Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
valstrik 4
valstrikken 2
valt 35
van 19256
vandaag 1
vandaar 3
vaneen 6
Frequency    [«  »]
-----
46573 en
33382 de
19256 van
18165 het
13263 zijn
12370 in

Bijbel

IntraText - Concordances

van

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256

      Book Chapter: Verse
5001 Ric 14:6 | zeide: Simson, de schoonzoon van den Thimniet, omdat hij 5002 Ric 14:8 | en woonde op de hoogte van de rots Etam. ~ 5003 Ric 14:10 | 10 En de mannen van Juda zeiden: Waarom zijt 5004 Ric 14:13 | touwen, en voerden hem op van de rots. 5005 Ric 14:14 | werden als linnen draden, die van het vuur gebrand zijn, en 5006 Ric 14:14 | en zijn banden versmolten van zijn handen. ~ 5007 Ric 14:18 | zeide: Gij hebt door de hand van Uw knecht dit grote heil 5008 Ric 14:18 | heil gegeven; zou ik dan nu van dorst sterven, en vallen 5009 Ric 14:19 | is, en er ging water uit van dezelve, en hij dronk. Toen 5010 Ric 15:3 | bergs, die in het gezicht van Hebron is. ~ 5011 Ric 15:9 | gelijk als een snoertje van grof vlas verbroken wordt, 5012 Ric 15:12 | kamer.) Toen verbrak hij ze van zijn armen als een draad. ~ 5013 Ric 15:17 | ik ben een Nazireer Gods van mijn moeders buik af; indien 5014 Ric 15:17 | wierd, zo zou mijn kracht van mij wijken, en ik zou zwak 5015 Ric 15:19 | plagen; en zijn kracht week van hem. ~ 5016 Ric 15:20 | wist niet, dat de HEERE van hem geweken was. ~ 5017 Ric 15:31 | tussen Esthaol, in het graf van zijn vader Manoach; hij 5018 Ric 16:1 | 1 En er was een man van het gebergte van Efraim, 5019 Ric 16:1 | een man van het gebergte van Efraim, wiens naam was Micha. ~ 5020 Ric 16:3 | HEERE ganselijk geheiligd van mijn hand, voor mijn zoon, 5021 Ric 16:4 | beeld; dat was in het huis van Micha. ~ 5022 Ric 16:5 | terafim, en vulde de hand van een uit zijn zonen, dat 5023 Ric 16:7 | Nu was er een jongeling van Bethlehem-Juda, van het 5024 Ric 16:7 | jongeling van Bethlehem-Juda, van het geslacht van Juda; deze 5025 Ric 16:7 | Bethlehem-Juda, van het geslacht van Juda; deze was een Leviet, 5026 Ric 16:8 | nu kwam aan het gebergte van Efraim tot aan het huis 5027 Ric 16:8 | Efraim tot aan het huis van Micha, om zijn weg te gaan, ~ 5028 Ric 16:9 | Zo zeide Micha tot hem: Van waar komt gij? En hij zeide 5029 Ric 16:9 | hem: Ik ben een Leviet, van Bethlehem-Juda, en ik wandel, 5030 Ric 16:10 | tien zilverlingen, en orde van klederen, en uw leeftocht; 5031 Ric 16:11 | jongeling was hem als een van zijn zonen. ~ 5032 Ric 16:12 | 12 En Micha vulde de hand van den Leviet, dat hij hem 5033 Ric 16:12 | alzo was hij in het huis van Micha. ~ 5034 Ric 17:1 | dien dag onder de stammen van Israel niet genoegzaam ter 5035 Ric 17:2 | 2 Zo zonden de kinderen van Dan uit hun geslacht vijf 5036 Ric 17:2 | mannen, die strijdbaar waren, van Zora en van Esthaol, om 5037 Ric 17:2 | strijdbaar waren, van Zora en van Esthaol, om het land te 5038 Ric 17:2 | kwamen aan het gebergte van Efraim, tot aan het huis 5039 Ric 17:2 | Efraim, tot aan het huis van Micha, en vernachtten aldaar. ~ 5040 Ric 17:3 | 3 Zijnde bij het huis van Micha, zo kenden zij de 5041 Ric 17:3 | Micha, zo kenden zij de stem van den jongeling, den Leviet; 5042 Ric 17:7 | land; ook waren zij verre van de Sidoniers, en hadden 5043 Ric 17:10 | volk, en dat land is wijd van ruimte) want God heeft het 5044 Ric 17:10 | plaats, alwaar geen gebrek is van enig ding, dat op de aarde 5045 Ric 17:11 | 11 Toen reisden van daar uit het geslacht der 5046 Ric 17:11 | het geslacht der Danieten, van Zora en van Esthaol, zeshonderd 5047 Ric 17:11 | der Danieten, van Zora en van Esthaol, zeshonderd man, 5048 Ric 17:13 | 13 En van daar togen zij door naar 5049 Ric 17:13 | zij door naar het gebergte van Efraim, en zij kwamen tot 5050 Ric 17:13 | kwamen tot aan het huis van Micha. ~ 5051 Ric 17:14 | gegaan waren om het land van Lais te verspieden, en zeiden 5052 Ric 17:15 | en kwamen aan het huis van den jongeling, den Leviet, 5053 Ric 17:15 | jongeling, den Leviet, ten huize van Micha; en zij vraagden hem 5054 Ric 17:16 | de zeshonderd mannen, die van de kinderen van Dan waren, 5055 Ric 17:16 | mannen, die van de kinderen van Dan waren, met hun krijgswapenen 5056 Ric 17:16 | bleven staan aan de deur van de poort. ~ 5057 Ric 17:17 | bleef staan aan de deur van de poort, met de zeshonderd 5058 Ric 17:18 | 18 Als die nu ten huize van Micha waren ingegaan, en 5059 Ric 17:19 | priester zijt voor het huis van een man, of dat