1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256
Book Chapter: Verse
5501 1Sa 15:3 | verschoon hem niet; maar dood van den man af tot de vrouw
5502 1Sa 15:3 | man af tot de vrouw toe, van de kinderen tot de zuigelingen,
5503 1Sa 15:3 | kinderen tot de zuigelingen, van de ossen tot de schapen,
5504 1Sa 15:3 | de ossen tot de schapen, van de kemelen tot de ezelen
5505 1Sa 15:4 | en tien duizend mannen van Juda. ~
5506 1Sa 15:7 | sloeg Saul de Amalekieten van Havila af, tot daar gij
5507 1Sa 15:11 | gemaakt heb, dewijl hij zich van achter Mij afgekeerd heeft,
5508 1Sa 15:15 | nu zeide: Zij hebben ze van de Amalekieten gebracht,
5509 1Sa 15:16 | kennen geven, wat de HEERE van nacht tot mij gesproken
5510 1Sa 15:17 | gij het hoofd der stammen van Israel geworden zijt, en
5511 1Sa 15:21 | Het volk nu heeft genomen van den roof, schapen en runderen,
5512 1Sa 15:21 | runderen, het voornaamste van het verbannene, om den HEERE,
5513 1Sa 15:22 | als aan het gehoorzamen van de stem des HEEREN? Zie,
5514 1Sa 15:27 | gaan, zo greep hij een slip van zijn mantel en zij scheurde. ~
5515 1Sa 15:28 | heeft heden het koninkrijk van Israel van u afgescheurd,
5516 1Sa 15:28 | het koninkrijk van Israel van u afgescheurd, en heeft
5517 1Sa 15:29 | Hij, Die de Overwinning van Israel is, niet, en het
5518 1Sa 15:33 | als uw zwaard de vrouwen van haar kinderen beroofd heeft,
5519 1Sa 15:33 | heeft, alzo zal uw moeder van haar kinderen beroofd worden
5520 1Sa 16:2 | de HEERE: Neem een kalf van de runderen met u, en zeg:
5521 1Sa 16:8 | hem voorbij het aangezicht van Samuel gaan; doch hij zeide:
5522 1Sa 16:10 | zonen voorbij het aangezicht van Samuel gaan; doch Samuel
5523 1Sa 16:12 | roodachtig, mitsgaders schoon van ogen en schoon van aanzien;
5524 1Sa 16:12 | schoon van ogen en schoon van aanzien; en HEERE zeide:
5525 1Sa 16:13 | werd vaardig over David van dien dag af en voortaan.
5526 1Sa 16:14 | de Geest des HEEREN week van Saul; en een boze geest
5527 1Sa 16:14 | Saul; en een boze geest van den HEERE verschrikte hem. ~
5528 1Sa 16:18 | 18 Toen antwoordde een van de jongelingen, en zeide:
5529 1Sa 16:18 | ik heb gezien een zoon van Isai, den Bethlehemiet,
5530 1Sa 16:20 | hij zond ze door de hand van zijn zoon David aan Saul. ~
5531 1Sa 16:23 | hem, en de boze geest week van hem. ~ ~ ~
5532 1Sa 17:1 | tussen Azeka, aan het einde van Dammim. ~
5533 1Sa 17:2 | 2 Doch Saul en de mannen van Israel verzamelden zich,
5534 1Sa 17:4 | zijn naam was Goliath, van Gath; zijn hoogte was zes
5535 1Sa 17:5 | pantsier aan; en het gewicht van het pantsier was vijf duizend
5536 1Sa 17:7 | lemmer zijner spies was van zeshonderd sikkelen ijzers;
5537 1Sa 17:8 | en riep tot de slagorden van Israel, en zeide tot hen:
5538 1Sa 17:8 | Filistijn, en gijlieden knechten van Saul? Kiest een man onder
5539 1Sa 17:10 | Ik heb heden de slagorden van Israel gehoond, zeggende:
5540 1Sa 17:11 | ganse Israel deze woorden van den Filistijn hoorden, zo
5541 1Sa 17:12 | 12 David nu was de zoon van den Efrathischen man van
5542 1Sa 17:12 | van den Efrathischen man van Bethlehem-Juda, wiens naam
5543 1Sa 17:12 | zonen had, en in de dagen van Saul was hij een man, oud,
5544 1Sa 17:13 | En de drie grootste zonen van Isai gingen heen; zij volgden
5545 1Sa 17:15 | ging henen, en kwam weder van Saul, om zijns vaders schapen
5546 1Sa 17:17 | voor uw broeders een efa van dit geroost koren, en deze
5547 1Sa 17:18 | het hun welga, en gij zult van hen pand medenemen. ~
5548 1Sa 17:19 | en zij, en alle mannen van Israel waren bij het eikendal
5549 1Sa 17:22 | 22 David nu liet de vaten van zich, onder de hand van
5550 1Sa 17:22 | van zich, onder de hand van den bewaarder der vaten,
5551 1Sa 17:23 | was Goliath, de Filistijn van Gath, uit het heir der Filistijnen,
5552 1Sa 17:26 | Filistijn slaat, en den smaad van Israel wendt? Want wie is
5553 1Sa 17:26 | Filistijn, dat hij de slagorden van den levenden God zou honen? ~
5554 1Sa 17:28 | spreken, zo ontstak de toorn van Eliab tegen David, en hij
5555 1Sa 17:30 | 30 En hij wendde zich af van dien naar een anderen toe,
5556 1Sa 17:31 | en in de tegenwoordigheid van Saul verkondigd werden,
5557 1Sa 17:33 | en hij is een krijgsman van zijn jeugd af. ~
5558 1Sa 17:34 | beer, en nam een schaap van de kudde weg. ~
5559 1Sa 17:36 | Filistijn zijn, gelijk een van die, omdat hij de slagorden
5560 1Sa 17:36 | omdat hij de slagorden van den levenden God gehoond
5561 1Sa 17:37 | David: De HEERE, Die mij van de hand des leeuws gered
5562 1Sa 17:37 | zal mij redden uit de hand van dezen Filistijn. Toen zeide
5563 1Sa 17:39 | verzocht; en David legde ze van zich. ~
5564 1Sa 17:42 | roodachtig, mitsgaders schoon van aanzien. ~
5565 1Sa 17:45 | ik kom tot u in den Naam van den HEERE der heirscharen,
