1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256
Book Chapter: Verse
4501 Joz 22:7 | overige Levieten, werd gegeven van den stam van Zebulon, Jokneam
4502 Joz 22:7 | werd gegeven van den stam van Zebulon, Jokneam en haar
4503 Joz 22:9 | 36 En van den stam van Ruben, Bezer
4504 Joz 22:9 | 36 En van den stam van Ruben, Bezer en haar voorsteden,
4505 Joz 22:11 | 38 Van den stam van Gad nu, de
4506 Joz 22:11 | 38 Van den stam van Gad nu, de vrijstad des
4507 Joz 22:13 | 40 Al die steden waren van de kinderen van Merari,
4508 Joz 22:13 | steden waren van de kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen,
4509 Joz 22:13 | huisgezinnen, die nog overig waren van de huisgezinnen der Levieten;
4510 Joz 22:14 | Levieten, in het midden van de erfenis der kinderen
4511 Joz 22:17 | er bestond niet een man van al hun vijanden voor hun
4512 Joz 22:18 | 45 Er viel niet een woord van al de goede woorden, die
4513 Joz 22:18 | gesproken had tot het huis van Israel; het kwam altemaal. ~
4514 Joz 23:1 | Gadieten, en den halven stam van Manasse, ~
4515 Joz 23:3 | onderhouding der geboden van den HEERE, uw God. ~
4516 Joz 23:4 | gegeven heeft op gene zijde van de Jordaan. ~
4517 Joz 23:7 | 7 Want aan de helft van den stam van Manasse had
4518 Joz 23:7 | aan de helft van den stam van Manasse had Mozes een erfdeel
4519 Joz 23:7 | maar aan de andere helft van denzelven gaf Jozua een
4520 Joz 23:7 | broederen, aan deze zijde van de Jordaan westwaarts. Verder
4521 Joz 23:9 | Alzo keerden de kinderen van Ruben, en de kinderen van
4522 Joz 23:9 | van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van
4523 Joz 23:9 | van Gad, en de halve stam van Manasse wederom, en togen
4524 Joz 23:9 | Manasse wederom, en togen van de kinderen Israels, van
4525 Joz 23:9 | van de kinderen Israels, van Silo, dat in het land Kanaan
4526 Joz 23:9 | om te gaan naar het land van Gilead, naar het land hunner
4527 Joz 23:9 | HEEREN, door den dienst van Mozes. ~
4528 Joz 23:10 | zij kwamen aan de grenzen van de Jordaan, die in het land
4529 Joz 23:10 | zo bouwden de kinderen van Ruben, en de kinderen van
4530 Joz 23:10 | van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van
4531 Joz 23:10 | van Gad, en de halve stam van Manasse aldaar een altaar
4532 Joz 23:11 | zeggen: Ziet, de kinderen van Ruben, en de kinderen van
4533 Joz 23:11 | van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van
4534 Joz 23:11 | van Gad, en de halve stam van Manasse hebben een altaar
4535 Joz 23:11 | land Kanaan, aan de grenzen van de Jordaan, aan de zijde
4536 Joz 23:13 | Israels zonden aan de kinderen van Ruben, en aan de kinderen
4537 Joz 23:13 | Ruben, en aan de kinderen van Gad, en aan den halven stam
4538 Joz 23:13 | en aan den halven stam van Manasse, in het land Gilead,
4539 Joz 23:13 | Gilead, Pinehas, den zoon van Eleazar, den priester; ~
4540 Joz 23:14 | En tien vorsten met hem, van ieder vaderlijk huis een
4541 Joz 23:14 | vorst, uit al de stammen van Israel; en zij waren een
4542 Joz 23:14 | waren een ieder een hoofd van het huis hunner vaderen
4543 Joz 23:14 | vaderen over de duizenden van Israel. ~
4544 Joz 23:15 | Toen zij tot de kinderen van Ruben, en tot de kinderen
4545 Joz 23:15 | Ruben, en tot de kinderen van Gad, en tot den halven stam
4546 Joz 23:15 | en tot den halven stam van Manasse kwamen, in het land
4547 Joz 23:16 | overtreden hebt tegen den God van Israel, heden afkerende
4548 Joz 23:16 | Israel, heden afkerende van achter den HEERE, mits dat
4549 Joz 23:17 | Is ons de ongerechtigheid van Peor te weinig, van dewelke
4550 Joz 23:17 | ongerechtigheid van Peor te weinig, van dewelke wij niet gereinigd
4551 Joz 23:18 | 18 Dewijl gij u heden van achter den HEERE afkeert,
4552 Joz 23:18 | tegen de ganse gemeente van Israel. ~
4553 Joz 23:19 | is, komt over in het land van de bezitting des HEEREN,
4554 Joz 23:19 | bezitting in het midden van ons; maar zijt niet wederspannig
4555 Joz 23:19 | bouwende, behalve het altaar van den HEERE, onzen God. ~
4556 Joz 23:20 | Heeft niet Achan, de zoon van Zerah, overtreding begaan
4557 Joz 23:20 | over de ganse vergadering van Israel? En die man stierf
4558 Joz 23:21 | antwoordden de kinderen van Ruben, en de kinderen van
4559 Joz 23:21 | van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van
4560 Joz 23:21 | van Gad, en de halve stam van Manasse, en zij spraken
4561 Joz 23:21 | de hoofden der duizenden van Israel: ~
4562 Joz 23:23 | zouden gebouwd hebben, om ons van achter den HEERE af te keren,
