1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256
Book Chapter: Verse
9501 2Kro 19:25 | 25 De koning van Israel nu zeide: Neemt Micha,
9502 2Kro 19:28 | 28 Alzo toog de koning van Israel, en Josafat, de koning
9503 2Kro 19:28 | Israel, en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in
9504 2Kro 19:29 | 29 En de koning van Israel zeide tot Josafat:
9505 2Kro 19:29 | verstelde zich de koning van Israel, en zij kwamen in
9506 2Kro 19:30 | 30 De koning nu van Syrie had geboden aan de
9507 2Kro 19:30 | groten, maar tegen den koning van Israel alleen. ~
9508 2Kro 19:31 | zeiden: Die is de koning van Israel; en zij togen rondom
9509 2Kro 19:31 | hielp hem, en God wendde hen van hem af. ~
9510 2Kro 19:32 | zagen, dat het de koning van Israel niet was, dat zij
9511 2Kro 19:32 | Israel niet was, dat zij van achter hem afkeerden. ~
9512 2Kro 19:33 | eenvoudigheid, en schoot den koning van Israel tussen de gespen
9513 2Kro 19:34 | dien dag toe, en de koning van Israel deed zich met den
9514 2Kro 20:1 | 1 En Josafat, de koning van Juda, keerde met vrede weder
9515 2Kro 20:2 | 2 En Jehu, de zoon van Hanani, de ziener, ging
9516 2Kro 20:2 | liefhebben? Nu is daarom over u van het aangezicht des HEEREN
9517 2Kro 20:4 | wederom uit door het volk, van Ber-seba af tot het gebergte
9518 2Kro 20:4 | Ber-seba af tot het gebergte van Efraim toe, en deed hen
9519 2Kro 20:5 | land, in alle vaste steden van Juda, van stad tot stad. ~
9520 2Kro 20:5 | alle vaste steden van Juda, van stad tot stad. ~
9521 2Kro 20:6 | Hij is bij u in de zaak van het gericht. ~
9522 2Kro 20:7 | onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging
9523 2Kro 20:7 | personen, noch ontvanging van geschenken. ~
9524 2Kro 20:8 | Josafat ook te Jeruzalem enige van de Levieten, en van de priesteren,
9525 2Kro 20:8 | enige van de Levieten, en van de priesteren, en van de
9526 2Kro 20:8 | en van de priesteren, en van de hoofden der vaderen van
9527 2Kro 20:8 | van de hoofden der vaderen van Israel, over het gericht
9528 2Kro 20:10 | in alle geschil, hetwelk van uw broederen, die in hun
9529 2Kro 20:11 | HEEREN; en Zebadja, de zoon van Ismael, de vorst van het
9530 2Kro 20:11 | zoon van Ismael, de vorst van het huis van Juda, in alle
9531 2Kro 20:11 | Ismael, de vorst van het huis van Juda, in alle zaak des konings;
9532 2Kro 21:2 | een grote menigte tegen u van gene zijde der zee, uit
9533 2Kro 21:4 | Juda werd vergaderd, om van den HEERE hulp te zoeken;
9534 2Kro 21:4 | kwamen zij uit alle steden van Juda, om den HEERE te zoeken. ~
9535 2Kro 21:5 | Josafat stond in de gemeente van Juda en Jeruzalem, in het
9536 2Kro 21:7 | de inwoners dezes lands van voor het aangezicht van
9537 2Kro 21:7 | van voor het aangezicht van Uw volk Israel verdreven,
9538 2Kro 21:7 | verdreven, en dat aan het zaad van Abraham, Uw liefhebber,
9539 2Kro 21:10 | Ammons, en Moab, en die van het gebergte Seir, door
9540 2Kro 21:10 | Egypteland togen, maar zij weken van hen, en verdelgden hen niet; ~
9541 2Kro 21:14 | gemeente, op Jahaziel, den zoon van Zecharja, den zoon van Benaja,
9542 2Kro 21:14 | zoon van Zecharja, den zoon van Benaja, den zoon van Jehiel,
9543 2Kro 21:14 | zoon van Benaja, den zoon van Jehiel, den zoon van Matthanja,
9544 2Kro 21:14 | zoon van Jehiel, den zoon van Matthanja, den Leviet, uit
9545 2Kro 21:14 | den Leviet, uit de zonen van Asaf; ~
9546 2Kro 21:15 | geheel Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem, en gij, koning
9547 2Kro 21:16 | komen op bij den opgang van Ziz; en gij zult hen vinden
9548 2Kro 21:16 | dals, voor aan de woestijn van Jeruel. ~
9549 2Kro 21:18 | gans Juda en de inwoners van Jeruzalem vielen neder voor
9550 2Kro 21:20 | togen uit naar de woestijn van Thekoa; en als zij uittogen,
9551 2Kro 21:20 | o Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem! Gelooft in den
9552 2Kro 21:22 | kinderen Ammons, Moab, en die van het gebergte Seir, die tegen
9553 2Kro 21:23 | stonden op tegen de inwoners van het gebergte Seir, om te
9554 2Kro 21:23 | als zij met de inwoners van Seir een einde gemaakt hadden,
9555 2Kro 21:26 | vergaderden zij zich in het dal van Beracha, want daar loofden
9556 2Kro 21:26 | dierzelver plaats het dal van Beracha, tot op dezen dag. ~
9557 2Kro 21:27 | Daarna keerden alle mannen van Juda en Jeruzalem weder,
9558 2Kro 21:27 | Josafat in de voorspitse van hen, om wederom met blijdschap
9559 2Kro 21:29 | HEERE tegen de vijanden van Israel gestreden had. ~
9560 2Kro 21:30 | Alzo was het koninkrijk van Josafat stil; en zijn God
9561 2Kro 21:31 | moeder was Azuba, een dochter van Silhi. ~
