1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256
Book Chapter: Verse
7001 1Kon 17:14 | de God Israels: Het meel van de kruik zal niet verteerd
7002 1Kon 17:15 | en deed naar het woord van Elia; zo at zij, en hij,
7003 1Kon 17:16 | 16 Het meel van de kruik werd niet verteerd,
7004 1Kon 17:16 | niet verteerd, en de olie van de fles ontbrak niet, naar
7005 1Kon 17:16 | gesproken had door den dienst van Elia. ~
7006 1Kon 17:17 | dezer vrouw, der waardin van het huis, krank werd; en
7007 1Kon 17:19 | uw zoon. En hij nam hem van haar schoot, en droeg hem
7008 1Kon 17:21 | mijn God, laat toch de ziel van dit kind in hem wederkomen. ~
7009 1Kon 17:22 | HEERE verhoorde de stem van Elia; en de ziel van het
7010 1Kon 17:22 | stem van Elia; en de ziel van het kind kwam weder in hem,
7011 1Kon 17:23 | het kind, en bracht het af van de opperzaal in het huis,
7012 1Kon 18:5 | behouden, en niets uitroeien van de beesten. ~
7013 1Kon 18:9 | knecht geeft in de hand van Achab, dat hij mij dode? ~
7014 1Kon 18:12 | mocht geschieden, wanneer ik van u zou weggegaan zijn, dat
7015 1Kon 18:12 | knecht, nu vrees den HEERE van mijn jonkheid af. ~
7016 1Kon 18:13 | des HEEREN doodde? Dat ik van de profeten des HEEREN honderd
7017 1Kon 18:17 | Zijt gij die beroerden van Israel? ~
7018 1Kon 18:19 | vierhonderd en vijftig profeten van Baal, en de vierhonderd
7019 1Kon 18:19 | de vierhonderd profeten van het bos, die van de tafel
7020 1Kon 18:19 | profeten van het bos, die van de tafel van Izebel eten. ~
7021 1Kon 18:19 | het bos, die van de tafel van Izebel eten. ~
7022 1Kon 18:22 | overgebleven, en de profeten van Baal zijn vierhonderd en
7023 1Kon 18:24 | Roept gij daarna den naam van uw god aan, en ik zal den
7024 1Kon 18:25 | Elia zeide tot de profeten van Baal: Kiest gijlieden voor
7025 1Kon 18:26 | hem, en riepen den naam van Baal aan, van den morgen
7026 1Kon 18:26 | riepen den naam van Baal aan, van den morgen tot op den middag,
7027 1Kon 18:31 | naar het getal der stammen van de kinderen Jakobs, tot
7028 1Kon 18:32 | het altaar, naar de wijdte van twee maten zaads. ~
7029 1Kon 18:36 | naderde, en zeide: HEERE, God van Abraham, Izak en Israel,
7030 1Kon 18:40 | hen: Grijpt de profeten van Baal, dat niemand van hen
7031 1Kon 18:40 | profeten van Baal, dat niemand van hen ontkome. En zij grepen
7032 1Kon 18:41 | drink; want er is een geruis van een overvloedigen regen. ~
7033 1Kon 18:42 | Elia ging op naar de hoogte van Karmel, en breidde zich
7034 1Kon 18:44 | eens mans hand, gaat op van de zee. En hij zeide: Ga
7035 1Kon 18:45 | ondertussen, dat de hemel van wolken en wind zwart werd;
7036 1Kon 18:46 | liep voor het aangezicht van Achab henen, tot daar men
7037 1Kon 19:2 | ziel stellen, als de ziel van een hunner. ~
7038 1Kon 19:12 | en na het vuur het suizen van een zachte stilte. ~
7039 1Kon 19:15 | uwen weg, naar de woestijn van Damaskus; en ga daar in,
7040 1Kon 19:16 | zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, zalven ten koning
7041 1Kon 19:16 | Israel; en Elisa, den zoon van Safat, van Abel-mehola,
7042 1Kon 19:16 | Elisa, den zoon van Safat, van Abel-mehola, zult gij tot
7043 1Kon 19:17 | geschieden, dat Jehu hem, die van het zwaard van Hazael ontkomt,
7044 1Kon 19:17 | hem, die van het zwaard van Hazael ontkomt, doden zal;
7045 1Kon 19:17 | ontkomt, doden zal; en die van het zwaard van Jehu ontkomt,
7046 1Kon 19:17 | zal; en die van het zwaard van Jehu ontkomt, dien zal Elisa
7047 1Kon 19:19 | 19 Zo ging hij van daar, en vond Elisa, den
7048 1Kon 19:19 | en vond Elisa, den zoon van Safat; dezelve ploegde met
7049 1Kon 19:21 | 21 Zo keerde hij weder van achter hem af, en nam een
7050 1Kon 20:1 | 1 En Benhadad, de koning van Syrie, vergaderde al zijn
7051 1Kon 20:2 | boden tot Achab, den koning van Israel, in de stad. ~
7052 1Kon 20:4 | 4 En de koning van Israel antwoordde en zeide:
7053 1Kon 20:7 | 7 Toen riep de koning van Israel alle oudsten des
7054 1Kon 20:9 | Daarom zeide hij tot de boden van Benhadad: Zegt mijn heer
7055 1Kon 20:10 | daartoe, indien het stof van Samaria genoeg zal zijn
7056 1Kon 20:11 | 11 Maar de koning van Israel antwoordde en zeide:
7057 1Kon 20:13 | trad tot Achab, den koning van Israel, en zeide: Zo zegt
7058 1Kon 20:14 | de HEERE: Door de jongens van de oversten der landschappen.
