1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256
Book Chapter: Verse
501 Gen 28:23 | jaagde hem achterna, een weg van zeven dagen, en hij kreeg
502 Gen 28:23 | kreeg hem op het gebergte van Gilead.
503 Gen 28:25 | de zijne op het gebergte van Gilead. ~
504 Gen 28:29 | kwaad te doen; maar de God van ulieder vader heeft tot
505 Gen 28:29 | gesproken, zeggende: Wacht u, van met Jakob te spreken, of
506 Gen 28:33 | Toen ging Laban in de tent van Jakob, en in de tent van
507 Gen 28:33 | van Jakob, en in de tent van Lea, en in de tent van de
508 Gen 28:33 | tent van Lea, en in de tent van de beide dienstmaagden,
509 Gen 28:33 | en als hij uit de tent van Lea gegaan was, kwam hij
510 Gen 28:33 | was, kwam hij in de tent van Rachel. ~
511 Gen 28:37 | hebt, wat hebt gij gevonden van al het huisraad uws huizes!
512 Gen 28:39 | het geboet; gij hebt het van mijn hand geeist, het ware
513 Gen 28:40 | vorst, en dat mijn slaap van mijn ogen week. ~
514 Gen 28:42 | 42 Ten ware de God van mijn vader, de God van Abraham,
515 Gen 28:42 | God van mijn vader, de God van Abraham, en de Vreze van
516 Gen 28:42 | van Abraham, en de Vreze van Izak, bij mij geweest was,
517 Gen 28:49 | tussen u, wanneer wij de een van den ander zullen verborgen
518 Gen 28:53 | 53 De God van Abraham, en de God van Nahor,
519 Gen 28:53 | God van Abraham, en de God van Nahor, de God huns vaders
520 Gen 29:3 | land Seir, de landstreek van Edom. ~
521 Gen 29:13 | dienzelfden nacht; en hij nam van hetgeen, dat hem in zijn
522 Gen 29:18 | zeggen: Dat is een geschenk van uw knecht Jakob, gezonden
523 Gen 29:22 | en hij toog over het veer van de Jabbok. ~
524 Gen 29:25 | aan, zodat het gewricht van Jakobs heup verwrongen werd,
525 Gen 29:30 | zeide hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht,
526 Gen 29:32 | omdat Hij het gewricht van Jakobs heup aangeroerd had,
527 Gen 30:10 | heb, zo neem mijn geschenk van mijn hand; daarom, omdat
528 Gen 30:14 | voorbij, voor het aangezicht van zijn knecht; en ik zal mij
529 Gen 30:14 | leidsman voegen, naar den gang van het werk, hetwelk voor mijn
530 Gen 30:15 | Ezau zeide: Laat mij toch van dit volk, dat met mij is,
531 Gen 30:18 | land Kanaan, als hij kwam van Paddan-Aram; en hij legerde
532 Gen 30:19 | zijn tent gespannen had, van de hand der zonen van Hemor,
533 Gen 30:19 | had, van de hand der zonen van Hemor, den vader van Sichem,
534 Gen 30:19 | zonen van Hemor, den vader van Sichem, voor honderd stukken
535 Gen 31:1 | 1 En Dina, de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard
536 Gen 31:1 | ging uit, om de dochteren van dat land te bezien. ~
537 Gen 31:2 | 2 Sichem nu, de zoon van Hemor den Heviet, den landvorst,
538 Gen 31:3 | en sprak naar het hart van de jonge dochter. ~
539 Gen 31:6 | 6 En Hemor, de vader van Sichem, ging uit tot Jakob,
540 Gen 31:7 | 7 En de zonen van Jakob kwamen van het veld,
541 Gen 31:7 | de zonen van Jakob kwamen van het veld, als zij dit hoorden;
542 Gen 31:18 | woorden waren goed in de ogen van Hemor, en in de ogen van
543 Gen 31:18 | van Hemor, en in de ogen van Sichem, Hemors zoon. ~
544 Gen 31:21 | het land (ziet het is wijd van begrip) voor hun aangezicht
545 Gen 31:25 | zo namen de twee zonen van Jakob, Simeon en Levi, broeders
546 Gen 31:25 | Simeon en Levi, broeders van Dina, een iegelijk zijn
547 Gen 31:26 | Sichems huis, en gingen van daar. ~
548 Gen 31:27 | 27 De zonen van Jakob kwamen over de verslagenen,
549 Gen 32:1 | vluchttet voor het aangezicht van uw broeder Ezau. ~
550 Gen 32:2 | goden, die in het midden van u zijn, en reinigt u, en
551 Gen 32:5 | waren, zodat zij de zonen van Jakob niet achterna jaagden. ~
552 Gen 32:8 | 8 En Debora, de voedster van Rebekka, stierf, en zij
553 Gen 32:9 | verscheen Jakob wederom, als hij van Paddan-Aram gekomen was;
554 Gen 32:13 | 13 Toen voer God van hem op in die plaats, waar
555 Gen 32:16 | 16 En zij reisden van Beth-El; en er was nog een
556 Gen 32:20 | dit is het gedenkteken van Rachels graf tot op dezen
557 Gen 32:21 | zijn tent op gene zijde van Migdal-Eder. ~
558 Gen 32:22 | hoorde het. En de zonen van Jakob waren twaalf. ~
559 Gen 32:23 | 23 De zonen van Lea waren: Ruben, Jakobs
560 Gen 32:24 | 24 De zonen van Rachel: Jozef en Benjamin. ~
561 Gen 32:25 | 25 En de zonen van Bilha, Rachels dienstmaagd:
562 Gen 32:26 | 26 En de zonen van Zilpa, Lea's dienstmaagd:
563 Gen 32:26 | Aser. Deze zijn de zonen van Jakob, die hem geboren zijn
