Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
laagt 1
laagte 24
laagten 6
laat 734
laatdunkend 1
laatdunkenden 1
laatste 93
Frequency    [«  »]
778 woord
762 daar
736 22
734 laat
732 wie
731 twee
718 gegeven

Bijbel

IntraText - Concordances

laat

1-500 | 501-734

    Book Chapter: Verse
1 Gen 1:26 | 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons 2 Gen 11:3 | tot zijn naaste: Kom aan, laat ons tichelen strijken, en 3 Gen 11:4 | En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, 4 Gen 11:4 | opperste in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken, 5 Gen 11:7 | 7 Kom aan, laat Ons nedervaren, en laat 6 Gen 11:7 | laat Ons nedervaren, en laat Ons hun spraak aldaar verwarren, 7 Gen 13:8 | En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn 8 Gen 14:24 | zijn, Aner, Eskol en Mamre, laat die hun deel nemen! ~  ~  ~  ~                            9 Gen 18:20 | vluchten, en zij is klein; laat mij toch derwaarts behouden 10 Gen 18:32 | 32 Kom, laat ons onze vader wijn te drinken 11 Gen 18:34 | bij mijn vader gelegen; laat ons ook dezen nacht hem 12 Gen 20:12 | Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw 13 Gen 23:17 | tegemoet, en hij zeide: Laat mij toch een weinig waters 14 Gen 23:54 | morgens op, en hij zeide: Laat mij trekken tot mijn heer! ~ 15 Gen 23:55 | broeder, en haar moeder: Laat de jonge dochter enige dagen, 16 Gen 23:56 | voorspoedig gemaakt heeft! laat mij trekken, dat ik tot 17 Gen 23:57 | 57 Toen zeiden zij: Laat ons de jonge dochter roepen, 18 Gen 23:97 | En Ezau zeide tot Jakob: Laat mij toch slorpen van dat 19 Gen 24:28 | daarom hebben wij gezegd: Laat toch een eed tussen ons 20 Gen 24:28 | tussen ons en tussen u, en laat ons een verbond met u maken: ~ 21 Gen 27:60 | dat Jakob tot Laban zeide: Laat mij vertrekken, dat ik ga 22 Gen 28:32 | gij uw goden vinden zult, laat hem niet leven! Onderken 23 Gen 28:37 | broederen en uw broederen, en laat hen richten tussen ons beiden. ~ 24 Gen 28:44 | 44 Nu dan, kom, laat ons een verbond maken, ik 25 Gen 29:26 | 26 En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad 26 Gen 30:12 | 12 En hij zeide: Laat ons reizen en voorttrekken; 27 Gen 30:15 | 15 En Ezau zeide: Laat mij toch van dit volk, dat 28 Gen 30:15 | hij zeide: Waartoe dat? laat mij genade vinden in mijns 29 Gen 31:11 | en tot haar broederen: Laat mij genade vinden in uw 30 Gen 31:21 | vreedzaam met ons; daarom laat hen in dit land wonen, en 31 Gen 31:23 | die niet onze zijn? Alleen laat ons hun te wille zijn, en 32 Gen 32:3 | 3 En laat ons ons opmaken, en optrekken 33 Gen 34:17 | want ik hoorde hen zeggen: Laat ons naar Dothan gaan. Jozef 34 Gen 34:20 | 20 Nu komt dan, en laat ons hem doodslaan, en hem 35 Gen 34:21 | hun hand; en hij zeide: Laat ons hem niet aan het leven 36 Gen 34:27 | 27 Komt, en laat ons hem aan deze Ismaelieten 37 Gen 35:16 | weg, en zeide: Kom toch, laat mij tot u ingaan; want hij 38 Gen 38:33 | dat gijlieden vroom zijt; laat een uwer broederen bij mij, 39 Gen 40:18 | en zeide: Och, mijn heer! laat toch uw knecht een woord 40 Gen 40:18 | voor