4563 Joz 23:24 | gij met den HEERE, den God van Israel, te doen? ~
4564 Joz 23:25 | tussen ulieden, gij, kinderen van Ruben, en gij, kinderen
4565 Joz 23:25 | Ruben, en gij, kinderen van Gad! gij hebt geen deel
4566 Joz 23:28 | zeggen: Ziet de gedaante van het altaar des HEEREN, hetwelk
4567 Joz 23:29 | 29 Het zij verre van ons, van ons dat wij zouden
4568 Joz 23:29 | 29 Het zij verre van ons, van ons dat wij zouden wederspannig
4569 Joz 23:29 | dat wij te dezen dage ons van achter den HEERE afkeren
4570 Joz 23:29 | slachtoffer, behalve het altaar van den HEERE, onzen God, dat
4571 Joz 23:30 | de hoofden der duizenden van Israel, die bij hem waren,
4572 Joz 23:30 | hoorden, die de kinderen van Ruben, en de kinderen van
4573 Joz 23:30 | van Ruben, en de kinderen van Gad, en de kinderen van
4574 Joz 23:30 | van Gad, en de kinderen van Manasse gesproken hadden,
4575 Joz 23:31 | 31 En Pinehas, de zoon van den priester Eleazar, zeide
4576 Joz 23:31 | Eleazar, zeide tot de kinderen van Ruben, en tot de kinderen
4577 Joz 23:31 | Ruben, en tot de kinderen van Gad, en tot de kinderen
4578 Joz 23:31 | Gad, en tot de kinderen van Manasse: Heden weten wij,
4579 Joz 23:31 | dat de HEERE in het midden van ons is, dewijl gij deze
4580 Joz 23:32 | 32 En Pinehas, de zoon van den priester Eleazar, keerde
4581 Joz 23:32 | wederom met de oversten van de kinderen van Ruben, en
4582 Joz 23:32 | oversten van de kinderen van Ruben, en van de kinderen
4583 Joz 23:32 | de kinderen van Ruben, en van de kinderen van Gad, uit
4584 Joz 23:32 | Ruben, en van de kinderen van Gad, uit het land Gilead,
4585 Joz 23:33 | antwoord nu was goed in de ogen van de kinderen Israels, en
4586 Joz 23:33 | God, en zeiden niet meer van tegen hen op te trekken
4587 Joz 23:33 | verderven, waarin de kinderen van Ruben en de kinderen van
4588 Joz 23:33 | van Ruben en de kinderen van Gad woonden. ~
4589 Joz 23:34 | 34 En de kinderen van Ruben en de kinderen van
4590 Joz 23:34 | van Ruben en de kinderen van Gad noemden dat altaar:
4591 Joz 24:1 | Israel rust gegeven had van al zijn vijanden rondom
4592 Joz 24:4 | erfdeel voor uw stammen, van de Jordaan af, met al de
4593 Joz 24:5 | aangezicht, en Hij zal hen van voor ulieder aangezicht
4594 Joz 24:6 | geschreven is in het wetboek van Mozes; opdat gij daarvan
4595 Joz 24:9 | 9 Want de HEERE heeft van uw aangezicht verdreven
4596 Joz 24:12 | afkeert, en het overige van deze volken aanhangt, van
4597 Joz 24:12 | van deze volken aanhangt, van deze, die bij u overgebleven
4598 Joz 24:13 | voortvaren zal deze volken van voor uw aangezicht te verdrijven;
4599 Joz 24:13 | ogen, totdat gij omkomt van dit goede land, hetwelk
4600 Joz 24:14 | een enig woord gevallen is van al die goede woorden, welke
4601 Joz 24:14 | u alle overkomen; er is van dezelve niet een enig woord
4602 Joz 24:15 | dingen, totdat Hij u verdelge van dit goede land, hetwelk
4603 Joz 24:16 | zult haastiglijk omkomen van het goede land, hetwelk
4604 Joz 25:1 | verzamelde Jozua al de stammen van Israel te Sichem, en hij
4605 Joz 25:1 | en hij riep de oudsten van Israel, en deszelfs hoofden,
4606 Joz 25:1 | zich voor het aangezicht van God. ~
4607 Joz 25:2 | rivier hebben uw vaders van ouds gewoond, namelijk Terah,
4608 Joz 25:2 | namelijk Terah, de vader van Abraham, en de vader van
4609 Joz 25:2 | van Abraham, en de vader van Nahor; en zij hebben andere
4610 Joz 25:3 | nam Ik uw vader Abraham van gene zijde der rivier, en
4611 Joz 25:8 | Amorieten, die over gene zijde van de Jordaan woonden, die
4612 Joz 25:9 | maakt zich Balak op, de zoon van Zippor, de koning der Moabieten,
4613 Joz 25:9 | en deed Bileam, den zoon van Beor, roepen, opdat hij
4614 Joz 25:11 | zo krijgden de burgers van Jericho tegen u, de Amorieten,
4615 Joz 25:12 | heen; die dreven hen weg van ulieder aangezicht, gelijk
4616 Joz 25:13 | woont in dezelve; gij eet van de wijngaarden en olijfbomen,
4617 Joz 25:16 | en zeide: Het zij verre van ons, dat wij den HEERE verlaten
4618 Joz 25:17 | onze vaderen uit het land van Egypte, uit het diensthuis
4619 Joz 25:23 | goden weg, die in het midden van u zijn, en neigt uw harten
4620 Joz 25:23 | harten tot den HEERE, den God van Israel. ~
4621 Joz 25:29 | dingen, dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN,
4622 Joz 25:30 | Timnath-Serah, welke is op een berg van Efraim, aan het noorden
4623 Joz 25:30 | Efraim, aan het noorden van den berg Gaas. ~
4624 Joz 25:31 | diende den HEERE al de dagen van Jozua, en al de dagen van