5566 1Sa 17:45 | heirscharen, den God der slagorden van Israel, Dien gij gehoond
5567 1Sa 17:46 | slaan, en ik zal uw hoofd van u wegnemen, en ik zal de
5568 1Sa 17:46 | ik zal de dode lichamen van der Filistijnen leger dezen
5569 1Sa 17:52 | Toen maakten zich de mannen van Israel en van Juda op, en
5570 1Sa 17:52 | de mannen van Israel en van Juda op, en juichten, en
5571 1Sa 17:52 | vallei, en tot aan de poorten van Ekron; en de verwonden der
5572 1Sa 17:52 | Filistijnen vielen op den weg van Saaraim, en tot aan Gath,
5573 1Sa 17:53 | de kinderen Israels om, van het hittig najagen der Filistijnen,
5574 1Sa 17:54 | Daarna nam David het hoofd van den Filistijn, en bracht
5575 1Sa 17:57 | 57 Als David wederkeerde van het slaan des Filistijns,
5576 1Sa 17:57 | hem voor het aangezicht van Saul, en het hoofd van den
5577 1Sa 17:57 | aangezicht van Saul, en het hoofd van den Filistijn was in zijn
5578 1Sa 17:58 | David zeide: Ik ben een zoon van uw knecht Isai, den Bethlehemiet. ~ ~ ~
5579 1Sa 18:1 | te spreken, dat de ziel van Jonathan verbonden werd
5580 1Sa 18:1 | verbonden werd aan de ziel van David; en Jonathan beminde
5581 1Sa 18:5 | in de ogen der knechten van Saul.
5582 1Sa 18:6 | kwamen, en David wederkeerde van het slaan der Filistijnen,
5583 1Sa 18:6 | uitgingen uit al de steden van Israel, met gezang en reien,
5584 1Sa 18:9 | Saul had het oog op David, van dien dag af en voortaan. ~
5585 1Sa 18:10 | snarenspel met zijn hand, als van dag tot dag; Saul nu had
5586 1Sa 18:11 | David wendde zich tweemaal van zijn aangezicht af. ~
5587 1Sa 18:12 | was met hem, en Hij was van Saul geweken. ~
5588 1Sa 18:13 | 13 Daarom deed hem Saul van zich weg, en hij zette hem
5589 1Sa 18:13 | hem zich tot een overste van duizend; en hij ging uit
5590 1Sa 18:19 | als men Merab, de dochter van Saul, aan David geven zou,
5591 1Sa 18:20 | Doch Michal, de dochter van Saul, had David lief. Toen
5592 1Sa 18:23 | 23 En de knechten van Saul spraken deze woorden
5593 1Sa 18:23 | deze woorden voor de oren van David. Toen zeide David:
5594 1Sa 18:24 | 24 En de knechten van Saul boodschapten het hem,
5595 1Sa 18:26 | zaak was recht in de ogen van David, dat hij des konings
5596 1Sa 18:28 | was; en Michal, de dochter van Saul, had hem lief. ~
5597 1Sa 18:30 | was, dan al de knechten van Saul; zodat zijn naam zeer
5598 1Sa 19:3 | gij zult zijn; en ik zal van u tot mijn vader spreken,
5599 1Sa 19:4 | sprak dan Jonathan goed van David tot zijn vader Saul;
5600 1Sa 19:6 | Saul nu hoorde naar de stem van Jonathan; en Saul zwoer:
5601 1Sa 19:10 | spitten, doch hij ontweek van het aangezicht van Saul,
5602 1Sa 19:10 | ontweek van het aangezicht van Saul, die met de spies in
5603 1Sa 19:20 | die zagen een vergadering van profeten, profeterende,
5604 1Sa 19:24 | ook, voor het aangezicht van Samuel; en hij viel bloot
5605 1Sa 20:1 | 1 Toen vluchtte David van Najoth bij Rama, en hij
5606 1Sa 20:1 | zeide voor het aangezicht van Jonathan: Wat heb ik gedaan,
5607 1Sa 20:2 | dan mijn vader deze zaak van mij verbergen? Dat is niet. ~
5608 1Sa 20:6 | gij zeggen: David heeft van mij zeer begeerd, dat hij
5609 1Sa 20:9 | Jonathan: Dat zij verre van u! Maar indien ik zekerlijk
5610 1Sa 20:15 | weldadigheid niet afsnijden van mijn huis tot in eeuwigheid;
5611 1Sa 20:15 | een iegelijk der vijanden van David van den aardbodem
5612 1Sa 20:15 | iegelijk der vijanden van David van den aardbodem zal afgesneden
5613 1Sa 20:16 | een verbond met het huis van David, zeggende: Dat het
5614 1Sa 20:16 | zeggende: Dat het de HEERE eise van de hand der vijanden Davids! ~
5615 1Sa 20:21 | zeg: Zie, de pijlen zijn van u af en herwaarts, neem
5616 1Sa 20:22 | zeg: Zie, de pijlen zijn van u af en verder; ga heen,
5617 1Sa 20:27 | Jonathan: Waarom is de zoon van Isai noch gisteren noch
5618 1Sa 20:28 | antwoordde Saul: David begeerde van mij ernstelijk naar Bethlehem
5619 1Sa 20:30 | 30 Toen ontstak de toorn van Saul tegen Jonathan, en
5620 1Sa 20:30 | het niet, dat gij den zoon van Isai verkoren hebt tot uw
5621 1Sa 20:30 | schande, en tot schande van de naaktheid uwer moeder? ~
5622 1Sa 20:31 | al de dagen, die de zoon van Isai op den aardbodem leven
5623 1Sa 20:34 | 34 Daarom stond Jonathan van de tafel op in hittigheid
5624 1Sa 20:37 | en zeide: Is niet de pijl van u af en verder? ~
5625 1Sa 20:38 | sta niet stil! De jongen van Jonathan nu raapte den pijl
5626 1Sa 20:39 | de jongen wist er niets van; Jonathan en David alleen
5627 1Sa 20:39 | Jonathan en David alleen wisten van de zaak. ~
5628 1Sa 20:41 | heenging, zo stond David op van de zuidzijde, en hij viel
5629 1Sa 21:2 | tot mij: Laat niemand iets van de zaak weten, om dewelke
5630 1Sa 21:2 | jongelingen nu heb ik de plaats van zulk een te kennen te kennen