mijns heren oren, en laat uw toorn tegen uw knecht 41 Gen 40:33 | 33 Nu dan, laat toch uw knecht voor dezen 42 Gen 40:33 | van mijn heer blijven, en laat den jongeling met zijn broederen 43 Gen 43:4 | het land Kanaan; en nu, laat toch uw knechten in het 44 Gen 43:6 | beste van het land wonen; laat hen in het land Gosen wonen, 45 Gen 43:25 | hebt ons leven behouden; laat ons genade vinden in de 46 Gen 46:5 | gij mij begraven! Nu dan, laat mij toch optrekken, dat 47 Exo 1:10 | 10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve 48 Exo 1:16 | maar is het een dochter, zo laat haar leven! ~ 49 Exo 3:18 | Hebreen, is ons ontmoet; zo laat ons nu toch gaan den weg 50 Exo 4:18 | schoonvader, en zeide tot hem: Laat mij toch gaan, dat ik wederkere 51 Exo 4:23 | En Ik heb tot u gezegd: Laat Mijn zoon trekken, dat hij 52 Exo 5:1 | HEERE, de God van Israel: Laat Mijn volk trekken, dat het 53 Exo 5:3 | Hebreen is ons ontmoet; zo laat ons toch heentrekken, den 54 Exo 5:7 | gisteren en eergisteren; laat hen zelven heengaan, en 55 Exo 5:8 | daarom roepen zij, zeggende: Laat ons gaan, laat ons onzen 56 Exo 5:8 | zeggende: Laat ons gaan, laat ons onzen God offeren! ~ 57 Exo 5:17 | gaat gij; daarom zegt gij: Laat ons gaan, laat ons den HEERE 58 Exo 5:17 | zegt gij: Laat ons gaan, laat ons den HEERE offeren! ~ 59 Exo 7:2 | Israels uit zijn land trekken laat. ~ 60 Exo 7:16 | tot u gezonden, zeggende: Laat Mijn volk trekken, dat het 61 Exo 8:1 | tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij 62 Exo 8:20 | tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij 63 Exo 8:21 | Want zo gij Mijn volk niet laat trekken, zie, zo zal Ik 64 Exo 8:27 | 27 Laat ons den weg van drie dagen 65 Exo 9:1 | HEERE, de God der Hebreen: Laat Mijn volk trekken, dat het 66 Exo 9:13 | HEERE, de God der Hebreen: Laat Mijn volk trekken, dat zij 67 Exo 10:3 | aangezicht te verootmoedigen? Laat Mijn volk trekken, dat zij 68 Exo 10:7 | deze tot een strik zijn, laat de mannen trekken, dat zij 69 Exo 14:12 | zeggende: Houd af van ons, en laat ons de Egyptenaren dienen? 70 Exo 14:25 | Toen zeiden de Egyptenaars: Laat ons vlieden van het aangezicht 71 Exo 18:22 | verlicht alzo uzelven, en laat hen met u dragen. ~ 72 Exo 22:5 | een veld, of een wijngaard laat afweiden, en hij zijn beest 73 Exo 32:10 | 10 En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn 74 Exo 32:12 | hittigheid Uws toorns, en laat het U over het kwaad Uws 75 Exo 33:10 | 10 En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn 76 Exo 33:12 | hittigheid Uws toorns, en laat het U over het kwaad Uws 77 Exo 34:12 | Voer dit volk op! maar Gij laat mij niet weten, wien Gij 78 Exo 34:13 | gevonden heb in Uw ogen, zo laat mij nu Uw weg weten, en 79 Num 10:35 | zeide: Sta op, HEERE! en laat Uw vijanden verstrooid worden, 80 Num 11:15 | Uw ogen gevonden heb; en laat mij mijn ongeluk niet aanzien! ~ 81 Num 12:12 | 12 Laat zij toch niet zijn als een 82 Num 12:14 | zeven dagen beschaamd zijn? Laat haar zeven dagen buiten 83 Num 13:30 | volk voor Mozes, en zeide: Laat ons vrijmoedig optrekken, 84 Num 14:4 | zeiden de een tot den ander: Laat ons een hoofd opwerpen, 85 Num 14:17 | 17 Nu dan, laat toch de kracht des HEEREN 86 Num 20:17 | 17 Laat ons toch door uw land trekken; 87 Num 21:22 | 22 Laat mij door uw land trekken. 