564 Gen 32:28 | 28 En de dagen van Izak waren honderd jaren,
565 Gen 32:29 | zijn volken, oud en zat van dagen; en zijn zonen Ezau
566 Gen 33:1 | Dit nu zijn de geboorten van Ezau, welke is Edom. ~
567 Gen 33:2 | vrouwen uit de dochteren van Kanaan, Ada, de dochter
568 Gen 33:2 | Kanaan, Ada, de dochter van Elon, de Hethiet, en Aholibama,
569 Gen 33:2 | en Aholibama, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon,
570 Gen 33:2 | dochter van Ana, de dochter van Zibeon, de Heviet; ~
571 Gen 33:3 | 3 En Basmath, de dochter van Ismael, zuster van Nebajoth. ~
572 Gen 33:3 | dochter van Ismael, zuster van Nebajoth. ~
573 Gen 33:5 | Korah. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn
574 Gen 33:6 | vertrokken naar een ander land, van het aangezicht van zijn
575 Gen 33:6 | land, van het aangezicht van zijn broeder Jakob. ~
576 Gen 33:9 | Dit nu zijn de geboorten van Ezau, de vader der Edomieten,
577 Gen 33:9 | Edomieten, op het gebergte van Seir. ~
578 Gen 33:10 | zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van
579 Gen 33:10 | van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezau's huisvrouw; Rehuel,
580 Gen 33:10 | huisvrouw; Rehuel, de zoon van Basmath, Ezau's huisvrouw. ~
581 Gen 33:11 | 11 En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar,
582 Gen 33:12 | En Timna was een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau,
583 Gen 33:12 | bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan
584 Gen 33:12 | Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw. ~
585 Gen 33:13 | 13 En dit zijn de zonen van Rehuel: Nahath, en Zerah,
586 Gen 33:13 | dat zijn geweest de zonen van Basmath, Ezau's huisvrouw. ~
587 Gen 33:14 | dit zijn geweest de zonen van Aholibama, dochter van Ana,
588 Gen 33:14 | zonen van Aholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon,
589 Gen 33:14 | dochter van Ana, dochter van Zibeon, Ezau's huisvrouw;
590 Gen 33:15 | zijn de vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz,
591 Gen 33:15 | zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene
592 Gen 33:15 | Elifaz, den eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman,
593 Gen 33:16 | Amalek; dat zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom;
594 Gen 33:16 | Edom; dat zijn de zonen van Ada. ~
595 Gen 33:17 | 17 En dit zijn de zonen van Rehuel, den zoon van Ezau:
596 Gen 33:17 | zonen van Rehuel, den zoon van Ezau: de vorst Nahath, de
597 Gen 33:17 | Mizza; dat zijn de vorsten van Rehuel in het land Edom;
598 Gen 33:17 | Edom; dat zijn de zonen van Basmath, de huisvrouw van
599 Gen 33:17 | van Basmath, de huisvrouw van Ezau. ~
600 Gen 33:18 | 18 En dit zijn de zonen van Aholibama, de huisvrouw
601 Gen 33:18 | Aholibama, de huisvrouw van Ezau: de vorst Jehus, de
602 Gen 33:18 | Korah; dat zijn de vorsten van Aholibama, de dochter van
603 Gen 33:18 | van Aholibama, de dochter van Ana, de huisvrouw van Ezau. ~
604 Gen 33:18 | dochter van Ana, de huisvrouw van Ezau. ~
605 Gen 33:19 | 19 Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hunlieder
606 Gen 33:20 | 20 Dit zijn de zonen van Seir, den Horiet, inwoners
607 Gen 33:20 | Seir, den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal,
608 Gen 33:21 | vorsten der Horieten, zonen van Seir, in het land van Edom. ~
609 Gen 33:21 | zonen van Seir, in het land van Edom. ~
610 Gen 33:22 | 22 En de zonen van Lotan waren Hori en Hemam;
611 Gen 33:23 | 23 En dit zijn de zonen van Sobal: Alvan en Manahath,
612 Gen 33:24 | 24 En dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana, hij
613 Gen 33:24 | heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon weidde. ~
614 Gen 33:25 | 25 En dit zijn de zonen van Ana: Dison; en Aholibama
615 Gen 33:25 | Aholibama was de dochter van Ana. ~
616 Gen 33:26 | 26 En dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, en Esban,
617 Gen 33:27 | 27 Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, en Zaavan,
618 Gen 33:28 | 28 Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran. ~
619 Gen 33:32 | 32 Bela dan, de zoon van Beor, regeerde in Edom,
620 Gen 33:33 | stierf, en Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra, regeerde
621 Gen 33:33 | Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra, regeerde in zijn
622 Gen 33:35 | regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die Midian versloeg