gij een 5060 Ric 17:20 | 20 Toen werd het hart van den priester vrolijk, en 5061 Ric 17:22 | 22 Als zij nu verre van Micha's huis gekomen waren, 5062 Ric 17:22 | huizen, die bij het huis van Micha waren, bijeengeroepen, 5063 Ric 17:22 | achterhaalden de kinderen van Dan. ~ 5064 Ric 17:23 | En zij riepen de kinderen van Dan na; dewelke hun aangezichten 5065 Ric 17:25 | 25 Maar de kinderen van Dan zeiden tot hem: Laat 5066 Ric 17:25 | opdat niet misschien mannen, van bitteren gemoede, op u aanvallen, 5067 Ric 17:25 | leven verliest, en het leven van uw huis. ~ 5068 Ric 17:26 | Alzo gingen de kinderen van Dan huns weegs; en Micha, 5069 Ric 17:28 | verloste; want zij was verre van Sidon, en zij hadden niets 5070 Ric 17:30 | 30 En de kinderen van Dan richtten voor zich dat 5071 Ric 17:30 | op; en Jonathan, de zoon van Gersom, den zoon van Manasse, 5072 Ric 17:30 | zoon van Gersom, den zoon van Manasse, hij en zijn zonen 5073 Ric 17:31 | zich het gesneden beeld van Micha, dat hij gemaakt had, 5074 Ric 18:1 | vreemdeling aan de zijden van het gebergte van Efraim, 5075 Ric 18:1 | zijden van het gebergte van Efraim, die zich een vrouw, 5076 Ric 18:1 | vrouw, een bijwijf, nam van Bethlehem-Juda. ~ 5077 Ric 18:2 | bij hem zijnde, en toog van hem weg naar haars vaders 5078 Ric 18:3 | vaders. En als de vader van de jonge vrouw hem zag, 5079 Ric 18:4 | zijn schoonvader, de vader van de jonge vrouw, behield 5080 Ric 18:5 | trekken; toen zeide de vader van de jonge dochter tot zijn 5081 Ric 18:6 | dronken. Toen zeide de vader van de jonge vrouw tot den man: 5082 Ric 18:8 | trekken, zo zeide de vader van de jonge vrouw: Sterk toch 5083 Ric 18:9 | zijn schoonvader, de vader van de jonge vrouw, zeide: Zie 5084 Ric 18:12 | vreemde stad, die niet is van de kinderen Israels; maar 5085 Ric 18:13 | Ga voort, dat wij tot een van die plaatsen naderen, en 5086 Ric 18:16 | En ziet, een oud man kwam van zijn werk van het veld in 5087 Ric 18:16 | oud man kwam van zijn werk van het veld in den avond, welke 5088 Ric 18:16 | avond, welke man ook was van het gebergte van Efraim, 5089 Ric 18:16 | ook was van het gebergte van Efraim, doch als vreemdeling 5090 Ric 18:16 | dezer plaats waren kinderen van Jemini. ~ 5091 Ric 18:17 | Waar trekt gij henen, en van waar komt gij? ~ 5092 Ric 18:18 | tot hem: Wij trekken door van Bethlehem-Juda tot aan de 5093 Ric 18:18 | Bethlehem-Juda tot aan de zijden van het gebergte van Efraim, 5094 Ric 18:18 | zijden van het gebergte van Efraim, van waar ik ben; 5095 Ric 18:18 | het gebergte van Efraim, van waar ik ben; en ik was naar 5096 Ric 18:22 | zo omringden de mannen van die stad (mannen, die Belials 5097 Ric 18:26 | kwam tegen het aanbreken van den morgenstond, en viel 5098 Ric 18:26 | viel neder voor de deur van het huis des mans, waarin 5099 Ric 18:27 | morgens opstond en de deuren van het huis opendeed, en uitging 5100 Ric 18:27 | zijn bijwijf, aan de deur van het huis, en haar handen 5101 Ric 18:29 | zond ze in alle landpalen van Israel. ~ 5102 Ric 18:30 | niet geschied noch gezien, van dien dag af, dat de kinderen 5103 Ric 19:1 | zich, als een enig man, van Dan af tot Ber-seba toe, 5104 Ric 19:1 | Ber-seba toe, ook het land van Gilead, tot den HEERE te 5105 Ric 19:2 | stelden zich al de stammen van Israel in de vergadering 5106 Ric 19:2 | Israel in de vergadering van het volk Gods, vierhonderd 5107 Ric 19:4 | Levietische man, de man van de vrouw, die gedood was, 5108 Ric 19:5 | 5 En de burgers van Gibea maakten zich tegen 5109 Ric 19:6 | het ganse land der erfenis van Israel, omdat zij een schandelijke 5110 Ric 19:10 | zullen tien mannen nemen van honderd, van alle stammen 5111 Ric 19:10 | mannen nemen van honderd, van alle stammen Israels, en 5112 Ric 19:10 | stammen Israels, en honderd van duizend, en duizend van 5113 Ric 19:10 | van duizend, en duizend van tienduizend, om teerkost 5114 Ric 19:11 | Alzo werden alle mannen van Israel verzameld tot deze 5115 Ric 19:12 | 12 En de stammen van Israel zonden mannen door 5116 Ric 19:12 | mannen door den gansen stam van Benjamin, zeggende: Wat 5117 Ric 19:13 | wegdoen. Doch de kinderen van Benjamin wilden niet horen 5118 Ric 19:13 | niet horen naar de stem van hun broederen, de kinderen 5119 Ric 19:14 | 14 Maar de kinderen van Benjamin verzamelden zich 5120 Ric 19:15 | 15 En de kinderen van Benjamin werden te dien 5121 Ric 19:15 | behalve dat de inwoners van Gibea geteld werden, zevenhonderd 5122 Ric 19:17 | 17 En de mannen van Israel werden geteld, behalve 5123 Ric 19:17 | deze allen waren mannen van oorlog. ~ 5124 Ric 19:18 | strijde tegen de kinderen van Benjamin? En de HEERE zeide: 5125 Ric 19:20 | 20 En de mannen van Israel togen uit ten strijde 5126 Ric 19:21 | 21 Toen togen de kinderen van Benjamin uit van Gibea, 5127 Ric 19:21 | kinderen van Benjamin uit van Gibea, en zij vernielden 5128 Ric 19:21 | vernielden ter aarde op dien dag van Israel twee en twintig duizend 5129 Ric 19:22 | zich, te weten de mannen van Israel, en zij beschikten 5130 Ric 19:23 | strijde tegen de kinderen van Benjamin, mijn broeder? 