7059 1Kon 20:15 | Toen telde hij de jongens van de oversten der landschappen,
7060 1Kon 20:17 | 17 En de jongens van de oversten der landschappen
7061 1Kon 20:19 | 19 Zo togen deze jongens van de oversten der landschappen
7062 1Kon 20:20 | Doch Benhadad, de koning van Syrie, ontkwam op een paard,
7063 1Kon 20:21 | 21 En de koning van Israel toog uit, en sloeg
7064 1Kon 20:22 | die profeet tot den koning van Israel, en zeide tot hem:
7065 1Kon 20:22 | des jaars zal de koning van Syrie tegen u optrekken. ~
7066 1Kon 20:23 | 23 Want de knechten van den koning van Syrie hadden
7067 1Kon 20:23 | knechten van den koning van Syrie hadden tot hem gezegd:
7068 1Kon 20:25 | heir, als dat heir, dat van de uwen gevallen is, en
7069 1Kon 20:27 | gemonsterd, en waren verzorgd van leeftocht, en trokken hun
7070 1Kon 20:28 | en sprak tot den koning van Israel, en zeide: Zo zegt
7071 1Kon 20:29 | kinderen Israels sloegen van de Syriers honderd duizend
7072 1Kon 20:30 | Benhadad, en kwam in de stad van kamer in kamer. ~
7073 1Kon 20:31 | gehoord, dat de koningen van het huis Israels goedertierene
7074 1Kon 20:31 | en uitgaan tot den koning van Israel; mogelijk zal hij
7075 1Kon 20:32 | en kwamen tot den koning van Israel, en zeiden: Uw knecht
7076 1Kon 20:33 | vatten het haastelijk, of het van hem ware, en zeiden: Uw
7077 1Kon 20:34 | De steden, die mijn vader van uw vader genomen heeft,
7078 1Kon 20:36 | zijt geweest, zie, als gij van mij weggegaan zijt, zo zal
7079 1Kon 20:36 | leeuw slaan. En als hij van bij hem weggegaan was, zo
7080 1Kon 20:40 | was. Toen zeide de koning van Israel tot hem: Zo is uw
7081 1Kon 20:41 | hij zich, en deed de as af van zijn ogen; en de koning
7082 1Kon 20:41 | zijn ogen; en de koning van Israel kende hem, dat hij
7083 1Kon 20:42 | zal uw ziel in de plaats van zijn ziel zijn, en uw volk
7084 1Kon 20:42 | en uw volk in de plaats van zijn volk. ~
7085 1Kon 20:43 | 43 En de koning van Israel toog henen, gemelijk
7086 1Kon 21:1 | Jizreel was, bij het paleis van Achab, den koning van Samaria. ~
7087 1Kon 21:1 | paleis van Achab, den koning van Samaria. ~
7088 1Kon 21:3 | Dat late de HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve
7089 1Kon 21:7 | ik zal u den wijngaard van Naboth, den Jizreeliet,
7090 1Kon 21:8 | schreef brieven in den naam van Achab, en verzegelde ze
7091 1Kon 21:15 | op, bezit den wijngaard van Naboth, den Jizreeliet,
7092 1Kon 21:16 | opstond, om naar den wijngaard van Naboth, den Jizreeliet,
7093 1Kon 21:18 | henen af, Achab, den koning van Israel, tegemoet, die in
7094 1Kon 21:18 | hij is in den wijngaard van Naboth, waarhenen hij afgegaan
7095 1Kon 21:19 | dat de honden het bloed van Naboth gelekt hebben, zullen
7096 1Kon 21:21 | nakomelingen wegdoen; en Ik zal van Achab uitroeien, wat mannelijk
7097 1Kon 21:22 | huis maken gelijk het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat,
7098 1Kon 21:22 | huis van Jerobeam, den zoon van Nebat, en gelijk het huis
7099 1Kon 21:22 | Nebat, en gelijk het huis van Baesa, den zoon van Ahia;
7100 1Kon 21:22 | huis van Baesa, den zoon van Ahia; om de terging, waarmede
7101 1Kon 21:23 | Izebel eten, aan den voorwal van Jizreel. ~
7102 1Kon 21:24 | 24 Die van Achab sterft in de stad,
7103 1Kon 21:26 | God voor het aangezicht van de kinderen Israels uit
7104 1Kon 22:2 | als Josafat, de koning van Juda, tot den koning van
7105 1Kon 22:2 | van Juda, tot den koning van Israel afgekomen was, ~
7106 1Kon 22:3 | 3 Dat de koning van Israel tot zijn knechten
7107 1Kon 22:3 | dat te nemen uit de hand van den koning van Syrie. ~
7108 1Kon 22:3 | uit de hand van den koning van Syrie. ~
7109 1Kon 22:4 | Josafat zeide tot den koning van Israel: Zo zal ik zijn gelijk
7110 1Kon 22:5 | zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als heden
7111 1Kon 22:6 | Toen vergaderde de koning van Israel de profeten, omtrent
7112 1Kon 22:7 | des HEEREN, dat wij het van hem vragen mochten? ~
7113 1Kon 22:8 | 8 Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is
7114 1Kon 22:8 | maar kwaad: Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide:
7115 1Kon 22:9 | 9 Toen riep de koning van Israel een kamerling, en
7116 1Kon 22:9 | haastelijk Micha, den zoon van Jimla. ~
7117 1Kon 22:10 | 10 De koning van Israel nu, en Josafat, de
7118 1Kon 22:10 | nu, en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn
7119 1Kon 22:10 | plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten
7120 1Kon 22:11 | 11 En Zedekia, de zoon van Kenaana, had zich ijzeren
7121 1Kon 22:13 | zij, gelijk als het woord van een uit hen, en spreek het
7122 1Kon 22:18 | 18 Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Heb
7123 1Kon 22:22 | leugengeest zijn in den mond van al zijn profeten. En Hij
7124 1Kon 22:23 | leugengeest in den mond van al deze uw profeten gegeven;
7125 1Kon 22:24 | Toen trad Zedekia, de zoon van Kenaana, toe, en sloeg Micha
7126 1Kon 22:24 | weg is de geest des HEEREN van mij doorgegaan, om u aan