5631 1Sa 21:4 | zich de jongelingen slechts van de vrouw onthouden hebben. ~
5632 1Sa 21:6 | was dan de toonbroden, die van voor het aangezicht des
5633 1Sa 21:7 | 7 Daar was nu een man van de knechten van Saul, te
5634 1Sa 21:7 | een man van de knechten van Saul, te dienzelven dage
5635 1Sa 21:9 | de priester: Het zwaard van Goliath, den Filistijn,
5636 1Sa 21:10 | en vluchtte te dien dage van het aangezicht van Saul;
5637 1Sa 21:10 | dage van het aangezicht van Saul; en hij kwam tot Achis,
5638 1Sa 21:10 | kwam tot Achis, den koning van Gath. ~
5639 1Sa 21:11 | 11 Doch de knechten van Achis zeiden tot hem: Is
5640 1Sa 21:11 | des lands? Zong men niet van dezen in de reien, zeggende:
5641 1Sa 21:12 | bevreesd voor het aangezicht van Achis, den koning van Gath. ~
5642 1Sa 21:12 | aangezicht van Achis, den koning van Gath. ~
5643 1Sa 22:1 | 1 Toen ging David van daar, en ontkwam in de spelonk
5644 1Sa 22:1 | en ontkwam in de spelonk van Adullam. En zijn broeders
5645 1Sa 22:3 | 3 En David ging van daar naar Mizpa der Moabieten;
5646 1Sa 22:4 | hen voor het aangezicht van den koning der Moabieten;
5647 1Sa 22:5 | heen, en ga in het land van Juda. Toen ging David heen,
5648 1Sa 22:7 | Hoort toch, gij, zonen van Jemini, zal ook de zoon
5649 1Sa 22:7 | Jemini, zal ook de zoon van Isai u altegader akkers
5650 1Sa 22:7 | hij u allen tot oversten van duizenden, en oversten van
5651 1Sa 22:7 | van duizenden, en oversten van honderden stellen? ~
5652 1Sa 22:8 | gemaakt heeft met den zoon van Isai; en niemand is onder
5653 1Sa 22:8 | ulieden, dien het wee doet van mijnentwege, en die het
5654 1Sa 22:9 | Edomiet, die bij de knechten van Saul stond, en zeide: Ik
5655 1Sa 22:9 | en zeide: Ik zag den zoon van Isai, komende te Nob, tot
5656 1Sa 22:9 | tot Achimelech, den zoon van Ahitub; ~
5657 1Sa 22:10 | hij gaf hem ook het zwaard van Goliath, den Filistijn. ~
5658 1Sa 22:11 | priester Achimelech, den zoon van Ahitub, te roepen, en zijns
5659 1Sa 22:12 | zeide: Hoor nu, gij, zoon van Ahitub! En hij zeide: Zie,
5660 1Sa 22:13 | verbonden, gij en de zoon van Isai, mits dat gij hem gegeven
5661 1Sa 22:15 | te vragen? Dat zij verre van mij, de koning legge op
5662 1Sa 22:15 | vader; want uw knecht heeft van al deze dingen niet geweten,
5663 1Sa 22:19 | de scherpte des zwaards, van den man tot de vrouw, van
5664 1Sa 22:19 | van den man tot de vrouw, van de kinderen tot de zuigelingen,
5665 1Sa 22:20 | 20 Doch een der zonen van Achimelech, den zoon van
5666 1Sa 22:20 | van Achimelech, den zoon van Ahitub, ontkwam, wiens naam
5667 1Sa 22:22 | gegeven tegen al de zielen van uws vaders huis. ~
5668 1Sa 23:5 | verloste David de inwoners van Kehila. ~
5669 1Sa 23:6 | toen Abjathar, de zoon van Achimelech, tot David vluchtte
5670 1Sa 23:10 | David zeide: HEERE, God van Israel! Uw knecht heeft
5671 1Sa 23:11 | Zullen mij ook de burgers van Kehila in zijn hand overgeven?
5672 1Sa 23:11 | gehoord heeft? O HEERE, God van Israel, geef het toch Uw
5673 1Sa 23:12 | David: Zouden de burgers van Kehila mij en mijn mannen
5674 1Sa 23:12 | mannen overgeven in de hand van Saul? En de HEERE zeide:
5675 1Sa 23:16 | maakte zich Jonathan, de zoon van Saul, op, en hij ging tot
5676 1Sa 23:17 | Vrees niet, want de hand van Saul, mijn vader, zal u
5677 1Sa 23:19 | het woud, op den heuvel van Hachila, die aan de rechterhand
5678 1Sa 23:23 | naspeuren onder alle duizenden van Juda. ~
5679 1Sa 23:24 | Zif voor het aangezicht van Saul. David nu en zijn mannen
5680 1Sa 23:24 | mannen waren in de woestijn van Maon, in het vlakke veld,
5681 1Sa 23:25 | David geboodschapt, die van dien rotssteen afgegaan
5682 1Sa 23:25 | en bleef in de woestijn van Maon. Toen Saul dat hoorde,
5683 1Sa 23:25 | David na in de woestijn van Maon. ~
5684 1Sa 23:26 | David haastte, om te ontgaan van het aangezicht van Saul;
5685 1Sa 23:26 | ontgaan van het aangezicht van Saul; en Saul en zijn mannen
5686 1Sa 23:28 | 28 Toen keerde zich Saul van David na te jagen, en hij
5687 1Sa 24:1 | 1 En David toog van daar op, en hij bleef in
5688 1Sa 24:1 | hij bleef in de vestingen van En-gedi. ~
5689 1Sa 24:2 | nadat Saul wedergekeerd was van achter de Filistijnen, zo
5690 1Sa 24:2 | David is in de woestijn van En-gedi. ~
5691 1Sa 24:5 | 5 Toen zeiden de mannen van David tot hem: Zie den dag,
5692 1Sa 24:5 | sneed stilletjes een slip van Sauls mantel. ~
5693 1Sa 24:6 | sloeg, omdat hij de slip van Saul afgesneden had. ~
5694 1Sa 24:7 | mannen: Dat late de HEERE ver van mij zijn, dat ik die zaak
5695 1Sa 24:14 | spreekwoord der ouden zegt: Van de goddelozen komt goddeloosheid
5696 1Sa 24:15 | 15 Naar wien is de koning van Israel uitgegaan? Wien jaagt
5697 1Sa 24:16 | mijn twist, en richten mij van uw hand.
