1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256
Book Chapter: Verse
5001 Ric 14:6 | zeide: Simson, de schoonzoon van den Thimniet, omdat hij
5002 Ric 14:8 | en woonde op de hoogte van de rots Etam. ~
5003 Ric 14:10 | 10 En de mannen van Juda zeiden: Waarom zijt
5004 Ric 14:13 | touwen, en voerden hem op van de rots.
5005 Ric 14:14 | werden als linnen draden, die van het vuur gebrand zijn, en
5006 Ric 14:14 | en zijn banden versmolten van zijn handen. ~
5007 Ric 14:18 | zeide: Gij hebt door de hand van Uw knecht dit grote heil
5008 Ric 14:18 | heil gegeven; zou ik dan nu van dorst sterven, en vallen
5009 Ric 14:19 | is, en er ging water uit van dezelve, en hij dronk. Toen
5010 Ric 15:3 | bergs, die in het gezicht van Hebron is. ~
5011 Ric 15:9 | gelijk als een snoertje van grof vlas verbroken wordt,
5012 Ric 15:12 | kamer.) Toen verbrak hij ze van zijn armen als een draad. ~
5013 Ric 15:17 | ik ben een Nazireer Gods van mijn moeders buik af; indien
5014 Ric 15:17 | wierd, zo zou mijn kracht van mij wijken, en ik zou zwak
5015 Ric 15:19 | plagen; en zijn kracht week van hem. ~
5016 Ric 15:20 | wist niet, dat de HEERE van hem geweken was. ~
5017 Ric 15:31 | tussen Esthaol, in het graf van zijn vader Manoach; hij
5018 Ric 16:1 | 1 En er was een man van het gebergte van Efraim,
5019 Ric 16:1 | een man van het gebergte van Efraim, wiens naam was Micha. ~
5020 Ric 16:3 | HEERE ganselijk geheiligd van mijn hand, voor mijn zoon,
5021 Ric 16:4 | beeld; dat was in het huis van Micha. ~
5022 Ric 16:5 | terafim, en vulde de hand van een uit zijn zonen, dat
5023 Ric 16:7 | Nu was er een jongeling van Bethlehem-Juda, van het
5024 Ric 16:7 | jongeling van Bethlehem-Juda, van het geslacht van Juda; deze
5025 Ric 16:7 | Bethlehem-Juda, van het geslacht van Juda; deze was een Leviet,
5026 Ric 16:8 | nu kwam aan het gebergte van Efraim tot aan het huis
5027 Ric 16:8 | Efraim tot aan het huis van Micha, om zijn weg te gaan, ~
5028 Ric 16:9 | Zo zeide Micha tot hem: Van waar komt gij? En hij zeide
5029 Ric 16:9 | hem: Ik ben een Leviet, van Bethlehem-Juda, en ik wandel,
5030 Ric 16:10 | tien zilverlingen, en orde van klederen, en uw leeftocht;
5031 Ric 16:11 | jongeling was hem als een van zijn zonen. ~
5032 Ric 16:12 | 12 En Micha vulde de hand van den Leviet, dat hij hem
5033 Ric 16:12 | alzo was hij in het huis van Micha. ~
5034 Ric 17:1 | dien dag onder de stammen van Israel niet genoegzaam ter
5035 Ric 17:2 | 2 Zo zonden de kinderen van Dan uit hun geslacht vijf
5036 Ric 17:2 | mannen, die strijdbaar waren, van Zora en van Esthaol, om
5037 Ric 17:2 | strijdbaar waren, van Zora en van Esthaol, om het land te
5038 Ric 17:2 | kwamen aan het gebergte van Efraim, tot aan het huis
5039 Ric 17:2 | Efraim, tot aan het huis van Micha, en vernachtten aldaar. ~
5040 Ric 17:3 | 3 Zijnde bij het huis van Micha, zo kenden zij de
5041 Ric 17:3 | Micha, zo kenden zij de stem van den jongeling, den Leviet;
5042 Ric 17:7 | land; ook waren zij verre van de Sidoniers, en hadden
5043 Ric 17:10 | volk, en dat land is wijd van ruimte) want God heeft het
5044 Ric 17:10 | plaats, alwaar geen gebrek is van enig ding, dat op de aarde
5045 Ric 17:11 | 11 Toen reisden van daar uit het geslacht der
5046 Ric 17:11 | het geslacht der Danieten, van Zora en van Esthaol, zeshonderd
5047 Ric 17:11 | der Danieten, van Zora en van Esthaol, zeshonderd man,
5048 Ric 17:13 | 13 En van daar togen zij door naar
5049 Ric 17:13 | zij door naar het gebergte van Efraim, en zij kwamen tot
5050 Ric 17:13 | kwamen tot aan het huis van Micha. ~
5051 Ric 17:14 | gegaan waren om het land van Lais te verspieden, en zeiden
5052 Ric 17:15 | en kwamen aan het huis van den jongeling, den Leviet,
5053 Ric 17:15 | jongeling, den Leviet, ten huize van Micha; en zij vraagden hem
5054 Ric 17:16 | de zeshonderd mannen, die van de kinderen van Dan waren,
5055 Ric 17:16 | mannen, die van de kinderen van Dan waren, met hun krijgswapenen
5056 Ric 17:16 | bleven staan aan de deur van de poort. ~
5057 Ric 17:17 | bleef staan aan de deur van de poort, met de zeshonderd
5058 Ric 17:18 | 18 Als die nu ten huize van Micha waren ingegaan, en
5059 Ric 17:19 | priester zijt voor het huis van een man, of dat gij een
5060 Ric 17:20 | 20 Toen werd het hart van den priester vrolijk, en
5061 Ric 17:22 | 22 Als zij nu verre van Micha's huis gekomen waren,
5062 Ric 17:22 | huizen, die bij het huis van Micha waren, bijeengeroepen,