623 Gen 33:35 | Midian versloeg in het veld van Moab; en de naam zijner
624 Gen 33:36 | Hadad stierf, en Samla, van Masreka, regeerde in zijn
625 Gen 33:37 | En Samla stierf, en Saul van Rehoboth, aan de rivier,
626 Gen 33:38 | en Baal-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn
627 Gen 33:39 | 39 En Baal-Hanan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar
628 Gen 33:39 | Mechetabeel, een dochter van Matred, de dochter van Mezahab. ~
629 Gen 33:39 | dochter van Matred, de dochter van Mezahab. ~
630 Gen 33:40 | zijn de namen der vorsten van Ezau, naar hun geslachten,
631 Gen 33:43 | Iram; dit zijn de vorsten van Edom, naar hun woningen,
632 Gen 33:43 | bezitting; hij is Ezau, de vader van Edom. ~ ~
633 Gen 34:2 | Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaren, weidde
634 Gen 34:2 | jongeling), met de zonen van Bilha, en de zonen van Zilpa,
635 Gen 34:2 | zonen van Bilha, en de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen;
636 Gen 34:12 | gingen heen, om de kudde van hun vader te weiden bij
637 Gen 34:14 | heen, zie naar den welstand van uw broederen, en naar den
638 Gen 34:14 | broederen, en naar den welstand van de kudde, en breng mij een
639 Gen 34:17 | zeide die man: Zij zijn van hier gereisd; want ik hoorde
640 Gen 34:18 | 18 En zij zagen hem van verre; en eer hij tot hen
641 Gen 34:20 | zo zullen wij zien, wat van zijn dromen worden zal. ~
642 Gen 34:25 | ziet, een reisgezelschap van Ismaelieten kwam uit Gilead;
643 Gen 34:36 | aan Potifar, een hoveling van Farao, overste der trawanten. ~
644 Gen 35:1 | ten zelven tijde, dat Juda van zijn broederen aftoog, en
645 Gen 35:1 | hij keerde in tot een man van Adullam, wiens naam was
646 Gen 35:2 | Juda zag aldaar de dochter van een Kanaanietisch man, wiens
647 Gen 35:7 | Maar Er, de eerstgeborene van Juda, was kwaad in des HEEREN
648 Gen 35:12 | waren, stierf de dochter van Sua, de huisvrouw van Juda;
649 Gen 35:12 | dochter van Sua, de huisvrouw van Juda; daarna troostte zich
650 Gen 35:14 | Toen legde zij de klederen van haar weduwschap van zich
651 Gen 35:14 | klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte
652 Gen 35:17 | Ik zal u een geitenbok van de kudde zenden. En zij
653 Gen 35:19 | heen, en legde haar sluier van zich af, en zij trok aan
654 Gen 35:19 | zij trok aan de klederen van haar weduwschap. ~
655 Gen 35:20 | den geitenbok door de hand van zijn vriend, den Adullamiet,
656 Gen 35:21 | En hij vraagde de lieden van haar plaats, zeggende: Waar
657 Gen 35:22 | en ook zeiden de lieden van die plaats: Hier is geen
658 Gen 35:24 | ook zie, zij is zwanger van hoererij. Toen zeide Juda:
659 Gen 36:1 | en Potifar, een hoveling van Farao, een overste der trawanten,
660 Gen 36:2 | en hij was in het huis van zijn heer, den Egyptenaar. ~
661 Gen 36:5 | 5 En het geschiedde van toen af, dat hij hem over
662 Gen 36:6 | hand, zodat hij met hem van geen ding kennis had, behalve
663 Gen 36:6 | ding kennis had, behalve van het brood, dat hij at. En
664 Gen 36:6 | at. En Jozef was schoon van gedaante, en schoon van
665 Gen 36:6 | van gedaante, en schoon van aangezicht. ~
666 Gen 36:11 | werk te doen; en niemand van de lieden des huizes was
667 Gen 36:14 | 14 Zo riep zij de lieden van haar huis, en sprak tot
668 Gen 36:21 | gaf hem genade in de ogen van den overste van het gevangenhuis. ~
669 Gen 36:21 | de ogen van den overste van het gevangenhuis. ~
670 Gen 36:22 | 22 En de overste van het gevangenhuis gaf al
671 Gen 36:23 | 23 De overste van het gevangenhuis zag gans
672 Gen 36:24 | de schenker des konings van Egypte en de bakker, zondigden
673 Gen 36:24 | hun heer, tegen den koning van Egypte. ~
674 Gen 36:26 | hen in bewaring, ten huize van den overste der trawanten,
675 Gen 36:28 | bakker, die des konings van Egypte waren, die gevangen
676 Gen 36:30 | vraagde hij de hovelingen van Farao, die bij hem waren
677 Gen 36:30 | bij hem waren in hechtenis van het huis zijns heren, zeggende:
678 Gen 36:31 | Zijn de uitleggingen niet van God? Vertelt ze mij toch. ~
679 Gen 36:37 | weldadigheid aan mij, en doe van mij melding bij Farao, en
680 Gen 36:40 | in den opperste korf was van alle spijze van Farao, die
681 Gen 36:40 | korf was van alle spijze van Farao, die bakkerswerk is;
682 Gen 36:40 | at dezelve uit de korf, van boven mijn hoofd. ~
683 Gen 36:42 | Farao uw hoofd verheffen van boven u, en hij zal u aan