7127 1Kon 22:25 | dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer, om u te
7128 1Kon 22:26 | 26 De koning van Israel nu zeide: Neem Micha,
7129 1Kon 22:29 | 29 Alzo toog de koning van Israel en Josafat, de koning
7130 1Kon 22:29 | Israel en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in
7131 1Kon 22:30 | 30 En de koning van Israel zeide tot Josafat:
7132 1Kon 22:30 | verstelde zich de koning van Israel, en kwam in den strijd. ~
7133 1Kon 22:31 | 31 De koning nu van Syrie had geboden aan de
7134 1Kon 22:31 | de oversten der wagenen, van welke hij twee en dertig
7135 1Kon 22:31 | bestrijden, maar den koning van Israel alleen. ~
7136 1Kon 22:32 | Gewisselijk, die is de koning van Israel, en zij keerden zich
7137 1Kon 22:33 | zagen, dat hij de koning van Israel niet was, dat zij
7138 1Kon 22:33 | Israel niet was, dat zij zich van achter hem afkeerden. ~
7139 1Kon 22:34 | eenvoudigheid, en schoot den koning van Israel tussen de gespen
7140 1Kon 22:38 | den wagen in den vijver van Samaria spoelde, lekten
7141 1Kon 22:39 | overige nu der geschiedenissen van Achab, en al wat hij gedaan
7142 1Kon 22:39 | der kronieken der koningen van Israel? ~
7143 1Kon 22:41 | 41 Josafat nu, de zoon van Asa, werd koning over Juda,
7144 1Kon 22:41 | Juda, in het vierde jaar van Achab, den koning van Israel. ~
7145 1Kon 22:41 | jaar van Achab, den koning van Israel. ~
7146 1Kon 22:42 | moeder was Azuba, de dochter van Silchi. ~
7147 1Kon 22:43 | hij wandelde in al den weg van zijn vader Asa; hij week
7148 1Kon 22:45 | maakte vrede met den koning van Israel. ~
7149 1Kon 22:46 | overige nu der geschiedenissen van Josafat, en zijn macht,
7150 1Kon 22:46 | der kronieken der koningen van Juda? ~
7151 1Kon 22:47 | schandjongens, die in de dagen van zijn vader Asa overgebleven
7152 1Kon 22:49 | En Josafat maakte schepen van Tharsis, om naar Ofir te
7153 1Kon 22:50 | Toen zeide Ahazia, de zoon van Achab, tot Josafat: Laat
7154 1Kon 22:51 | vaderen begraven in de stad van zijn vader David; en zijn
7155 1Kon 22:52 | 52 Ahazia, de zoon van Achab, werd koning over
7156 1Kon 22:52 | in het zeventiende jaar van Josafat, den koning van
7157 1Kon 22:52 | van Josafat, den koning van Juda, en regeerde twee jaren
7158 1Kon 22:53 | hij wandelde in den weg van zijn vader, en in den weg
7159 1Kon 22:53 | zijn vader, en in den weg van zijn moeder, en in den weg
7160 1Kon 22:53 | zijn moeder, en in den weg van Jerobeam, den zoon van Nebat,
7161 1Kon 22:53 | weg van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen
7162 2Kon 1:1 | 1 En Moab viel van Israel af, na Achabs dood. ~
7163 2Kon 1:2 | vraagt Baal-Zebub, den god van Ekron, of ik van deze krankheid
7164 2Kon 1:2 | den god van Ekron, of ik van deze krankheid genezen zal. ~
7165 2Kon 1:3 | op, den boden des konings van Samaria tegemoet, en spreek
7166 2Kon 1:3 | om Baal-Zebub, den god van Ekron, te vragen? ~
7167 2Kon 1:4 | alzo: Gij zult niet afkomen van dat bed, waarop gij geklommen
7168 2Kon 1:6 | om Baal-Zebub, den god van Ekron, te vragen? Daarom
7169 2Kon 1:6 | vragen? Daarom zult gij van dat bed, waarop gij geklommen
7170 2Kon 1:9 | zond tot hem een hoofdman van vijftig met zijn vijftigen.
7171 2Kon 1:10 | en sprak tot den hoofdman van vijftigen: Indien ik dan
7172 2Kon 1:10 | man Gods ben, zo dale vuur van den hemel, en vertere u
7173 2Kon 1:10 | vijftigen. Toen daalde vuur van den hemel, en verteerde
7174 2Kon 1:11 | hem een anderen hoofdman van vijftig met zijn vijftigen.
7175 2Kon 1:12 | een man Gods, zo dale vuur van den hemel, en vertere u
7176 2Kon 1:12 | vijftigen. Toen daalde vuur Gods van den hemel en verteerde hem
7177 2Kon 1:13 | wederom zond hij een hoofdman van de derde vijftigen met zijn
7178 2Kon 1:13 | Zo ging de derde hoofdman van vijftigen op, en kwam en
7179 2Kon 1:13 | toch mijn ziel en de ziel van uw knechten, van deze vijftigen,
7180 2Kon 1:13 | de ziel van uw knechten, van deze vijftigen, dierbaar
7181 2Kon 1:14 | 14 Zie, het vuur is van den hemel gedaald, en heeft
7182 2Kon 1:14 | twee eerste hoofdmannen van vijftigen met hun vijftigen
7183 2Kon 1:16 | om Baal-Zebub, den god van Ekron, te vragen (is het,
7184 2Kon 1:16 | woord te vragen?); daarom, van dat bed, waarop gij geklommen
7185 2Kon 1:17 | plaats, in het tweede jaar van Joram, den zoon van Josafat,
7186 2Kon 1:17 | jaar van Joram, den zoon van Josafat, den koning van
7187 2Kon 1:17 | van Josafat, den koning van Juda; want hij had geen
7188 2Kon 1:18 | Het overige nu der zaken van Ahazia, die hij gedaan heeft,
7189 2Kon 1:18 | der kronieken der koningen van Israel? ~ ~ ~
7190 2Kon 2:1 | dat Elia met Elisa ging van Gilgal. ~
7191 2Kon 2:3 | dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En
7192 2Kon 2:5 | dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En
7193 2Kon 2:7 | 7 En vijftig mannen van de zonen der profeten gingen
7194 2Kon 2:7 | henen, en stonden tegenover van verre; en die beiden stonden
7195 2Kon 2:9 | wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen worde.