5063 Ric 17:22 | achterhaalden de kinderen van Dan. ~
5064 Ric 17:23 | En zij riepen de kinderen van Dan na; dewelke hun aangezichten
5065 Ric 17:25 | 25 Maar de kinderen van Dan zeiden tot hem: Laat
5066 Ric 17:25 | opdat niet misschien mannen, van bitteren gemoede, op u aanvallen,
5067 Ric 17:25 | leven verliest, en het leven van uw huis. ~
5068 Ric 17:26 | Alzo gingen de kinderen van Dan huns weegs; en Micha,
5069 Ric 17:28 | verloste; want zij was verre van Sidon, en zij hadden niets
5070 Ric 17:30 | 30 En de kinderen van Dan richtten voor zich dat
5071 Ric 17:30 | op; en Jonathan, de zoon van Gersom, den zoon van Manasse,
5072 Ric 17:30 | zoon van Gersom, den zoon van Manasse, hij en zijn zonen
5073 Ric 17:31 | zich het gesneden beeld van Micha, dat hij gemaakt had,
5074 Ric 18:1 | vreemdeling aan de zijden van het gebergte van Efraim,
5075 Ric 18:1 | zijden van het gebergte van Efraim, die zich een vrouw,
5076 Ric 18:1 | vrouw, een bijwijf, nam van Bethlehem-Juda. ~
5077 Ric 18:2 | bij hem zijnde, en toog van hem weg naar haars vaders
5078 Ric 18:3 | vaders. En als de vader van de jonge vrouw hem zag,
5079 Ric 18:4 | zijn schoonvader, de vader van de jonge vrouw, behield
5080 Ric 18:5 | trekken; toen zeide de vader van de jonge dochter tot zijn
5081 Ric 18:6 | dronken. Toen zeide de vader van de jonge vrouw tot den man:
5082 Ric 18:8 | trekken, zo zeide de vader van de jonge vrouw: Sterk toch
5083 Ric 18:9 | zijn schoonvader, de vader van de jonge vrouw, zeide: Zie
5084 Ric 18:12 | vreemde stad, die niet is van de kinderen Israels; maar
5085 Ric 18:13 | Ga voort, dat wij tot een van die plaatsen naderen, en
5086 Ric 18:16 | En ziet, een oud man kwam van zijn werk van het veld in
5087 Ric 18:16 | oud man kwam van zijn werk van het veld in den avond, welke
5088 Ric 18:16 | avond, welke man ook was van het gebergte van Efraim,
5089 Ric 18:16 | ook was van het gebergte van Efraim, doch als vreemdeling
5090 Ric 18:16 | dezer plaats waren kinderen van Jemini. ~
5091 Ric 18:17 | Waar trekt gij henen, en van waar komt gij? ~
5092 Ric 18:18 | tot hem: Wij trekken door van Bethlehem-Juda tot aan de
5093 Ric 18:18 | Bethlehem-Juda tot aan de zijden van het gebergte van Efraim,
5094 Ric 18:18 | zijden van het gebergte van Efraim, van waar ik ben;
5095 Ric 18:18 | het gebergte van Efraim, van waar ik ben; en ik was naar
5096 Ric 18:22 | zo omringden de mannen van die stad (mannen, die Belials
5097 Ric 18:26 | kwam tegen het aanbreken van den morgenstond, en viel
5098 Ric 18:26 | viel neder voor de deur van het huis des mans, waarin
5099 Ric 18:27 | morgens opstond en de deuren van het huis opendeed, en uitging
5100 Ric 18:27 | zijn bijwijf, aan de deur van het huis, en haar handen
5101 Ric 18:29 | zond ze in alle landpalen van Israel. ~
5102 Ric 18:30 | niet geschied noch gezien, van dien dag af, dat de kinderen
5103 Ric 19:1 | zich, als een enig man, van Dan af tot Ber-seba toe,
5104 Ric 19:1 | Ber-seba toe, ook het land van Gilead, tot den HEERE te
5105 Ric 19:2 | stelden zich al de stammen van Israel in de vergadering
5106 Ric 19:2 | Israel in de vergadering van het volk Gods, vierhonderd
5107 Ric 19:4 | Levietische man, de man van de vrouw, die gedood was,
5108 Ric 19:5 | 5 En de burgers van Gibea maakten zich tegen
5109 Ric 19:6 | het ganse land der erfenis van Israel, omdat zij een schandelijke
5110 Ric 19:10 | zullen tien mannen nemen van honderd, van alle stammen
5111 Ric 19:10 | mannen nemen van honderd, van alle stammen Israels, en
5112 Ric 19:10 | stammen Israels, en honderd van duizend, en duizend van
5113 Ric 19:10 | van duizend, en duizend van tienduizend, om teerkost
5114 Ric 19:11 | Alzo werden alle mannen van Israel verzameld tot deze
5115 Ric 19:12 | 12 En de stammen van Israel zonden mannen door
5116 Ric 19:12 | mannen door den gansen stam van Benjamin, zeggende: Wat
5117 Ric 19:13 | wegdoen. Doch de kinderen van Benjamin wilden niet horen
5118 Ric 19:13 | niet horen naar de stem van hun broederen, de kinderen
5119 Ric 19:14 | 14 Maar de kinderen van Benjamin verzamelden zich
5120 Ric 19:15 | 15 En de kinderen van Benjamin werden te dien
5121 Ric 19:15 | behalve dat de inwoners van Gibea geteld werden, zevenhonderd
5122 Ric 19:17 | 17 En de mannen van Israel werden geteld, behalve
5123 Ric 19:17 | deze allen waren mannen van oorlog. ~
5124 Ric 19:18 | strijde tegen de kinderen van Benjamin? En de HEERE zeide:
5125 Ric 19:20 | 20 En de mannen van Israel togen uit ten strijde
5126 Ric 19:21 | 21 Toen togen de kinderen van Benjamin uit van Gibea,
5127 Ric 19:21 | kinderen van Benjamin uit van Gibea, en zij vernielden
5128 Ric 19:21 | vernielden ter aarde op dien dag van Israel twee en twintig duizend
5129 Ric 19:22 | zich, te weten de mannen van Israel, en zij beschikten
5130 Ric 19:23 | strijde tegen de kinderen van Benjamin, mijn broeder?
5131 Ric 19:24 | Israels tot de kinderen van Benjamin, des anderen daags. ~
5132 Ric 19:25 | 25 En die van Benjamin trokken uit hun
5133 Ric 19:25 | den tweeden dag, en velden van de kinderen Israels nog
5134 Ric 19:27 | was de ark des verbonds van God in die dagen. ~
5135 Ric 19:28 | 28 En Pinehas, de zoon van Eleazar, den zoon van Aaron,
5136 Ric 19:28 | zoon van Eleazar, den zoon van Aaron, stond voor Zijn aangezicht,
5137 Ric 19:28 | strijde tegen de kinderen van Benjamin, mijn broeder,
5138 Ric 19:30 | derden dag, tegen de kinderen van Benjamin; en zij schikten
5139 Ric 19:31 | 31 Toen togen de kinderen van Benjamin uit, het volk tegemoet,
5140 Ric 19:31 | volk tegemoet, en werden van de stad afgetrokken; en
5141 Ric 19:31 | en zij begonnen te slaan van het volk, en te doorsteken,
5142 Ric 19:31 | veld, omtrent dertig man van Israel. ~
5143 Ric 19:32 | Toen zeiden de kinderen van Benjamin: Zij zijn voor
5144 Ric 19:32 | Laat ons vlieden, en hen van de stad aftrekken naar de
5145 Ric 19:33 | maakten zich alle mannen van Israel op uit hun plaatsen,
5146 Ric 19:33 | plaats, na de ontbloting van Gibea. ~
5147 Ric 19:34 | duizend uitgelezen mannen van gans Israel kwamen van tegenover
5148 Ric 19:34 | mannen van gans Israel kwamen van tegenover Gibea, en de strijd
5149 Ric 19:35 | kinderen Israels op dien dag van Benjamin vernielden vijf
5150 Ric 19:36 | 36 En de kinderen van Benjamin zagen, dat zij
5151 Ric 19:36 | geslagen waren; want de mannen van Israel gaven de Benjaminieten
5152 Ric 19:38 | 38 En de mannen van Israel hadden een bestemde
5153 Ric 19:38 | zij een grote verheffing van rook van de stad zouden
5154 Ric 19:38 | grote verheffing van rook van de stad zouden doen opgaan. ~
5155 Ric 19:39 | Zo keerden zich de mannen van Israel om in den strijd;
5156 Ric 19:39 | te slaan en te doorsteken van de mannen van Israel omtrent
5157 Ric 19:39 | doorsteken van de mannen van Israel omtrent dertig man;
5158 Ric 19:40 | de verheffing op te gaan van de stad, als een pilaar
5159 Ric 19:40 | de stad, als een pilaar van rook; als nu Benjamin achter
5160 Ric 19:41 | 41 En de mannen van Israel keerden zich om;
5161 Ric 19:41 | keerden zich om; en de mannen van Benjamin werden verbaasd,
5162 Ric 19:42 | het aangezicht der mannen van Israel naar den weg der
5163 Ric 19:42 | vernielden ze in het midden van hen. ~
5164 Ric 19:44 | 44 En er vielen van Benjamin achttien duizend
5165 Ric 19:45 | woestijn, tot den rotssteen van Rimmon; maar zij deden een
5166 Ric 19:45 | onder hen op de straten, van vijf duizend man; voorts
5167 Ric 19:45 | tot aan Gideom, en sloegen van hen twee duizend man. ~
5168 Ric 19:46 | waren allen, die op die dag van Benjamin vielen, vijf en
5169 Ric 19:47 | woestijn, tot den rotssteen van Rimmon, en bleven in den
5170 Ric 19:47 | bleven in den rotssteen van Rimmon, vier maanden. ~
5171 Ric 19:48 | 48 En de mannen van Israel keerden weder tot
5172 Ric 19:48 | keerden weder tot de kinderen van Benjamin, en sloegen hen
5173 Ric 19:48 | scherpte des zwaards, die van de gehele stad tot de beesten
5174 Ric 20:1 | 1 De mannen van Israel nu hadden te Mizpa
5175 Ric 20:1 | gezworen, zeggende: Niemand van ons zal zijn dochter aan
5176 Ric 20:3 | En zeiden: O HEERE, God van Israel! Waarom is dit geschied
5177 Ric 20:3 | Israel, dat er heden een stam van Israel gemist wordt? ~
5178 Ric 20:5 | vergadering uit al de stammen van Israel tot den HEERE? Want
5179 Ric 20:6 | zeiden: Heden is een stam van Israel afgesneden. ~
5180 Ric 20:7 | HEERE gezworen, dat wij hun van onze dochteren geen tot
5181 Ric 20:8 | zij zeiden: Is er iemand van de stammen van Israel, die
5182 Ric 20:8 | er iemand van de stammen van Israel, die niet opgekomen
5183 Ric 20:8 | HEERE te Mizpa? En ziet, van Jabes in Gilead was niemand
5184 Ric 20:9 | en ziet, er was niemand van de inwoners van Jabes in
5185 Ric 20:9 | niemand van de inwoners van Jabes in Gilead. ~
5186 Ric 20:10 | daarheen twaalf duizend mannen, van de strijdbaarste; en zij
5187 Ric 20:10 | des zwaards de inwoners van Jabes in Gilead, met de