4625 Joz 25:31 | van Jozua, en al de dagen van de oudsten, die lang na
4626 Joz 25:32 | begroeven ook de beenderen van Jozef, die de kinderen Israel
4627 Joz 25:32 | hetwelk Jakob gekocht had van de kinderen van Hemor, den
4628 Joz 25:32 | gekocht had van de kinderen van Hemor, den vader van Sichem,
4629 Joz 25:32 | kinderen van Hemor, den vader van Sichem, voor honderd stukken
4630 Joz 25:32 | zij waren aan de kinderen van Jozef ter erfenis geworden. ~
4631 Joz 25:33 | stierf Eleazar, de zoon van Aaron; en zij begroeven
4632 Joz 25:33 | begroeven hem op den heuvel van Pinehas, zijn zoon, die
4633 Joz 25:33 | geweest op het gebergte van Efraim. ~
4634 Ric 1:1 | het geschiedde na den dood van Jozua, dat de kinderen Israels
4635 Ric 1:7 | koningen, met afgehouwen duimen van hun handen en van hun voeten,
4636 Ric 1:7 | duimen van hun handen en van hun voeten, waren onder
4637 Ric 1:8 | 8 Want de kinderen van Juda hadden tegen Jeruzalem
4638 Ric 1:9 | daarna waren de kinderen van Juda afgetogen, om te krijgen
4639 Ric 1:10 | Hebron woonden (de naam nu van Hebron was tevoren Kirjath-Arba),
4640 Ric 1:11 | 11 En van daar was hij heengetogen
4641 Ric 1:11 | heengetogen tegen de inwoners van Debir; de naam nu van Debir
4642 Ric 1:11 | inwoners van Debir; de naam nu van Debir was te voren Kirjath-Sefer. ~
4643 Ric 1:13 | Othniel haar in, de zoon van Kenaz, broeder van Kaleb,
4644 Ric 1:13 | zoon van Kenaz, broeder van Kaleb, die jonger was dan
4645 Ric 1:14 | dat zij hem aanporde, om van haar vader een veld te begeren;
4646 Ric 1:14 | te begeren; en zij sprong van den ezel af; toen zeide
4647 Ric 1:16 | 16 De kinderen van den Keniet, den schoonvader
4648 Ric 1:16 | Keniet, den schoonvader van Mozes, togen ook uit de
4649 Ric 1:16 | Palmstad op, met de kinderen van Juda, naar de woestijn van
4650 Ric 1:16 | van Juda, naar de woestijn van Juda, die tegen het zuiden
4651 Ric 1:16 | Juda, die tegen het zuiden van Harad is; en zij gingen
4652 Ric 1:19 | Juda, dat hij de inwoners van het gebergte verdreef; maar
4653 Ric 1:20 | gesproken had; en hij verdreef van daar de drie zonen van Enak. ~
4654 Ric 1:20 | verdreef van daar de drie zonen van Enak. ~
4655 Ric 1:21 | 21 Doch de kinderen van Benjamin hebben de Jebusieten,
4656 Ric 1:21 | woonden met de kinderen van Benjamin te Jeruzalem, tot
4657 Ric 1:22 | 22 En het huis van Jozef toog ook op naar Beth-El.
4658 Ric 1:23 | 23 En het huis van Jozef bestelde verspieders
4659 Ric 1:27 | plaatsen, noch de inwoners van Dor met haar onderhorige
4660 Ric 1:27 | plaatsen, noch de inwoners van Jibleam met haar onderhorige
4661 Ric 1:27 | plaatsen, noch de inwoners van Megiddo met haar onderhorige
4662 Ric 1:29 | Kanaanieten woonden in het midden van hem te Gezer. ~
4663 Ric 1:30 | Zebulon verdreef de inwoners van Kitron niet, noch de inwoners
4664 Ric 1:30 | Kitron niet, noch de inwoners van Nahalol; maar de Kanaanieten
4665 Ric 1:30 | Kanaanieten woonden in het midden van hem, en waren cijnsbaar. ~
4666 Ric 1:31 | Aser verdreef de inwoners van Acco niet, noch de inwoners
4667 Ric 1:31 | Acco niet, noch de inwoners van Sidon, noch Achlab, noch
4668 Ric 1:33 | Nafthali verdreef de inwoners van Beth-Semes niet, noch de
4669 Ric 1:33 | Beth-Semes niet, noch de inwoners van Beth-Anath, maar woonde
4670 Ric 1:33 | woonden; doch de inwoners van Beth-Semes en Beth-Anath
4671 Ric 1:34 | Amorieten drongen de kinderen van Dan in het gebergte; want
4672 Ric 1:35 | Amorieten wonen op het gebergte van Heres, te Ajalon, en te
4673 Ric 1:35 | te Saalbim; maar de hand van het huis van Jozef werd
4674 Ric 1:35 | maar de hand van het huis van Jozef werd zwaar, zodat
4675 Ric 1:36 | landpale der Amorieten was van den opgang van Akrabbim,
4676 Ric 1:36 | Amorieten was van den opgang van Akrabbim, van den rotssteen,
4677 Ric 1:36 | den opgang van Akrabbim, van den rotssteen, en opwaarts
4678 Ric 2:1 | des HEEREN kwam opwaarts van Gilgal tot Bochim, en Hij
4679 Ric 2:7 | diende den HEERE, al de dagen van Jozua, en al de dagen der
4680 Ric 2:8 | Maar als Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN,
4681 Ric 2:9 | Timnath-Heres, op een berg van Efraim, tegen het noorden
4682 Ric 2:9 | Efraim, tegen het noorden van den berg Gaas; ~
4683 Ric 2:12 | volgden andere goden na, van de goden der volken, die
4684 Ric 2:17 | die; haast weken zij af van den weg, dien hun vaders
4685 Ric 2:19 | zij lieten niets vallen van hun werken, noch van dezen
4686 Ric 2:19 | vallen van hun werken, noch van dezen harden weg. ~