88 Num 22:16 | Balak, de zoon van Zippor: Laat u toch niet beletten tot 89 Num 31:18 | mans niet bekend hebben, laat voor ulieden leven. ~ 90 Num 35:6 | geboden heeft, zeggende: Laat zij dien tot vrouwen worden, 91 Deu 1:22 | allen tot mij, en zeidet: Laat ons mannen voor ons aangezicht 92 Deu 2:27 | 27 Laat mij door uw land doortrekken; 93 Deu 2:28 | dat ik drinke; alleenlijk laat mij op mijn voeten doortrekken; ~ 94 Deu 3:25 | 25 Laat mij toch overtrekken, en 95 Deu 9:14 | 14 Laat van Mij af, dat Ik hen verdelge, 96 Deu 13:2 | gesproken had, zeggende: Laat ons andere goden, die gij 97 Deu 13:6 | het heimelijke, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere 98 Deu 13:13 | stad aangedreven, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere 99 Deu 15:13 | gij hem vrij van u gaan laat, zo zult gij hem niet ledig 100 Deu 15:18 | gij hem vrij van u gaan laat; want als een dubbel-loons-dagloner 101 Deu 33:11 | HEERE! zijn vermogen, en laat U het werk zijner handen 102 Joz 1:14 | 14 Laat uw vrouwen, uw kleine kinderen, 103 Joz 8:6 | 6 Laat hen dan uitkomen achter 104 Joz 9:21 | zeiden de oversten tot hen: Laat hen leven, en laat ze houthouwers 105 Joz 9:21 | hen: Laat hen leven, en laat ze houthouwers en waterputters 106 Joz 10:19 | slaat hen in den staart; laat hen in hun steden niet komen; 107 Joz 23:26 | 26 Daarom zeiden wij: Laat ons toch voor ons maken, 108 Ric 1:3 | met mij op in mijn lot, en laat ons tegen de Kanaanieten 109 Ric 5:39 | alleenlijk ditmaal spreke; laat mij toch alleenlijk ditmaal 110 Ric 6:7 | in uw hand geven; daarom laat al dat volk weggaan, een 111 Ric 10:17 | der Edomieten, zeggende: Laat mij toch door uw land doortrekken; 112 Ric 10:19 | en Israel zeide tot hem: Laat ons toch door uw land doortrekken 113 Ric 10:37 | zeide zij tot haar vader: Laat deze zaak aan mij geschieden: 114 Ric 10:37 | zaak aan mij geschieden: Laat twee maanden van mij af, 115 Ric 11:5 | vluchtelingen van Efraim zeiden: Laat mij overgaan; zo zeiden 116 Ric 12:15 | tot den Engel des HEEREN: Laat ons U toch ophouden, en 117 Ric 13:13 | uw raadsel te raden, en laat het ons horen. ~ 118 Ric 14:1 | geitenbokje, en hij zeide: Laat mij tot mijn huisvrouw ingaan 119 Ric 14:2 | zuster schoner dan zij? Laat ze u toch zijn in de plaats 120 Ric 15:26 | die hem bij de hand hield: Laat mij gaan, dat ik de pilaren 121 Ric 17:9 | zij zeiden: Maakt u op, en laat ons tot hen optrekken; want 122 Ric 17:25 | van Dan zeiden tot hem: Laat uw stem bij ons niet horen, 123 Ric 18:6 | Bewillig toch en vernacht, en laat uw hart vrolijk zijn. ~ 124 Ric 18:9 | zich, vernacht hier, en laat uw hart vrolijk zijn, en 125 Ric 18:11 | heer: Trek toch voort, en laat ons in deze stad der Jebusieten 126 Ric 18:28 | zeide tot haar: Sta op, en laat ons trekken; maar niemand 127 Ric 19:32 | kinderen Israels zeiden: Laat ons vlieden, en hen van 