5131 Ric 19:24 | Israels tot de kinderen van Benjamin, des anderen daags. ~ 5132 Ric 19:25 | 25 En die van Benjamin trokken uit hun 5133 Ric 19:25 | den tweeden dag, en velden van de kinderen Israels nog 5134 Ric 19:27 | was de ark des verbonds van God in die dagen. ~ 5135 Ric 19:28 | 28 En Pinehas, de zoon van Eleazar, den zoon van Aaron, 5136 Ric 19:28 | zoon van Eleazar, den zoon van Aaron, stond voor Zijn aangezicht, 5137 Ric 19:28 | strijde tegen de kinderen van Benjamin, mijn broeder, 5138 Ric 19:30 | derden dag, tegen de kinderen van Benjamin; en zij schikten 5139 Ric 19:31 | 31 Toen togen de kinderen van Benjamin uit, het volk tegemoet, 5140 Ric 19:31 | volk tegemoet, en werden van de stad afgetrokken; en 5141 Ric 19:31 | en zij begonnen te slaan van het volk, en te doorsteken, 5142 Ric 19:31 | veld, omtrent dertig man van Israel. ~ 5143 Ric 19:32 | Toen zeiden de kinderen van Benjamin: Zij zijn voor 5144 Ric 19:32 | Laat ons vlieden, en hen van de stad aftrekken naar de 5145 Ric 19:33 | maakten zich alle mannen van Israel op uit hun plaatsen, 5146 Ric 19:33 | plaats, na de ontbloting van Gibea. ~ 5147 Ric 19:34 | duizend uitgelezen mannen van gans Israel kwamen van tegenover 5148 Ric 19:34 | mannen van gans Israel kwamen van tegenover Gibea, en de strijd 5149 Ric 19:35 | kinderen Israels op dien dag van Benjamin vernielden vijf 5150 Ric 19:36 | 36 En de kinderen van Benjamin zagen, dat zij 5151 Ric 19:36 | geslagen waren; want de mannen van Israel gaven de Benjaminieten 5152 Ric 19:38 | 38 En de mannen van Israel hadden een bestemde 5153 Ric 19:38 | zij een grote verheffing van rook van de stad zouden 5154 Ric 19:38 | grote verheffing van rook van de stad zouden doen opgaan. ~ 5155 Ric 19:39 | Zo keerden zich de mannen van Israel om in den strijd; 5156 Ric 19:39 | te slaan en te doorsteken van de mannen van Israel omtrent 5157 Ric 19:39 | doorsteken van de mannen van Israel omtrent dertig man; 5158 Ric 19:40 | de verheffing op te gaan van de stad, als een pilaar 5159 Ric 19:40 | de stad, als een pilaar van rook; als nu Benjamin achter 5160 Ric 19:41 | 41 En de mannen van Israel keerden zich om; 5161 Ric 19:41 | keerden zich om; en de mannen van Benjamin werden verbaasd, 5162 Ric 19:42 | het aangezicht der mannen van Israel naar den weg der 5163 Ric 19:42 | vernielden ze in het midden van hen. ~ 5164 Ric 19:44 | 44 En er vielen van Benjamin achttien duizend 5165 Ric 19:45 | woestijn, tot den rotssteen van Rimmon; maar zij deden een 5166 Ric 19:45 | onder hen op de straten, van vijf duizend man; voorts 5167 Ric 19:45 | tot aan Gideom, en sloegen van hen twee duizend man. ~ 5168 Ric 19:46 | waren allen, die op die dag van Benjamin vielen, vijf en 5169 Ric 19:47 | woestijn, tot den rotssteen van Rimmon, en bleven in den 5170 Ric 19:47 | bleven in den rotssteen van Rimmon, vier maanden. ~ 5171 Ric 19:48 | 48 En de mannen van Israel keerden weder tot 5172 Ric 19:48 | keerden weder tot de kinderen van Benjamin, en sloegen hen 5173 Ric 19:48 | scherpte des zwaards, die van de gehele stad tot de beesten 5174 Ric 20:1 | 1 De mannen van Israel nu hadden te Mizpa 5175 Ric 20:1 | gezworen, zeggende: Niemand van ons zal zijn dochter aan 5176 Ric 20:3 | En zeiden: O HEERE, God van Israel! Waarom is dit geschied 5177 Ric 20:3 | Israel, dat er heden een stam van Israel gemist wordt? ~ 5178 Ric 20:5 | vergadering uit al de stammen van Israel tot den HEERE? Want 5179 Ric 20:6 | zeiden: Heden is een stam van Israel afgesneden. ~ 5180 Ric 20:7 | HEERE gezworen, dat wij hun van onze dochteren geen tot 5181 Ric 20:8 | zij zeiden: Is er iemand van de stammen van Israel, die 5182 Ric 20:8 | er iemand van de stammen van Israel, die niet opgekomen 5183 Ric 20:8 | HEERE te Mizpa? En ziet, van Jabes in Gilead was niemand 5184 Ric 20:9 | en ziet, er was niemand van de inwoners van Jabes in 5185 Ric 20:9 | niemand