5188 Ric 20:12 | vonden onder de inwoners van Jabes in Gilead vierhonderd
5189 Ric 20:13 | en sprak tot de kinderen van Benjamin, die in den rotssteen
5190 Ric 20:13 | Benjamin, die in den rotssteen van Rimmon waren, en zij riepen
5191 Ric 20:14 | het leven behouden hadden van de vrouwen van Jabes in
5192 Ric 20:14 | behouden hadden van de vrouwen van Jabes in Gilead; maar alzo
5193 Ric 20:15 | gemaakt had in de stammen van Israel. ~
5194 Ric 20:17 | dergenen, die ontkomen zijn, is van Benjamin, en er moet geen
5195 Ric 20:18 | zullen hun geen vrouwen van onze dochteren kunnen geven;
5196 Ric 20:19 | feest des HEEREN te Silo, van jaar tot jaar, dat gehouden
5197 Ric 20:19 | wordt tegen het noorden van het huis Gods, tegen den
5198 Ric 20:19 | den hogen weg, die opgaat van het huis Gods naar Sichem,
5199 Ric 20:19 | Sichem, en tegen het zuiden van Lebona. ~
5200 Ric 20:20 | zij geboden den kinderen van Benjamin, zeggende: Gaat
5201 Ric 20:21 | en ziet, als de dochters van Silo zullen uitgegaan zijn
5202 Ric 20:21 | huisvrouw, uit de dochteren van Silo; en gaat heen in het
5203 Ric 20:21 | en gaat heen in het land van Benjamin. ~
5204 Ric 20:22 | huisvrouw voor een ieder van hen in deze krijg genomen
5205 Ric 20:23 | 23 En de kinderen van Benjamin deden alzo, en
5206 Ric 20:23 | naar hun getal vrouwen weg, van de reiende dochters, die
5207 Ric 20:24 | kinderen Israels te dier tijd van daar, een iegelijk naar
5208 Ric 20:24 | geslacht; alzo togen zij uit van daar, een iegelijk naar
5209 Rut 1:1 | was; daarom toog een man van Bethlehem-Juda, om als vreemdeling
5210 Rut 1:2 | Machlon en Chiljon, Efrathers, van Bethlehem-Juda; en zij kwamen
5211 Rut 1:3 | 3 En Elimelech, de man van Naomi, stierf; maar zij
5212 Rut 1:6 | keerde weder uit de velden van Moab; want zij had gehoord
5213 Rut 1:6 | had gehoord in het land van Moab, dat de HEERE Zijn
5214 Rut 1:7 | 7 Daarom ging zij uit van de plaats, waar zij geweest
5215 Rut 1:7 | weder te keren naar het land van Juda, ~
5216 Rut 1:8 | een iegelijk tot het huis van haar moeder; de HEERE doe
5217 Rut 1:9 | een iegelijk in het huis van haar man! En als zij haar
5218 Rut 1:16 | dat ik u zou verlaten, om van achter u weder te keren;
5219 Rut 1:22 | te Bethlehem in het begin van de gersteoogst. ~ ~ ~ ~ ~
5220 Rut 2:1 | Naomi nu had een bloedvriend van haar man, een man, geweldig
5221 Rut 2:1 | haar man, een man, geweldig van vermogen, van het geslacht
5222 Rut 2:1 | geweldig van vermogen, van het geslacht van Elimelech;
5223 Rut 2:1 | vermogen, van het geslacht van Elimelech; en zijn naam
5224 Rut 2:2 | toch in het veld gaan, en van de aren oplezen, achter
5225 Rut 2:3 | bij geval voor, een deel van het veld van Boaz, die van
5226 Rut 2:3 | voor, een deel van het veld van Boaz, die van het geslacht
5227 Rut 2:3 | van het veld van Boaz, die van het geslacht van Elimelech
5228 Rut 2:3 | Boaz, die van het geslacht van Elimelech was. ~
5229 Rut 2:4 | 4 En ziet, Boaz kwam van Bethlehem, en zeide tot
5230 Rut 2:7 | gekomen en heeft gestaan van des morgens af tot nu toe;
5231 Rut 2:8 | op te lezen; ook zult gij van hier niet weggaan, maar
5232 Rut 2:9 | ga tot de vaten, en drink van hetgeen de jongens zullen
5233 Rut 2:11 | heengegaan tot een volk, dat gij van te voren niet kendet. ~
5234 Rut 2:12 | en uw loon zij volkomen, van den HEERE, den God Israels,
5235 Rut 2:14 | haar: Kom hier bij, en eet van het brood, en doop uw bete
5236 Rut 2:14 | zat zij neder aan de zijde van de maaiers, en hij langde
5237 Rut 2:16 | Ja, laat ook allengskens van de handvollen voor haar
5238 Rut 2:18 | voort, en gaf haar, wat zij van haar verzadiging overgehouden
5239 Rut 2:20 | nabestaande; hij is een van onze lossers. ~
5240 Rut 2:23 | zij zich bij de maagden van Boaz, om op te lezen, totdat
5241 Rut 3:2 | maagden gij geweest zijt, van onze bloedvriendschap? Zie,
5242 Rut 3:7 | liggen aan het uiterste van een koren hoop. Daarna kwam
5243 Rut 4:1 | aldaar en ziet, de losser, van welken Boaz gesproken had,
5244 Rut 4:2 | 2 En hij nam tien mannen van de oudsten der stad, en
5245 Rut 4:3 | losser: Het stuk lands, dat van onzen broeder Elimelech
5246 Rut 4:5 | als gij het land aanvaardt van de hand van Naomi, zo zult
5247 Rut 4:5 | land aanvaardt van de hand van Naomi, zo zult gij het ook
5248 Rut 4:5 | zult gij het ook aanvaarden van Ruth, de Moabietische, de
5249 Rut 4:7 | 7 Nu was dit van ouds een gewoonheid in Israel,