7196 2Kon 2:9 | zeide: Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn! ~
7197 2Kon 2:10 | gij mij zult zien, als ik van bij u weggenomen worde,
7198 2Kon 2:13 | ook Elia's mantel op, die van hem afgevallen was, en keerde
7199 2Kon 2:13 | en stond aan den oever van de Jordaan. ~
7200 2Kon 2:14 | 14 En hij nam den mantel van Elia, die van hem afgevallen
7201 2Kon 2:14 | den mantel van Elia, die van hem afgevallen was, en sloeg
7202 2Kon 2:14 | Waar is de HEERE, de God van Elia? Ja, Dezelve? En hij
7203 2Kon 2:15 | zo zeiden zij: De geest van Elia rust op Elisa; en zij
7204 2Kon 2:21 | noch onvruchtbaarheid meer van worden. ~
7205 2Kon 2:22 | dezen dag, naar het woord van Elisa, dat hij gesproken
7206 2Kon 2:23 | 23 En hij ging van daar op naar Beth-El. Als
7207 2Kon 2:24 | het woud, en verscheurden van dezelve twee en veertig
7208 2Kon 2:25 | 25 En hij ging van daar naar den berg Karmel;
7209 2Kon 2:25 | naar den berg Karmel; en van daar keerde hij weder naar
7210 2Kon 3:1 | 1 Joram nu, de zoon van Achab, werd koning over
7211 2Kon 3:1 | in het achttiende jaar van Josafat, den koning van
7212 2Kon 3:1 | van Josafat, den koning van Juda, en hij regeerde twaalf
7213 2Kon 3:2 | deed dag opgerichte beeld van Baal weg, hetwelk zijn vader
7214 2Kon 3:3 | Evenwel hing hij de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat,
7215 2Kon 3:3 | zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, aan, die Israel deed
7216 2Kon 3:4 | bracht op aan den koning van Israel honderd duizend lammeren,
7217 2Kon 3:5 | de koning der Moabieten van den koning van Israel afviel. ~
7218 2Kon 3:5 | Moabieten van den koning van Israel afviel. ~
7219 2Kon 3:7 | tot Josafat, den koning van Juda, zeggende: De koning
7220 2Kon 3:7 | koning der Moabieten is van mij afgevallen, zult gij
7221 2Kon 3:8 | Door den weg der woestijn van Edom. ~
7222 2Kon 3:9 | 9 Alzo toog de koning van Israel heen, en de koning
7223 2Kon 3:9 | Israel heen, en de koning van Juda, en de koning van Edom;
7224 2Kon 3:9 | koning van Juda, en de koning van Edom; en als zij zeven dagreizen
7225 2Kon 3:10 | 10 Toen zeide de koning van Israel: Ach, dat de HEERE
7226 2Kon 3:11 | vragen? Toen antwoordde een van de knechten des konings
7227 2Kon 3:11 | de knechten des konings van Israel, en zeide: Hier is
7228 2Kon 3:11 | Hier is Elisa, de zoon van Safat, die water op Elia'
7229 2Kon 3:12 | togen tot hem af de koning van Israel, en Josafat, en de
7230 2Kon 3:12 | en Josafat, en de koning van Edom. ~
7231 2Kon 3:13 | Elisa zeide tot den koning van Israel: Wat heb ik met u
7232 2Kon 3:13 | uwer moeder. Doch de koning van Israel zeide tot hem: Neen,
7233 2Kon 3:14 | zo ik niet het aangezicht van Josafat, den koning van
7234 2Kon 3:14 | van Josafat, den koning van Juda, opnam, ik zou u niet
7235 2Kon 3:20 | ziet, water door den weg van Edom kwam, en het land met
7236 2Kon 3:21 | werden zij samen geroepen, van al degenen af, die den gordel
7237 2Kon 3:24 | Maar als zij aan het leger van Israel kwamen, maakten zich
7238 2Kon 3:24 | Moabieten; en zij vloden van hun aangezicht; ja, zij
7239 2Kon 3:26 | breken tegen den koning van Edom; maar zij konden niet. ~
7240 2Kon 3:27 | Israel; daarom trokken zij van hem af, en keerden weder
7241 2Kon 4:1 | vrouw nu uit de vrouwen van de zonen der profeten riep
7242 2Kon 4:3 | hij: Ga, eis voor u vaten van buiten, van al uw naburen
7243 2Kon 4:3 | voor u vaten van buiten, van al uw naburen ledige vaten;
7244 2Kon 4:5 | 5 Zo ging zij van hem, en sloot de deur voor
7245 2Kon 4:10 | toch een kleine opperkamer van een wand maken, en laat
7246 2Kon 4:21 | en legde hem op het bed van den man Gods; daarna sloot
7247 2Kon 4:22 | zeide: Zend mij toch een van de jongens, en een van de
7248 2Kon 4:22 | een van de jongens, en een van de ezelinnen, dat ik tot
7249 2Kon 4:25 | geschiedde, als de man Gods haar van tegenover zag, dat hij tot
7250 2Kon 4:28 | zij zeide: Heb ik een zoon van mijn heer begeerd? Zeide
7251 2Kon 4:29 | mijn staf op het aangezicht van den jongen. ~
7252 2Kon 4:30 | 30 Doch de moeder van den jongen zeide: Zo waarachtig
7253 2Kon 4:31 | den staf op het aangezicht van den jongen; doch er was
7254 2Kon 4:40 | geschiedde, als zij aten van dat moes, dat zij riepen
7255 2Kon 4:42 | 42 En er kwam een man van Baal-Salisa, en bracht den
7256 2Kon 5:1 | Naaman nu, de krijgsoverste van den koning van Syrie, was
7257 2Kon 5:1 | krijgsoverste van den koning van Syrie, was een groot man
7258 2Kon 5:1 | aangezicht zijns heren, en van hoog aanzien; want door
7259 2Kon 5:2 | jonge dochter uit het land van Israel gevankelijk gebracht,
7260 2Kon 5:2 | den dienst der huisvrouw van Naaman was. ~
7261 2Kon 5:3 | ware voor het aangezicht van den profeet, die te Samaria
7262 2Kon 5:3 | Samaria is, dan zou hij hem van zijn melaatsheid ontledigen. ~
7263 2Kon 5:4 | gesproken, die uit het land van Israel is. ~
7264 2Kon 5:5 | 5 Toen zeide de koning van Syrie: Ga heen, kom, en
7265 2Kon 5:5 | een brief aan den koning van Israel zenden. En hij ging
7266 2Kon 5:6 | den brief tot den koning van Israel, zeggende: Zo wanneer
7267 2Kon 5:6 | gezonden, dat gij hem ontledigt van zijn melaatsheid. ~
7268 2Kon 5:7 | geschiedde, als de koning van Israel den brief gelezen
7269 2Kon 5:7 | tot mij zendt, om een man van zijn melaatsheid te ontledigen?