684 Gen 36:42 | het gevogelte zal uw vlees van boven u eten. ~
685 Gen 36:43 | den derden dag, den dag van Farao's geboorte, dat hij
686 Gen 36:43 | en hij verhief het hoofd van den overste der schenkers,
687 Gen 36:43 | schenkers, en het hoofd van den overste der bakkers,
688 Gen 37:1 | het geschiedde ten einde van twee volle jaren, dat Farao
689 Gen 37:2 | op zeven koeien, schoon van aanzien, en vet van vlees,
690 Gen 37:2 | schoon van aanzien, en vet van vlees, en zij weidden in
691 Gen 37:3 | op uit de rivier, lelijk van aanzien, en dun van vlees;
692 Gen 37:3 | lelijk van aanzien, en dun van vlees; en zij stonden bij
693 Gen 37:4 | 4 En die koeien, lelijk van aanzien, en dun van vlees,
694 Gen 37:4 | lelijk van aanzien, en dun van vlees, aten op die zeven
695 Gen 37:4 | die zeven koeien, schoon van aanzien en vet. Toen ontwaakte
696 Gen 37:6 | En ziet, zeven dunne en van den oostenwind verzengde
697 Gen 37:8 | en riep al de tovenaars van Egypte, en al de wijzen,
698 Gen 37:10 | mij in bewaring ten huize van den overste der trawanten,
699 Gen 37:12 | Hebreeuws jongeling, een knecht van den overste der trawanten;
700 Gen 37:15 | hem uitlegge; maar ik heb van u horen zeggen, als gij
701 Gen 37:18 | kwamen op zeven koeien, vet van vlees en schoon van gedaante,
702 Gen 37:18 | vet van vlees en schoon van gedaante, en zij weidden
703 Gen 37:19 | deze, mager en zeer lelijk van gedaante, rank van vlees;
704 Gen 37:19 | lelijk van gedaante, rank van vlees; ik heb dergelijke
705 Gen 37:19 | vlees; ik heb dergelijke van lelijkheid niet gezien in
706 Gen 37:23 | zie, zeven dorre, dunne en van den oostenwind verzengde
707 Gen 37:25 | Jozef tot Farao: De droom van Farao is een; hetgeen God
708 Gen 37:27 | jaren; en die zeven ranke van den oostenwind verzengde
709 Gen 37:29 | overvloed in het ganse land van Egypte zijn. ~
710 Gen 37:30 | hongers; dan zal in het land van Egypte al die overvloed
711 Gen 37:32 | herhaald, is, omdat de zaak van God vastbesloten is, en
712 Gen 37:33 | zette hem over het land van Egypte. ~
713 Gen 37:34 | het vijfde deel des lands van Egypte in de zeven jaren
714 Gen 37:35 | 35 En dat zij alle spijze van deze aankomende goede jaren
715 Gen 37:35 | opleggen, onder de hand van Farao, tot spijze in de
716 Gen 37:36 | wezen zullen; opdat het land van honger niet verga. ~
717 Gen 37:37 | woord was goed in de ogen van Farao, en in de ogen van
718 Gen 37:37 | van Farao, en in de ogen van al zijn knechten. ~
719 Gen 37:42 | 42 En Farao nam zijn ring van zijn hand af, en deed hem
720 Gen 37:45 | gaf hem Asnath, de dochter van Potifera, overste van On,
721 Gen 37:45 | dochter van Potifera, overste van On, tot een vrouw; en Jozef
722 Gen 37:45 | Jozef toog uit door het land van Egypte. ~
723 Gen 37:46 | stond voor het aangezicht van Farao, koning van Egypte;
724 Gen 37:46 | aangezicht van Farao, koning van Egypte; en Jozef ging uit
725 Gen 37:46 | Egypte; en Jozef ging uit van Farao's aangezicht, en hij
726 Gen 37:48 | in de steden; de spijze van het veld van elke stad,
727 Gen 37:48 | de spijze van het veld van elke stad, hetwelk rondom
728 Gen 37:50 | die Asnath, de dochter van Potifera, overste van On,
729 Gen 37:50 | dochter van Potifera, overste van On, hem baarde. ~
730 Gen 38:2 | daarhenen af, en koopt ons koren van daar, opdat wij leven en
731 Gen 38:7 | met hen, en zeide tot hen: Van waar komt gij? En zij zeiden:
732 Gen 38:9 | Jozef aan de dromen, die hij van hen gedroomd had; en hij
733 Gen 38:15 | Farao leeft! indien gij van hier zult uitgaan, tenzij
734 Gen 38:24 | Toen wendde hij zich om, van hen af, en weende; daarna
735 Gen 38:24 | sprak tot hen, en nam Simeon van hen, en bond hem voor hun
736 Gen 38:26 | koren op hun ezels, en togen van daar. ~
737 Gen 38:27 | ziet, het was in den mond van zijn zak. ~
738 Gen 38:30 | 30 Die man, de heer van dat land, heeft hard met
739 Gen 38:32 | twaalf gebroeders, zonen van onzen vader; de een is niet
740 Gen 38:33 | 33 En die man, de heer van dat land, zeide tot ons:
741 Gen 38:36 | tot hen: Gij berooft mij van kinderen! Jozef is er niet,
742 Gen 39:9 | zal borg voor hem zijn; van mijn hand zult gij hem eisen;
743 Gen 39:11 | alzo, zo doet dit; neemt van het loffelijkste dezes lands
744 Gen 39:14 | barmhartigheid voor het aangezicht van dien man, dat hij uw anderen
745 Gen 39:14 | En mij aangaande, als ik van kinderen beroofd ben, zo
746 Gen 39:17 | deze mannen in het huis van Jozef. ~