5250 Rut 4:9 | aanvaard heb alles, wat van Elimelech geweest is, en
5251 Rut 4:9 | geweest is, en alles, wat van Chiljon en Machlon geweest
5252 Rut 4:9 | Chiljon en Machlon geweest is, van de hand van Naomi. ~
5253 Rut 4:9 | geweest is, van de hand van Naomi. ~
5254 Rut 4:10 | Moabietische, de huisvrouw van Machlon, tot een vrouw,
5255 Rut 4:10 | verstorvenen niet worde uitgeroeid van zijn broederen, en van de
5256 Rut 4:10 | uitgeroeid van zijn broederen, en van de poort zijner plaats;
5257 Rut 4:11 | Lea, die beiden het huis van Israel gebouwd hebben; en
5258 Rut 4:12 | uw huis zij, als het huis van Perez (die Thamar aan Juda
5259 Rut 4:12 | Thamar aan Juda baarde), van het zaad, dat de HEERE u
5260 Rut 4:17 | naam Obed; deze is de vader van Isai, Davids vader. ~
5261 Rut 4:18 | Dit nu zijn de geboorten van Perez: Perez gewon Hezron; ~
5262 1Sa 1:1 | 1 Daar was een man van Ramathaim-Zofim, van het
5263 1Sa 1:1 | man van Ramathaim-Zofim, van het gebergte van Efraim,
5264 1Sa 1:1 | Ramathaim-Zofim, van het gebergte van Efraim, wiens naam was Elkana,
5265 1Sa 1:1 | naam was Elkana, een zoon van Jerocham, den zoon van Elihu,
5266 1Sa 1:1 | zoon van Jerocham, den zoon van Elihu, den zoon van Tochu,
5267 1Sa 1:1 | zoon van Elihu, den zoon van Tochu, den zoon van Zuf,
5268 1Sa 1:1 | zoon van Tochu, den zoon van Zuf, een Efrathiet. ~
5269 1Sa 1:2 | had twee vrouwen; de naam van de ene was Hanna, en de
5270 1Sa 1:2 | ene was Hanna, en de naam van de andere was Peninna. Peninna
5271 1Sa 1:3 | ging opwaarts uit zijn stad van jaar tot jaar om te aanbidden,
5272 1Sa 1:3 | en Pinehas, de twee zonen van Eli. ~
5273 1Sa 1:7 | alzo deed hij jaar op jaar; van dat zij opging tot het huis
5274 1Sa 1:9 | op een stoel bij een post van den tempel des HEEREN. ~
5275 1Sa 1:14 | aanstellen? Doe uw wijn van u. ~
5276 1Sa 1:15 | ben een vrouw, bezwaard van geest; ik heb noch wijn,
5277 1Sa 1:16 | gesproken uit de veelheid van mijn gedachten en van mijn
5278 1Sa 1:16 | veelheid van mijn gedachten en van mijn verdriet. ~
5279 1Sa 1:17 | zal uw bede geven, die gij van Hem gebeden hebt. ~
5280 1Sa 1:20 | het geschiedde, na verloop van dagen, dat Hanna bevrucht
5281 1Sa 1:20 | Want, zeide zij, ik heb hem van de HEERE gebeden. ~
5282 1Sa 1:27 | mijn bede gegeven, die ik van Hem gebeden heb. ~
5283 1Sa 1:28 | die hij wezen zal; hij is van den HEERE gebeden. En hij
5284 1Sa 2:1 | zeide: Mijn hart springt van vreugde op in den HEERE;
5285 1Sa 2:11 | dienende voor het aangezicht van den priester Eli. ~
5286 1Sa 2:12 | 12 Doch de zonen van Eli waren kinderen Belials;
5287 1Sa 2:15 | hij zal geen gekookt vlees van u nemen, maar rauw. ~
5288 1Sa 2:19 | rok, en bracht hem dien van jaar tot jaar, als zij opkwam
5289 1Sa 2:22 | samenkwamen aan de deur van de tent der samenkomst. ~
5290 1Sa 2:23 | deze uw boze stukken hore van dit ganse volk? ~
5291 1Sa 2:27 | Egypte waren, in het huis van Farao? ~
5292 1Sa 2:28 | heb hem uit alle stammen van Israel Mij ten priester
5293 1Sa 2:28 | gegeven al de vuurofferen van de kinderen Israels. ~
5294 1Sa 2:29 | Mij, dat gijlieden u mest van het voornaamste van alle
5295 1Sa 2:29 | mest van het voornaamste van alle spijsoffers van Mijn
5296 1Sa 2:29 | voornaamste van alle spijsoffers van Mijn volk Israel? ~
5297 1Sa 2:30 | de HEERE: Dat zij verre van Mij; want die Mij eren,
5298 1Sa 2:31 | zal afhouwen, en den arm van uws vaders huis, dat er
5299 1Sa 2:32 | der woning Gods, in plaats van al het goede, dat Hij Israel
5300 1Sa 2:33 | Ik u niet zal uitroeien van Mijn altaar, zou zijn om
5301 1Sa 2:36 | zal geschieden, dat al wie van uw huis zal overig zijn,
5302 1Sa 3:1 | HEERE voor het aangezicht van Eli; en het woord des HEEREN
5303 1Sa 3:14 | Daarom dan heb Ik het huis van Eli gezworen: Zo de ongerechtigheid
5304 1Sa 3:14 | gezworen: Zo de ongerechtigheid van het huis van Eli tot in
5305 1Sa 3:14 | ongerechtigheid van het huis van Eli tot in eeuwigheid zal
5306 1Sa 3:15 | toen deed hij de deuren van het huis des HEEREN open;
5307 1Sa 3:17 | woord voor mij verbergt van al de woorden, die Hij tot
5308 1Sa 3:19 | met hem, en liet niet een van al Zijn woorden op de aarde
5309 1Sa 3:20 | 20 En gans Israel, van Dan tot Ber-seba toe, bekende,
5310 1Sa 4:1 | 1 En het woord van Samuel geschiedde aan gans
5311 1Sa 4:3 | was, zo zeiden de oudsten van Israel: Waarom heeft ons
5312 1Sa 4:3 | der Filistijnen? Laat ons van Silo tot ons nemen de ark