4687 Ric 2:21 | bezitting te verdrijven, van de heidenen, die Jozua heeft
4688 Ric 2:23 | verdreef; die Hij in de hand van Jozua niet had overgegeven. ~ ~ ~
4689 Ric 3:1 | allen, die niet wisten van al de krijgen van Kanaan; ~
4690 Ric 3:1 | wisten van al de krijgen van Kanaan; ~
4691 Ric 3:2 | die daar te voren niet van wisten. ~
4692 Ric 3:3 | wonende in het gebergte van den Libanon, van den berg
4693 Ric 3:3 | gebergte van den Libanon, van den berg Baal-Hermon, tot
4694 Ric 3:4 | hun vaderen door de hand van Mozes geboden had. ~
4695 Ric 3:8 | verkocht hen in de hand van Cuschan Rischataim, koning
4696 Ric 3:8 | Cuschan Rischataim, koning van Mesopotamie; en de kinderen
4697 Ric 3:9 | verloste, Othniel, zoon van Kenaz, broeder van Kaleb,
4698 Ric 3:9 | zoon van Kenaz, broeder van Kaleb, die jonger was dan
4699 Ric 3:10 | Cuschan Rischataim, den koning van Syrie, in zijn hand, dat
4700 Ric 3:11 | stil, en Othniel, de zoon van Kenaz, stierf. ~
4701 Ric 3:15 | verlosser, Ehud, den zoon van Gera, een zoon van Jemini,
4702 Ric 3:15 | zoon van Gera, een zoon van Jemini, een man, die links
4703 Ric 3:19 | Maar hijzelf keerde wederom van de gesneden beelden, die
4704 Ric 3:19 | die om hem stonden, gingen van hem uit. ~
4705 Ric 3:20 | aan u. Toen stond hij op van den stoel. ~
4706 Ric 3:21 | linkerhand uit, en nam het zwaard van zijn rechterheup, en stak
4707 Ric 3:23 | 23 Toen ging Ehud uit van de voorzaal, en sloot de
4708 Ric 3:27 | de bazuin op het gebergte van Efraim; en de kinderen Israels
4709 Ric 3:27 | Israels togen met hem af van het gebergte, en hij zelf
4710 Ric 3:28 | hem na, en namen de veren van de Jordaan in naar Moab,
4711 Ric 3:31 | nu was Samgar, een zoon van Anath, die sloeg de Filistijnen,
4712 Ric 4:2 | hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaanieten,
4713 Ric 4:4 | profetesse was, de huisvrouw van Lappidoth, deze richtte
4714 Ric 4:5 | woonde onder den palmboom van Debora, tussen Rama en tussen
4715 Ric 4:5 | Beth-El, op het gebergte van Efraim; en de kinderen Israels
4716 Ric 4:6 | en riep Barak, den zoon van Abinoam, van Kedes-Nafthali;
4717 Ric 4:6 | Barak, den zoon van Abinoam, van Kedes-Nafthali; en zij zeide
4718 Ric 4:6 | met u tien duizend man, van de kinderen van Nafthali,
4719 Ric 4:6 | duizend man, van de kinderen van Nafthali, en van de kinderen
4720 Ric 4:6 | kinderen van Nafthali, en van de kinderen van Zebulon? ~
4721 Ric 4:6 | Nafthali, en van de kinderen van Zebulon? ~
4722 Ric 4:7 | Sisera, den krijgsoverste van Jabin, met zijn wagenen
4723 Ric 4:11 | Keniet, had zich afgezonderd van Kain, uit de kinderen van
4724 Ric 4:11 | van Kain, uit de kinderen van Hobab, Mozes schoonvader;
4725 Ric 4:12 | Sisera, dat Barak, de zoon van Abinoam, op den berg Thabor
4726 Ric 4:13 | het volk, dat met hem was, van Haroseth der heidenen tot
4727 Ric 4:14 | uitgetogen? Zo trok Barak van den berg Thabor af, en tien
4728 Ric 4:15 | zwaards, voor het aangezicht van Barak; dat Sisera van den
4729 Ric 4:15 | aangezicht van Barak; dat Sisera van den wagen afklom, en vluchtte
4730 Ric 4:16 | En het ganse heirleger van Sisera viel door de scherpte
4731 Ric 4:17 | zijn voeten naar de tent van Jael, de huisvrouw van Heber,
4732 Ric 4:17 | tent van Jael, de huisvrouw van Heber, den Keniet; want
4733 Ric 4:17 | tussen Jabin, den koning van Hazor, en tussen het huis
4734 Ric 4:17 | Hazor, en tussen het huis van Heber, den Keniet. ~
4735 Ric 4:21 | Daarna nam Jael, de huisvrouw van Heber, een nagel der tent,
4736 Ric 4:23 | dien dage Jabin, den koning van Kanaan, ten ondergebracht,
4737 Ric 4:24 | hard over Jabin, den koning van Kanaan, totdat zij Jabin,
4738 Ric 4:24 | totdat zij Jabin, den koning van Kanaan, hadden uitgeroeid. ~ ~ ~
4739 Ric 4:25 | Debora, en Barak, de zoon van Abinoam, ten zelven dage,
4740 Ric 4:26 | 2 Looft den HEERE, van het wreken der wraken in
4741 Ric 4:26 | wreken der wraken in Israel, van dat het volk zich gewillig
4742 Ric 4:28 | HEERE! toen Gij voorttoogt van Seir, toen Gij daarheen
4743 Ric 4:28 | toen Gij daarheen traadt van het veld van Edom, beefde
4744 Ric 4:28 | daarheen traadt van het veld van Edom, beefde de aarde, ook
4745 Ric 4:28 | hemel, ook dropen de wolken van water. ~
4746 Ric 4:29 | 5 De bergen vervloten van het aangezicht des HEEREN;
4747 Ric 4:29 | des HEEREN; zelfs Sinai van het aangezicht des HEEREN,
4748 Ric 4:29 | aangezicht des HEEREN, des Gods van Israel. ~
4749 Ric 4:30 | 6 In de dagen van Samgar, den zoon van Anath,