van de inwoners van Jabes in Gilead. ~ 5186 Ric 20:10 | daarheen twaalf duizend mannen, van de strijdbaarste; en zij 5187 Ric 20:10 | des zwaards de inwoners van Jabes in Gilead, met de 5188 Ric 20:12 | vonden onder de inwoners van Jabes in Gilead vierhonderd 5189 Ric 20:13 | en sprak tot de kinderen van Benjamin, die in den rotssteen 5190 Ric 20:13 | Benjamin, die in den rotssteen van Rimmon waren, en zij riepen 5191 Ric 20:14 | het leven behouden hadden van de vrouwen van Jabes in 5192 Ric 20:14 | behouden hadden van de vrouwen van Jabes in Gilead; maar alzo 5193 Ric 20:15 | gemaakt had in de stammen van Israel. ~ 5194 Ric 20:17 | dergenen, die ontkomen zijn, is van Benjamin, en er moet geen 5195 Ric 20:18 | zullen hun geen vrouwen van onze dochteren kunnen geven; 5196 Ric 20:19 | feest des HEEREN te Silo, van jaar tot jaar, dat gehouden 5197 Ric 20:19 | wordt tegen het noorden van het huis Gods, tegen den 5198 Ric 20:19 | den hogen weg, die opgaat van het huis Gods naar Sichem, 5199 Ric 20:19 | Sichem, en tegen het zuiden van Lebona. ~ 5200 Ric 20:20 | zij geboden den kinderen van Benjamin, zeggende: Gaat 5201 Ric 20:21 | en ziet, als de dochters van Silo zullen uitgegaan zijn 5202 Ric 20:21 | huisvrouw, uit de dochteren van Silo; en gaat heen in het 5203 Ric 20:21 | en gaat heen in het land van Benjamin. ~ 5204 Ric 20:22 | huisvrouw voor een ieder van hen in deze krijg genomen 5205 Ric 20:23 | 23 En de kinderen van Benjamin deden alzo, en 5206 Ric 20:23 | naar hun getal vrouwen weg, van de reiende dochters, die 5207 Ric 20:24 | kinderen Israels te dier tijd van daar, een iegelijk naar 5208 Ric 20:24 | geslacht; alzo togen zij uit van daar, een iegelijk naar 5209 Rut 1:1 | was; daarom toog een man van Bethlehem-Juda, om als vreemdeling 5210 Rut 1:2 | Machlon en Chiljon, Efrathers, van Bethlehem-Juda; en zij kwamen 5211 Rut 1:3 | 3 En Elimelech, de man van Naomi, stierf; maar zij 5212 Rut 1:6 | keerde weder uit de velden van Moab; want zij had gehoord 5213 Rut 1:6 | had gehoord in het land van Moab, dat de HEERE Zijn 5214 Rut 1:7 | 7 Daarom ging zij uit van de plaats, waar zij geweest 5215 Rut 1:7 | weder te keren naar het land van Juda, ~ 5216 Rut 1:8 | een iegelijk tot het huis van haar moeder; de HEERE doe 5217 Rut 1:9 | een iegelijk in het huis van haar man! En als zij haar 5218 Rut 1:16 | dat ik u zou verlaten, om van achter u weder te keren; 5219 Rut 1:22 | te Bethlehem in het begin van de gersteoogst. ~  ~  ~  ~ ~ 5220 Rut 2:1 | Naomi nu had een bloedvriend van haar man, een man, geweldig 5221 Rut 2:1 | haar man, een man, geweldig van vermogen, van het geslacht 5222 Rut 2:1 | geweldig van vermogen, van het geslacht van Elimelech; 5223 Rut 2:1 | vermogen, van het geslacht van Elimelech; en zijn naam 5224 Rut 2:2 | toch in het veld gaan, en van de aren oplezen, achter 5225 Rut 2:3 | bij geval voor, een deel van het veld van Boaz, die van 5226 Rut 2:3 | voor, een deel van het veld van Boaz, die van het geslacht 5227 Rut 2:3 | van het veld van Boaz, die van het geslacht van Elimelech 5228 Rut 2:3 | Boaz, die van het geslacht van Elimelech was. ~ 5229 Rut 2:4 | 4 En ziet, Boaz kwam van Bethlehem, en zeide tot 5230 Rut 2:7 | gekomen en heeft gestaan van des morgens af tot nu toe; 5231 Rut 2:8 | op te lezen; ook zult gij van hier niet weggaan, maar 5232 Rut 2:9 | ga tot de vaten, en drink van hetgeen de jongens zullen 5233 Rut 2:11 | heengegaan tot een volk, dat gij van te voren niet kendet. ~ 5234 Rut 2:12 | en uw loon zij volkomen, van den HEERE, den God Israels, 5235 Rut 2:14 | haar: Kom hier bij, en eet van het brood, en doop uw bete 5236 Rut 2:14 | zat zij neder aan de zijde van de maaiers, en hij langde 5237 Rut 2:16 | Ja, laat ook allengskens van de handvollen voor haar 5238 Rut 2:18 | voort, en gaf haar, wat zij van haar verzadiging overgehouden 5239 Rut 2:20 | nabestaande; hij is een van onze lossers. ~ 5240 Rut 2:23 | zij zich bij de maagden van Boaz, om op te lezen, totdat 5241 Rut 3:2 | maagden gij geweest zijt, van onze bloedvriendschap? Zie, 5242 Rut 3:7 | liggen aan het uiterste van een koren hoop. Daarna kwam 5243 Rut 4:1 | aldaar en ziet, de losser, van welken Boaz gesproken had, 5244 Rut 4:2 | 2 En hij nam tien mannen van de oudsten der stad, en 5245 Rut 4:3 | losser: Het stuk lands, dat van onzen broeder Elimelech 5246 Rut 4:5 | als gij het land aanvaardt van de hand van Naomi, zo zult 5247 Rut 4:5 | land aanvaardt van de hand van Naomi, zo zult gij het