:21 | 21 Zij hebben Mij tot ijver 163 Deu 33:21 | 21 En hij heeft zich van het 164 Joz 2:21 | 21 Zij nu zeide: Het zij alzo 165 Joz 4:21 | 21 En hij sprak tot de kinderen 166 Joz 6:21 | 21 En zij verbanden alles, 167 Joz 7:21 | 21 Want ik zag onder den roof 168 Joz 8:21 | 21 En Jozua en gans Israel, 169 Joz 9:21 | 21 Verder zeiden de oversten 170 Joz 10:21 | 21 Zo keerde al het volk tot 171 Joz 11:21 | 21 Te dier tijde nu kwam Jozua, 172 Joz 12:21 | 21 De koning van Taanach, een; 173 Joz 13:21 | 21 En alle steden des vlakken 174 Joz 15:21 | 21 De steden nu, van het uiterste 175 Joz 18:21 | 21 De steden nu van den stam 176 Joz 19:21 | 21 En Remeth, en En-gannim, 177 Joz 21 | 21 ~ 178 Joz 21:21 | 21 En zij gaven hun Sichem, 179 Joz 23:21 | 21 Toen antwoordden de kinderen 180 Joz 25:21 | 21 Toen zeide het volk tot 181 Ric 1:21 | 21 Doch de kinderen van Benjamin 182 Ric 2:21 | 21 Zo zal Ik ook niet voortvaren 183 Ric 3:21 | 21 Ehud dan reikte zijn linkerhand 184 Ric 4:21 | 21 Daarna nam Jael, de huisvrouw 185 Ric 4:45 | 21 De beek Kison wentelde hen 186 Ric 5:21 | 21 En de Engel des HEEREN stak 187 Ric 6:21 | 21 En zij stonden, een iegelijk 188 Ric 7:21 | 21 Toen zeiden Zebah en Tsalmuna: 189 Ric 8:21 | 21 Toen vlood Jotham, en vluchtte, 190 Ric 10:21 | 21 En de HEERE, de God Israels, 191 Ric 12:21 | 21 En de Engel des HEEREN verscheen 192 Ric 15:21 | 21 Toen grepen hem de Filistijnen, 193 Ric 17:21 | 21 Alzo keerden zij zich, en 194 Ric 18:21 | 21 En hij bracht hem in zijn 195 Ric 19:21 | 21 Toen togen de kinderen van 196 Ric 20 | 21 ~ 197 Ric 20:21 | 21 En let er op, en ziet, als 198 Rut 1:21 | 21 Vol toog ik weg, maar ledig 199 Rut 2:21 | 21 En Ruth, de Moabietische, 200 Rut 4:21 | 21 En Salmon gewon Boaz, en 201 1Sa 1:21 | 21 En die man, Elkana toog 202 1Sa 2:21 | 21 Want de HEERE bezocht Hanna, 203 1Sa 3:21 | 21 En de HEERE voer voort te 204 1Sa 4:21 | 21 En zij noemde het jongsken 205 1Sa 6:21 | 21 Zo zonden zij boden tot 206 1Sa 8:21 | 21 Als Samuel al de woorden 207 1Sa 9:21 | 21 Toen antwoordde Saul, en 208 1Sa 10:21 | 21 Toen hij den stam van Benjamin 209 1Sa 12:21 | 21 En wijkt niet af; want gij 210 1Sa 13:21 | 21 Maar zij hadden tandige 211 1Sa 14:21 | 21 Er waren ook Hebreen bij 212 1Sa 15:21 | 21 Het volk nu heeft genomen 213 1Sa 16:21 | 21 Alzo kwam David tot Saul, 214 1Sa 17:21 | 21 En de Israelieten en Filistijnen 215 1Sa 18:21 | 21 En Saul zeide: Ik zal haar 216 1Sa 19:21 | 21 Toen men het Saul boodschapte, 217 1Sa 20:21 | 21 En zie, ik zal den jongen 218 1Sa 21 | 21 ~ 219 1Sa 22:21 | 21 En Abjathar