4750 Ric 4:30 | dagen van Samgar, den zoon van Anath, in de dagen van Jael,
4751 Ric 4:30 | zoon van Anath, in de dagen van Jael, hielden de wegen op,
4752 Ric 4:33 | Mijn hart is tot wetgevers van Israel, die zich gewillig
4753 Ric 4:34 | weg wandelt, spreekt er van! ~
4754 Ric 4:35 | 11 Van het gedruis der schutters,
4755 Ric 4:35 | spreekt aldaar te zamen van de gerechtigheid des HEEREN,
4756 Ric 4:35 | gerechtigheid des HEEREN, van de gerechtigheden, bewezen
4757 Ric 4:36 | gevangenen gevangen, gij zoon van Abinoam. ~
4758 Ric 4:40 | der kudden? De gedeelten van Ruben hadden grote onderzoekingen
4759 Ric 4:43 | toen streden de koningen van Kanaan, te Thaanach aan
4760 Ric 4:43 | Thaanach aan de wateren van Megiddo; zij brachten geen
4761 Ric 4:44 | 20 Van den hemel streden zij, de
4762 Ric 4:46 | paardenhoeven verpletterd, van het rennen, het rennen zijner
4763 Ric 4:48 | vrouwen Jael, de huisvrouw van Heber, den Keniet; gezegend
4764 Ric 4:52 | 28 De moeder van Sisera keek uit door het
4765 Ric 4:54 | man? Voor Sisera, een buit van verscheidene verven, een
4766 Ric 4:54 | verscheidene verven, een buit van verscheidene verven, gestikt;
4767 Ric 4:54 | verscheidene verven, gestikt; van verscheiden verf aan beide
4768 Ric 5:3 | en de Amalekieten, en die van het oosten kwamen ook op
4769 Ric 5:7 | HEERE riepen, ter oorzake van de Midianieten; ~
4770 Ric 5:9 | 9 En Ik heb u verlost van de hand der Egyptenaren,
4771 Ric 5:9 | hand der Egyptenaren, en van de hand van allen, die u
4772 Ric 5:9 | Egyptenaren, en van de hand van allen, die u drukten; en
4773 Ric 5:18 | 18 Wijk toch niet van hier, totdat ik tot U kome,
4774 Ric 5:19 | geitenbokje, en ongezuurde koeken van een efa meels; het vlees
4775 Ric 5:21 | HEEREN stak het uiterste van den staf uit, die in Zijn
4776 Ric 5:22 | Engel des HEEREN gezien heb van aangezicht tot aangezicht. ~
4777 Ric 5:25 | hem zeide: Neem een var van de ossen, die van uw vader
4778 Ric 5:25 | een var van de ossen, die van uw vader zijn, te weten,
4779 Ric 5:25 | weten, den tweeden var, van zeven jaren; en breek af
4780 Ric 5:25 | en breek af het altaar van Baal, dat van uw vader is,
4781 Ric 5:25 | het altaar van Baal, dat van uw vader is, en houw af
4782 Ric 5:27 | vaders huis en de mannen van die stad vreesde, van het
4783 Ric 5:27 | mannen van die stad vreesde, van het te doen bij dag, dat
4784 Ric 5:28 | 28 Als nu de mannen van die stad des morgens vroeg
4785 Ric 5:28 | ziet, zo was het altaar van Baal omgeworpen, en de haag,
4786 Ric 5:29 | zeide men: Gideon, de zoon van Joas, heeft dit stuk gedaan. ~
4787 Ric 5:30 | 30 Toen zeiden de mannen van die stad tot Joas: Breng
4788 Ric 5:30 | sterve, omdat hij het altaar van Baal heeft omgeworpen, en
4789 Ric 5:33 | Amalekieten, en de kinderen van het oosten, waren samenvergaderd,
4790 Ric 5:33 | legerden zich in het dal van Jizreel. ~
4791 Ric 6:1 | legerden zich aan de fontein van Harod; dat hij het heirleger
4792 Ric 6:3 | spoede zich naar het gebergte van Gilead! Toen keerden uit
4793 Ric 6:4 | en het zal geschieden, van welken Ik tot u zeggen zal:
4794 Ric 6:4 | trekken; maar al degene, van welken Ik zeggen zal: Deze
4795 Ric 6:8 | en hij liet al die mannen van Israel gaan, een iegelijk
4796 Ric 6:12 | Amalekieten, en al de kinderen van het oosten, lagen in het
4797 Ric 6:14 | niet anders, dan het zwaard van Gideon, de zoon van Joas,
4798 Ric 6:14 | zwaard van Gideon, de zoon van Joas, de Israelietischen
4799 Ric 6:15 | keerde weder tot het leger van Israel, en zeide: Maakt
4800 Ric 6:19 | des legers, in het begin van de middelste nachtwaak,
4801 Ric 6:20 | en zij riepen: Het zwaard van den HEERE, en van Gideon! ~
4802 Ric 6:20 | zwaard van den HEERE, en van Gideon! ~
4803 Ric 6:22 | Tseredath, tot aan de grens van Abel-Mehola, boven Tabbath. ~
4804 Ric 6:23 | 23 Toen werden de mannen van Israel bijeengeroepen, uit
4805 Ric 6:24 | boden in het ganse gebergte van Efraim, zeggende: Komt af
4806 Ric 6:24 | Jordaan; alzo werd alle man van Efraim bijeengeroepen, en
4807 Ric 6:25 | doodden zij in de perskuip van Zeeb, en vervolgden de Midianieten;
4808 Ric 6:25 | zij brachten de hoofden van Oreb en Zeeb tot Gideon,
4809 Ric 7:1 | 1 Toen zeiden de mannen van Efraim tot hem: Wat stuk
4810 Ric 7:2 | zijn niet de nalezingen van Efraim beter dan de wijnoogst
4811 Ric 7:2 | Efraim beter dan de wijnoogst van Abi-ezer? ~
4812 Ric 7:3 | gijlieden? Toen liet hun toorn van hem af, als hij dit woord
4813 Ric 7:5 | hij zeide tot de lieden van Sukkoth: Geeft toch enige