7270 2Kon 5:8 | gehoord had, dat de koning van Israel zijn klederen gescheurd
7271 2Kon 5:9 | wagen, en stond voor de deur van het huis van Elisa. ~
7272 2Kon 5:9 | voor de deur van het huis van Elisa. ~
7273 2Kon 5:12 | Abana en Farpar, de rivieren van Damaskus, beter dan alle
7274 2Kon 5:12 | beter dan alle wateren van Israel; zou ik mij in die
7275 2Kon 5:14 | zevenmaal, naar het woord van den man Gods; en zijn vlees
7276 2Kon 5:14 | weder, gelijk het vlees van een kleinen jongen; en hij
7277 2Kon 5:15 | dan, neem toch een zegen van uw knecht. ~
7278 2Kon 5:17 | gegeven worden een last aarde van een juk muildieren; want
7279 2Kon 5:18 | wanneer mijn heer in het huis van Rimmon zal gaan, om zich
7280 2Kon 5:18 | zal en ik mij in het huis van Rimmon nederbuigen zal;
7281 2Kon 5:18 | nederbuigen zal in het huis van Rimmon, de HEERE vergeve
7282 2Kon 5:19 | Ga in vrede. En hij ging van hem een kleine streek lands. ~
7283 2Kon 5:20 | 20 Gehazi nu, de jongen van Elisa, den man Gods, zeide:
7284 2Kon 5:20 | hem nalopen, en zal wat van hem nemen! ~
7285 2Kon 5:21 | hij hem naliep, viel hij van den wagen af, hem tegemoet,
7286 2Kon 5:22 | uit de zonen der profeten, van het gebergte van Efraim
7287 2Kon 5:22 | profeten, van het gebergte van Efraim gekomen; geef hun
7288 2Kon 5:23 | en hij legde ze op twee van zijn jongens, die ze voor
7289 2Kon 5:24 | hoogte kwam, nam hij ze van hun hand, en bestelde ze
7290 2Kon 5:25 | En Elisa zeide tot hem: Van waar, Gehazi? En hij zeide:
7291 2Kon 5:26 | als die man zich omkeerde van op zijn wagen u tegemoet?
7292 2Kon 5:27 | Daarom zal u de melaatsheid van Naaman aankleven, en uw
7293 2Kon 5:27 | eeuwigheid! Toen ging hij uit van voor zijn aangezicht, melaats,
7294 2Kon 6:2 | de Jordaan gaan, en elk van daar een timmerhout halen,
7295 2Kon 6:8 | 8 En de koning van Syrie voerde krijg tegen
7296 2Kon 6:8 | legering zal zijn in de plaats van zulk een. ~
7297 2Kon 6:9 | zond henen tot den koning van Israel, zeggende: Wacht
7298 2Kon 6:10 | 10 Daarom zond de koning van Israel henen aan die plaats,
7299 2Kon 6:11 | werd het hart des konings van Syrie onstuimig over dezen
7300 2Kon 6:11 | niet te kennen geven, wie van de onzen zij voor den koning
7301 2Kon 6:11 | onzen zij voor den koning van Israel? ~
7302 2Kon 6:12 | 12 En een van zijn knechten zeide: Neen,
7303 2Kon 6:12 | Israel is, geeft den koning van Israel te kennen de woorden,
7304 2Kon 6:15 | 15 En de dienaar van den man Gods stond zeer
7305 2Kon 6:17 | de HEERE opende de ogen van den jongen, dat hij zag;
7306 2Kon 6:18 | verblindheden, naar het woord van Elisa. ~
7307 2Kon 6:20 | zeide: HEERE, open de ogen van dezen, dat zij zien! En
7308 2Kon 6:20 | zij waren in het midden van Samaria. ~
7309 2Kon 6:21 | 21 En de koning van Israel zeide tot Elisa,
7310 2Kon 6:23 | Syriers niet meer in het land van Israel. ~
7311 2Kon 6:24 | dat Benhadad, de koning van Syrie, zijn gehele leger
7312 2Kon 6:25 | verkocht, en een vierendeel van een kab duivenmest voor
7313 2Kon 6:27 | waarvan zou ik u helpen? Van den dorsvloer of van den
7314 2Kon 6:27 | helpen? Van den dorsvloer of van den wijnpers? ~
7315 2Kon 6:30 | zag, dat, ziet, een zak van binnen over zijn vlees was. ~
7316 2Kon 6:31 | daartoe, indien het hoofd van Elisa, den zoon van Safat,
7317 2Kon 6:31 | hoofd van Elisa, den zoon van Safat, heden op hem zal
7318 2Kon 6:32 | hem.) En hij zond een man van voor zijn aangezicht; maar
7319 2Kon 6:32 | niet het geruis der voeten van zijn heer achter hem? ~
7320 2Kon 6:33 | zeide: Zie, dat kwaad is van den HEERE; wat zou ik verder
7321 2Kon 7:1 | een sikkel, in de poort van Samaria. ~
7322 2Kon 7:5 | Toen zij aan het uiterste van het leger der Syriers kwamen,
7323 2Kon 7:6 | Syriers doen horen een geluid van wagenen, en een geluid van
7324 2Kon 7:6 | van wagenen, en een geluid van paarden, het geluid ener