boodschapte 220 1Sa 23:21 | 21 Toen zeide Saul: Gezegend 221 1Sa 24:21 | 21 En nu, zie, ik weet, dat 222 1Sa 25:21 | 21 David nu had gezegd: Trouwens 223 1Sa 26:21 | 21 Toen zeide Saul: Ik heb 224 1Sa 28:21 | 21 De vrouw nu kwam tot Saul, 225 1Sa 30:21 | 21 Als David tot de tweehonderd 226 2Sa 1:21 | 21 Gij, bergen van Gilboa, 227 2Sa 2:21 | 21 En Abner zeide tot hem: 228 2Sa 3:21 | 21 Toen zeide Abner tot David: 229 2Sa 5:21 | 21 En zij lieten hun afgoden 230 2Sa 6:21 | 21 Maar David zeide tot Michal: 231 2Sa 7:21 | 21 Om Uws woords wil, en naar 232 2Sa 11:21 | 21 Wie sloeg Abimelech, den 233 2Sa 12:21 | 21 Zo zeiden zijn knechten 234 2Sa 13:21 | 21 Als de koning David al deze 235 2Sa 14:21 | 21 Toen zeide de koning tot 236 2Sa 15:21 | 21 Maar Ithai antwoordde den 237 2Sa 16:21 | 21 En Achitofel zeide tot Absalom: 238 2Sa 17:21 | 21 En het geschiedde, nadat 239 2Sa 18:21 | 21 En Joab zeide tot Cuschi: 240 2Sa 19:21 | 21 Toen antwoordde Abisai, 241 2Sa 20:21 | 21 De zaak is niet alzo; maar 242 2Sa 21 | 21 ~ 243 2Sa 21:21 | 21 En hij hoonde Israel; maar 244 2Sa 22:21 | 21 De HEERE vergold mij naar 245 2Sa 23:21 | 21 Daartoe sloeg hij een Egyptischen 246 2Sa 24:21 | 21 En Arauna zeide: Waarom 247 1Kon 1:21 | 21 Anders zal het geschieden, 248 1Kon 2:21 | 21 En zij zeide: Laat Abisag, 249 1Kon 3:21 | 21 En ik stond in de morgen 250 1Kon 4:21 | 21 En Salomo was heersende 251 1Kon 6:21 | 21 En Salomo overtoog het huis 252 1Kon 7:21 | 21 Daarna richtte hij de pilaren 253 1Kon 8:21 | 21 En ik heb daar een plaats 254 1Kon 9:21 | 21 Hun kinderen, die na hen 255 1Kon 10:21 | 21 Ook waren alle drinkvaten 256 1Kon 11:21 | 21 Toen nu Hadad in Egypte 257 1Kon 12:21 | 21 Toen nu Rehabeam te Jeruzalem 258 1Kon 13:21 | 21 En hij riep tot den man 259 1Kon 14:21 | 21 Rehabeam nu, de zoon van 260 1Kon 15:21 | 21 En het geschiedde, als Baesa 261 1Kon 16:21 | 21 Toen werd het volk van Israel 262 1Kon 17:21 | 21 En hij mat zich driemaal 263 1Kon 18:21 | 21 Toen naderde Elia tot het 264 1Kon 19:21 | 21 Zo keerde hij weder van 265 1Kon 20:21 | 21 En de koning van Israel 266 1Kon 21 | 1 Koningen 21 ~ 267 1Kon 21:21 | 21 Zie, Ik zal kwaad over u 268 1Kon 22:21 | 21 Toen ging een geest uit, 269 2Kon 2:21 | 21 Toen ging hij uit tot de 270 2Kon 3:21 | 21 Toen nu al de Moabieten 271 2Kon 4:21 | 21 En zij ging op, en legde 272 2Kon 5:21 | 21 Zo volgde Gehazi Naaman 273 2Kon 6:21 | 21 En de koning van Israel 274 2Kon 8:21 | 21 Daarom toog Joram over naar 275 2Kon 9:21 | 21 Toen zeide Joram: Span aan. 276 2Kon 10:21 | 21 Ook zond Jehu in het ganse 