5698 1Sa 24:21 | zult, en dat het koninkrijk van Israel in uw hand bestaan
5699 1Sa 24:22 | mijn naam zult uitdelgen van mijns vaders huis! ~
5700 1Sa 25:3 | Abigail; en de vrouw was goed van verstand, en schoon van
5701 1Sa 25:3 | van verstand, en schoon van gedaante; maar de man was
5702 1Sa 25:3 | de man was hard en boos van daden, en hij was een Kalebiet. ~
5703 1Sa 25:9 | 9 Toen de jongelingen van David gekomen waren, en
5704 1Sa 25:10 | antwoordde den knechten van David, en zeide: Wie is
5705 1Sa 25:10 | David, en wie is de zoon van Isai? Er zijn heden vele
5706 1Sa 25:10 | die zich afscheuren, elk van zijn heer. ~
5707 1Sa 25:11 | geven, die ik niet weet, van waar zij zijn? ~
5708 1Sa 25:12 | keerden zich de jongelingen van David naar hun weg; en zij
5709 1Sa 25:14 | aan Abigail, de huisvrouw van Nabal, zeggende: Zie, David
5710 1Sa 25:21 | heeft, alzo dat er niets van alles, wat hij heeft, gemist
5711 1Sa 25:22 | doe God aan de vijanden van David, en zo doe Hij daartoe,
5712 1Sa 25:22 | doe Hij daartoe, indien ik van allen, die hij heeft, iets
5713 1Sa 25:23 | haastte zij zich, en kwam van den ezel af, en zij viel
5714 1Sa 25:23 | viel voor het aangezicht van David op haar aangezicht,
5715 1Sa 25:25 | dienstmaagd, heb de jongelingen van mijn heer niet gezien, die
5716 1Sa 25:26 | Die u verhinderd heeft van te komen met bloedstorting,
5717 1Sa 25:28 | kwaad bij u gevonden is van uw dagen af. ~
5718 1Sa 25:29 | slingeren uit het midden van de holligheid des slingers. ~
5719 1Sa 25:33 | dezen dage geweerd hebt, van te komen met bloedstorting,
5720 1Sa 25:34 | Die mij verhinderd heeft, van u kwaad te doen, dat, ten
5721 1Sa 25:34 | tegemoet gekomen waart, zo ware van Nabal niemand, die mannelijk
5722 1Sa 25:36 | konings maaltijd; en het hart van Nabal was vrolijk op denzelven,
5723 1Sa 25:37 | den morgen, toen de wijn van Nabal gegaan was, zo gaf
5724 1Sa 25:37 | zijn hart in het binnenste van hem, en hij werd als een
5725 1Sa 25:39 | smaadheid getwist heeft van de hand van Nabal, en heeft
5726 1Sa 25:39 | getwist heeft van de hand van Nabal, en heeft zijn knecht
5727 1Sa 25:39 | heeft zijn knecht onthouden van het kwade, en dat de HEERE
5728 1Sa 25:39 | en dat de HEERE het kwaad van Nabal op zijn hoofd heeft
5729 1Sa 25:40 | 40 Als nu de knechten van David tot Abigail gekomen
5730 1Sa 25:42 | zij dan volgde de boden van David na, en zij werd hem
5731 1Sa 25:43 | 43 Ook nam David Ahinoam van Jizreel; alzo waren ook
5732 1Sa 25:44 | dochter Michal, de huisvrouw van David, gegeven aan Palti,
5733 1Sa 25:44 | gegeven aan Palti, den zoon van Lais, die van Gallim was. ~ ~
5734 1Sa 25:44 | den zoon van Lais, die van Gallim was. ~ ~
5735 1Sa 26:1 | verborgen op den heuvel van Hachila, voor aan de wildernis? ~
5736 1Sa 26:2 | duizend man, uitgelezenen van Israel, om David te zoeken
5737 1Sa 26:3 | legerde zich op den heuvel van Hachila, die voor aan de
5738 1Sa 26:5 | lag, met Abner, den zoon van Ner, zijn krijgsoverste.