9562 2Kro 21:32 | hij wandelde in den weg van zijn vader Asa, en hij week
9563 2Kro 21:34 | overige nu der geschiedenissen van Josafat, de eerste en de
9564 2Kro 21:34 | geschreven in de geschiedenissen van Jehu, den zoon van Hanani,
9565 2Kro 21:34 | geschiedenissen van Jehu, den zoon van Hanani, die men hem optekenen
9566 2Kro 21:34 | in het boek der koningen van Israel. ~
9567 2Kro 21:35 | zich Josafat, de koning van Juda, met Ahazia, den koning
9568 2Kro 21:35 | met Ahazia, den koning van Israel; die handelde goddelooslijk
9569 2Kro 21:37 | 37 Maar Eliezer, de zoon van Dodava, van Maresa, profeteerde
9570 2Kro 21:37 | Eliezer, de zoon van Dodava, van Maresa, profeteerde tegen
9571 2Kro 22:2 | deze allen waren zonen van Josafat, den koning van
9572 2Kro 22:2 | van Josafat, den koning van Israel. ~
9573 2Kro 22:3 | had hun vele gaven gegeven van zilver, en van goud, en
9574 2Kro 22:3 | gaven gegeven van zilver, en van goud, en van kostelijkheden,
9575 2Kro 22:3 | zilver, en van goud, en van kostelijkheden, met vaste
9576 2Kro 22:4 | zwaard, mitsgaders ook enige van de vorsten van Israel. ~
9577 2Kro 22:4 | ook enige van de vorsten van Israel. ~
9578 2Kro 22:6 | wandelde in de weg der koningen van Israel, gelijk als het huis
9579 2Kro 22:6 | Israel, gelijk als het huis van Achab deed; want hij had
9580 2Kro 22:6 | want hij had de dochter van Achab tot een vrouw; en
9581 2Kro 22:8 | dagen vielen de Edomieten af van onder het gebied van Juda,
9582 2Kro 22:8 | af van onder het gebied van Juda, en zij maakten over
9583 2Kro 22:10 | Evenwel vielen de Edomieten af van onder het gebied van Juda,
9584 2Kro 22:10 | af van onder het gebied van Juda, tot op dezen dag;
9585 2Kro 22:10 | zelfder tijd viel Libna af, van onder zijn gebied, want
9586 2Kro 22:11 | hij hoogten op de bergen van Juda; en hij deed de inwoners
9587 2Kro 22:11 | en hij deed de inwoners van Jeruzalem hoereren, ja,
9588 2Kro 22:12 | kwam een schrift tot hem van den profeet Elia, zeggende:
9589 2Kro 22:12 | Alzo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Omdat gij
9590 2Kro 22:12 | David: Omdat gij in de wegen van uw vader Josafat, en in
9591 2Kro 22:12 | Josafat, en in de wegen van Asa, den koning van Juda,
9592 2Kro 22:12 | wegen van Asa, den koning van Juda, niet gewandeld hebt; ~
9593 2Kro 22:13 | in den weg der koningen van Israel, en hebt Juda en
9594 2Kro 22:13 | hebt Juda en de inwoners van Jeruzalem doen hoereren,
9595 2Kro 22:13 | achtervolgens het hoereren van het huis van Achab; en ook
9596 2Kro 22:13 | het hoereren van het huis van Achab; en ook uw broederen,
9597 2Kro 22:13 | Achab; en ook uw broederen, van uws vaders huis, gedood
9598 2Kro 22:19 | 19 Dit geschiedde van jaar tot jaar, zodat, wanneer
9599 2Kro 22:19 | zodat, wanneer de tijd van het einde der twee jaren
9600 2Kro 22:19 | uitgingen, dat hij stierf van boze krankheden; en zijn
9601 2Kro 22:22 | deze allen waren zonen van Josafat, den koning van
9602 2Kro 22:22 | van Josafat, den koning van Israel. ~
9603 2Kro 22:23 | had hun vele gaven gegeven van zilver, en van goud, en
9604 2Kro 22:23 | gaven gegeven van zilver, en van goud, en van kostelijkheden,
9605 2Kro 22:23 | zilver, en van goud, en van kostelijkheden, met vaste
9606 2Kro 22:24 | zwaard, mitsgaders ook enige van de vorsten van Israel. ~
9607 2Kro 22:24 | ook enige van de vorsten van Israel. ~
9608 2Kro 22:26 | wandelde in de weg der koningen van Israel, gelijk als het huis
9609 2Kro 22:26 | Israel, gelijk als het huis van Achab deed; want hij had
9610 2Kro 22:26 | want hij had de dochter van Achab tot een vrouw; en
9611 2Kro 22:28 | dagen vielen de Edomieten af van onder het gebied van Juda,
9612 2Kro 22:28 | af van onder het gebied van Juda, en zij maakten over
9613 2Kro 22:30 | Evenwel vielen de Edomieten af van onder het gebied van Juda,
9614 2Kro 22:30 | af van onder het gebied van Juda, tot op dezen dag;
9615 2Kro 22:30 | zelfder tijd viel Libna af, van onder zijn gebied, want
9616 2Kro 22:31 | hij hoogten op de bergen van Juda; en hij deed de inwoners
9617 2Kro 22:31 | en hij deed de inwoners van Jeruzalem hoereren, ja,
9618 2Kro 22:32 | kwam een schrift tot hem van den profeet Elia, zeggende:
9619 2Kro 22:32 | Alzo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Omdat gij
9620 2Kro 22:32 | David: Omdat gij in de wegen van uw vader Josafat, en in
9621 2Kro 22:32 | Josafat, en in de wegen van Asa, den koning van Juda,
9622 2Kro 22:32 | wegen van Asa, den koning van Juda, niet gewandeld hebt; ~
9623 2Kro 22:33 | in den weg der koningen van Israel, en hebt Juda en
9624 2Kro 22:33 | hebt Juda en de inwoners van Jeruzalem doen hoereren,