747 Gen 39:18 | mannen, omdat zij in het huis van Jozef gebracht werden, en
748 Gen 39:18 | en zeiden: Ter oorzake van het geld, dat in het begin
749 Gen 39:19 | dien man, die over het huis van Jozef was, en zij spraken
750 Gen 39:19 | spraken tot hem aan de deur van het huis. ~
751 Gen 39:21 | ieders mans geld in den mond van zijn zak, ons geld in zijn
752 Gen 39:24 | deze mannen in het huis van Jozef, en hij gaf water;
753 Gen 39:34 | 34 En hij langde hun van de gerechten, die voor hem
754 Gen 39:34 | groter, dan de gerechten van hen allen. En zij dronken,
755 Gen 40:1 | ieders mans geld in den mond van zijn zak; ~
756 Gen 40:2 | zult gij leggen in den mond van den zak des kleinsten, met
757 Gen 40:2 | kleinsten, met het geld van zijn koren. En hij deed
758 Gen 40:7 | zulke woorden? Het zij verre van uw knechten, dat zij zodanig
759 Gen 40:9 | 9 Bij wien van uw knechten hij gevonden
760 Gen 40:12 | werd gevonden in den zak van Benjamin. ~
761 Gen 40:14 | zijn broederen in het huis van Jozef; want hij was nog
762 Gen 40:17 | hij zeide: Het zij verre van mij zulks te doen! de man,
763 Gen 40:20 | dood is, en hij is alleen van zijn moeder overgebleven,
764 Gen 40:26 | wij zullen het aangezicht van dien man niet mogen zien,
765 Gen 40:28 | 28 En de een is van mij uitgegaan, en ik heb
766 Gen 40:29 | 29 Indien gij nu deze ook van mijn aangezicht wegneemt,
767 Gen 40:30 | alzo zijn ziel aan de ziel van deze gebonden is), ~
768 Gen 40:31 | knechten zullen de grauwe haren van uw knecht, onzen vader,
769 Gen 40:33 | voor dezen jongeling slaaf van mijn heer blijven, en laat
770 Gen 41:1 | hij riep: Doet alle man van mij uitgaan! En er stond
771 Gen 41:8 | regeerder in het ganse land van Egypte. ~
772 Gen 41:12 | ogen zien het, en de ogen van mijn broeder Benjamin, dat
773 Gen 41:14 | En hij viel aan den hals van Benjamin, zijn broeder,
774 Gen 41:16 | dit gerucht in het huis van Farao gehoord werd, dat
775 Gen 41:16 | was het goed in de ogen van Farao, en in de ogen van
776 Gen 41:16 | van Farao, en in de ogen van zijn knechten. ~
777 Gen 41:18 | mij, en ik zal u het beste van Egypteland geven, en gij
778 Gen 41:20 | huisraad niet; want het beste van gans Egypteland, dat zal
779 Gen 41:21 | 21 En de zonen van Israel deden alzo. Zo gaf
780 Gen 41:23 | hij tien ezelen, dragende van het beste van Egypte, en
781 Gen 41:23 | dragende van het beste van Egypte, en tien ezelinnen,
782 Gen 41:27 | gesproken hadden al de woorden van Jozef, die hij tot hen gesproken
783 Gen 41:27 | voeren, zo werd de geest van Jakob hun vader, levendig. ~
784 Gen 42:1 | offerde offeranden aan den God van zijn vader Izak. ~
785 Gen 42:3 | uws vaders God; vrees niet van af te trekken naar Egypte;
786 Gen 42:5 | Toen maakte zich Jakob op van Ber-seba; en de zonen van
787 Gen 42:5 | van Ber-seba; en de zonen van Israel voerden Jakob hun
788 Gen 42:8 | zijn de namen der zonen van Israel, die in Egypte kwamen:
789 Gen 42:8 | zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben. ~
790 Gen 42:9 | 9 En de zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu,
791 Gen 42:10 | 10 En de zonen van Simeon: Jemuel, en Jamin,
792 Gen 42:11 | 11 En de zonen van Levi: Gerson, Kehath en
793 Gen 42:12 | 12 En de zonen van Juda: Er, en Onan, en Sela,
794 Gen 42:12 | waren gestorven in het land van Kanaan; en de zonen van
795 Gen 42:12 | van Kanaan; en de zonen van Perez waren Hezron en Hamul. ~
796 Gen 42:13 | 13 En de zonen van Issaschar: Tola, en Puwa,
797 Gen 42:14 | 14 En de zonen van Zebulon: Sered, en Elon,
798 Gen 42:15 | 15 Dit zijn de zonen van Lea, die zij Jakob gebaard
799 Gen 42:16 | 16 En de zonen van Gad: Zifjon en Haggi, Schuni
800 Gen 42:17 | 17 En de zonen van Aser: Jimna, en Jisva, en
801 Gen 42:17 | hun zuster; en de zonen van Berija: Heber en Malchiel. ~
802 Gen 42:18 | 18 Dit zijn de zonen van Zilpa, die Laban aan zijn
803 Gen 42:19 | 19 De zonen van Rachel, Jakobs huisvrouw:
804 Gen 42:20 | die hem Asnath, de dochter van Potifera, den overste te
805 Gen 42:21 | 21 En de zonen van Benjamin: Bela, Becher en
806 Gen 42:22 | 22 Dit zijn de zonen van Rachel, die Jakob geboren
807 Gen 42:23 | 23 En de zonen van Dan: Chusim. ~
808 Gen 42:24 | 24 En de zonen van Nafthali: Jahzeel, en Guni,
809 Gen 42:25 | 25 Dit zijn de zonen van Bilha, die Laban aan zijn
810 Gen 42:26 | gesproten, uitgenomen de vrouwen van de zonen van Jakob, waren