4814 Ric 7:6 | 6 Maar de oversten van Sukkoth zeiden: Is dan de
4815 Ric 7:6 | zeiden: Is dan de handpalm van Zebah en Tsalmuna alrede
4816 Ric 7:8 | 8 En hij toog van daar op naar Pnuel, en sprak
4817 Ric 7:8 | desgelijks. En de lieden van Pnuel antwoordden hem, gelijk
4818 Ric 7:8 | hem, gelijk als de lieden van Sukkoth geantwoord hadden. ~
4819 Ric 7:9 | sprak hij ook tot de lieden van Pnuel, zeggende: Als ik
4820 Ric 7:10 | duizend, al de overgeblevenen van het ganse leger der kinderen
4821 Ric 7:10 | ganse leger der kinderen van het oosten; en de gevallenen
4822 Ric 7:11 | wonen, tegen het oosten van Nobah en Jogbeha; en hij
4823 Ric 7:13 | Toen nu Gideon, de zoon van Joas, van den strijd wederkwam,
4824 Ric 7:13 | Gideon, de zoon van Joas, van den strijd wederkwam, voor
4825 Ric 7:14 | 14 Zo ving hij een jongen van de lieden te Sukkoth, en
4826 Ric 7:14 | schreef hem op de oversten van Sukkoth, en hun oudsten,
4827 Ric 7:15 | Toen kwam hij tot de lieden van Sukkoth, en zeide: Ziet
4828 Ric 7:15 | daar Zebah en Tsalmuna, van dewelke gij mij smadelijk
4829 Ric 7:15 | zeggende: Is de handpalm van Zebah en Tsalmuna alrede
4830 Ric 7:16 | en deed het den lieden van Sukkoth door dezelve verstaan. ~
4831 Ric 7:17 | 17 En de toren van Pnuel wierp hij af, en doodde
4832 Ric 7:18 | alzo waren zij, enerlei, van gedaante als koningszonen. ~
4833 Ric 7:22 | 22 Toen zeiden de mannen van Israel tot Gideon: Heers
4834 Ric 7:22 | zoons zoon, dewijl gij ons van der Midianieten hand verlost
4835 Ric 7:24 | hen: Een begeerte zal ik van u begeren: geeft mij maar
4836 Ric 7:24 | iegelijk een voorhoofdsiersel van zijn roof; want zij hadden
4837 Ric 7:25 | iegelijk een voorhoofdsiersel van zijn roof.
4838 Ric 7:28 | veertig jaren, in de dagen van Gideon. ~
4839 Ric 7:29 | 29 En Jerubbaal, de zoon van Joas, ging henen en woonde
4840 Ric 7:32 | 32 En Gideon, de zoon van Joas, stierf in goeden ouderdom;
4841 Ric 7:32 | werd begraven in het graf van zijn vader Joas, te Ofra,
4842 Ric 7:34 | hun God, Die hen gered had van de hand van al hun vijanden
4843 Ric 7:34 | hen gered had van de hand van al hun vijanden van rondom. ~
4844 Ric 7:34 | hand van al hun vijanden van rondom. ~
4845 Ric 7:35 | weldadigheid bij het huis van Jerubbaal, dat is Gideon,
4846 Ric 8:1 | 1 Abimelech nu, de zoon van Jerubbaal, ging henen naar
4847 Ric 8:1 | en tot het ganse geslacht van het huis van den vader zijner
4848 Ric 8:1 | ganse geslacht van het huis van den vader zijner moeder,
4849 Ric 8:2 | Spreekt toch voor de oren van alle burgers van Sichem:
4850 Ric 8:2 | de oren van alle burgers van Sichem: Wat is u beter,
4851 Ric 8:2 | zeventig mannen, alle zonen van Jerubbaal, over u heersen,
4852 Ric 8:3 | de broeders zijner moeder van hem, voor de oren van alle
4853 Ric 8:3 | moeder van hem, voor de oren van alle burgers van Sichem,
4854 Ric 8:3 | de oren van alle burgers van Sichem, al dezelve woorden;
4855 Ric 8:4 | zilverlingen, uit het huis van Baal-Berith; en Abimelech
4856 Ric 8:5 | zijn broederen, de zonen van Jerubbaal, zeventig mannen,
4857 Ric 8:5 | Jotham, de jongste zoon van Jerubbaal werd overgelaten,
4858 Ric 8:6 | vergaderden zich alle burgers van Sichem, en het ganse huis
4859 Ric 8:6 | Sichem, en het ganse huis van Millo, en gingen heen en
4860 Ric 8:7 | Hoort naar mij, gij, burgers van Sichem! en God zal naar
4861 Ric 8:15 | doornenbos, en vertere de cederen van de Libanon. ~
4862 Ric 8:18 | gemaakt over de burgers van Sichem, omdat hij uw broeder
4863 Ric 8:20 | indien niet, zo ga vuur uit van Abimelech, en vertere de
4864 Ric 8:20 | Abimelech, en vertere de burgers van Sichem, en het huis van
4865 Ric 8:20 | van Sichem, en het huis van Millo; en vuur ga uit van
4866 Ric 8:20 | van Millo; en vuur ga uit van de burgers van Sichem, en
4867 Ric 8:20 | vuur ga uit van de burgers van Sichem, en van het huis
4868 Ric 8:20 | de burgers van Sichem, en van het huis van Millo, en vertere
4869 Ric 8:20 | Sichem, en van het huis van Millo, en vertere Abimelech! ~
4870 Ric 8:23 | Abimelech en tussen de burgers van Sichem; en de burgers van
4871 Ric 8:23 | van Sichem; en de burgers van Sichem handelden trouweloos
4872 Ric 8:24 | gedaan aan de zeventig zonen van Jerubbaal, kwame, en opdat
4873 Ric 8:24 | gedood had, en op de burgers van Sichem, die zijn handen
4874 Ric 8:25 | 25 En de burgers van Sichem bestelden tegen hem,
4875 Ric 8:26 | 26 Gaal, de zoon van Ebed, kwam ook met zijn
4876 Ric 8:26 | in Sichem; en de burgeren van Sichem verlieten zich op