5739 1Sa 26:6 | en tot Abisai, den zoon van Zeruja, den broeder van
5740 1Sa 26:6 | van Zeruja, den broeder van Joab, zeggende: Wie zal
5741 1Sa 26:11 | De HEERE late het verre van mij zijn, dat ik mijn hand
5742 1Sa 26:12 | de spies en de waterfles van Sauls hoofdeinde, en zij
5743 1Sa 26:13 | hij op de hoogte des bergs van verre, dat er een grote
5744 1Sa 26:14 | en tot Abner, den zoon van Ner, zeggende: Zult gij
5745 1Sa 26:15 | gehouden? Want daar is een van het volk gekomen, om den
5746 1Sa 26:17 | 17 Saul nu kende de stem van David, en zeide: Is dit
5747 1Sa 26:20 | bloed valle niet op de aarde van voor het aangezicht des
5748 1Sa 26:20 | des HEEREN; want de koning van Israel is uitgegaan om een
5749 1Sa 26:22 | des konings; zo laat een van de jongelingen overkomen,
5750 1Sa 27:1 | Filistijnen, opdat Saul van mij de hoop verlieze, om
5751 1Sa 27:1 | zoeken in de ganse landpale van Israel; zo zal ik ontkomen
5752 1Sa 27:2 | waren, tot Achis, den zoon van Maoch, den koning van Gath. ~
5753 1Sa 27:2 | zoon van Maoch, den koning van Gath. ~
5754 1Sa 27:3 | en Abigail, de huisvrouw van Nabal, de Karmelietische. ~
5755 1Sa 27:5 | geve mij een plaats in een van de steden des lands, dat
5756 1Sa 27:6 | Ziklag; daarom is Ziklag van de koningen van Juda geweest
5757 1Sa 27:6 | is Ziklag van de koningen van Juda geweest tot op dezen
5758 1Sa 27:10 | David: Tegen het zuiden van Juda, en tegen het zuiden
5759 1Sa 27:11 | zeggende: Dat zij misschien van ons niet boodschappen, zeggende:
5760 1Sa 28:15 | krijgen tegen mij, en God is van mij geweken, en antwoordt
5761 1Sa 28:16 | mij toch, dewijl de HEERE van u geweken en uw vijand geworden
5762 1Sa 28:17 | en heeft het koninkrijk van uw hand gescheurd, en Hij
5763 1Sa 28:19 | ook zal de HEERE het leger van Israel in de hand der Filistijnen
5764 1Sa 28:20 | zeer vanwege de woorden van Samuel; ook was er geen
5765 1Sa 28:23 | hun stem, en hij stond op van de aarde, en zette zich
5766 1Sa 28:24 | en bakte daar ongezuurde van. ~
5767 1Sa 29:3 | deze niet David, de knecht van Saul, den koning van Israel,
5768 1Sa 29:3 | knecht van Saul, den koning van Israel, die deze dagen of
5769 1Sa 29:3 | heb in hem niets gevonden van dien dag af, dat hij afgevallen
5770 1Sa 29:5 | 5 Is dit niet die David, van denwelken zij in den rei
5771 1Sa 29:6 | geen kwaad bij u gevonden, van dien dag af, dat gij tot
5772 1Sa 29:7 | geen kwaad doet in de ogen van de vorsten der Filistijnen. ~
5773 1Sa 29:8 | gij in uw knecht gevonden, van dien dag af, dat ik voor
5774 1Sa 29:8 | strijden tegen de vijanden van mijn heer, den koning? ~
5775 1Sa 30:2 | hadden niemand doodgeslagen, van den kleinste tot den grootste,
5776 1Sa 30:5 | en Abigail, de huisvrouw van Nabal, den Karmeliet.
5777 1Sa 30:6 | bang, want het volk sprak van hem te stenigen; want de
5778 1Sa 30:6 | stenigen; want de zielen van het ganse volk waren verbitterd,
5779 1Sa 30:7 | priester Abjathar, den zoon van Achimelech: Breng mij toch
5780 1Sa 30:12 | Zij gaven hem ook een stuk van een klomp vijgen, en twee
5781 1Sa 30:13 | hem: Wiens zijt gij? En van waar zijt gij? Toen zeide
5782 1Sa 30:13 | jongen: Ik ben de knecht van een Amalekietischen man,
5783 1Sa 30:14 | ingevallen tegen het zuiden van de Cherethieten, en op hetgeen
5784 1Sa 30:14 | Cherethieten, en op hetgeen van Juda is, en tegen het zuiden
5785 1Sa 30:14 | is, en tegen het zuiden van Kaleb; en wij hebben Ziklag
5786 1Sa 30:16 | Filistijnen, en uit het land van Juda. ~
5787 1Sa 30:17 | 17 En David sloeg hen van de schemering tot aan den
5788 1Sa 30:17 | schemering tot aan den avond van hunlieder anderen dag; en
5789 1Sa 30:17 | er ontkwam niet een man van hen, behalve vierhonderd
5790 1Sa 30:19 | onder hen werd niet gemist van den kleinste tot aan den
5791 1Sa 30:19 | de zonen en dochteren; en van den buit, ook tot alles,
5792 1Sa 30:19 | ook tot alles, wat zij van hen genomen hadden; David
5793 1Sa 30:22 | getogen zijn, zullen wij hun van den buit, dien wij gered
5794 1Sa 30:25 | 25 En dit is van dien dag af en voortaan
5795 1Sa 30:26 | zond hij tot de oudsten van Juda, zijn vrienden, van
5796 1Sa 30:26 | van Juda, zijn vrienden, van den buit, zeggende: Ziet,
5797 1Sa 30:26 | een zegen voor ulieden, van den buit der vijanden des
5798 1Sa 31:2 | en Malchisua, de zonen van Saul. ~
5799 1Sa 31:7 | 7 Als de mannen van Israel, die aan deze zijde
5800 1Sa 31:7 | Israel, die aan deze zijde van het dal waren, en die aan
5801 1Sa 31:7 | waren, zagen, dat de mannen van Israel gevloden waren, en
5802 1Sa 31:10 | zijn wapenen in het huis van Astharoth; en zijn lichaam
5803 1Sa 31:11 | 11 Als de inwoners van Jabes in Gilead daarvan
5804 1Sa 31:12 | en zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen zijner
5805 1Sa 31:12 | de lichamen zijner zonen, van den muur te Beth-San; en
5806 2Sa 1:1 | na Sauls dood, als David van den slag der Amalekieten
5807 2Sa 1:2 | ziet, uit het heirleger van Saul, een man kwam, wiens
5808 2Sa 1:3 | En David zeide tot hem: Van waar komt gij? En hij zeide
5809 2Sa 1:3 | ontkomen uit het heirleger van Israel. ~
5810 2Sa 1:4 | was, en dat er ook velen van het volk gevallen en gestorven
5811 2Sa 1:6 | bij geval op het gebergte van Gilboa; en ziet, Saul leunde
5812 2Sa 1:13 | boodschap gebracht had: Van waar zijt gij? En hij zeide:
5813 2Sa 1:13 | hij zeide: Ik ben de zoon van een vreemden man, van een
5814 2Sa 1:13 | zoon van een vreemden man, van een Amalekiet. ~
5815 2Sa 1:15 | 15 En David riep een van de jongens, en zeide: Treed
5816 2Sa 1:18 | had, dat men den kinderen van Juda den boog zou leren;
5817 2Sa 1:19 | 19 O Sieraad van Israel, op uw hoogten is
5818 2Sa 1:20 | boodschapt het niet op de straten van Askelon; opdat de dochters
5819 2Sa 1:20 | onbesnedenen niet opspringen van vreugde. ~
5820 2Sa 1:21 | 21 Gij, bergen van Gilboa, noch dauw noch regen
5821 2Sa 1:21 | weggeworpen, het schild van Saul, alsof hij niet gezalfd
5822 2Sa 1:22 | 22 Van het bloed der verslagenen,
5823 2Sa 1:22 | het bloed der verslagenen, van het vette der helden, werd
5824 2Sa 1:24 | met weelde; die u sieraad van goud deed dragen over uw
5825 2Sa 1:25 | helden gevallen in het midden van den strijd! Jonathan is
5826 2Sa 2:1 | optrekken in een der steden van Juda? En de HEERE zeide
5827 2Sa 2:2 | en Abigail, de huisvrouw van Nabal, den Karmeliet.