9625 2Kro 22:33 | achtervolgens het hoereren van het huis van Achab; en ook
9626 2Kro 22:33 | het hoereren van het huis van Achab; en ook uw broederen,
9627 2Kro 22:33 | Achab; en ook uw broederen, van uws vaders huis, gedood
9628 2Kro 22:39 | 19 Dit geschiedde van jaar tot jaar, zodat, wanneer
9629 2Kro 22:39 | zodat, wanneer de tijd van het einde der twee jaren
9630 2Kro 22:39 | uitgingen, dat hij stierf van boze krankheden; en zijn
9631 2Kro 23:1 | 1 En de inwoners van Jeruzalem maakten Ahazia,
9632 2Kro 23:1 | gedood. Ahazia dan, de zoon van Joram, de koning van Juda,
9633 2Kro 23:1 | zoon van Joram, de koning van Juda, regeerde. ~
9634 2Kro 23:2 | was Athalia, een dochter van Omri. ~
9635 2Kro 23:3 | wandelde ook in de wegen van het huis van Achab; want
9636 2Kro 23:3 | in de wegen van het huis van Achab; want zijn moeder
9637 2Kro 23:4 | HEEREN, gelijk het huis van Achab; want zij waren zijn
9638 2Kro 23:5 | henen met Joram, den zoon van Achab, den koning van Israel,
9639 2Kro 23:5 | zoon van Achab, den koning van Israel, tot den strijd tegen
9640 2Kro 23:5 | tegen Hazael, den koning van Syrie, bij Ramoth in Gilead;
9641 2Kro 23:6 | tegen Hazael, den koning van Syrie; en Azarja, de zoon
9642 2Kro 23:6 | Syrie; en Azarja, de zoon van Joram, den koning van Juda,
9643 2Kro 23:6 | zoon van Joram, den koning van Juda, kwam af, om Joram,
9644 2Kro 23:6 | kwam af, om Joram, den zoon van Achab, te Jizreel te bezien,
9645 2Kro 23:7 | 7 De vertreding nu van Ahazia was van God, dat
9646 2Kro 23:7 | vertreding nu van Ahazia was van God, dat hij tot Joram kwam;
9647 2Kro 23:7 | Joram uit tot Jehu, den zoon van Nimsi, denwelken de HEERE
9648 2Kro 23:7 | gezalfd had, om het huis van Achab uit te roeien. ~
9649 2Kro 23:8 | uitvoerde tegen het huis van Achab, dat hij de vorsten
9650 2Kro 23:8 | Achab, dat hij de vorsten van Juda en de zonen der broederen
9651 2Kro 23:8 | en de zonen der broederen van Ahazia, die Ahazia dienden,
9652 2Kro 23:9 | zij zeiden: Hij is de zoon van Josafat, die den HEERE met
9653 2Kro 23:9 | gezocht heeft. Zo had het huis van Ahazia niemand, die kracht
9654 2Kro 23:10 | Toen Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon
9655 2Kro 23:10 | al het koninklijke zaad van het huis van Juda om. ~
9656 2Kro 23:10 | koninklijke zaad van het huis van Juda om. ~
9657 2Kro 23:11 | konings, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit
9658 2Kro 23:11 | stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood
9659 2Kro 23:11 | hem Jozabath, de dochter van den koning Joram, de huisvrouw
9660 2Kro 23:11 | koning Joram, de huisvrouw van den priester Jojada (want
9661 2Kro 23:11 | want zij was de zuster van Ahazia), voor Athalia, dat
9662 2Kro 23:14 | honderden, Azarja, den zoon van Jeroham en Ismael, den zoon
9663 2Kro 23:14 | Jeroham en Ismael, den zoon van Johanan, en Azarja, den
9664 2Kro 23:14 | Johanan, en Azarja, den zoon van Obed, en Maaseja, den zoon
9665 2Kro 23:14 | Obed, en Maaseja, den zoon van Adaja en Elisafat, den zoon
9666 2Kro 23:14 | Adaja en Elisafat, den zoon van Zichri, met zich in een
9667 2Kro 23:15 | Levieten uit alle steden van Juda, en de hoofden der
9668 2Kro 23:15 | en de hoofden der vaderen van Israel, en zij kwamen naar
9669 2Kro 23:16 | zijn, gelijk als de HEERE van de zonen van David gesproken
9670 2Kro 23:16 | als de HEERE van de zonen van David gesproken heeft. ~
9671 2Kro 23:17 | doen zult: een derde deel van u, die op den sabbat ingaan,
9672 2Kro 23:17 | die op den sabbat ingaan, van de priesteren en van de
9673 2Kro 23:17 | ingaan, van de priesteren en van de Levieten, zullen tot
9674 2Kro 23:18 | zal in de voorhoven zijn van het huis des HEEREN. ~
9675 2Kro 23:22 | rondassen, en de schilden, die van den koning David geweest
9676 2Kro 23:23 | zijn geweer in zijn hand, van de rechterzijde van het
9677 2Kro 23:23 | hand, van de rechterzijde van het huis tot de linkerzijde
9678 2Kro 23:23 | huis tot de linkerzijde van het huis, naar het altaar,
9679 2Kro 23:28 | zij ging naar den ingang van de Paardenpoort, naar het
9680 2Kro 23:30 | al het volk in het huis van Baal, en braken dat af;
9681 2Kro 23:30 | en Matthan, den priester van Baal, sloegen zij dood voor
9682 2Kro 23:31 | offeren, gelijk in de wet van Mozes geschreven is, met
9683 2Kro 23:31 | gezang, naar de instelling van David. ~
9684 2Kro 23:32 | poortiers aan de poorten van het huis des HEEREN, opdat
9685 2Kro 23:33 | lands, en bracht den koning van het huis des HEEREN af,
9686 2Kro 24:1 | zijner moeder was Zibja, van Ber-seba. ~
9687 2Kro 24:2 | des HEEREN, al de dagen van den priester Jojada. ~