811 Gen 42:26 | de vrouwen van de zonen van Jakob, waren allen zes en
812 Gen 42:27 | 27 En de zonen van Jozef, die hem in Egypte
813 Gen 42:27 | twee zielen. Al de zielen van het huis van Jakob, die
814 Gen 42:27 | Al de zielen van het huis van Jakob, die in Egypte kwamen,
815 Gen 42:34 | knechten zijn mannen, die van onze jeugd af tot nu toe
816 Gen 43:6 | uw broeders in het beste van het land wonen; laat hen
817 Gen 43:9 | hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner
818 Gen 43:10 | zegende Farao, en ging uit van Farao's aangezicht.
819 Gen 43:11 | Egypteland, in het beste van het land, in het land Rameses,
820 Gen 43:13 | zeer zwaar: zodat het land van Egypte en het land Kanaan
821 Gen 43:20 | kocht Jozef het gehele land van Egypte voor Farao; want
822 Gen 43:21 | zette hij over in de steden, van het ene uiterste der palen
823 Gen 43:21 | het ene uiterste der palen van Egypte, tot aan het andere
824 Gen 43:22 | hadden een bescheiden deel van Farao, en zij aten hun bescheiden
825 Gen 43:24 | velds, en tot uw spijze en van degenen, die in uw huizen
826 Gen 43:26 | dezen dag, over het land van Egypte, dat Farao het vijfde
827 Gen 43:26 | het land der priesteren van Farao niet werd. ~
828 Gen 43:27 | woonde Israel in het land van Egypte, in het land Gosen;
829 Gen 43:28 | Jakob leefde in het land van Egypte zeventien jaar; zodat
830 Gen 43:28 | zeventien jaar; zodat de dagen van Jakob, de jaren zijns levens,
831 Gen 43:29 | 29 Als nu de dagen van Israel naderden, dat hij
832 Gen 43:31 | Israel boog zich ten hoofde van het bed. ~ ~ ~
833 Gen 44:4 | vermenigvuldigen, en u tot een hoop van volken stellen; en Ik zal
834 Gen 44:7 | 7 Toen ik nu van Paddan kwam, zo is Rachel
835 Gen 44:7 | haar aldaar aan den weg van Efrath, welke is Bethlehem. ~
836 Gen 44:8 | 8 En Israel zag de zonen van Jozef, en zeide: Wiens zijn
837 Gen 44:10 | 10 Doch de ogen van Israel waren zwaar van ouderdom;
838 Gen 44:10 | ogen van Israel waren zwaar van ouderdom; hij kon niet zien;
839 Gen 44:12 | Toen deed hen Jozef uitgaan van zijn knieen; en hij boog
840 Gen 44:14 | en legde die op het hoofd van Efraim, hoewel hij de minste
841 Gen 44:14 | linkerhand op het hoofd van Manasse; hij bestierde zijn
842 Gen 44:15 | God, Die mij gevoed heeft, van dat ik was, tot op dezen
843 Gen 44:16 | Engel, Die mij verlost heeft van alle kwaad, zegene deze
844 Gen 44:17 | rechterhand op het hoofd van Efraim legde, zo was het
845 Gen 44:17 | zijns vaders hand, om die van het hoofd van Efraim op
846 Gen 44:17 | hand, om die van het hoofd van Efraim op het hoofd van
847 Gen 44:17 | van Efraim op het hoofd van Manasse af te brengen. ~
848 Gen 44:19 | zaad zal een volle menigte van volkeren worden. ~
849 Gen 45:2 | samen en hoort, gij, zonen van Jakob! en hoort naar Israel,
850 Gen 45:5 | handelingen zijn werktuigen van geweld! ~
851 Gen 45:9 | een leeuwenwelp! gij zijt van de roof opgeklommen, mijn
852 Gen 45:10 | 10 De schepter zal van Juda niet wijken, noch de
853 Gen 45:10 | wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat
854 Gen 45:12 | 12 Hij is roodachtig van ogen door den wijn, en wit
855 Gen 45:12 | ogen door den wijn, en wit van tanden door de melk. ~
856 Gen 45:20 | 20 Van Aser, zijn brood zal vet
857 Gen 45:24 | geworden, door de handen van de Machtige Jakobs; daarvan
858 Gen 45:25 | 25 Van uws vaders God, Die u zal
859 Gen 45:25 | God, Die u zal helpen, en van den Almachtige, Die u zal
860 Gen 45:25 | met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des
861 Gen 45:26 | voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; die
862 Gen 45:26 | zullen zijn op het hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel
863 Gen 45:28 | 28 Al deze stammen van Israel zijn twaalf; en dit
864 Gen 45:29 | spelonk, die is in den akker van Efron, den Hethiet; ~
865 Gen 45:30 | spelonk, welke is op den akker van Machpela, die tegenover
866 Gen 45:30 | dien akker gekocht heeft van Efron, den Hethiet, tot
867 Gen 45:32 | die daarin is, is gekocht van de zonen Heths. ~
868 Gen 46:4 | sprak Jozef tot het huis van Farao, zeggende: Indien
869 Gen 46:4 | spreekt toch voor de oren van Farao, zeggende: ~
870 Gen 46:7 | Farao's knechten, de oudsten van zijn huis, en al de oudsten
871 Gen 46:7 | al de oudsten des lands van Egypte; ~
872 Gen 46:8 | 8 Daartoe het ganse huis van Jozef, en zijn broeders,
873 Gen 46:10 | Toen zij nu aan het plein van het doornbos kwamen, dat