277 2Kon 11:21 | 21 Joas was zeven jaren oud, 278 2Kon 12:21 | 21 Want Jozacar, de zoon van 279 2Kon 13:21 | 21 Want Jozacar, de zoon van 280 2Kon 14:21 | 21 En het geschiedde, als zij 281 2Kon 15:21 | 21 En het ganse volk van Juda 282 2Kon 16:21 | 21 Het overige nu der geschiedenissen 283 2Kon 19:21 | 21 Want Hij scheurde Israel 284 2Kon 20:21 | 21 Zie nu, vertrouwt gij u 285 2Kon 21:21 | 21 Dit is het woord, dat de 286 2Kon 22:21 | 21 En Hizkia ontsliep met zijn 287 2Kon 23 | 2 Koningen 21 ~ 288 2Kon 23:21 | 21 Want hij wandelde in al 289 2Kon 25:21 | 21 En de koning gebood het 290 2Kon 27:21 | 21 En de koning van Babel sloeg 291 1Kro 1:21 | 21 En Hadoram, en Uzal, en 292 1Kro 2:21 | 21 Daarna ging Hezron in tot 293 1Kro 3:21 | 21 De kinderen van Hananja 294 1Kro 4:21 | 21 De kinderen van Sela, den 295 1Kro 5:21 | 21 En zij voerden hun vee gevankelijk 296 1Kro 6:21 | 21 Zijn zoon Joah; zijn zoon 297 1Kro 7:21 | 21 En zijn zoon was Zabad; 298 1Kro 8:21 | 21 En Adaja, en Beraja, en 299 1Kro 9:21 | 21 Zacharja, de zoon van Meselemja, 300 1Kro 11:21 | 21 Uit die drie was hij geeerd 301 1Kro 12:21 | 21 En dezen hielpen David mede 302 1Kro 15:21 | 21 En Mattithja, en Elifele, 303 1Kro 16:21 | 21 Hij liet niemand toe hen 304 1Kro 17:21 | 21 En wie is als Uw volk Israel, 305 1Kro 22 | 21 ~ 306 1Kro 22:21 | 21 En David kwam tot Ornan; 307 1Kro 24:21 | 21 De kinderen van Merari waren 308 1Kro 25:21 | 21 Aangaande Rehabja: van de 309 1Kro 26:21 | 21 Het veertiende voor Mattithja; 310 1Kro 27:21 | 21 Van de kinderen van Ladan, 311 1Kro 28:21 | 21 Over half Manasse, in Gilead, 312 1Kro 29:21 | 21 En zie, daar zijn de verdelingen 313 1Kro 30:21 | 21 En zij offerden den HEERE 314 2Kro 4:21 | 21 En de bloemen, en de lampen, 315 2Kro 7:21 | 21 Hoor dan naar de smekingen 316 2Kro 8:21 | 21 En dit huis, dat verheven 317 2Kro 10:21 | 21 Want des konings schepen 318 2Kro 12:21 | 21 En Rehabeam had Maacha, 319 2Kro 14:21 | 21 Zo versterkte zich Abia; 320 2Kro 19:21 | 21 En Hij zeide: Ik zal uitgaan, 321 2Kro 21:21 | 21 Hij nu beraadslaagde zich 322 2Kro 22 | 2 Kronieken 21 ~ 323 2Kro 22:20 | koningen. ~  ~2 Kronieken 21 ~ 324 2Kro 23:34 | 21 En al het volk des lands 325 2Kro 24:21 | 21 En zij maakten een verbintenis 326 2Kro 25:21 | 21 Zo toog Joas, de koning 327 2Kro 26:21 | 21 Alzo was de koning Uzzia 328 2Kro 28:21 | 21 Want Achaz nam een deel 329 2Kro 29:21 | 21 En zij brachten zeven varren, 330 2Kro 30:21 | 21 Zo hielden de kinderen Israels, 331 2Kro 31:21 | 21 En in alle werk, dat hij 332 2Kro 32:21 | 21 En de HEERE zond een