5313 1Sa 4:3 | en laat die in het midden van ons komen, opdat zij ons
5314 1Sa 4:3 | opdat zij ons verlosse van de hand onzer vijanden. ~
5315 1Sa 4:4 | naar Silo, en men bracht van daar de ark des verbonds
5316 1Sa 4:4 | woont; en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, waren
5317 1Sa 4:4 | met de ark des verbonds van God. ~
5318 1Sa 4:6 | nu de Filistijnen de stem van het juichen hoorden, zo
5319 1Sa 4:6 | zeiden zij: Wat is de stem van dit grote juichen in het
5320 1Sa 4:8 | zal ons redden uit de hand van deze heerlijke goden? Dit
5321 1Sa 4:10 | grote nederlaag, zodat er van Israel vielen dertig duizend
5322 1Sa 4:11 | genomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, stierven. ~
5323 1Sa 4:13 | op een stoel aan de zijde van den weg, uitziende; want
5324 1Sa 4:15 | 15 (Eli nu was een man van acht en negentig jaren,
5325 1Sa 4:18 | het geschiedde, als hij van de ark Gods vermeldde, zo
5326 1Sa 4:18 | zo viel hij achterwaarts van den stoel af, aan de zijde
5327 1Sa 4:19 | schoondochter, de huisvrouw van Pinehas, was bevrucht, zij
5328 1Sa 4:20 | 20 En omtrent den tijd van haar sterven, zo spraken
5329 1Sa 5:1 | Gods, en zij brachten ze van Eben-Haezer tot Asdod. ~
5330 1Sa 5:2 | brachten ze in het huis van Dagon, en stelden ze bij
5331 1Sa 5:3 | 3 Maar als die van Asdod des anderen daags
5332 1Sa 5:4 | des HEEREN; maar het hoofd van Dagon, en de beide palmen
5333 1Sa 5:5 | Daarom treden de priesters van Dagon, en allen, die in
5334 1Sa 5:5 | en allen, die in het huis van Dagon komen, niet op den
5335 1Sa 5:5 | komen, niet op den dorpel van Dagon te Asdod, tot op dezen
5336 1Sa 5:6 | HEEREN was zwaar over die van Asdod, en verwoestte hen;
5337 1Sa 5:7 | zij: Dat de ark des Gods van Israel bij ons niet blijve;
5338 1Sa 5:8 | wij met de ark des Gods van Israel doen? En die zeiden:
5339 1Sa 5:8 | zeiden: Dat de ark des Gods van Israel rondom Gath ga. Alzo
5340 1Sa 5:8 | droegen zij de ark des Gods van Israel rondom. ~
5341 1Sa 5:9 | sloeg de lieden dier stad van den kleine tot den grote,
5342 1Sa 5:10 | Ekron kwam, zo riepen die van Ekron, zeggende: Zij hebben
5343 1Sa 5:10 | Zij hebben de ark des Gods van Israel tot mij rondom gebracht,
5344 1Sa 5:11 | zeiden: Zendt de ark des Gods van Israel heen, dat zij wederkere
5345 1Sa 6:3 | Indien gij de ark des Gods van Israel wegzendt, zendt haar
5346 1Sa 6:3 | worden, waarom Zijn hand van u niet afwijkt. ~
5347 1Sa 6:4 | gouden muizen, naar het getal van de vorsten der Filistijnen;
5348 1Sa 6:5 | verderven, en geeft den God van Israel de eer; misschien
5349 1Sa 6:5 | Hij Zijn hand verlichten van over ulieden, en van over
5350 1Sa 6:5 | verlichten van over ulieden, en van over uw god, en van over
5351 1Sa 6:5 | en van over uw god, en van over uw land.
5352 1Sa 6:7 | en brengt haar kalveren van achter haar weder naar huis. ~
5353 1Sa 6:9 | toe, indien zij den weg van haar landpale opgaat naar
5354 1Sa 6:12 | dezelve tot aan de landpale van Beth-Semes. ~
5355 1Sa 6:13 | 13 En die van Beth-Semes maaiden den tarweoogst
5356 1Sa 6:14 | wagen kwam op den akker van Jozua, den Beth-semiet,
5357 1Sa 6:14 | en zij kloofden het hout van den wagen, en offerden de
5358 1Sa 6:15 | groten steen; en die lieden van Beth-Semes offerden brandofferen,
5359 1Sa 6:18 | gouden muizen, naar het getal van alle steden der Filistijnen,
5360 1Sa 6:18 | onder de vijf vorsten, van de vaste steden af tot aan
5361 1Sa 6:18 | dezen dag is op den akker van Jozua, den Beth-semiet. ~
5362 1Sa 6:19 | Heere sloeg onder die lieden van Beth-Semes, omdat zij in
5363 1Sa 6:19 | gezien hadden; ja, Hij sloeg van het volk zeventig mannen,
5364 1Sa 6:20 | 20 Toen zeiden de lieden van Beth-Semes: Wie zou kunnen
5365 1Sa 6:20 | bestaan voor het aangezicht van de HEERE, dezen heiligen
5366 1Sa 6:20 | heiligen God? En tot wien van ons zal Hij optrekken? ~
5367 1Sa 6:21 | zij boden tot de inwoners van Kirjath-Jearim, zeggende:
5368 1Sa 7:1 | 1 Toen kwamen de mannen van Kirjath-Jearim, en haalden
5369 1Sa 7:1 | brachten ze in het huis van Abinadab, op den heuvel;
5370 1Sa 7:2 | 2 En het geschiedde, van dien dag af, dat de ark
5371 1Sa 7:2 | jaren; en het ganse huis van Israel klaagde den HEERE
5372 1Sa 7:3 | Samuel tot het ganse huis van Israel, zeggende: Indien
5373 1Sa 7:3 | vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths;
5374 1Sa 7:8 | zeiden tot Samuel: Zwijg niet van onzentwege, dat gij niet
5375 1Sa 7:10 | werden voor het aangezicht van Israel. ~