4877 Ric 8:28 | 28 En Gaal, de zoon van Ebed, zeide: Wie is Abimelech,
4878 Ric 8:28 | zouden? is hij niet een zoon van Jerubbaal? en Zebul zijn
4879 Ric 8:28 | dient liever de mannen van Hemor, den vader van Sichem;
4880 Ric 8:28 | mannen van Hemor, den vader van Sichem; want waarom zouden
4881 Ric 8:30 | overste der stad, de woorden van Gaal, den zoon van Ebed,
4882 Ric 8:30 | woorden van Gaal, den zoon van Ebed, hoorde, zo ontstak
4883 Ric 8:31 | zeggende: Zie, Gaal, de zoon van Ebed, en zijn broeders zijn
4884 Ric 8:35 | 35 En Gaal, de zoon van Ebed, ging uit, en stond
4885 Ric 8:35 | uit, en stond aan de deur van de stadspoort; en Abimelech
4886 Ric 8:36 | Zebul: Zie, er komt volk af van de hoogten der bergen. Zebul
4887 Ric 8:37 | lands, en een hoop komt van den weg van den eik Meonenim. ~
4888 Ric 8:37 | een hoop komt van den weg van den eik Meonenim. ~
4889 Ric 8:39 | aangezicht der burgeren van Sichem, en hij streed tegen
4890 Ric 8:46 | alle burgers des torens van Sichem dat hoorden, zo gingen
4891 Ric 8:46 | de sterkte, in het huis van den god Berith. ~
4892 Ric 8:47 | alle burgeren des torens van Sichem zich verzameld hadden. ~
4893 Ric 8:48 | zijn hand, en hieuw een tak van de bomen, en nam hem op,
4894 Ric 8:49 | ook alle lieden des torens van Sichem stierven, omtrent
4895 Ric 8:51 | vrouwen, en alle burgers van de stad, en sloten voor
4896 Ric 8:53 | een vrouw wierp een stuk van een molensteen op Abimelechs
4897 Ric 8:54 | dood mij, opdat zij niet van mij zeggen: Een vrouw heeft
4898 Ric 8:55 | 55 Als nu de mannen van Israel zagen, dat Abimelech
4899 Ric 8:56 | God wederkeren heet kwaad van Abimelech, dat hij aan zijn
4900 Ric 8:57 | al het kwaad der lieden van Sichem deed God wederkeren
4901 Ric 8:57 | op hun hoofd; en de vloek van Jotham, den zoon van Jerubbaal,
4902 Ric 8:57 | vloek van Jotham, den zoon van Jerubbaal, kwam over hen. ~ ~ ~
4903 Ric 9:1 | behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een
4904 Ric 9:1 | een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar;
4905 Ric 9:1 | zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde
4906 Ric 9:1 | te Samir, op het gebergte van Efraim. ~
4907 Ric 9:4 | dag, dewelke in het land van Gilead zijn. ~
4908 Ric 9:6 | en Astharoth, en de goden van Syrie, en de goden van Sidon,
4909 Ric 9:6 | goden van Syrie, en de goden van Sidon, en de goden van Moab,
4910 Ric 9:6 | goden van Sidon, en de goden van Moab, en de goden der kinderen
4911 Ric 9:8 | Israels, die aan gene zijde van de Jordaan waren, in het
4912 Ric 9:9 | Benjamin, en tegen het huis van Efraim; zodat het Israel
4913 Ric 9:11 | kinderen Israels: Heb Ik u niet van de Egyptenaren, en van de
4914 Ric 9:11 | niet van de Egyptenaren, en van de Amorieten, en van de
4915 Ric 9:11 | en van de Amorieten, en van de kinderen Ammons, en van
4916 Ric 9:11 | van de kinderen Ammons, en van de Filistijnen, ~
4917 Ric 9:16 | verdrietig over den arbeid van Israel. ~
4918 Ric 9:18 | zeide het volk, de oversten van Gilead, de een tot den ander:
4919 Ric 9:18 | zijn over alle inwoners van Gilead. ~ ~
4920 Ric 10:2 | want gij zijt een zoon van een andere vrouw. ~
4921 Ric 10:5 | krijgden, dat de oudsten van Gilead heengingen, om Jeftha
4922 Ric 10:5 | Jeftha te halen uit het land van Tob. ~
4923 Ric 10:7 | Jeftha zeide tot de oudsten van Gilead: Hebt gijlieden mij
4924 Ric 10:8 | 8 En de oudsten van Gilead zeiden tot Jeftha:
4925 Ric 10:8 | zijn, over alle inwoners van Gilead. ~
4926 Ric 10:9 | zeide Jeftha tot de oudsten van Gilead: Zo gijlieden mij
4927 Ric 10:10 | 10 En de oudsten van Gilead zeiden tot Jeftha:
4928 Ric 10:11 | ging Jeftha met de oudsten van Gilead, en het volk stelde
4929 Ric 10:13 | Ammons zeide tot de boden van Jeftha: Omdat Israel, als
4930 Ric 10:13 | mijn land genomen heeft, van de Arnon af tot aan de Jabbok,
4931 Ric 10:18 | land der Moabieten, en kwam van den opgang der zon aan het
4932 Ric 10:18 | legerden zich op gene zijde van de Arnon; maar zij kwamen
4933 Ric 10:19 | koning der Amorieten, koning van Hesbon, en Israel zeide
4934 Ric 10:21 | al zijn volk in de hand van Israel, dat zij hen sloegen;
4935 Ric 10:22 | landpale der Amorieten, van de Arnon af tot aan de Jabbok,
4936 Ric 10:22 | af tot aan de Jabbok, en van de woestijn tot aan de Jordaan. ~
4937 Ric 10:23 | Amorieten voor het aangezicht van zijn volk Israel uit de
4938 Ric 10:25 | beter dan Balak, de zoon van Zippor, de koning der Moabieten?
4939 Ric 10:26 | steden, die aan de zijde van de Arnon zijn; waarom hebt