9688 2Kro 24:4 | dezen, dat het in het hart van Joas was, het huis des HEEREN
9689 2Kro 24:5 | Trekt uit tot de steden van Juda, en vergadert geld
9690 2Kro 24:5 | Juda, en vergadert geld van het ganse Israel, om het
9691 2Kro 24:5 | huis uws Gods te beteren van jaar tot jaar; en gijlieden,
9692 2Kro 24:6 | inbrengen zouden de schatting van Mozes, den knecht des HEEREN,
9693 2Kro 24:6 | den knecht des HEEREN, en van de gemeente van Israel,
9694 2Kro 24:6 | HEEREN, en van de gemeente van Israel, voor de tent der
9695 2Kro 24:7 | zelfs alle geheiligde dingen van het huis des HEEREN besteed
9696 2Kro 24:8 | die buiten aan de poort van het huis des HEEREN. ~
9697 2Kro 24:9 | inbrengen zou de schatting van Mozes, den knecht Gods,
9698 2Kro 24:11 | konings kwam, en de bestelde van de hoofdpriester, en de
9699 2Kro 24:11 | haar plaats; alzo deden zij van dag tot dag, en verzamelden
9700 2Kro 24:12 | aan dengenen, die het werk van den dienst van het huis
9701 2Kro 24:12 | het werk van den dienst van het huis des HEEREN verzorgden;
9702 2Kro 24:13 | 13 Zo deden de verzorgers van het werk, dat de betering
9703 2Kro 24:14 | huis des HEEREN al de dagen van Jojada. ~
9704 2Kro 24:15 | En Jojada werd oud en zat van dagen, en stierf; hij was
9705 2Kro 24:17 | 17 Maar na den dood van Jojada kwamen de vorsten
9706 2Kro 24:17 | Jojada kwamen de vorsten van Juda, en bogen zich neder
9707 2Kro 24:20 | toog Zacharia aan, den zoon van Jojada, den priester, die
9708 2Kro 24:21 | konings, in het voorhof van het huis des HEEREN. ~
9709 2Kro 24:23 | jaars, dat de heirkracht van Syrie tegen hem optoog,
9710 2Kro 24:23 | hun roof tot den koning van Damaskus. ~
9711 2Kro 24:24 | 24 Hoewel de heirkracht van Syrie met weinig mannen
9712 2Kro 24:24 | hun hand een heirkracht van grote menigte, dewijl zij
9713 2Kro 24:25 | 25 En toen zij van hem getogen waren (want
9714 2Kro 24:25 | om het bloed der zonen van den priester Jojada, een
9715 2Kro 24:26 | maakten: Zabad, de zoon van Simeath, de Ammonietische,
9716 2Kro 24:26 | Ammonietische, en Jozabad, de zoon van Simrith, de Moabietische. ~
9717 2Kro 24:27 | zijn zonen, en de grootheid van den last, hem opgelegd,
9718 2Kro 24:27 | opgelegd, en het gebouw van het huis Gods, ziet, zij
9719 2Kro 24:27 | geschreven in de historie van het boek der koningen; en
9720 2Kro 25:1 | zijner moeder was Joaddan, van Jeruzalem. ~
9721 2Kro 25:4 | gelijk in de wet, in het boek van Mozes, geschreven is, waar
9722 2Kro 25:5 | der vaderen, tot oversten van duizenden en tot oversten
9723 2Kro 25:5 | duizenden en tot oversten van honderden, door gans Juda
9724 2Kro 25:5 | Benjamin; en hij monsterde hen, van twintig jaren oud en daarboven,
9725 2Kro 25:7 | O, koning! laat het heir van Israel met u niet gaan;
9726 2Kro 25:7 | Israel, met alle kinderen van Efraim. ~
9727 2Kro 25:9 | talenten, die ik aan de benden van Israel gegeven heb? En de
9728 2Kro 25:11 | in het Zoutdal, en sloeg van de kinderen van Seir tien
9729 2Kro 25:11 | en sloeg van de kinderen van Seir tien duizend. ~
9730 2Kro 25:12 | Daartoe vingen de kinderen van Juda tien duizend levend,
9731 2Kro 25:12 | steenrots, en stieten hen van de spits der steenrots af,
9732 2Kro 25:13 | deden een inval in de steden van Juda, van Samaria af tot
9733 2Kro 25:13 | inval in de steden van Juda, van Samaria af tot Beth-horon
9734 2Kro 25:13 | Beth-horon toe, en sloegen van hen drie duizend, en roofden
9735 2Kro 25:14 | geschiedde nu, nadat Amazia van het slaan der Edomieten
9736 2Kro 25:14 | hij de goden der kinderen van Seir medegebracht had, dat
9737 2Kro 25:15 | Waarom hebt gij de goden van dat volk gezocht, die hun
9738 2Kro 25:17 | 17 En Amazia, de koning van Juda, werd te rade, dat
9739 2Kro 25:17 | zond tot Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van Jehu,
9740 2Kro 25:17 | zoon van Joahaz, den zoon van Jehu, den koning van Israel,
9741 2Kro 25:17 | zoon van Jehu, den koning van Israel, om te zeggen: Kom,
9742 2Kro 25:18 | 18 Maar Joas, de koning van Israel, zond tot Amazia,
9743 2Kro 25:18 | zond tot Amazia, den koning van Juda, om te zeggen: De distel,
9744 2Kro 25:20 | hoorde niet, want het was van God, opdat Hij hen in hun
9745 2Kro 25:21 | Zo toog Joas, de koning van Israel, op, en hij en Amazia,
9746 2Kro 25:21 | hij en Amazia, de koning van Juda, zagen elkanders aangezichten
9747 2Kro 25:22 | geslagen voor het aangezicht van Israel; en zij vloden een
9748 2Kro 25:23 | 23 En Joas, de koning van Israel, greep Amazia, den
9749 2Kro 25:23 | greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas,
9750 2Kro 25:23 | koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van Joahaz,