874 Gen 46:10 | kwamen, dat aan gene zijde van de Jordaan is, hielden zij
875 Gen 46:10 | maakte zijn vader een rouw van zeven dagen. ~
876 Gen 46:11 | rouw zagen op het plein van het doornbos, zo zeiden
877 Gen 46:11 | Abel-Mizraim, die aan het veer van de Jordaan is. ~
878 Gen 46:13 | in de spelonk des akkers van Machpela, welke Abraham
879 Gen 46:13 | had tot een erfbegrafenis van Efron, den Hethiet, tegenover
880 Gen 46:17 | overtreding der dienaren van den God uws vaders! En Jozef
881 Gen 46:19 | want ben ik in de plaats van God? ~
882 Gen 46:23 | 23 En Jozef zag van Efraim kinderen, van het
883 Gen 46:23 | zag van Efraim kinderen, van het derde gelid; ook werden
884 Gen 46:23 | gelid; ook werden de zonen van Machir, den zoon van Manasse,
885 Gen 46:23 | zonen van Machir, den zoon van Manasse, op Jozefs knieen
886 Gen 46:25 | 25 En Jozef deed de zonen van Israel zweren, zeggende:
887 Gen 46:25 | zult gij mijn beenderen van hier opvoeren! ~
888 Exo 1:1 | zijn de namen der zonen van Israel, die in Egypte gekomen
889 Exo 1:15 | Daarenboven sprak de koning van Egypte tot de vroedvrouwen
890 Exo 1:17 | niet, gelijk als de koning van Egypte tot haar gesproken
891 Exo 1:18 | 18 Toen riep de koning van Egypte de vroedvrouwen,
892 Exo 2:1 | 1 En een man van het huis van Levi ging,
893 Exo 2:1 | En een man van het huis van Levi ging, en nam een dochter
894 Exo 2:1 | ging, en nam een dochter van Levi. ~
895 Exo 2:3 | zij voor hem een kistje van biezen, en belijmde het
896 Exo 2:4 | zijn zuster stelde zich van verre, om te weten, wat
897 Exo 2:5 | 5 En de dochter van Farao ging af, om zich te
898 Exo 2:5 | het kistje in het midden van de biezen zag, zo zond zij
899 Exo 2:6 | en zij zeide: Dit is een van de knechtjes der Hebreen! ~
900 Exo 2:8 | 8 En de dochter van Farao zeide tot haar: Ga
901 Exo 2:17 | herders, en zij dreven haar van daar; doch Mozes stond op,
902 Exo 2:23 | dezer dagen, als de koning van Egypte gestorven was, dat
903 Exo 3:1 | En Mozes hoedde de kudde van Jethro, zijn schoonvader,
904 Exo 3:2 | vuurvlam uit het midden van een braambos; en hij zag,
905 Exo 3:4 | God tot hem uit het midden van het braambos, en zeide:
906 Exo 3:5 | toe; trek uw schoenen uit van uw voeten; want de plaats,
907 Exo 3:6 | de God uws vaders, de God van Abraham, de God van Izak
908 Exo 3:6 | God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob.
909 Exo 3:6 | de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes verborg
910 Exo 3:8 | naar een land, vloeiende van melk en honig, tot de plaats
911 Exo 3:15 | God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Izak,
912 Exo 3:15 | God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob,
913 Exo 3:15 | God van Izak, en de God van Jakob, heeft mij tot ulieden
914 Exo 3:15 | dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht. ~
915 Exo 3:16 | en verzamel de oudsten van Israel, en zeg tot hen:
916 Exo 3:16 | is mij verschenen, de God van Abraham, Izak en Jakob,
917 Exo 3:17 | ulieden uit de verdrukking van Egypte opvoeren, tot het
918 Exo 3:17 | tot het land, vloeiende van melk en honig. ~
919 Exo 3:18 | gaan, gij en de oudsten van Israel, tot den koning van
920 Exo 3:18 | van Israel, tot den koning van Egypte, en gijlieden zult
921 Exo 3:18 | ons nu toch gaan den weg van drie dagen in de woestijn,
922 Exo 3:19 | Doch Ik weet, dat de koning van Egypte ulieden niet zal
923 Exo 3:20 | wonderen, die Ik in het midden van hetzelve doen zal; daarna
924 Exo 3:22 | 22 Maar elke vrouw zal van haar naburin, en van de
925 Exo 3:22 | zal van haar naburin, en van de waardin haars huizes,
926 Exo 4:3 | een slang; en Mozes vlood van haar. ~
927 Exo 4:5 | God hunner vaderen, de God van Abraham, de God van Izak,
928 Exo 4:5 | God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob. ~
929 Exo 4:5 | God van Izak, en de God van Jakob. ~
930 Exo 4:8 | geloven, noch naar de stem van het eerste teken horen,
931 Exo 4:8 | horen, zo zullen zij de stem van het laatste teken geloven. ~
932 Exo 4:9 | naar uw stem horen, zo neem van de wateren der rivier, en
933 Exo 4:10 | geen man wel ter tale, noch van gisteren, noch van eergisteren,
934 Exo 4:10 | noch van gisteren, noch van eergisteren, noch van toen
935 Exo 4:10 | noch van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw
936 Exo 4:10 | hebt; want ik ben zwaar van mond, en zwaar van tong. ~