7325 2Kon 7:6 | den ander: Zie, de koning van Israel heeft tegen ons gehuurd
7326 2Kon 7:8 | aten en dronken, en namen van daar zilver, en goud, en
7327 2Kon 7:8 | in een andere tent, namen van daar ook, en gingen henen,
7328 2Kon 7:9 | recht; deze dag is een dag van goede boodschap, en wij
7329 2Kon 7:13 | 13 Toen antwoordde een van zijn knechten, en zeide:
7330 2Kon 7:13 | Dat men toch neme vijf van de overige paarden, die
7331 2Kon 7:15 | ziet, de ganse weg was vol van klederen en gereedschap,
7332 2Kon 7:18 | verkocht worden, in de poort van Samaria. ~
7333 2Kon 8:2 | had gedaan naar het woord van den man Gods; want zij was
7334 2Kon 8:4 | sprak tot Gehazi, den jongen van den man Gods, zeggende:
7335 2Kon 8:6 | alle inkomsten des akkers, van den dag af, dat zij het
7336 2Kon 8:7 | als Benhadad, de koning van Syrie, krank was; en men
7337 2Kon 8:8 | HEERE, zeggende: Zal ik van deze krankheid genezen? ~
7338 2Kon 8:9 | hand, te weten, alle goed van Damaskus, een last van veertig
7339 2Kon 8:9 | goed van Damaskus, een last van veertig kemelen; en hij
7340 2Kon 8:9 | zoon Benhadad, de koning van Syrie, heeft mij tot u gezonden,
7341 2Kon 8:9 | gezonden, om te zeggen: Zal ik van deze krankheid genezen? ~
7342 2Kon 8:14 | 14 Zo ging hij weg van Elisa, en kwam tot zijn
7343 2Kon 8:16 | 16 In het vijfde jaar nu van Joram, den zoon van Achab,
7344 2Kon 8:16 | jaar nu van Joram, den zoon van Achab, den koning van Israel,
7345 2Kon 8:16 | zoon van Achab, den koning van Israel, toen Josafat koning
7346 2Kon 8:16 | toen Josafat koning was van Juda, begon Jehoram, de
7347 2Kon 8:16 | begon Jehoram, de zoon van Josafat, den koning van
7348 2Kon 8:16 | van Josafat, den koning van Juda, te regeren. ~
7349 2Kon 8:18 | op den weg der koningen van Israel, gelijk als het huis
7350 2Kon 8:18 | Israel, gelijk als het huis van Achab deed; want de dochter
7351 2Kon 8:18 | Achab deed; want de dochter van Achab was hem ter vrouw
7352 2Kon 8:20 | dagen vielen de Edomieten van onder het gebied van Juda
7353 2Kon 8:20 | Edomieten van onder het gebied van Juda af, en maakten een
7354 2Kon 8:22 | Edomieten evenwel vielen van onder het gebied van Juda
7355 2Kon 8:22 | vielen van onder het gebied van Juda af, tot op dezen dag;
7356 2Kon 8:23 | overige nu der geschiedenissen van Joram, en alles wat hij
7357 2Kon 8:23 | der kronieken der koningen van Juda? ~
7358 2Kon 8:25 | 25 In het twaalfde jaar van Joram, den zoon van Achab,
7359 2Kon 8:25 | jaar van Joram, den zoon van Achab, den koning van Israel,
7360 2Kon 8:25 | zoon van Achab, den koning van Israel, begon Ahazia, de
7361 2Kon 8:25 | Israel, begon Ahazia, de zoon van Jeroham, den koning van
7362 2Kon 8:25 | van Jeroham, den koning van Juda, te regeren. ~
7363 2Kon 8:26 | was Athalia, de dochter van Omri, den koning van Israel. ~
7364 2Kon 8:26 | dochter van Omri, den koning van Israel. ~
7365 2Kon 8:27 | hij wandelde in den weg van het huis van Achab, en deed
7366 2Kon 8:27 | in den weg van het huis van Achab, en deed dat kwaad
7367 2Kon 8:27 | HEEREN, gelijk het huis van Achab; want hij was een
7368 2Kon 8:27 | want hij was een schoonzoon van het huis van Achab. ~
7369 2Kon 8:27 | schoonzoon van het huis van Achab. ~
7370 2Kon 8:28 | toog met Joram, den zoon van Achab, naar den strijd,
7371 2Kon 8:28 | tegen Hazael, den koning van Syrie; en de Syriers sloegen
7372 2Kon 8:29 | zich te Jizreel helen liet van de slagen, die hem de Syriers
7373 2Kon 8:29 | tegen Hazael den koning van Syrie; en Ahazia, de zoon
7374 2Kon 8:29 | Syrie; en Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning van Juda,
7375 2Kon 8:29 | zoon van Jehoram, de koning van Juda, kwam af, om Joram,
7376 2Kon 8:29 | kwam af, om Joram, den zoon van Achab, te Jizreel te bezien,
7377 2Kon 9:1 | riep de profeet Elisa een van de zonen der profeten, en
7378 2Kon 9:2 | zie, waar Jehu, de zoon van Josafat, den zoon van Nimsi,