9751 2Kro 25:23 | zoon van Joas, den zoon van Joahaz, te Beth-Semes; en
9752 2Kro 25:23 | en hij brak aan den muur van Jeruzalem, van de poort
9753 2Kro 25:23 | den muur van Jeruzalem, van de poort van Efraim tot
9754 2Kro 25:23 | Jeruzalem, van de poort van Efraim tot aan de Hoekpoort,
9755 2Kro 25:24 | Obed-Edom, en de schatten van het huis des konings, mitsgaders
9756 2Kro 25:25 | 25 Amazia nu, de zoon van Joas, de koning van Juda,
9757 2Kro 25:25 | zoon van Joas, de koning van Juda, leefde na den dood
9758 2Kro 25:25 | Juda, leefde na den dood van Joas, den zoon van Joahaz,
9759 2Kro 25:25 | dood van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israel,
9760 2Kro 25:25 | zoon van Joahaz, den koning van Israel, vijftien jaren. ~
9761 2Kro 25:26 | overige nu der geschiedenissen van Amazia, de eerste en de
9762 2Kro 25:26 | in het boek der koningen van Juda en Israel? ~
9763 2Kro 25:27 | 27 Van den tijd nu af, dat Amazia
9764 2Kro 25:27 | dat Amazia afgeweken was van achter den HEERE, zo maakten
9765 2Kro 25:28 | zijn vaderen in de stad van Juda. ~ ~
9766 2Kro 26:1 | Toen nam het ganse volk van Juda Uzzia (die nu zestien
9767 2Kro 26:1 | hem koning in de plaats van zijn vader Amazia. ~
9768 2Kro 26:3 | zijner moeder was Jecholia, van Jeruzalem. ~
9769 2Kro 26:5 | God te zoeken, in de dagen van Zacharia, die verstandig
9770 2Kro 26:6 | Filistijnen, en brak den muur van Gath, en den muur van Jabne,
9771 2Kro 26:6 | muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod;
9772 2Kro 26:6 | muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe bouwde hij
9773 2Kro 26:8 | naam ging tot den ingang van Egypte, want hij sterkte
9774 2Kro 26:10 | want hij was een liefhebber van den land bouw. ~
9775 2Kro 26:11 | had Uzzia een heirkracht van geoefenden ten oorlog, uittrekkende
9776 2Kro 26:11 | monstering, daar de hand van Jeiel, den schrijver, en
9777 2Kro 26:11 | den ambtman; onder de hand van Hananja, een van de vorsten
9778 2Kro 26:11 | de hand van Hananja, een van de vorsten des konings. ~
9779 2Kro 26:12 | 12 Het gehele getal van de hoofden der vaderen,
9780 2Kro 26:13 | hand was een krijgsheir van driehonderd zeven duizend
9781 2Kro 26:15 | kunstige werken, bedenking van kunstige werkmeesters, dat
9782 2Kro 26:18 | zal u niet tot eer zijn van den HEERE God. ~
9783 2Kro 26:19 | in het huis des HEEREN, van boven het reukaltaar. ~
9784 2Kro 26:20 | stieten hem met der haast van daar, ja hij zelf werd ook
9785 2Kro 26:21 | afgezonderd huis, want hij was van het huis des HEEREN afgesneden;
9786 2Kro 26:22 | overige nu der geschiedenissen van Uzzia, de eerste en de laatste,
9787 2Kro 26:22 | profeet Jesaja, de zoon van Amos, beschreven. ~
9788 2Kro 26:23 | zijn vaderen, in het veld van de begrafenis, die van de
9789 2Kro 26:23 | veld van de begrafenis, die van de koningen was; want zij
9790 2Kro 27:1 | was Jerusa, een dochter van Zadok. ~
9791 2Kro 27:3 | bouwde ook veel aan den muur van Ofel. ~
9792 2Kro 27:4 | hij steden op het gebergte van Juda; en in de wouden bouwde
9793 2Kro 27:7 | overige nu der geschiedenissen van Jotham, en al zijn krijgen,
9794 2Kro 27:7 | in het boek der koningen van Israel en Juda. ~
9795 2Kro 28:2 | in de wegen der koningen van Israel; daartoe maakte hij
9796 2Kro 28:3 | ook in het dal des zoons van Hinnom; en hij brandde zijn
9797 2Kro 28:5 | in de hand des konings van Syrie, dat zij hem sloegen,
9798 2Kro 28:5 | dat zij hem sloegen, en van hem gevankelijk wegvoerden
9799 2Kro 28:5 | wegvoerden een grote menigte van gevangenen, die zij te Damaskus
9800 2Kro 28:5 | gegeven in de hand des konings van Israel, die hem sloeg met
9801 2Kro 28:6 | 6 Want Pekah, de zoon van Remalia, sloeg in Juda honderd
9802 2Kro 28:7 | Zichri, een geweldig man van Efraim, sloeg Maaseja, den
9803 2Kro 28:8 | kinderen Israels voerden van hun broederen gevankelijk
9804 2Kro 28:8 | plunderden ook veel roofs van hen; en zij brachten den
9805 2Kro 28:10 | denkt gij nu de kinderen van Juda en Jeruzalem u tot
9806 2Kro 28:11 | gevangenen weder, die gij van uw broederen gevankelijk
9807 2Kro 28:11 | weggevoerd hebt; want de hitte van des HEEREN toorn is over
9808 2Kro 28:12 | Toen maakten zich mannen op van de hoofden der kinderen
9809 2Kro 28:12 | de hoofden der kinderen van Efraim, Azaria, de zoon
9810 2Kro 28:12 | Efraim, Azaria, de zoon van Johanan, Berechja, de zoon
9811 2Kro 28:12 | Johanan, Berechja, de zoon van Mesillemoth en Jehizkia,
9812 2Kro 28:12 | Mesillemoth en Jehizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de zoon
9813 2Kro 28:12 | Sallum, en Amasa, de zoon van Hadlai, tegen degenen, die