engel, 333 2Kro 33:21 | 21 Amon was twee en twintig 334 2Kro 34:21 | 21 Gaat heen, vraagt den HEERE 335 2Kro 35:21 | 21 Toen zond hij boden tot 336 2Kro 36:21 | 21 Toen zond hij boden tot 337 2Kro 37:21 | 21 Opdat het woord des HEEREN 338 Ezra 2:21 | 21 De kinderen van Bethlehem, 339 Ezra 4:21 | 21 Geeft dan nu bevel, om diezelve 340 Ezra 6:21 | 21 Alzo aten de kinderen Israels, 341 Ezra 7:21 | 21 En van mij, mij, koning 342 Ezra 8:21 | 21 Toen riep ik aldaar een 343 Ezra 10:21 | 21 En van de kinderen van Harim: 344 Neh 3:21 | 21 Na hem verbeterde Meremoth, 345 Neh 4:21 | 21 Alzo waren wij doende aan 346 Neh 7:21 | 21 De kinderen van Ater, van 347 Neh 9:21 | 21 Alzo hebt Gij hen veertig 348 Neh 10:21 | 21 Mesezabeel, Zadok, Jaddua, ~ 349 Neh 11:21 | 21 En de Nethinim woonden in 350 Neh 12:21 | 21 Van Hilkia, Hasabja; van 351 Neh 13:21 | 21 Zo betuigde ik tegen hen, 352 Est 1:21 | 21 Dit woord nu was goed in 353 Est 13:1 | 21 In die dagen, als Mordechai 354 Est 52:8 | 21 Om over hen te bevestigen, 355 Job 1:21 | 21 En hij zeide: Naakt ben 356 Job 3:21 | 21 Die verlangen naar den dood, 357 Job 4:21 | 21 Verreist niet hun uitnemendheid 358 Job 5:21 | 21 Tegen den gesel der tong 359 Job 6:21 | 21 Voorwaar, alzo zijt gijlieden 360 Job 7:21 | 21 En waarom vergeeft Gij niet 361 Job 8:21 | 21 Totdat Hij uw mond met gelach 362 Job 9:21 | 21 Ben ik oprecht, zo acht 363 Job 10:21 | 21 Eer ik henenga (en niet 364 Job 12:21 | 21 Hij giet verachting over 365 Job 13:21 | 21 Doe Uw hand verre van op 366 Job 14:21 | 21 Zijn kinderen komen tot 367 Job 15:21 | 21 Het geluid der verschrikkingen 368 Job 16:21 | 21 Och, mocht men rechten voor 369 Job 18:21 | 21 Gewisselijk, zodanige zijn 370 Job 19:21 | 21 Ontfermt u mijner, ontfermt 371 Job 20:21 | 21 Er zal niets overig zijn, 372 Job 21 | 21 ~ 373 Job 21:21 | 21 Want wat lust zou hij na 374 Job 22:21 | 21 Gewen u toch aan Hem, en 375 Job 24:21 | 21 De onvruchtbare, die niet 376 Job 27:21 | 21 De oostenwind zal hem wegvoeren, 377 Job 28:21 | 21 Want zij is verholen voor 378 Job 29:21 | 21 Zij hoorden mij aan, en 379 Job 30:21 | 21 Gij zijt veranderd in een 380 Job 31:21 | 21 Zo ik mijn hand tegen den 381 Job 32:21 | 21 Och, dat ik niemands aangezicht 382 Job 33:21 | 21 Dat zijn vlees verdwijnt 383 Job 34:21 | 21 Want Zijn ogen zijn op ieders 384 Job 36:21 | 21 Wacht u, wend u niet tot 385 Job 36:54 | 21 En nu ziet men het licht 386 Job 37:21 | 21 Gij weet het, want gij waart 387 Job 38:21 | 21 Als het tijd is, verheft 388 Job 39:21 | 21 Zult gij hem een bieze in 389 Job 40:21 | 21 