128 Rut 2:2 | Moabietische, zeide tot Naomi: Laat mij toch in het veld gaan, 129 Rut 2:7 | 7 En zij heeft gezegd: Laat mij toch oplezen en aren 130 Rut 2:13 | 13 En zij zeide: Laat mij genade vinden in uw 131 Rut 2:15 | zijn jongens, zeggende: Laat haar ook tussen de garven 132 Rut 2:16 | 16 Ja, laat ook allengskens van de handvollen 133 Rut 2:16 | voor haar wat vallen, en laat het liggen, dat zij het 134 Rut 3:13 | indien hij u lost, goed, laat hem lossen; maar indien 135 1Sa 1:18 | 18 En zij zeide: Laat uw dienstmaagd genade vinden 136 1Sa 4:3 | aangezicht der Filistijnen? Laat ons van Silo tot ons nemen 137 1Sa 4:3 | verbonds des HEEREN, en laat die in het midden van ons 138 1Sa 6:2 | de ark des HEEREN doen? Laat ons weten, waarmede wij 139 1Sa 9:5 | die bij hem was: Kom en laat ons wederkeren; dat niet 140 1Sa 9:6 | spreekt, dat komt zekerlijk; laat ons nu derwaarts gaan, misschien 141 1Sa 9:9 | om God te vragen: Komt en laat ons gaan tot den ziener; 142 1Sa 9:10 | Uw woord is goed, kom, laat ons gaan. En zij gingen 143 1Sa 11:3 | tot hem de oudsten Jabes: Laat zeven dagen van ons af, 144 1Sa 11:14 | Samuel tot het volk: Komt en laat ons naar Gilgal gaan, en 145 1Sa 13:3 | het ganse land, zeggende: Laat het de Hebreen horen. ~ 146 1Sa 14:1 | wapenen droeg, zeide: Kom, en laat ons tot de bezetting der 147 1Sa 14:6 | zijn wapenen droeg: Kom, en laat ons tot de bezetting dezer 148 1Sa 14:36 | 36 Daarna zeide Saul: Laat ons aftrekken de Filistijnen 149 1Sa 14:36 | Filistijnen na, bij nacht, en laat ons dezelve beroven, totdat 150 1Sa 14:36 | het morgen licht worde, en laat ons niet een man onder hen 151 1Sa 14:36 | maar de priester zeide: Laat ons herwaarts tot God naderen. ~ 152 1Sa 16:11 | zeide tot Isai: Zend heen en laat hem halen; want wij zullen 153 1Sa 16:22 | tot Isai, om te zeggen: Laat toch David voor mijn aangezicht 154 1Sa 19:17 | Saul: Hij zeide tot mij: Laat mij gaan, waarom zou ik 155 1Sa 20:5 | aanzitten om te eten; zo laat mij gaan, dat ik mij op 156 1Sa 20:11 | Jonathan tot David: Kom, laat ons toch uitgaan in het 157 1Sa 20:29 | 29 En hij zeide: Laat mij toch gaan; want ons 158 1Sa 20:29 | genade in uw ogen gevonden, laat mij toch ontslagen zijn, 159 1Sa 21:2 | bevolen, en zeide tot mij: Laat niemand iets van de zaak 160 1Sa 22:3 | den koning der Moabieten: Laat toch mijn vader en mijn 161 1Sa 25:8 | zullen het u te kennen geven. Laat dan deze jongelingen genade 162 1Sa 25:24 | mijn zij de misdaad, en laat toch uw dienstmaagd voor 163 1Sa 26:8 | vijand in uw hand besloten; laat mij toch hem nu met de spies 164 1Sa 26:11 | is, en de waterfles, en laat ons gaan. ~ 165 1Sa 26:19 | HEERE u tegen mij aanport, laat Hem het spijsoffer rieken; 166 1Sa 26:22 | de spies des konings; zo laat een van de jongelingen overkomen, 167 1Sa 28:22 | stem uwer dienstmaagd, en laat mij een bete broods voor 168 1Sa 29:9 | Filistijnen hebben gezegd: Laat hem met ons in dezen strijd 169 1Sa 30:22 | vrouw en zijn kinderen; laat hen die heenleiden, en weggaan. ~ 170 2Sa 2:7 | 7 En nu, laat uw handen sterk zijn, en 171 2Sa 2:14 | En Abner