9814 2Kro 28:15 | gevangenen, en kleedden van den roof al hun naakten;
9815 2Kro 28:16 | koning Achaz tot de koningen van Assyrie, dat zij hem helpen
9816 2Kro 28:18 | der laagte en het zuiden van Juda ingevallen, en hadden
9817 2Kro 28:19 | vernederde Juda, om der wille van Achaz, den koning Israels;
9818 2Kro 28:20 | Tiglath-Pilneser, de koning van Assyrie, kwam tot hem; doch
9819 2Kro 28:21 | Want Achaz nam een deel van het huis des HEEREN, en
9820 2Kro 28:21 | het huis des HEEREN, en van het huis des konings en
9821 2Kro 28:21 | hetwelk hij den koning van Assyrie gaf; maar hij hielp
9822 2Kro 28:23 | Want hij offerde den goden van Damaskus, die hem geslagen
9823 2Kro 28:23 | Omdat de goden der koningen van Syrie hen helpen, zal ik
9824 2Kro 28:24 | Achaz verzamelde de vaten van het huis Gods, en hieuw
9825 2Kro 28:24 | Gods, en hieuw de vaten van het huis Gods in stukken,
9826 2Kro 28:24 | stukken, en sloot de deuren van het huis des HEEREN toe;
9827 2Kro 28:24 | zich altaren in alle hoeken van Jeruzalem. ~
9828 2Kro 28:25 | maakte hij in elke stad van Juda hoogten, om anderen
9829 2Kro 28:26 | in het boek der koningen van Juda en Israel. ~
9830 2Kro 28:27 | in de graven der koningen van Israel; en zijn zoon Jehizkia
9831 2Kro 29:1 | moeder was Abia, een dochter van Zacharia. ~
9832 2Kro 29:3 | eerste maand, de deuren van het huis des HEEREN open,
9833 2Kro 29:5 | brengt de onreinigheid uit van het heiligdom. ~
9834 2Kro 29:6 | hebben hun aangezichten van den tabernakel des HEEREN
9835 2Kro 29:7 | Ook hebben zij de deuren van het voorhuis toegesloten,
9836 2Kro 29:10 | opdat de hitte Zijns toorns van ons afkere. ~
9837 2Kro 29:12 | Levieten op, Mahath, de zoon van Amasai, en Joel, de zoon
9838 2Kro 29:12 | Amasai, en Joel, de zoon van Azarja, van de kinderen
9839 2Kro 29:12 | Joel, de zoon van Azarja, van de kinderen der Kahathieten;
9840 2Kro 29:12 | kinderen der Kahathieten; en van de kinderen van Merari,
9841 2Kro 29:12 | Kahathieten; en van de kinderen van Merari, Kis, de zoon van
9842 2Kro 29:12 | van Merari, Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon
9843 2Kro 29:12 | Abdi, en Azarja, de zoon van Jehaleel; en van de Gersonieten,
9844 2Kro 29:12 | de zoon van Jehaleel; en van de Gersonieten, Joah, de
9845 2Kro 29:12 | Gersonieten, Joah, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon
9846 2Kro 29:12 | Zimma, en Eden, de zoon van Joah; ~
9847 2Kro 29:13 | 13 En van de kinderen van Elizafan,
9848 2Kro 29:13 | 13 En van de kinderen van Elizafan, Simri en Jeiel;
9849 2Kro 29:13 | Elizafan, Simri en Jeiel; en van de kinderen van Asaf, Zecharja
9850 2Kro 29:13 | Jeiel; en van de kinderen van Asaf, Zecharja en Mattanja; ~
9851 2Kro 29:14 | 14 En van de kinderen van Heman, Jehiel
9852 2Kro 29:14 | 14 En van de kinderen van Heman, Jehiel en Simei;
9853 2Kro 29:14 | Heman, Jehiel en Simei; en van de kinderen van Jeduthun,
9854 2Kro 29:14 | Simei; en van de kinderen van Jeduthun, Semaja en Uzziel. ~
9855 2Kro 29:16 | brachten uit in het voorhof van het huis des HEEREN al de
9856 2Kro 29:21 | en hij zeide tot de zonen van Aaron, de priesteren, dat
9857 2Kro 29:25 | en harpen, naar het gebod van David, en van Gad, den ziener
9858 2Kro 29:25 | het gebod van David, en van Gad, den ziener des konings,
9859 2Kro 29:25 | den ziener des konings, en van Nathan, den profeet; want
9860 2Kro 29:25 | profeet; want dit gebod was van de hand des HEEREN, door
9861 2Kro 29:26 | stonden met de instrumenten van David, en de priesters met
9862 2Kro 29:27 | trompetten en met de instrumenten van David, den koning van Israel. ~
9863 2Kro 29:27 | instrumenten van David, den koning van Israel. ~
9864 2Kro 29:30 | loven zouden, met de woorden van David en van Asaf, den ziener;
9865 2Kro 29:30 | de woorden van David en van Asaf, den ziener; en zij
9866 2Kro 29:31 | lofofferen en alle vrijwilligen van harte brandofferen. ~
9867 2Kro 29:34 | 34 Doch van de priesteren waren er te
9868 2Kro 29:34 | de Levieten waren rechter van hart, om zich te heiligen,
9869 2Kro 29:35 | brandofferen; alzo werd de dienst van het huis des HEEREN besteld. ~
9870 2Kro 30:5 | een stem door gans Israel, van Ber-seba tot Dan, zou laten
9871 2Kro 30:6 | gingen henen met de brieven van de hand des konings en zijner
9872 2Kro 30:6 | u tot den HEERE, den God van Abraham, Izak en Israel,
9873 2Kro 30:6 | uit de hand der koningen van Assyrie. ~
9874 2Kro 30:8 | zal de hitte Zijns toorns van u afkeren. ~
9875 2Kro 30:9 | barmhartig, en zal het aangezicht van u niet afwenden, zo gij
9876 2Kro 30:10 | Zo gingen de lopers door, van stad tot stad, door het