5828 2Sa 2:3 | zij woonden in de steden van Hebron. ~
5829 2Sa 2:4 | Daarna kwamen de mannen van Juda, en zalfden aldaar
5830 2Sa 2:4 | een koning over het huis van Juda. Toen boodschapten
5831 2Sa 2:4 | zeggende: Het zijn de mannen van Jabes in Gilead, die Saul
5832 2Sa 2:5 | David boden tot de mannen van Jabes in Gilead, en hij
5833 2Sa 2:7 | is; en ook hebben mij die van het huis van Juda tot koning
5834 2Sa 2:7 | hebben mij die van het huis van Juda tot koning over zich
5835 2Sa 2:8 | 8 Abner nu, de zoon van Ner, de krijgsoverste, dien
5836 2Sa 2:10 | tweede jaar; alleenlijk die van het huis van Juda volgden
5837 2Sa 2:10 | alleenlijk die van het huis van Juda volgden David na. ~
5838 2Sa 2:11 | te Hebron, over het huis van Juda, is zeven jaren en
5839 2Sa 2:12 | Toen toog Abner, de zoon van Ner, uit, met de knechten
5840 2Sa 2:12 | Ner, uit, met de knechten van Isboseth, den zoon van Saul,
5841 2Sa 2:12 | knechten van Isboseth, den zoon van Saul, van Mahanaim naar
5842 2Sa 2:12 | Isboseth, den zoon van Saul, van Mahanaim naar Gibeon. ~
5843 2Sa 2:13 | 13 Joab, de zoon van Zeruja, en de knechten van
5844 2Sa 2:13 | van Zeruja, en de knechten van David, togen ook uit; en
5845 2Sa 2:13 | elkander bij den vijver van Gibeon; en zij bleven, deze
5846 2Sa 2:15 | gingen over in getal, twaalf van Benjamin, te weten voor
5847 2Sa 2:15 | Isboseth, Sauls zoon, en twaalf van Davids knechten. ~
5848 2Sa 2:17 | Doch Abner en de mannen van Israel werden voor het aangezicht
5849 2Sa 2:17 | aangezicht der knechten van David geslagen. ~
5850 2Sa 2:18 | waren aldaar drie zonen van Zeruja, Joab, en Abisai
5851 2Sa 2:19 | achterna; en hij week niet, om van achter Abner ter rechterhand
5852 2Sa 2:21 | linkerhand, en grijp u een van die jongens, en neem voor
5853 2Sa 2:21 | Asahel wilde niet afwijken van achter hem. ~
5854 2Sa 2:22 | zeggende tot Asahel: Wijkt af van achter mij; waarom zal ik
5855 2Sa 2:23 | Abner met het achterste van de spies aan de vijfde rib,
5856 2Sa 2:23 | vijfde rib, dat de spies van achter hem uitging; en hij
5857 2Sa 2:24 | gekomen waren tot den heuvel van Amma, dewelke is voor Giach,
5858 2Sa 2:24 | op den weg der woestijn van Gibeon. ~
5859 2Sa 2:25 | 25 En de kinderen van Benjamin verzamelden zich
5860 2Sa 2:25 | zij stonden op de spits van een heuvel. ~
5861 2Sa 2:26 | zeggen, dat zij wederkeren van hun broederen te vervolgen? ~
5862 2Sa 2:27 | zekerlijk het volk zou al toen van den morgen af weggevoerd
5863 2Sa 2:27 | zijn geweest, een iegelijk van zijn broeder te vervolgen! ~
5864 2Sa 2:30 | 30 Joab keerde ook weder van achter Abner, en verzamelde
5865 2Sa 2:30 | ganse volk. En er werden van Davids knechten gemist negentien
5866 2Sa 2:31 | Maar Davids knechten hadden van Benjamin en onder Abners
5867 2Sa 3:1 | lange krijg tussen het huis van Saul, en tussen het huis
5868 2Sa 3:1 | Saul, en tussen het huis van David. Doch David ging en
5869 2Sa 3:1 | en werd sterker; maar die van het huis van Saul gingen
5870 2Sa 3:1 | sterker; maar die van het huis van Saul gingen en werden zwakker. ~
5871 2Sa 3:2 | eerstgeborene nu was Amnon, van Ahinoam, de Jizreelietische; ~
5872 2Sa 3:3 | zijn tweede was Chileab, van Abigail, de huisvrouw van
5873 2Sa 3:3 | van Abigail, de huisvrouw van Nabal, den Karmeliet; en
5874 2Sa 3:3 | derde, Absalom, de zoon van Maacha, de dochter van Thalmai,
5875 2Sa 3:3 | zoon van Maacha, de dochter van Thalmai, koning van Gesur; ~
5876 2Sa 3:3 | dochter van Thalmai, koning van Gesur; ~
5877 2Sa 3:4 | vierde, Adonia, de zoon van Haggith; en de vijfde Sefatja,
5878 2Sa 3:4 | vijfde Sefatja, de zoon van Abital; ~
5879 2Sa 3:5 | 5 En de zesde, Jithream, van Egla, Davids huisvrouw.