ook 5248 Rut 4:5 | zult gij het ook aanvaarden van Ruth, de Moabietische, de 5249 Rut 4:7 | 7 Nu was dit van ouds een gewoonheid in Israel, 5250 Rut 4:9 | aanvaard heb alles, wat van Elimelech geweest is, en 5251 Rut 4:9 | geweest is, en alles, wat van Chiljon en Machlon geweest 5252 Rut 4:9 | Chiljon en Machlon geweest is, van de hand van Naomi. ~ 5253 Rut 4:9 | geweest is, van de hand van Naomi. ~ 5254 Rut 4:10 | Moabietische, de huisvrouw van Machlon, tot een vrouw, 5255 Rut 4:10 | verstorvenen niet worde uitgeroeid van zijn broederen, en van de 5256 Rut 4:10 | uitgeroeid van zijn broederen, en van de poort zijner plaats; 5257 Rut 4:11 | Lea, die beiden het huis van Israel gebouwd hebben; en 5258 Rut 4:12 | uw huis zij, als het huis van Perez (die Thamar aan Juda 5259 Rut 4:12 | Thamar aan Juda baarde), van het zaad, dat de HEERE u 5260 Rut 4:17 | naam Obed; deze is de vader van Isai, Davids vader. ~ 5261 Rut 4:18 | Dit nu zijn de geboorten van Perez: Perez gewon Hezron; ~ 5262 1Sa 1:1 | 1 Daar was een man van Ramathaim-Zofim, van het 5263 1Sa 1:1 | man van Ramathaim-Zofim, van het gebergte van Efraim, 5264 1Sa 1:1 | Ramathaim-Zofim, van het gebergte van Efraim, wiens naam was Elkana, 5265 1Sa 1:1 | naam was Elkana, een zoon van Jerocham, den zoon van Elihu, 5266 1Sa 1:1 | zoon van Jerocham, den zoon van Elihu, den zoon van Tochu, 5267 1Sa 1:1 | zoon van Elihu, den zoon van Tochu, den zoon van Zuf, 5268 1Sa 1:1 | zoon van Tochu, den zoon van Zuf, een Efrathiet. ~ 5269 1Sa 1:2 | had twee vrouwen; de naam van de ene was Hanna, en de 5270 1Sa 1:2 | ene was Hanna, en de naam van de andere was Peninna. Peninna 5271 1Sa 1:3 | ging opwaarts uit zijn stad van jaar tot jaar om te aanbidden, 5272 1Sa 1:3 | en Pinehas, de twee zonen van Eli. ~ 5273 1Sa 1:7 | alzo deed hij jaar op jaar; van dat zij opging tot het huis 5274 1Sa 1:9 | op een stoel bij een post van den tempel des HEEREN. ~ 5275 1Sa 1:14 | aanstellen? Doe uw wijn van u. ~ 5276 1Sa 1:15 | ben een vrouw, bezwaard van geest; ik heb noch wijn, 5277 1Sa 1:16 | gesproken uit de veelheid van mijn gedachten en van mijn 5278 1Sa 1:16 | veelheid van mijn gedachten en van mijn verdriet. ~ 5279 1Sa 1:17 | zal uw bede geven, die gij van Hem gebeden hebt. ~ 5280 1Sa 1:20 | het geschiedde, na verloop van dagen, dat Hanna bevrucht 5281 1Sa 1:20 | Want, zeide zij, ik heb hem van de HEERE gebeden. ~ 5282 1Sa 1:27 | mijn bede gegeven, die ik van Hem gebeden heb. ~ 5283 1Sa 1:28 | die hij wezen zal; hij is van den HEERE gebeden. En hij 5284 1Sa 2:1 | zeide: Mijn hart springt van vreugde op in den HEERE; 5285 1Sa 2:11 | dienende voor het aangezicht van den priester Eli. ~ 5286 1Sa 2:12 | 12 Doch de zonen van Eli waren kinderen Belials; 5287 1Sa 2:15 | hij zal geen gekookt vlees van u nemen, maar rauw. ~ 5288 1Sa 2:19 | rok, en bracht hem dien van jaar tot jaar, als zij opkwam 5289 1Sa 2:22 | samenkwamen aan de deur van de tent der samenkomst. ~ 5290 1Sa 2:23 | deze uw boze stukken hore van dit ganse volk? ~ 5291 1Sa 2:27 | Egypte waren, in het huis van Farao? ~ 5292 1Sa 2:28 | heb hem uit alle stammen van Israel Mij ten priester 5293 1Sa 2:28 | gegeven al de vuurofferen van de kinderen Israels. ~ 5294 1Sa 2:29 | Mij, dat gijlieden u mest van het voornaamste van alle 5295 1Sa 2:29 | mest van het voornaamste van alle spijsoffers van Mijn 5296 1Sa 2:29 | voornaamste van alle spijsoffers van Mijn volk Israel? ~ 5297 1Sa 2:30 | de HEERE: Dat zij verre van Mij; want die Mij eren, 5298 1Sa 2:31 | zal afhouwen, en den arm van uws vaders huis, dat er 5299 1Sa 2:32 | der woning Gods, in plaats van al het goede, dat Hij Israel 5300 1Sa 2:33 | Ik u niet zal uitroeien van Mijn altaar, zou zijn om 5301 1Sa 2:36 | zal geschieden, dat al wie van uw huis zal overig zijn, 5302 1Sa 3:1 | HEERE voor het aangezicht van Eli; en het woord des HEEREN 5303 1Sa 3:14 | Daarom dan heb Ik het huis van Eli gezworen: Zo de ongerechtigheid 5304 1Sa 3:14 | gezworen: Zo de ongerechtigheid van het huis van Eli tot in 5305 1Sa 3:14 | ongerechtigheid van het huis van Eli tot in eeuwigheid zal 5306 1Sa 3:15 | toen deed hij de deuren van het huis des HEEREN open; 5307 1Sa 3:17 | woord voor mij verbergt van al de woorden, die Hij tot 5308 1Sa 3:19 | met hem, en liet niet een van al Zijn woorden op de aarde 5309 1Sa 3:20 | 20 En gans Israel, van Dan tot Ber-seba toe, bekende, 5310 1Sa 4:1 | 1 En het woord van Samuel geschiedde aan gans 5311 1Sa 4:3 | was, zo zeiden de oudsten van Israel: Waarom heeft ons 5312 1Sa 4:3 | der Filistijnen? Laat ons van Silo tot ons nemen de ark 5313 1Sa 4:3 | en laat die in het midden van ons komen, opdat zij ons 5314 1Sa 4:3 | opdat zij ons verlosse van de hand onzer vijanden. ~ 5315 1Sa 4:4 | naar Silo, en men bracht van daar de ark des verbonds 5316 1Sa 4:4 | woont; en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, waren 5317 1Sa 4:4 | met de ark des verbonds van God. ~ 5318 1Sa 4:6 | nu de Filistijnen de stem van het juichen hoorden, zo 5319 1Sa 4:6 | zeiden zij: Wat is de stem van dit grote juichen in het 5320 1Sa 4:8 | zal ons redden uit de hand van deze heerlijke goden? Dit 5321 1Sa 4:10 | grote nederlaag, zodat er van Israel vielen dertig duizend 5322 1Sa 4:11 | genomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, stierven. ~ 5323 1Sa 4:13 | op een stoel aan de zijde van den weg, uitziende; want 5324 1Sa 4:15 | 15 (Eli nu was een man van acht en negentig jaren, 5325 1Sa 4:18 | het geschiedde, als hij van de ark Gods vermeldde, zo 5326 1Sa 4:18 | zo viel hij achterwaarts van den stoel af, aan de zijde 5327 1Sa 4:19 | schoondochter, de huisvrouw van Pinehas, was bevrucht, zij 5328 1Sa 4:20 | 20 En omtrent den tijd van haar sterven, zo spraken 5329 1Sa 5:1 | Gods, en zij brachten ze van Eben-Haezer tot Asdod. ~ 5330 1Sa 5:2 | brachten ze in het huis van Dagon, en stelden ze bij 5331 1Sa 5:3 | 3 Maar als die van Asdod des anderen daags 5332 1Sa 5:4 | des HEEREN; maar het hoofd van Dagon, en de beide palmen 5333 1Sa 5:5 | Daarom treden de priesters van Dagon, en allen, die in 5334 1Sa 5:5 | en allen, die in het huis van Dagon komen, niet op den 5335 1Sa 5:5 | komen, niet op den dorpel van Dagon te Asdod, tot op dezen 5336 1Sa 5:6 | HEEREN was zwaar over die van Asdod, en verwoestte hen; 5337 1Sa 5:7 | zij: Dat de ark des Gods van Israel bij ons niet blijve; 5338 1Sa 5:8 | wij met de ark des Gods van Israel doen? En die zeiden: 5339 1Sa 5:8 | zeiden: Dat de ark des Gods van Israel rondom Gath ga. Alzo 5340 1Sa 5:8 | droegen zij de ark des Gods van Israel rondom. ~ 5341 1Sa 5:9 | sloeg de lieden dier stad van den kleine tot den grote, 5342 1Sa 5:10 | Ekron kwam, zo riepen die van Ekron, zeggende: Zij hebben 5343 1Sa 5:10 | Zij hebben de ark des Gods van Israel tot mij rondom gebracht, 5344 1Sa 5:11 | zeiden: Zendt de ark des Gods van Israel heen, dat zij wederkere 5345 1Sa 6:3 | Indien gij de ark des Gods van Israel wegzendt, zendt haar 5346 1Sa 6:3 | worden, waarom Zijn hand van u niet afwijkt. ~ 5347 1Sa 6:4 | gouden muizen, naar het getal van de vorsten der Filistijnen; 5348 1Sa 6:5 | verderven, en geeft den God van Israel de eer; misschien 5349 1Sa 6:5 | Hij Zijn hand verlichten van over ulieden, en van over 5350 1Sa 6:5 | verlichten van over ulieden, en van over uw god, en van over 5351 1Sa 6:5 | en van over uw god, en van over uw land. 5352 1Sa 6:7 | en brengt haar kalveren van achter haar weder naar huis. ~ 5353 1Sa 6:9 | toe, indien zij den weg van haar landpale opgaat naar 5354 1Sa 6:12 | dezelve tot aan de landpale van Beth-Semes. ~ 5355 1Sa 6:13 | 13 En die van Beth-Semes maaiden den tarweoogst 5356 1Sa 6:14 | wagen kwam op den akker van Jozua, den Beth-semiet, 5357 1Sa 6:14 | en zij kloofden het hout van den wagen, en offerden de 5358 1Sa 6:15 | groten steen; en die lieden van Beth-Semes offerden brandofferen, 5359 1Sa 6:18 | gouden muizen, naar het getal van alle steden der Filistijnen, 5360 1Sa 6:18 | onder de vijf vorsten, van de vaste steden af tot aan 5361 1Sa 6:18 | dezen dag is op den akker van Jozua, den Beth-semiet. ~ 5362 1Sa 6:19 | Heere sloeg onder die lieden van Beth-Semes, omdat zij in 5363 1Sa 6:19 | gezien hadden; ja, Hij sloeg van het volk zeventig mannen, 5364 1Sa 6:20 | 20 Toen zeiden de lieden van Beth-Semes: Wie zou kunnen 5365 1Sa 6:20 | bestaan voor het aangezicht van de HEERE, dezen heiligen 5366 1Sa 6:20 | heiligen God? En tot wien van ons zal Hij optrekken? ~ 5367 1Sa 6:21 | zij boden tot de inwoners van Kirjath-Jearim, zeggende: 5368 1Sa 7:1 | 1 Toen kwamen de mannen van Kirjath-Jearim, en haalden 5369 1Sa 7:1 | brachten ze in het huis van Abinadab, op den heuvel; 5370 1Sa 7:2 | 2 En het geschiedde, van dien dag af, dat de ark 5371 1Sa 7:2 | jaren; en het ganse huis van Israel klaagde den HEERE 5372 1Sa 7:3 | Samuel tot het ganse huis van Israel, zeggende: Indien 5373 1Sa 7:3 | vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths; 5374 1Sa 7:8 | zeiden tot Samuel: Zwijg