9877 2Kro 30:10 | tot stad, door het land van Efraim en Manasse, tot Zebulon
9878 2Kro 30:11 | verootmoedigden zich sommigen van Aser, en Manasse, en van
9879 2Kro 30:11 | van Aser, en Manasse, en van Zebulon, en kwamen te Jeruzalem. ~
9880 2Kro 30:16 | naar hun wijze, naar de wet van Mozes, den man Gods; de
9881 2Kro 30:18 | menigte des volks, velen van Efraim en Manasse, Issaschar
9882 2Kro 30:22 | Jehizkia sprak naar het hart van alle Levieten, die verstand
9883 2Kro 30:24 | Want Jehizkia, de koning van Juda, gaf de gemeente duizend
9884 2Kro 30:25 | 25 En de ganse gemeente van Juda verblijdde zich, mitsgaders
9885 2Kro 30:25 | vreemdelingen, die uit het land van Israel gekomen waren, en
9886 2Kro 30:26 | blijdschap te Jeruzalem; want van de dagen van Salomo, den
9887 2Kro 30:26 | Jeruzalem; want van de dagen van Salomo, den zoon van David,
9888 2Kro 30:26 | dagen van Salomo, den zoon van David, den koning van Israel,
9889 2Kro 30:26 | zoon van David, den koning van Israel, was desgelijks in
9890 2Kro 31:1 | werden, uit, tot de steden van Juda, en braken de opgerichte
9891 2Kro 31:2 | om te prijzen in de poort van de legers des HEEREN; ~
9892 2Kro 31:3 | Ook het deel des konings van zijn have tot de brandofferen,
9893 2Kro 31:4 | het volk, tot de inwoners van Jeruzalem, dat zij het deel
9894 2Kro 31:5 | Israels vele eerstelingen van koren, most, en olie, en
9895 2Kro 31:5 | most, en olie, en honig, en van al de inkomsten des velds;
9896 2Kro 31:5 | brachten zij de tienden van alles in met menigte. ~
9897 2Kro 31:6 | 6 En de kinderen van Israel en Juda, die in de
9898 2Kro 31:6 | en Juda, die in de steden van Juda woonden, brachten ook
9899 2Kro 31:7 | maand begonnen zij den grond van die hopen te leggen, en
9900 2Kro 31:10 | Azaria, de hoofdpriester, van het huis van Zadok, sprak
9901 2Kro 31:10 | hoofdpriester, van het huis van Zadok, sprak tot hem en
9902 2Kro 31:10 | sprak tot hem en zeide: Van dat men deze heffing begonnen
9903 2Kro 31:13 | opzieners, onder de hand van Chonanja en Simei, zijn
9904 2Kro 31:13 | broeder; door het bevel van den koning Jehizkia en van
9905 2Kro 31:13 | van den koning Jehizkia en van Azaria, den overste van
9906 2Kro 31:13 | van Azaria, den overste van het huis Gods. ~
9907 2Kro 31:14 | 14 En Kore, de zoon van Jimna, de Leviet, de poortier
9908 2Kro 31:17 | vaderen, ook de Levieten van twintig jaren oud en daarboven,
9909 2Kro 31:19 | waren onder de kinderen van Aaron, de priesteren, op
9910 2Kro 31:21 | hij begon in den dienst van het huis Gods, en in de
9911 2Kro 32:1 | kwam Sanherib, de koning van Assyrie, en toog in Juda,
9912 2Kro 32:4 | Waarom zouden de koningen van Assyrie komen, en veel waters
9913 2Kro 32:7 | het aangezicht des konings van Assyrie, noch voor het aangezicht
9914 2Kro 32:8 | volk steunde op de woorden van Jehizkia, den koning van
9915 2Kro 32:8 | van Jehizkia, den koning van Juda. ~
9916 2Kro 32:9 | zond Sanherib, de koning van Assyrie, zijn knechten naar
9917 2Kro 32:9 | tot Jehizkia, den koning van Juda, en tot het ganse Juda,
9918 2Kro 32:10 | zegt Sanherib, de koning van Assyrie: Waarom vertrouwt
9919 2Kro 32:11 | uit de hand des konings van Assyrie redden? ~
9920 2Kro 32:13 | landen? Hebben de goden van de natien dier landen hun
9921 2Kro 32:15 | hem niet; want geen god van enige natie en koninkrijk
9922 2Kro 32:17 | zeggende: Gelijk de goden van de natien der landen, die
9923 2Kro 32:17 | hebben, alzo zal de God van Jehizkia Zijn volk uit mijn
9924 2Kro 32:18 | het Joods, tegen het volk van Jeruzalem, dat op den muur
9925 2Kro 32:19 | 19 En zij spraken van den God van Jeruzalem, als
9926 2Kro 32:19 | zij spraken van den God van Jeruzalem, als van de goden
9927 2Kro 32:19 | den God van Jeruzalem, als van de goden der volkeren der
9928 2Kro 32:19 | volkeren der aarde, een werk van mensenhanden. ~
9929 2Kro 32:20 | profeet Jesaja, de zoon van Amoz, baden daartegen, en
9930 2Kro 32:21 | in het leger des konings van Assyrie verdelgde. Zo is
9931 2Kro 32:22 | Jehizkia en de inwoners van Jeruzalem, uit de hand van
9932 2Kro 32:22 | van Jeruzalem, uit de hand van Sanherib, den koning van
9933 2Kro 32:22 | van Sanherib, den koning van Assyrie, en uit de hand
9934 2Kro 32:22 | Assyrie, en uit de hand van allen; en Hij geleidde hen
9935 2Kro 32:23 | tot Jehizkia, den koning van Juda, zodat hij daarna voor
9936 2Kro 32:23 | hij daarna voor de ogen van alle heidenen verheven werd. ~
9937 2Kro 32:26 | harten, hij en de inwoners van Jeruzalem, zodat de grote
9938 2Kro 32:26 | hen niet kwam in de dagen van Jehizkia. ~