Onder hem zijn scherpe scherven; 390 Psa 9:21 | 21 O HEERE! jaag hun vreze 391 Psa 18:21 | 21 De HEERE vergold mij naar 392 Psa 21 | 21 ~ 393 Psa 22:21 | 21 Red mijn ziel van het zwaard, 394 Psa 25:21 | 21 Thau. Laat oprechtigheid 395 Psa 31:21 | 21 Gij verbergt hen in het 396 Psa 33:21 | 21 Want ons hart is in Hem 397 Psa 34:21 | 21 Want ons hart is in Hem 398 Psa 35:21 | 21 Schin. Hij bewaart al zijn 399 Psa 36:21 | 21 En zij sperren hun mond 400 Psa 38:21 | 21 Lamed. De goddeloze ontleent 401 Psa 39:21 | 21 En die kwaad voor goed vergelden, 402 Psa 44:21 | 21 Zo wij den Naam onzes Gods 403 Psa 49:21 | 21 De mens, die in waarde is, 404 Psa 50:21 | 21 Deze dingen doet gij, en 405 Psa 51:21 | 21 Dan zult Gij lust hebben 406 Psa 55:21 | 21 Hij slaat zijn handen aan 407 Psa 68:21 | 21 Die God is ons een God van 408 Psa 69:21 | 21 De versmaadheid heeft mijn 409 Psa 71:21 | 21 Gij zult mijn grootheid 410 Psa 73:21 | 21 Als mijn hart opgezwollen 411 Psa 74:21 | 21 Laat den verdrukte niet 412 Psa 77:21 | 21 Gij leiddet Uw volk, als 413 Psa 78:21 | 21 Daarom hoorde de HEERE, 414 Psa 89:21 | 21 Ik heb David, Mijn knecht, 415 Psa 94:21 | 21 Zij rotten zich samen tegen 416 Psa 102:21 | 21 Om het zuchten der gevangenen 417 Psa 103:21 | 21 Looft den HEERE, al Zijn 418 Psa 104:21 | 21 De jonge leeuwen, briesende 419 Psa 105:21 | 21 Hij zette hem tot een heer 420 Psa 106:21 | 21 Zij vergaten God, hun Heiland, 421 Psa 107:21 | 21 Laat hen voor den HEERE 422 Psa 109:21 | 21 Maar Gij, o HEERE Heere! 423 Psa 118:21 | 21 Ik zal U loven, omdat Gij 424 Psa 119:21 | 21  Gij scheldt de vervloekte 425 Psa 135:21 | 21 Geloofd zij de HEERE uit 426 Psa 136:21 | 21 En heeft hun land ten erve 427 Psa 139:21 | 21 Zou ik niet haten HEERE! 428 Psa 145:21 | 21 Thau. Mijn mond zal den 429 Spre 1:21 | 21      Zij roept in het voorste 430 Spre 2:21 | 21      Want de vromen zullen 431 Spre 3:21 | 21      Mijn zoon! laat ze 432 Spre 4:21 | 21      Laat ze niet wijken 433 Spre 5:21 | 21      Want eens iegelijks 434 Spre 6:21 | 21      Bind ze steeds aan 435 Spre 7:21 | 21      Zij bewoog hem door 436 Spre 8:21 | 21      Opdat Ik Mijn liefhebbers 437 Spre 10:21 | 21      De lippen des rechtvaardigen 438 Spre 11:21 | 21      Hand aan hand zal de 439 Spre 12:21 | 21      Den rechtvaardigen 440 Spre 13:21 | 21      Het kwaad zal de zondaars 441 Spre 14:21 | 21      Die zijn naaste veracht, 442 Spre 15:21 | 21      De dwaasheid is den 443 Spre 16:21 | 21      De wijze van hart zal 444 Spre 17:21 | 21      Wie een zot genereert, 445 Spre 18:21 | 21      Dood