7379 2Kon 9:2 | zoon van Josafat, den zoon van Nimsi, is; en ga in, en
7380 2Kon 9:4 | jongeling, die jongeling van den profeet, naar Ramoth
7381 2Kon 9:5 | daar zaten de hoofdmannen van het heir, en hij zeide:
7382 2Kon 9:5 | En Jehu zeide: Tot wien van ons allen? En hij zeide:
7383 2Kon 9:7 | 7 En gij zult het huis van Achab, uw heer, slaan, opdat
7384 2Kon 9:7 | slaan, opdat Ik het bloed van Mijn knechten, de profeten,
7385 2Kon 9:7 | de profeten, en het bloed van alle knechten des HEEREN,
7386 2Kon 9:7 | knechten des HEEREN, wreke van de hand van Izebel. ~
7387 2Kon 9:7 | HEEREN, wreke van de hand van Izebel. ~
7388 2Kon 9:8 | 8 En het ganse huis van Achab zal omkomen; en Ik
7389 2Kon 9:8 | Achab zal omkomen; en Ik zal van Achab uitroeien, wat mannelijk
7390 2Kon 9:9 | 9 Want Ik zal het huis van Achab maken als het huis
7391 2Kon 9:9 | Achab maken als het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat,
7392 2Kon 9:9 | huis van Jerobeam, den zoon van Nebat, en als het huis van
7393 2Kon 9:9 | van Nebat, en als het huis van Baesa, den zoon van Ahia. ~
7394 2Kon 9:9 | huis van Baesa, den zoon van Ahia. ~
7395 2Kon 9:10 | Izebel eten op het stuk lands van Jizreel, en er zal niemand
7396 2Kon 9:14 | Alzo maakte Jehu, de zoon van Josafat, den zoon van Nimsi,
7397 2Kon 9:14 | zoon van Josafat, den zoon van Nimsi, een verbintenis tegen
7398 2Kon 9:14 | gans Israel, uit oorzake van Hazael, den koning van Syrie; ~
7399 2Kon 9:14 | oorzake van Hazael, den koning van Syrie; ~
7400 2Kon 9:15 | zich te Jizreel helen liet van de slagen, die hem de Syriers
7401 2Kon 9:15 | tegen Hazael, den koning van Syrie.) En Jehu zeide: Zo
7402 2Kon 9:15 | ulieder wil is, laat niemand van de stad uittrekken, die
7403 2Kon 9:16 | aldaar; en Ahazia, de koning van Juda, was afgekomen, om
7404 2Kon 9:17 | Jizreel, en zag den hoop van Jehu, als hij aankwam, en
7405 2Kon 9:20 | drijven is als het drijven van Jehu, den zoon van Nimsi,
7406 2Kon 9:20 | drijven van Jehu, den zoon van Nimsi, want hij drijft onzinniglijk. ~
7407 2Kon 9:21 | Zo toog Joram, de koning van Israel, uit, en Ahazia,
7408 2Kon 9:21 | uit, en Ahazia, de koning van Juda, een ieder op zijn
7409 2Kon 9:21 | vonden hem op het stuk lands van Naboth, den Jizreeliet. ~
7410 2Kon 9:22 | zo lang als de hoererijen van uw moeder Izebel, en haar
7411 2Kon 9:25 | werp hem op dat stuk lands van Naboth, den Jizreeliet;
7412 2Kon 9:26 | niet gezien heb het bloed van Naboth, en het bloed zijner
7413 2Kon 9:27 | 27 Als Ahazia, de koning van Juda, dat zag, zo vlood
7414 2Kon 9:27 | zo vlood hij door den weg van het huis des hofs; doch
7415 2Kon 9:29 | 29 In het elfde jaar nu van Joram, den zoon van Achab,
7416 2Kon 9:29 | jaar nu van Joram, den zoon van Achab, was Ahazia koning
7417 2Kon 9:31 | wel, o Zimri, doodslager van zijn heer? ~
7418 2Kon 9:33 | 33 En hij zeide: Stoot ze van boven neder. En zij stieten
7419 2Kon 9:33 | neder. En zij stieten haar van boven neder, zodat van haar
7420 2Kon 9:33 | haar van boven neder, zodat van haar bloed aan den wand
7421 2Kon 9:35 | begraven; doch zij vonden niet van haar, dan het bekkeneel,
7422 2Kon 9:36 | gesproken heeft door den dienst van Zijn knecht Elia, den Thisbiet,
7423 2Kon 9:36 | zeggende: Op het stuk lands van Jizreel zullen de honden
7424 2Kon 9:36 | zullen de honden het vlees van Izebel eten. ~
7425 2Kon 9:37 | 37 En het dode lichaam van Izebel zal zijn gelijk mest
7426 2Kon 9:37 | veld, in het stuk lands van Jizreel, dat men niet zal
7427 2Kon 10:1 | Samaria, tot de oversten van Jizreel, de oudsten, en
7428 2Kon 10:1 | en tot de voedsterheren van Achab, zeggende: ~
7429 2Kon 10:2 | gekomen zijn, dewijl de zonen van uw heer bij u zijn, ook
7430 2Kon 10:3 | den beste en gerechtigste van de zonen uws heren, zet
7431 2Kon 10:6 | hoort, neemt de hoofden van de mannen, de zonen uws
7432 2Kon 10:8 | zeggende: Zij hebben de hoofden van de zonen des konings gebracht.