5880 2Sa 3:6 | krijg was tussen het huis van Saul, en tussen het huis
5881 2Sa 3:6 | Saul, en tussen het huis van David, zo geschiedde het,
5882 2Sa 3:6 | zich sterkte in het huis van Saul. ~
5883 2Sa 3:7 | naam was Rizpa, dochter van Aja; en Isboseth zeide tot
5884 2Sa 3:8 | tegen Juda, aan het huis van Saul, uw vader, aan zijn
5885 2Sa 3:10 | Overbrengende het koninkrijk van het huis van Saul, en oprichtende
5886 2Sa 3:10 | koninkrijk van het huis van Saul, en oprichtende den
5887 2Sa 3:10 | en oprichtende den stoel van David over Israel en over
5888 2Sa 3:10 | over Israel en over Juda, van Dan tot Ber-seba toe. ~
5889 2Sa 3:13 | doch een ding begeer ik van u, zeggende: Gij zult mijn
5890 2Sa 3:14 | boden tot Isboseth, den zoon van Saul, zeggende: Geef mij
5891 2Sa 3:15 | dan zond heen, en nam haar van den man, van Paltiel, den
5892 2Sa 3:15 | en nam haar van den man, van Paltiel, den zoon van Lais. ~
5893 2Sa 3:15 | man, van Paltiel, den zoon van Lais. ~
5894 2Sa 3:17 | had woorden met de oudsten van Israel, zeggende: Gij hebt
5895 2Sa 3:18 | zeggende: Door de hand van David, Mijn knecht, zal
5896 2Sa 3:18 | Mijn volk Israel verlossen van de hand der Filistijnen,
5897 2Sa 3:18 | hand der Filistijnen, en van de hand van al hun vijanden. ~
5898 2Sa 3:18 | Filistijnen, en van de hand van al hun vijanden. ~
5899 2Sa 3:19 | Abner sprak ook voor de oren van Benjamin. Voorts ging Abner
5900 2Sa 3:19 | wat goed was in de ogen van Israel, en in de ogen van
5901 2Sa 3:19 | van Israel, en in de ogen van het ganse huis van Benjamin. ~
5902 2Sa 3:19 | ogen van het ganse huis van Benjamin. ~
5903 2Sa 3:22 | knechten en Joab kwamen van een bende, en brachten met
5904 2Sa 3:23 | zeggende: Abner, de zoon van Ner, is gekomen tot den
5905 2Sa 3:25 | Gij kent Abner, den zoon van Ner; dat hij gekomen is
5906 2Sa 3:26 | 26 En Joab ging uit van David, en zond Abner boden
5907 2Sa 3:26 | die hem wederom haalden van den bornput van Sira; maar
5908 2Sa 3:26 | haalden van den bornput van Sira; maar David wist het
5909 2Sa 3:27 | stierf, om des bloeds wil van zijn broeder Asahel. ~
5910 2Sa 3:28 | HEERE, tot in eeuwigheid, van het bloed van Abner, den
5911 2Sa 3:28 | eeuwigheid, van het bloed van Abner, den zoon van Ner. ~
5912 2Sa 3:28 | bloed van Abner, den zoon van Ner. ~
5913 2Sa 3:29 | Het blijve op het hoofd van Joab, en op het ganse huis
5914 2Sa 3:29 | zijns vaders; en er worde van het huis van Joab niet afgesneden,
5915 2Sa 3:29 | en er worde van het huis van Joab niet afgesneden, die
5916 2Sa 3:34 | valt voor het aangezicht van kinderen der verkeerdheid.
5917 2Sa 3:36 | had, was goed in de ogen van het ganse volk. ~
5918 2Sa 3:37 | dienzelven dage, dat het van den koning niet was, dat
5919 2Sa 3:37 | dat men Abner, den zoon van Ner, gedood had. ~
5920 2Sa 3:39 | en deze mannen, de zonen van Zeruja, zijn harder dan
5921 2Sa 4:2 | had twee mannen, oversten van benden; de naam des enen
5922 2Sa 4:2 | des anderen Rechab, zonen van Rimmon, den Beerothiet,
5923 2Sa 4:2 | Rimmon, den Beerothiet, van de kinderen van Benjamin;
5924 2Sa 4:2 | Beerothiet, van de kinderen van Benjamin; want ook Beeroth
5925 2Sa 4:4 | hij oud als het gerucht van Saul en Jonathan uit Jizreel
5926 2Sa 4:5 | 5 En de zonen van Rimmon: den Beerothiet,
5927 2Sa 4:5 | heen, en kwamen ten huize van Isboseth, als de dag heet
5928 2Sa 4:8 | En zij brachten het hoofd van Isboseth tot David te Hebron,
5929 2Sa 4:8 | Zie, daar is het hoofd van Isboseth, den zoon van Saul,
5930 2Sa 4:8 | hoofd van Isboseth, den zoon van Saul, uw vijand, die uw
5931 2Sa 4:8 | dezen dage wrake gegeven van Saul en van zijn zaad. ~
5932 2Sa 4:8 | wrake gegeven van Saul en van zijn zaad. ~
5933 2Sa 4:9 | broeder Baena, den zonen van Rimmon, den Beerothiet,
5934 2Sa 4:11 | Nu dan, zou ik zijn bloed van uw handen niet eisen, en
5935 2Sa 4:11 | handen niet eisen, en u van de aarde wegdoen? ~
5936 2Sa 4:12 | te Hebron, maar het hoofd van Isboseth namen zij, en begroeven
5937 2Sa 5:1 | Toen kwamen alle stammen van Israel tot David te Hebron;
5938 2Sa 5:3 | Alzo kwamen alle oudsten van Israel tot den koning te
5939 2Sa 5:8 | kreupelen, en die blinden, die van Davids ziel gehaat zijn,
5940 2Sa 5:9 | En David bouwde rondom van Millo af en binnenwaarts. ~
5941 2Sa 5:11 | 11 En Hiram, de koning van Tyrus, zond boden tot David,