9939 2Kro 32:28 | schathuizen voor de inkomsten van koren, en most, en olie;
9940 2Kro 32:29 | gemaakt, mitsgaders bezitting van schapen en runderen in menigte;
9941 2Kro 32:30 | opperuitgang der wateren van Gihon, en leidde ze recht
9942 2Kro 32:31 | de gezanten der vorsten van Babel, die tot hem gezonden
9943 2Kro 32:32 | overige nu der geschiedenissen van Jehizkia, en zijn goeddadigheden,
9944 2Kro 32:32 | geschreven in het gezicht van den profeet Jesaja, den
9945 2Kro 32:32 | profeet Jesaja, den zoon van Amoz, en in het boek der
9946 2Kro 32:32 | in het boek der koningen van Juda en Israel. ~
9947 2Kro 32:33 | begroeven hem in het hoogste van de graven der zonen van
9948 2Kro 32:33 | van de graven der zonen van David; daartoe deden gans
9949 2Kro 32:33 | gans Juda en de inwoners van Jeruzalem hem eer aan in
9950 2Kro 33:4 | in het huis des HEEREN, van hetwelk de HEERE gezegd
9951 2Kro 33:5 | hemels, in beide de voorhoven van het huis des HEEREN. ~
9952 2Kro 33:6 | gaan, in het dal des zoons van Hinnom, en pleegde guichelarij,
9953 2Kro 33:7 | stelde ook de gelijkenis van een gesneden beeld, die
9954 2Kro 33:7 | gemaakt had, in het huis Gods, van hetwelk God gezegd had tot
9955 2Kro 33:7 | dat Ik uit alle stammen van Israel verkoren heb, zal
9956 2Kro 33:8 | 8 En Ik zal den voet van Israel niet meer doen wijken
9957 2Kro 33:8 | Israel niet meer doen wijken van het land, dat Ik uw vaderen
9958 2Kro 33:8 | en rechten, door de hand van Mozes. ~
9959 2Kro 33:11 | krijgsoversten, die de koning van Assyrie had, dewelke Manasse
9960 2Kro 33:12 | zeer voor het aangezicht van den God zijner vaderen, ~
9961 2Kro 33:13 | bad Hem; en Hij liet Zich van hem verbidden, en hoorde
9962 2Kro 33:14 | Davids, aan de westzijde van Gihon in het dal, en tot
9963 2Kro 33:14 | het dal, en tot den ingang van de Vispoort, en omsingelde
9964 2Kro 33:15 | gebouwd had op den berg van het huis des HEEREN, en
9965 2Kro 33:18 | overige nu der geschiedenissen van Manasse, en zijn gebed tot
9966 2Kro 33:18 | gesproken hebben in den Naam van den HEERE, den God Israels,
9967 2Kro 33:18 | geschiedenissen der koningen van Israel; ~
9968 2Kro 33:19 | zijn gebed, en hoe God Zich van hem heeft laten verbidden,
9969 2Kro 34:2 | en wandelde in de wegen van zijn vader David, en week
9970 2Kro 34:3 | begon hij Juda en Jeruzalem van de hoogten en de bossen,
9971 2Kro 34:6 | 6 Daartoe in de steden van Manasse, en Efraim, en Simeon,
9972 2Kro 34:7 | hij af in het ganse land van Israel; daarna keerde hij
9973 2Kro 34:8 | zond hij Safan, den zoon van Azalia, en Maaseja, den
9974 2Kro 34:8 | stad, en Joha, den zoon van Joahaz, den kanselier, om
9975 2Kro 34:9 | vergaderd hadden uit de hand van Manasse en Efraim, en uit
9976 2Kro 34:9 | uit het ganse overblijfsel van Israel, en uit gans Juda
9977 2Kro 34:10 | in de hand der verzorgers van het werk, die besteld waren
9978 2Kro 34:11 | zolderen, die de koningen van Juda verdorven hadden. ~
9979 2Kro 34:12 | Jahath en Obadja, Levieten van de kinderen van Merari,
9980 2Kro 34:12 | Levieten van de kinderen van Merari, mitsgaders Zacharia
9981 2Kro 34:12 | mitsgaders Zacharia en Mesullam, van de kinderen der Kohathieten,
9982 2Kro 34:12 | verstandig op instrumenten van muziek. ~
9983 2Kro 34:13 | lastdragers, en de voortdrijvers van allen, die in enig werk
9984 2Kro 34:14 | HEEREN, gegeven door de hand van Mozes. ~
9985 2Kro 34:20 | Hilkia, en Ahikam, den zoon van Safan, en Abdon, den zoon
9986 2Kro 34:20 | Safan, en Abdon, den zoon van Micha, en Safan, den schrijver,
9987 2Kro 34:22 | profetes Hulda, de huisvrouw van Sallum, den zoon van Tokhath,
9988 2Kro 34:22 | huisvrouw van Sallum, den zoon van Tokhath, den zoon van Hasra,
9989 2Kro 34:22 | zoon van Tokhath, den zoon van Hasra, den klederbewaarder.
9990 2Kro 34:24 | het aangezicht des konings van Juda gelezen heeft. ~
9991 2Kro 34:26 | 26 Maar tot den koning van Juda, die ulieden gezonden
9992 2Kro 34:29 | verzamelde alle oudsten van Juda en Jeruzalem. ~
9993 2Kro 34:30 | HEEREN, en al de mannen van Juda en de inwoners van
9994 2Kro 34:30 | van Juda en de inwoners van Jeruzalem, mitsgaders de
9995 2Kro 34:30 | Levieten, en al het volk, van den grote tot den kleine
9996 2Kro 34:30 | voor hun oren al de woorden van het boek des verbonds, dat
9997 2Kro 34:32 | werden, staan; en de inwoners van Jeruzalem deden naar het
9998 2Kro 34:32 | Jeruzalem deden naar het verbond van God, den God hunner vaderen. ~
9999 2Kro 34:33 | dagen weken zij niet af van den HEERE, den God hunner
10000 2Kro 35:2 | sterkte hen tot den dienst van het huis des HEEREN. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19256 |