4940 Ric 10:28 | hoorde niet naar de woorden van Jeftha, die hij tot hem
4941 Ric 10:29 | tot Mizpa in Gilead, en van Mizpa in Gilead trok hij
4942 Ric 10:31 | uitgaande, dat uit de deur van mijn huis mij tegemoet zal
4943 Ric 10:31 | uitgaan, als ik met vrede van de kinderen Ammons wederkom,
4944 Ric 10:33 | 33 En hij sloeg hen van Aroer af tot daar gij komt
4945 Ric 10:36 | volkomene wraak gegeven heeft van uw vijanden, van de kinderen
4946 Ric 10:36 | gegeven heeft van uw vijanden, van de kinderen Ammons.
4947 Ric 10:37 | geschieden: Laat twee maanden van mij af, dat ik heenga, en
4948 Ric 10:39 | het geschiedde ten einde van twee maanden dat zij tot
4949 Ric 10:40 | Dat de dochteren Israels van jaar tot jaar heengingen,
4950 Ric 10:40 | heengingen, om de dochter van Jeftha, de Gileadiet, aan
4951 Ric 11:1 | 1 Toen werden de mannen van Efraim bijeengeroepen, en
4952 Ric 11:4 | Jeftha vergaderde alle mannen van Gilead, en streed met Efraim;
4953 Ric 11:4 | met Efraim; en de mannen van Gilead sloegen Efraim, want
4954 Ric 11:4 | Gijlieden zijt vluchtelingen van Efraim. ~
4955 Ric 11:5 | de Efraimieten de veren van de Jordaan af; en het geschiedde,
4956 Ric 11:5 | geschiedde, als de vluchtelingen van Efraim zeiden: Laat mij
4957 Ric 11:5 | overgaan; zo zeiden de mannen van Gilead tot hem: Zijt gij
4958 Ric 11:6 | versloegen hem aan de veren van de Jordaan, dat te dier
4959 Ric 11:6 | Jordaan, dat te dier tijd van Efraim vielen twee en veertig
4960 Ric 11:7 | werd begraven in de steden van Gilead. ~
4961 Ric 11:8 | hem richtte Israel Ebzan, van Bethlehem. ~
4962 Ric 11:9 | bracht dertig dochteren van buiten in voor zijn zonen;
4963 Ric 11:12 | begraven te Ajalon, in het land van Zebulon. ~
4964 Ric 11:13 | richtte Israel Abdon, een zoon van Hillel, de Pirhathoniet. ~
4965 Ric 11:15 | Toen stierf Abdon, een zoon van Hillel, de Pirhathoniet;
4966 Ric 11:15 | te Pirhathon, in het land van Efraim, op den berg van
4967 Ric 11:15 | van Efraim, op den berg van den Amalekiet. ~ ~
4968 Ric 12:2 | 2 En er was een man van Zora, uit het geslacht van
4969 Ric 12:2 | van Zora, uit het geslacht van een Daniet, wiens naam was
4970 Ric 12:5 | een Nazireer Gods zijn, van moeders buik af; en hij
4971 Ric 12:6 | aangezicht was als het aangezicht van een Engel Gods, zeer vreselijk;
4972 Ric 12:6 | en ik vraagde Hem niet, van waar Hij was, en Zijn naam
4973 Ric 12:7 | een Nazireer Gods zijn, van moeders buik af tot op de
4974 Ric 12:9 | En God verhoorde de stem van Manoach; en de Engel Gods
4975 Ric 12:13 | HEEREN zeide tot Manoach: Van alles, wat Ik tot de vrouw
4976 Ric 12:14 | 14 Zij zal niet eten van iets, dat van de wijnstok
4977 Ric 12:14 | niet eten van iets, dat van de wijnstok des wijns voortkomt;
4978 Ric 12:16 | Mij zult ophouden, Ik zal van uw brood niet eten; en indien
4979 Ric 12:20 | geschiedde, als de vlam van het altaar opvoer naar den
4980 Ric 12:23 | brandoffer en spijsoffer van onze hand niet aangenomen,
4981 Ric 12:25 | te drijven in het leger van Dan, tussen Zora en tussen
4982 Ric 13:1 | hebbende een vrouw te Thimnath, van de dochteren der Filistijnen, ~
4983 Ric 13:2 | vrouw gezien te Thimnath, van de dochteren der Filistijnen;
4984 Ric 13:3 | heengaat, om een vrouw te nemen van de Filistijnen, die onbesnedenen?
4985 Ric 13:4 | moeder wisten niet, dat dit van den HEERE was, dat hij gelegenheid
4986 Ric 13:4 | dat hij gelegenheid zocht van de Filistijnen; want de
4987 Ric 13:5 | kwamen tot aan de wijngaarden van Thimnath, ziet daar, een
4988 Ric 13:6 | vaardig over hem, dat hij hem van een scheurde, gelijk men
4989 Ric 13:6 | scheurde, gelijk men een bokje van een scheurt, en er was niets
4990 Ric 13:8 | week hij af, om het aas van de leeuw te bezien, en ziet,
4991 Ric 13:8 | bijenzwerm was in het lichaam van den leeuw, met honig. ~
4992 Ric 13:9 | den honig uit het lichaam van den leeuw genomen had. ~
4993 Ric 13:14 | tot hen: Spijze ging uit van den eter, en zoetigheid
4994 Ric 13:14 | en zoetigheid ging uit van de sterke. En zij konden
4995 Ric 13:15 | dat zij tot de huisvrouw van Simson zeiden: Overreed
4996 Ric 13:19 | de Askelonieten, en sloeg van hen dertig man; en hij nam
4997 Ric 13:20 | 20 En de huisvrouw van Simson werd zijns metgezels,
4998 Ric 14:1 | sommige dagen, in de dagen van de tarweoogst, dat Simson
4999 Ric 14:2 | u toch zijn in de plaats van haar. ~
5000 Ric 14:3 | Ik ben ditmaal onschuldig van de Filistijnen, wanneer
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256 |