niet van onzentwege, dat gij niet 5375 1Sa 7:10 | werden voor het aangezicht van Israel. ~ 5376 1Sa 7:11 | 11 En de mannen van Israel togen uit van Mizpa, 5377 1Sa 7:11 | mannen van Israel togen uit van Mizpa, en vervolgden de 5378 1Sa 7:13 | niet meer in de landpalen van Israel; want de hand des 5379 1Sa 7:13 | Filistijnen al de dagen van Samuel. ~ 5380 1Sa 7:14 | steden, welke de Filistijnen van Israel genomen hadden kwamen 5381 1Sa 7:14 | kwamen weder aan Israel, van Ekron tot Gath toe; ook 5382 1Sa 7:16 | 16 En hij toog van jaar tot jaar, en ging rondom 5383 1Sa 8:2 | 2 De naam van zijn eerstgeborenen zoon 5384 1Sa 8:2 | nu was Joel, en de naam van zijn tweeden was Abia; zij 5385 1Sa 8:4 | vergaderden zich alle oudsten van Israel, en zij kwamen tot 5386 1Sa 8:6 | woord was kwaad in de ogen van Samuel, als zij zeiden: 5387 1Sa 8:8 | die zij gedaan hebben, van dien dag af, toen Ik hen 5388 1Sa 8:10 | aan, hetwelk een koning van hem begeerde. ~ 5389 1Sa 8:22 | zeide Samuel tot de mannen van Israel: Gaat heen, een iegelijk 5390 1Sa 9:1 | 1 Er was nu een man van Benjamin, wiens naam was 5391 1Sa 9:1 | wiens naam was Kis, een zoon van Abiel, den zoon van Zeror, 5392 1Sa 9:1 | zoon van Abiel, den zoon van Zeror, den zoon van Bechorath, 5393 1Sa 9:1 | zoon van Zeror, den zoon van Bechorath, den zoon van 5394 1Sa 9:1 | van Bechorath, den zoon van Afiah, den zoon eens mans 5395 1Sa 9:1 | Afiah, den zoon eens mans van Jemini, een dapper held. ~ 5396 1Sa 9:2 | onder de kinderen Israels; van zijn schouderen en opwaarts 5397 1Sa 9:3 | 3 De ezelinnen nu van Kis, den vader van Saul, 5398 1Sa 9:3 | ezelinnen nu van Kis, den vader van Saul, waren verloren; daarom 5399 1Sa 9:3 | zijn zoon Saul: Neem nu een van de jongens met u, en maak 5400 1Sa 9:4 | dan ging door het gebergte van Efraim, en hij ging door 5401 1Sa 9:4 | en hij ging door het land van Salisa, maar zij vonden 5402 1Sa 9:4 | gingen zij door het land van Sahalim, maar zij waren 5403 1Sa 9:4 | verder ging hij door het land van Jemini, doch zij vonden 5404 1Sa 9:5 | 5 Toen zij in het land van Zuf kwamen, zeide Saul tot 5405 1Sa 9:5 | niet misschien mijn vader van de ezelinnen aflate, en 5406 1Sa 9:16 | zenden een man uit het land van Benjamin, dien zult gij 5407 1Sa 9:17 | HEERE: Zie, dit is de man, van welken Ik u gezegd heb: 5408 1Sa 9:20 | in Israel is? Is het niet van u, en van het ganse huis 5409 1Sa 9:20 | is? Is het niet van u, en van het ganse huis uws vaders? ~ 5410 1Sa 9:21 | zeide: Ben ik niet een zoon van Jemini, van de kleinsten 5411 1Sa 9:21 | niet een zoon van Jemini, van de kleinsten der stammen 5412 1Sa 9:21 | de kleinsten der stammen van Israel? en mijn geslacht 5413 1Sa 9:21 | is het niet het kleinste van al de geslachten van den 5414 1Sa 9:21 | kleinste van al de geslachten van den stam van Benjamin? Waarom 5415 1Sa 9:21 | geslachten van den stam van Benjamin? Waarom spreekt 5416 1Sa 9:25 | 25 Daarna gingen zij af van de hoogte in de stad; en 5417 1Sa 10:2 | 2 Als gij heden van mij gaat, zo zult gij twee 5418 1Sa 10:2 | mannen vinden bij het graf van Rachel, aan de landpale 5419 1Sa 10:2 | Rachel, aan de landpale van Benjamin, te Zelzah; die 5420 1Sa 10:3 | 3 Als gij u van daar en verder aan begeeft, 5421 1Sa 10:4 | broden geven; die zult gij van hun hand nemen. ~ 5422 1Sa 10:5 | ontmoeten een hoop profeten, van de hoogte afkomende, en 5423 1Sa 10:9 | zijn schouder keerde, om van Samuel te gaan, veranderde 5424 1Sa 10:10 | profeteerde in het midden van hen. ~ 5425 1Sa 10:11 | als een iegelijk, die hem van te voren gekend had, zag, 5426 1Sa 10:11 | Wat is dit, dat den zoon van Kis geschied is? Is Saul 5427 1Sa 10:12 | Toen antwoordde een man van daar, en zeide: Wie is toch 5428 1Sa 10:18 | opgebracht, en Ik heb ulieden van de hand der Egyptenaren 5429 1Sa 10:18 | der Egyptenaren gered, en van de hand van alle koninkrijken, 5430 1Sa 10:18 | Egyptenaren gered, en van de hand van alle koninkrijken, die u 5431 1Sa 10:20 | nu Samuel al de stammen van Israel had doen naderen, 5432 1Sa 10:20 | doen naderen, zo is de stam van Benjamin geraakt. ~ 5433 1Sa 10:21 | 21 Toen hij den stam van Benjamin deed aankomen naar 5434 1Sa 10:21 | geslachten, zo werd het geslacht van Matri geraakt; en Saul, 5435 1Sa 10:21 | geraakt; en Saul, de zoon van Kis, werd geraakt. En zij 5436 1Sa 10:23 | nu liepen, en namen hem van daar, en hij stelde zich 5437 1Sa 10:23 | was hoger dan al het volk, van zijn schouder en opwaarts. ~ 5438 1Sa 10:26 | naar zijn huis te Gibea, en van het heir gingen met hem, 5439 1Sa 11:1 | Gilead. En al de mannen van Jabes zeiden tot Nahas: 5440 1Sa 11:3 | Jabes: Laat zeven dagen van ons af, dat wij boden zenden 5441 1Sa 11:3 | zenden in al de landpalen van Israel; is er dan niemand, 5442 1Sa 11:4 | deze woorden voor de oren van het volk. Toen hief al het 5443 1Sa 11:5 | hem de woorden der mannen van Jabes. ~ 5444 1Sa 11:7 | zond ze in alle landpalen van Israel door de hand der 5445 1Sa 11:8 | hij telde hen te Bezek; en van de kinderen Israels waren 5446 1Sa 11:8 | driehonderd duizend, en van de mannen van Juda dertig 5447 1Sa 11:8 | duizend, en van de mannen van Juda dertig duizend. ~ 5448 1Sa 11:10 | 10 En de mannen van Jabes zeiden: Morgen zullen 5449 1Sa 11:15 | gans zeer, met al de mannen van Israel. ~ 5450 1Sa 12:2 | uw aangezichten gewandeld van mijn jeugd af tot dezen 5451 1Sa 12:3 | wien ik onderdrukt heb, en van wiens hand ik een geschenk 5452 1Sa 12:3 | genomen heb, dat ik mijn ogen van hem zou verborgen hebben; 5453 1Sa 12:4 | onderdrukt, en gij hebt van niemands hand iets genomen. ~ 5454 1Sa 12:9 | verkocht Hij hen in de hand van Sisera, den krijgsoverste, 5455 1Sa 12:9 | Filistijnen, en in de hand van den koning der Moabieten, 5456 1Sa 12:12 | zaagt, dat Nahas, de koning van de kinderen Ammons, tegen 5457 1Sa 12:20 | gedaan; doch wijkt niet van achter den HEERE af, maar 5458 1Sa 12:23 | mij aangaat, het zij verre van mij, dat ik tegen den HEERE 5459 1Sa 13:2 | Michmas en op het gebergte van Beth-El, en duizend waren 5460 1Sa 13:5 | Michmas, tegen het oosten van Beth-Aven. ~ 5461 1Sa 13:6 | 6 Toen de mannen van Israel zagen, dat zij in 5462 1Sa 13:7 | over de Jordaan in het land van Gad en Gilead. Toen Saul 5463 1Sa 13:8 | zo verstrooide het volk van hem. 5464 1Sa 13:11 | ik zag, dat zich het volk van mij verstrooide, en gij 5465 1Sa 13:13 | gedaan; gij hebt het gebod van den HEERE, uw God, niet 5466 1Sa 13:15 | Samuel op, en hij ging op van Gilgal naar Gibea-Benjamins; 5467 1Sa 13:18 | keerde zich naar den weg van Beth-horon; en een hoop 5468 1Sa 13:19 | gevonden in het ganse land van Israel; want de Filistijnen 5469 1Sa 13:22 | gevonden werd in de hand van het ganse volk, dat bij 5470 1Sa 13:23 | toog naar den doortocht van Michmas. ~ 5471 1Sa 14:1 | dag, dat Jonathan, de zoon van Saul, tot den jongen, die 5472 1Sa 14:2 | nu zat aan het uiterste van Gibea onder den granatenboom, 5473 1Sa 14:3 | 3 En Ahia, de zoon van Ahitub, den broeder van 5474 1Sa 14:3 | van Ahitub, den broeder van Ikabod, den zoon van Pinehas, 5475 1Sa 14:3 | broeder van Ikabod, den zoon van Pinehas, den zoon van Eli, 5476 1Sa 14:3 | zoon van Pinehas, den zoon van Eli, was priester des HEEREN, 5477 1Sa 14:4 | bezetting, een scherpte van een steenklip aan deze zijde, 5478 1Sa 14:4 | deze zijde, en een scherpte van een steenklip aan gene zijde; 5479 1Sa 14:12 | heeft hen gegeven in de hand van Israel. ~ 5480 1Sa 14:16 | 16 Als nu de wachters van Saul te Gibea-Benjamins 5481 1Sa 14:17 | Telt toch, en beziet, wie van ons weggegaan zijn. En zij 5482 1Sa 14:22 | 22 Als alle mannen van Israel, die zich verstoken 5483 1Sa 14:22 | verstoken hadden in het gebergte van Efraim, hoorden, dat de 5484 1Sa 14:24 | 24 En de mannen van Israel werden mat te dien 5485 1Sa 14:27 | en hij reikte het einde van den staf uit, die in zijn 5486 1Sa 14:29 | zijn, omdat ik een weinig van dezen honig gesmaakt heb; ~ 5487 1Sa 14:30 | had mogen vrijelijk eten van den buit zijner vijanden, 5488 1Sa 14:31 | dien dage de Filistijnen van Michmas tot Ajalon; en het 5489 1Sa 14:37 | Zult Gij ze in de hand van Israel overgeven? Doch Hij 5490 1Sa 14:45 | HEERE leeft, als er een haar van zijn hoofd op de aarde vallen 5491 1Sa 14:46 | 46 Saul nu toog op van achter de Filistijnen, en 5492 1Sa 14:47 | Edom, en tegen de koningen van Zoba, en tegen de Filistijnen; 5493 1Sa 14:49 | 49 De zonen van Saul nu waren: Jonathan, 5494 1Sa 14:50 | 50 En de naam van Sauls huisvrouw was Ahinoam, 5495 1Sa 14:50 | was Ahinoam, een dochter van Ahimaaz; en de naam van 5496 1Sa 14:50 | van Ahimaaz; en de naam van zijn krijgsoverste was Abner, 5497 1Sa 14:50 | krijgsoverste was Abner, een zoon van Ner, Sauls oom. ~ 5498 1Sa 14:51 | Abners vader, was een zoon van Abiel. ~ 5499 1Sa 14:52 | Filistijnen al de dagen van Saul; daarom alle helden 5500 1Sa 15:1 | Israel; hoor dan nu de stem van de woorden des HEEREN. ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License