5942 2Sa 5:13 | meer bijwijven, en vrouwen van Jeruzalem, nadat hij van
5943 2Sa 5:13 | van Jeruzalem, nadat hij van Hebron gekomen was; en David
5944 2Sa 5:23 | hen, dat gij aan hen komt van tegenover de moerbezienbomen; ~
5945 2Sa 5:24 | als gij hoort het geruis van een gang in de toppen der
5946 2Sa 5:25 | hij sloeg de Filistijnen van Geba af, totdat gij komt
5947 2Sa 6:2 | het volk, dat bij hem was, van Baalim-Juda, om van daar
5948 2Sa 6:2 | was, van Baalim-Juda, om van daar op te brengen de ark
5949 2Sa 6:2 | wordt aangeroepen, de Naam van den HEERE der heirscharen,
5950 2Sa 6:3 | haalden ze uit het huis van Abinadab, dat op een heuvel
5951 2Sa 6:3 | is; en Uza en Ahio, zonen van Abinadab, leidden den nieuwen
5952 2Sa 6:4 | zij hem nu uit het huis van Abinadab, dat op den heuvel
5953 2Sa 6:5 | met allerlei snarenspel van dennenhout, als met harpen,
5954 2Sa 6:10 | ze afwijken in het huis van Obed-Edom, den Gethiet. ~
5955 2Sa 6:11 | HEEREN bleef in het huis van Obed-Edom, den Gethiet,
5956 2Sa 6:12 | De HEERE heeft het huis van Obed-Edom, en al wat hij
5957 2Sa 6:12 | de ark Gods uit het huis van Obed-Edom opwaarts in de
5958 2Sa 6:19 | volk, aan de ganse menigte van Israel, van de mannen tot
5959 2Sa 6:19 | ganse menigte van Israel, van de mannen tot de vrouwen
5960 2Sa 6:20 | Hoe is heden de koning van Israel verheerlijkt, die
5961 2Sa 6:20 | zich heden voor de ogen van de dienstmaagden zijner
5962 2Sa 6:20 | heeft ontbloot, gelijk een van de ijdele lieden zich onbeschaamdelijk
5963 2Sa 6:23 | had geen kind, tot den dag van haar dood toe. ~ ~
5964 2Sa 7:1 | HEERE hem rust gegeven had van al zijn vijanden rondom, ~
5965 2Sa 7:6 | heb in geen huis gewoond, van dien dag af, dat Ik de kinderen
5966 2Sa 7:8 | heirscharen: Ik heb u genomen van de schaapskooi, van achter
5967 2Sa 7:8 | genomen van de schaapskooi, van achter de schapen, dat gij
5968 2Sa 7:11 | 11 En van dien dag af, dat Ik geboden
5969 2Sa 7:11 | Doch u heb Ik rust gegeven van al uw vijanden. Ook geeft
5970 2Sa 7:15 | Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, gelijk
5971 2Sa 7:15 | als Ik die weggenomen heb van Saul, dien Ik van voor uw
5972 2Sa 7:15 | weggenomen heb van Saul, dien Ik van voor uw aangezicht heb weggenomen. ~
5973 2Sa 7:19 | Uws knechts gesproken tot van verre heen; en dit naar
5974 2Sa 7:26 | over Israel; en het huis van Uw knecht David zal bestendig
5975 2Sa 7:29 | U nu, en zegen het huis van Uw knecht, dat het in eeuwigheid
5976 2Sa 7:29 | met Uw zegen zal het huis van Uw knecht gezegend worden
5977 2Sa 8:3 | ook Hadad-ezer, den zoon van Rechob, den koning van Zoba,
5978 2Sa 8:3 | zoon van Rechob, den koning van Zoba, toen hij heentoog,
5979 2Sa 8:5 | 5 En de Syriers van Damaskus kwamen om Hadad-ezer,
5980 2Sa 8:5 | om Hadad-ezer, den koning van Zoba, te helpen; maar David
5981 2Sa 8:5 | helpen; maar David sloeg van de Syriers twee en twintig
5982 2Sa 8:6 | legde bezettingen in Syrie van Damaskus, en de Syriers
5983 2Sa 8:8 | en uit Berothai, steden van Hadad-ezer. ~
5984 2Sa 8:9 | 9 Als nu Thoi, de koning van Hamath, hoorde, dat David
5985 2Sa 8:9 | dat David het ganse heir van Hadad-ezer geslagen had; ~
5986 2Sa 8:11 | goud, dat hij geheiligd had van alle heidenen, die hij zich
5987 2Sa 8:12 | 12 Van Syrie, en van Moab, en van
5988 2Sa 8:12 | 12 Van Syrie, en van Moab, en van de kinderen
5989 2Sa 8:12 | Van Syrie, en van Moab, en van de kinderen Ammons, en van
5990 2Sa 8:12 | van de kinderen Ammons, en van de Filistijnen, en van Amalek,
5991 2Sa 8:12 | en van de Filistijnen, en van Amalek, en van den roof
5992 2Sa 8:12 | Filistijnen, en van Amalek, en van den roof van Hadad-ezer,
5993 2Sa 8:12 | Amalek, en van den roof van Hadad-ezer, den zoon van
5994 2Sa 8:12 | van Hadad-ezer, den zoon van Rechob, den koning van Zoba. ~
5995 2Sa 8:12 | zoon van Rechob, den koning van Zoba. ~
5996 2Sa 8:16 | 16 Joab nu, de zoon van Zeruja, was over het heir;
5997 2Sa 8:16 | het heir; en Josafat, zoon van Achilud, was kanselier. ~
5998 2Sa 8:17 | 17 En Zadok, zoon van Ahitub, en Achimelech, zoon
5999 2Sa 8:17 | Ahitub, en Achimelech, zoon van Abjathar, waren priesters;
6000 2Sa 8:18 | Er was ook Benaja, zoon van Jojada, met de Krethi en
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256 |