5376 1Sa 7:11 | 11 En de mannen van Israel togen uit van Mizpa,
5377 1Sa 7:11 | mannen van Israel togen uit van Mizpa, en vervolgden de
5378 1Sa 7:13 | niet meer in de landpalen van Israel; want de hand des
5379 1Sa 7:13 | Filistijnen al de dagen van Samuel. ~
5380 1Sa 7:14 | steden, welke de Filistijnen van Israel genomen hadden kwamen
5381 1Sa 7:14 | kwamen weder aan Israel, van Ekron tot Gath toe; ook
5382 1Sa 7:16 | 16 En hij toog van jaar tot jaar, en ging rondom
5383 1Sa 8:2 | 2 De naam van zijn eerstgeborenen zoon
5384 1Sa 8:2 | nu was Joel, en de naam van zijn tweeden was Abia; zij
5385 1Sa 8:4 | vergaderden zich alle oudsten van Israel, en zij kwamen tot
5386 1Sa 8:6 | woord was kwaad in de ogen van Samuel, als zij zeiden:
5387 1Sa 8:8 | die zij gedaan hebben, van dien dag af, toen Ik hen
5388 1Sa 8:10 | aan, hetwelk een koning van hem begeerde. ~
5389 1Sa 8:22 | zeide Samuel tot de mannen van Israel: Gaat heen, een iegelijk
5390 1Sa 9:1 | 1 Er was nu een man van Benjamin, wiens naam was
5391 1Sa 9:1 | wiens naam was Kis, een zoon van Abiel, den zoon van Zeror,
5392 1Sa 9:1 | zoon van Abiel, den zoon van Zeror, den zoon van Bechorath,
5393 1Sa 9:1 | zoon van Zeror, den zoon van Bechorath, den zoon van
5394 1Sa 9:1 | van Bechorath, den zoon van Afiah, den zoon eens mans
5395 1Sa 9:1 | Afiah, den zoon eens mans van Jemini, een dapper held. ~
5396 1Sa 9:2 | onder de kinderen Israels; van zijn schouderen en opwaarts
5397 1Sa 9:3 | 3 De ezelinnen nu van Kis, den vader van Saul,
5398 1Sa 9:3 | ezelinnen nu van Kis, den vader van Saul, waren verloren; daarom
5399 1Sa 9:3 | zijn zoon Saul: Neem nu een van de jongens met u, en maak
5400 1Sa 9:4 | dan ging door het gebergte van Efraim, en hij ging door
5401 1Sa 9:4 | en hij ging door het land van Salisa, maar zij vonden
5402 1Sa 9:4 | gingen zij door het land van Sahalim, maar zij waren
5403 1Sa 9:4 | verder ging hij door het land van Jemini, doch zij vonden
5404 1Sa 9:5 | 5 Toen zij in het land van Zuf kwamen, zeide Saul tot
5405 1Sa 9:5 | niet misschien mijn vader van de ezelinnen aflate, en
5406 1Sa 9:16 | zenden een man uit het land van Benjamin, dien zult gij
5407 1Sa 9:17 | HEERE: Zie, dit is de man, van welken Ik u gezegd heb:
5408 1Sa 9:20 | in Israel is? Is het niet van u, en van het ganse huis
5409 1Sa 9:20 | is? Is het niet van u, en van het ganse huis uws vaders? ~
5410 1Sa 9:21 | zeide: Ben ik niet een zoon van Jemini, van de kleinsten
5411 1Sa 9:21 | niet een zoon van Jemini, van de kleinsten der stammen
5412 1Sa 9:21 | de kleinsten der stammen van Israel? en mijn geslacht
5413 1Sa 9:21 | is het niet het kleinste van al de geslachten van den
5414 1Sa 9:21 | kleinste van al de geslachten van den stam van Benjamin? Waarom
5415 1Sa 9:21 | geslachten van den stam van Benjamin? Waarom spreekt
5416 1Sa 9:25 | 25 Daarna gingen zij af van de hoogte in de stad; en
5417 1Sa 10:2 | 2 Als gij heden van mij gaat, zo zult gij twee
5418 1Sa 10:2 | mannen vinden bij het graf van Rachel, aan de landpale
5419 1Sa 10:2 | Rachel, aan de landpale van Benjamin, te Zelzah; die
5420 1Sa 10:3 | 3 Als gij u van daar en verder aan begeeft,
5421 1Sa 10:4 | broden geven; die zult gij van hun hand nemen. ~
5422 1Sa 10:5 | ontmoeten een hoop profeten, van de hoogte afkomende, en
5423 1Sa 10:9 | zijn schouder keerde, om van Samuel te gaan, veranderde
5424 1Sa 10:10 | profeteerde in het midden van hen. ~
5425 1Sa 10:11 | als een iegelijk, die hem van te voren gekend had, zag,
5426 1Sa 10:11 | Wat is dit, dat den zoon van Kis geschied is? Is Saul
5427 1Sa 10:12 | Toen antwoordde een man van daar, en zeide: Wie is toch
5428 1Sa 10:18 | opgebracht, en Ik heb ulieden van de hand der Egyptenaren
5429 1Sa 10:18 | der Egyptenaren gered, en van de hand van alle koninkrijken,
5430 1Sa 10:18 | Egyptenaren gered, en van de hand van alle koninkrijken, die u
5431 1Sa 10:20 | nu Samuel al de stammen van Israel had doen naderen,
5432 1Sa 10:20 | doen naderen, zo is de stam van Benjamin geraakt. ~
5433 1Sa 10:21 | 21 Toen hij den stam van Benjamin deed aankomen naar
5434 1Sa 10:21 | geslachten, zo werd het geslacht van Matri geraakt; en Saul,
5435 1Sa 10:21 | geraakt; en Saul, de zoon van Kis, werd geraakt. En zij
5436 1Sa 10:23 | nu liepen, en namen hem van daar, en hij stelde zich
5437 1Sa 10:23 | was hoger dan al het volk, van zijn schouder en opwaarts. ~
5438 1Sa 10:26 | naar zijn huis te Gibea, en van het heir gingen met hem,