7433 2Kon 10:10 | 10 Weet nu, dat niets van het woord des HEEREN, hetwelk
7434 2Kon 10:10 | de HEERE tegen het huis van Achab gesproken heeft, zal
7435 2Kon 10:10 | wat Hij door den dienst van Zijn knecht Elia gesproken
7436 2Kon 10:11 | Jehu al de overgeblevenen van het huis van Achab te Jizreel,
7437 2Kon 10:11 | overgeblevenen van het huis van Achab te Jizreel, en al
7438 2Kon 10:13 | 13 Vond Jehu de broederen van Ahazia, den koning van Juda,
7439 2Kon 10:13 | broederen van Ahazia, den koning van Juda, en hij zeide: Wie
7440 2Kon 10:13 | zeiden: Wij zijn de broederen van Ahazia, en zijn afgekomen,
7441 2Kon 10:14 | sloegen hen bij den bornput van Beth-Heked, twee en veertig
7442 2Kon 10:14 | mannen, en hij liet niet een van hen over. ~
7443 2Kon 10:15 | 15 En van daar gegaan zijnde, zo vond
7444 2Kon 10:15 | vond hij Jonadab, den zoon van Rechab, hem tegemoet; die
7445 2Kon 10:19 | daarom roept alle profeten van Baal, al zijn dienaren,
7446 2Kon 10:19 | listigheid, opdat hij de dienaren van Baal ombracht. ~
7447 2Kon 10:21 | en zij kwamen in het huis van Baal, dat het huis van Baal
7448 2Kon 10:21 | huis van Baal, dat het huis van Baal vervuld werd van het
7449 2Kon 10:21 | huis van Baal vervuld werd van het ene einde tot het andere
7450 2Kon 10:22 | Breng voor alle dienaren van Baal de kleding uit. En
7451 2Kon 10:23 | kwam met Jonadab, den zoon van Rechab, in het huis van
7452 2Kon 10:23 | van Rechab, in het huis van Baal; en hij zeide tot de
7453 2Kon 10:23 | hij zeide tot de dienaren van Baal: Onderzoekt, en ziet
7454 2Kon 10:23 | misschien bij u niemand zij van de dienaren van Baal alleen. ~
7455 2Kon 10:23 | niemand zij van de dienaren van Baal alleen. ~
7456 2Kon 10:24 | en hij zeide: Zo iemand van de mannen, die ik in uw
7457 2Kon 10:25 | tot de stad in het huis van Baal; ~
7458 2Kon 10:26 | opgerichte beelden uit het huis van Baal, en verbrandden ze. ~
7459 2Kon 10:27 | ook het opgerichte beeld van Baal af; daartoe braken
7460 2Kon 10:27 | daartoe braken zij het huis van Baal af, en maakten dat
7461 2Kon 10:29 | 29 Maar van de zonden van Jerobeam,
7462 2Kon 10:29 | 29 Maar van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat,
7463 2Kon 10:29 | zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen
7464 2Kon 10:29 | Jehu niet af, te weten, van de gouden kalveren, die
7465 2Kon 10:30 | ogen, en hebt aan het huis van Achab gedaan, naar alles,
7466 2Kon 10:30 | vierde gelid op den troon van Israel zitten. ~
7467 2Kon 10:31 | wet des HEEREN, des Gods van Israel, met zijn ganse hart;
7468 2Kon 10:31 | ganse hart; hij week niet van de zonden van Jerobeam,
7469 2Kon 10:31 | week niet van de zonden van Jerobeam, die Israel zondigen
7470 2Kon 10:32 | sloeg ze in alle landpalen van Israel: ~
7471 2Kon 10:33 | 33 Van de Jordaan af, tegen den
7472 2Kon 10:33 | der zon, het ganse land van Gilead, der Gadieten, en
7473 2Kon 10:33 | Rubenieten, en der Manassieten; van Aroer, dat aan de beek van
7474 2Kon 10:33 | van Aroer, dat aan de beek van Arnon is, en Gilead, en
7475 2Kon 10:34 | overige nu der geschiedenissen van Jehu, en al wat hij gedaan
7476 2Kon 10:34 | der kronieken der koningen van Israel? ~
7477 2Kon 11:1 | Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon
7478 2Kon 11:2 | Maar Joseba, de dochter van den koning Joram, de zuster
7479 2Kon 11:2 | koning Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas, den zoon
7480 2Kon 11:2 | Ahazia, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit
7481 2Kon 11:2 | stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood
7482 2Kon 11:4 | Jojada, en nam de oversten van honderd met de hoofdmannen,
7483 2Kon 11:5 | doen zult: een derde deel van u, die op den sabbat ingaan,
7484 2Kon 11:5 | zullen de wacht waarnemen van het huis des konings; ~
7485 2Kon 11:6 | zult gij waarnemen de wacht van dit huis, tegen inbreking. ~
7486 2Kon 11:7 | 7 En de twee delen van ulieden, allen, die op den
7487 2Kon 11:7 | uitgaan, zullen de wacht van het huis des HEEREN waarnemen
7488 2Kon 11:9 | 9 De oversten dan van honderd deden naar al wat
7489 2Kon 11:10 | priester gaf aan de oversten van honderd de spiesen en de
7490 2Kon 11:10 | spiesen en de schilden, die van den koning David geweest
7491 2Kon 11:11 | zijn wapenen in zijn hand, van de rechterzijde van het
7492 2Kon 11:11 | hand, van de rechterzijde van het huis, tot de linkerzijde
7493 2Kon 11:11 | huis, tot de linkerzijde van het huis, naar het altaar
7494 2Kon 11:15 | Jojada gebood aan de oversten van honderd, die over het heir
7495 2Kon 11:16 | haar; en zij ging den weg van den ingang der paarden naar
7496 2Kon 11:18 | volk des lands in het huis van Baal, en braken dat af;
7497 2Kon 11:18 | en Mattan, den priester van Baal, sloegen zij dood voor
7498 2Kon 11:19 | 19 En hij nam de oversten van honderd, en de hoofdmannen,
7499 2Kon 11:19 | en kwamen door den weg van de poort der trawanten tot
7500 2Kon 12:1 | 1 In het zevende jaar van Jehu werd Joas koning, en
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256 |