937 Exo 4:10 | zwaar van mond, en zwaar van tong. ~
938 Exo 4:26 | 26 En Hij liet van hem af. Toen zeide zij:
939 Exo 5:1 | Alzo zegt de HEERE, de God van Israel: Laat Mijn volk trekken,
940 Exo 5:3 | toch heentrekken, den weg van drie dagen in de woestijn,
941 Exo 5:4 | 4 Toen zeide de koning van Egypte tot hen: Gij, Mozes
942 Exo 5:4 | waarom trekt gij het volk af van hun werken? Gaat heen tot
943 Exo 5:5 | gijlieden hen doen rusten van hun lasten? ~
944 Exo 5:11 | waar gij het vindt; doch van uw dienst zal niet verminderd
945 Exo 5:12 | het volk in het ganse land van Egypte, dat het stoppelen
946 Exo 5:19 | Gij zult niet minderen van uw tichelstenen, van het
947 Exo 5:19 | minderen van uw tichelstenen, van het dagwerk op zijn dag. ~
948 Exo 5:20 | hen over stonden, toen zij van Farao uitgingen. ~
949 Exo 5:23 | 23 Want van toen af, dat ik tot Farao
950 Exo 6:5 | Ik zal ulieden uitleiden van onder de lasten der Egyptenaren,
951 Exo 6:6 | God ben, Die u uitleide van onder de lasten der Egyptenaren. ~
952 Exo 6:10 | spreek tot Farao, den koning van Egypte, dat hij de kinderen
953 Exo 6:11 | daartoe ben ik onbesneden van lippen. ~
954 Exo 6:12 | en aan Farao, den koning van Egypte, om de kinderen Israels
955 Exo 6:13 | 13 Dit zijn de hoofden van ieder huis hunner vaderen:
956 Exo 6:13 | hunner vaderen: de zonen van Ruben, de eerstgeborene
957 Exo 6:13 | Ruben, de eerstgeborene van Israel, zijn Hanoch en Pallu,
958 Exo 6:13 | dit zijn de huisgezinnen van Ruben. ~
959 Exo 6:14 | 14 En de zonen van Simeon: Jemuel, en Jamin,
960 Exo 6:14 | dit zijn de huisgezinnen van Simeon. ~
961 Exo 6:15 | zijn de namen der zonen van Levi, naar hun geboorten:
962 Exo 6:15 | En de jaren des levens van Levi waren honderd zeven
963 Exo 6:16 | 16 De zonen van Gerson: Libni en Simei,
964 Exo 6:17 | 17 En de zonen van Kehath: Amram, en Jizhar,
965 Exo 6:17 | en de jaren des levens van Kehath waren honderd drie
966 Exo 6:18 | 18 En de zonen van Merari: Machli en Musi;
967 Exo 6:18 | dit zijn de huisgezinnen van Levi, naar hun geboorten. ~
968 Exo 6:19 | en de jaren des levens van Amram waren honderd zeven
969 Exo 6:20 | 20 En de zonen van Jizhar: Korah, en Nefeg,
970 Exo 6:21 | 21 En de zonen van Uzziel: Misael, en Elzafan,
971 Exo 6:22 | een vrouw Eliseba, dochter van Amminadab, zuster van Nahesson;
972 Exo 6:22 | dochter van Amminadab, zuster van Nahesson; en zij baarde
973 Exo 6:23 | 23 En de zonen van Korah waren: Assir, en Elkana,
974 Exo 6:24 | 24 En Eleazar, de zoon van Aaron, nam voor zich een
975 Exo 6:24 | Aaron, nam voor zich een van de dochteren van Putiel
976 Exo 6:24 | zich een van de dochteren van Putiel tot een vrouw; en
977 Exo 6:24 | Pinehas. Dit zijn de hoofden van de vaderen der Levieten,
978 Exo 6:26 | die tot Farao, den koning van Egypte, spraken, opdat zij
979 Exo 6:28 | spreek tot Farao, den koning van Egypte, alles, wat Ik tot
980 Exo 6:29 | Zie, ik ben onbesneden van lippen; hoe zal dan Farao
981 Exo 7:5 | kinderen Israels uit het midden van hen uitleide. ~
982 Exo 7:20 | rivier was, voor de ogen van Farao, en voor de ogen van
983 Exo 7:20 | van Farao, en voor de ogen van zijn knechten; en al het
984 Exo 7:24 | drinken; want zij konden van het water der rivier niet
985 Exo 8:3 | 3 Dat de rivier van vorsen zal krielen, die
986 Exo 8:6 | hand uit over de wateren van Egypte, en er kwamen vorsen
987 Exo 8:8 | HEERE, dat Hij de vorsen van mij en van mijn volk wegneme;
988 Exo 8:8 | Hij de vorsen van mij en van mijn volk wegneme; zo zal
989 Exo 8:9 | vuriglijk bidden, om deze vorsen van u en van uw huizen te verdelgen,
990 Exo 8:9 | om deze vorsen van u en van uw huizen te verdelgen,
991 Exo 8:11 | 11 Zo zullen de vorsen van u, en van uw huizen, en
992 Exo 8:11 | zullen de vorsen van u, en van uw huizen, en van uw knechten,
993 Exo 8:11 | u, en van uw huizen, en van uw knechten, en van uw volk
994 Exo 8:11 | en van uw knechten, en van uw volk wijken; zij zullen
995 Exo 8:12 | ging Mozes en Aaron uit van Farao; en Mozes riep tot
996 Exo 8:13 | HEERE deed naar het woord van Mozes; en de vorsen stierven,
997 Exo 8:21 | zo zal Ik een vermenging van ongedierte zenden op u,
998 Exo 8:22 | dat daar geen vermenging van ongedierte zij, opdat gij
999 Exo 8:24 | kwam een zware vermenging van ongedierte in het huis van
1000 Exo 8:24 | van ongedierte in het huis van Farao, en in de huizen van
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256 |