5439 1Sa 11:1 | Gilead. En al de mannen van Jabes zeiden tot Nahas:
5440 1Sa 11:3 | Jabes: Laat zeven dagen van ons af, dat wij boden zenden
5441 1Sa 11:3 | zenden in al de landpalen van Israel; is er dan niemand,
5442 1Sa 11:4 | deze woorden voor de oren van het volk. Toen hief al het
5443 1Sa 11:5 | hem de woorden der mannen van Jabes. ~
5444 1Sa 11:7 | zond ze in alle landpalen van Israel door de hand der
5445 1Sa 11:8 | hij telde hen te Bezek; en van de kinderen Israels waren
5446 1Sa 11:8 | driehonderd duizend, en van de mannen van Juda dertig
5447 1Sa 11:8 | duizend, en van de mannen van Juda dertig duizend. ~
5448 1Sa 11:10 | 10 En de mannen van Jabes zeiden: Morgen zullen
5449 1Sa 11:15 | gans zeer, met al de mannen van Israel. ~
5450 1Sa 12:2 | uw aangezichten gewandeld van mijn jeugd af tot dezen
5451 1Sa 12:3 | wien ik onderdrukt heb, en van wiens hand ik een geschenk
5452 1Sa 12:3 | genomen heb, dat ik mijn ogen van hem zou verborgen hebben;
5453 1Sa 12:4 | onderdrukt, en gij hebt van niemands hand iets genomen. ~
5454 1Sa 12:9 | verkocht Hij hen in de hand van Sisera, den krijgsoverste,
5455 1Sa 12:9 | Filistijnen, en in de hand van den koning der Moabieten,
5456 1Sa 12:12 | zaagt, dat Nahas, de koning van de kinderen Ammons, tegen
5457 1Sa 12:20 | gedaan; doch wijkt niet van achter den HEERE af, maar
5458 1Sa 12:23 | mij aangaat, het zij verre van mij, dat ik tegen den HEERE
5459 1Sa 13:2 | Michmas en op het gebergte van Beth-El, en duizend waren
5460 1Sa 13:5 | Michmas, tegen het oosten van Beth-Aven. ~
5461 1Sa 13:6 | 6 Toen de mannen van Israel zagen, dat zij in
5462 1Sa 13:7 | over de Jordaan in het land van Gad en Gilead. Toen Saul
5463 1Sa 13:8 | zo verstrooide het volk van hem.
5464 1Sa 13:11 | ik zag, dat zich het volk van mij verstrooide, en gij
5465 1Sa 13:13 | gedaan; gij hebt het gebod van den HEERE, uw God, niet
5466 1Sa 13:15 | Samuel op, en hij ging op van Gilgal naar Gibea-Benjamins;
5467 1Sa 13:18 | keerde zich naar den weg van Beth-horon; en een hoop
5468 1Sa 13:19 | gevonden in het ganse land van Israel; want de Filistijnen
5469 1Sa 13:22 | gevonden werd in de hand van het ganse volk, dat bij
5470 1Sa 13:23 | toog naar den doortocht van Michmas. ~
5471 1Sa 14:1 | dag, dat Jonathan, de zoon van Saul, tot den jongen, die
5472 1Sa 14:2 | nu zat aan het uiterste van Gibea onder den granatenboom,
5473 1Sa 14:3 | 3 En Ahia, de zoon van Ahitub, den broeder van
5474 1Sa 14:3 | van Ahitub, den broeder van Ikabod, den zoon van Pinehas,
5475 1Sa 14:3 | broeder van Ikabod, den zoon van Pinehas, den zoon van Eli,
5476 1Sa 14:3 | zoon van Pinehas, den zoon van Eli, was priester des HEEREN,
5477 1Sa 14:4 | bezetting, een scherpte van een steenklip aan deze zijde,
5478 1Sa 14:4 | deze zijde, en een scherpte van een steenklip aan gene zijde;
5479 1Sa 14:12 | heeft hen gegeven in de hand van Israel. ~
5480 1Sa 14:16 | 16 Als nu de wachters van Saul te Gibea-Benjamins
5481 1Sa 14:17 | Telt toch, en beziet, wie van ons weggegaan zijn. En zij
5482 1Sa 14:22 | 22 Als alle mannen van Israel, die zich verstoken
5483 1Sa 14:22 | verstoken hadden in het gebergte van Efraim, hoorden, dat de
5484 1Sa 14:24 | 24 En de mannen van Israel werden mat te dien
5485 1Sa 14:27 | en hij reikte het einde van den staf uit, die in zijn
5486 1Sa 14:29 | zijn, omdat ik een weinig van dezen honig gesmaakt heb; ~
5487 1Sa 14:30 | had mogen vrijelijk eten van den buit zijner vijanden,
5488 1Sa 14:31 | dien dage de Filistijnen van Michmas tot Ajalon; en het
5489 1Sa 14:37 | Zult Gij ze in de hand van Israel overgeven? Doch Hij
5490 1Sa 14:45 | HEERE leeft, als er een haar van zijn hoofd op de aarde vallen
5491 1Sa 14:46 | 46 Saul nu toog op van achter de Filistijnen, en
5492 1Sa 14:47 | Edom, en tegen de koningen van Zoba, en tegen de Filistijnen;
5493 1Sa 14:49 | 49 De zonen van Saul nu waren: Jonathan,
5494 1Sa 14:50 | 50 En de naam van Sauls huisvrouw was Ahinoam,
5495 1Sa 14:50 | was Ahinoam, een dochter van Ahimaaz; en de naam van
5496 1Sa 14:50 | van Ahimaaz; en de naam van zijn krijgsoverste was Abner,
5497 1Sa 14:50 | krijgsoverste was Abner, een zoon van Ner, Sauls oom. ~
5498 1Sa 14:51 | Abners vader, was een zoon van Abiel. ~
5499 1Sa 14:52 | Filistijnen al de dagen van Saul; daarom alle helden
5500 1Sa 15:1 | Israel; hoor dan nu de stem van de woorden des HEEREN. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256 |