en leven zijn 446 Spre 19:21 | 21      In het hart des mans 447 Spre 20:21 | 21      Als een erfenis in 448 Spre 21 | 21 ~ 449 Spre 21:21 | 21      Die rechtvaardigheid 450 Spre 22:21 | 21      Om u bekend te maken 451 Spre 23:21 | 21      Want een zuiper en 452 Spre 24:21 | 21      Mijn zoon! vrees den 453 Spre 25:21 | 21      Indien dengene, die 454 Spre 26:21 | 21      De dove kool is om 455 Spre 27:21 | 21      De smeltkroes is voor 456 Spre 28:21 | 21      De aangezichten te 457 Spre 29:21 | 21      Als men zijn knecht 458 Spre 30:21 | 21      Om drie dingen ontroert 459 Spre 31:21 | 21      Lamed. Zij vreest voor 460 Pred 2:21 | 21      Want er is een mens, 461 Pred 3:21 | 21      Wie merkt, dat de adem 462 Pred 7:21 | 21      Geef ook uw hart niet 463 Jes 1:21 | 21      Hoe is de getrouwe 464 Jes 2:21 | 21      Gaande in de reten 465 Jes 3:21 | 21      De ringen en de voorhoofdsierselen, ~ 466 Jes 5:21 | 21      Wee dengenen, die in 467 Jes 7:21 | 21      En het zal geschieden 468 Jes 8:21 | 21      En een ieder van hen 469 Jes 10:21 | 21      Het overblijfsel zal 470 Jes 13:21 | 21      Maar daar zullen nederliggen 471 Jes 14:21 | 21      Maakt de slachting 472 Jes 19:21 | 21      En de HEERE zal den 473 Jes 21 | 21 ~ 474 Jes 22:21 | 21      En Ik zal hem met uw 475 Jes 24:21 | 21      En het zal geschieden 476 Jes 26:21 | 21      Want ziet, de HEERE 477 Jes 28:21 | 21      Want de HEERE zal Zich 478 Jes 29:21 | 21      Die een mens schuldig 479 Jes 30:21 | 21      En uw oren zullen horen 480 Jes 33:21 | 21      Maar de HEERE zal aldaar 481 Jes 36:21 | 21      Doch zij zwegen stil, 482 Jes 37:21 | 21      Toen zond Jesaja, de 483 Jes 38:21 | 21      Jesaja nu had gezegd: 484 Jes 40:21 | 21      Weet gijlieden niet? 485 Jes 41:21 | 21      Brengt ulieder twistzaak 486 Jes 42:21 | 21      De HEERE had lust aan 487 Jes 43:21 | 21      Dit volk heb Ik Mij 488 Jes 44:21 | 21      Gedenk aan deze dingen, 489 Jes 45:21 | 21      Verkondigt en treedt 490 Jes 48:21 | 21      En: Zij hadden geen 491 Jes 49:21 | 21      En gij zult zeggen 492 Jes 51:21 | 21      Daarom hoort nu dit, 493 Jes 58:21 | 21      De goddelozen, zegt 494 Jes 60:21 | 21      Mij aangaande, dit 495 Jes 61:21 | 21      En uw volk zullen allen 496 Jes 66:21 | 21      En zij zullen huizen 497 Jes 67:21 | 21      En ook zal Ik uit dezelve 498 Jer 2:21 | 21      Ik had u toch geplant, 499 Jer 3:21 | 21      Er is een stem gehoord 500 Jer 4:21 | 21      Hoe lang zal ik de


1-500 | 501-792

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License