zeide tot Joab: Laat zich nu de jongens opmaken, 172 2Sa 2:14 | aangezicht spelen. En Joab zeide: Laat hen zich opmaken. ~ 173 2Sa 10:12 | 12 Wees sterk, en laat ons sterk zijn voor ons 174 2Sa 11:25 | zult gij tot Joab zeggen: Laat deze zaak niet kwaad zijn 175 2Sa 13:25 | Absalom: Niet, mijn zoon, laat ons toch niet al te zamen 176 2Sa 13:26 | zeide Absalom: Zo niet, laat toch mijn broeder Amnon 177 2Sa 14:12 | 12 Toen zeide deze vrouw: Laat toch uw dienstmaagd een 178 2Sa 14:32 | ik nog daar ware; nu dan, laat mij het aangezicht des konings 179 2Sa 15:7 | Absalom tot den koning zeide: Laat mij toch heengaan, en mijn 180 2Sa 15:14 | Jeruzalem waren: Maakt u op, en laat ons vlieden, want er zou 181 2Sa 16:4 | zeide: Ik buig mij neder, laat mij genade vinden in uw 182 2Sa 16:9 | heer den koning vloeken? Laat mij toch overgaan en zijn 183 2Sa 16:10 | gij zonen van Zeruja? Ja, laat hem vloeken; want de HEERE 184 2Sa 16:11 | nu deze zoon van Jemini? Laat hem geworden, dat hij vloeke, 185 2Sa 17:1 | zeide Achitofel tot Absalom: Laat mij nu twaalf duizend mannen 186 2Sa 17:5 | ook Husai, den Archiet, en laat ons horen, wat hij ook zegt. ~ 187 2Sa 18:19 | zeide Ahimaaz, Zadoks zoon: Laat mij toch heenlopen, en den 188 2Sa 18:22 | tot Joab: Wat het ook zij, laat mij toch ook Cuschi achterna 189 2Sa 18:23 | het ook zij, zeide hij, laat mij heenlopen; zo zeide 190 2Sa 19:37 | 37 Laat toch uw knecht wederkeren, 191 2Sa 19:37 | daar is uw knecht Chimham, laat dien met mijn heer den koning 192 2Sa 21:6 | 6 Laat ons zeven mannen van zijn 193 2Sa 24:14 | Gad: Mij is zeer bange; laat ons toch in de hand des 194 2Sa 24:14 | barmhartigheden zijn vele, maar laat mij in de hand van mensen 195 1Kon 1:2 | zeiden zijn knechten tot hem: Laat ze mijn heer den koning 196 1Kon 1:12| 12 Nu dan, kom, laat mij u toch een raad geven, 197 1Kon 2:6 | niet met vrede in het graf laat dalen. ~ 198 1Kon 2:21| 21 En zij zeide: Laat Abisag, de Sunamietische, 199 1Kon 8:26| Nu dan, o God van Israel, laat toch Uw woord waar worden, 200 1Kon 11:21| zeide Hadad tot Farao: Laat mij gaan, dat ik in mijn 201 1Kon 11:22| En hij zeide: Niets, maar laat mij evenwel gaan. ~ 202 1Kon 17:21| zeide: HEERE, mijn God, laat toch de ziel van dit kind 203 1Kon 20:23| geweest dan wij; maar zeker, laat ons tegen hen op het effen 204 1Kon 20:25| wagenen, als die wagenen; en laat ons tegen hen op het effen 205 1Kon 20:31| goedertierene koningen zijn; laat ons toch zakken om onze 206 1Kon 20:32| Uw knecht Benhadad zegt: Laat toch mijn ziel leven. En 207 1Kon 22:50| van Achab, tot Josafat: Laat mijn knechten met uw knechten 208 2Kon 1:13| tot hem: Gij, man Gods, laat toch mijn ziel en de ziel 209 2Kon 1:14| vijftigen verteerd; maar nu, laat mijn ziel dierbaar zijn 210 2Kon 2:16| vijftig dappere mannen; laat hen toch heengaan, en uw 211 2Kon 4:10| 10 Laat ons toch een kleine opperkamer 212 2Kon 4:10| opperkamer van een wand maken, en laat ons daar voor hem zetten 213 2Kon 4:27| Doch de man Gods zeide: Laat ze geworden; want haar ziel 214 2Kon 5:8 | gij uw klederen gescheurd? Laat hem nu tot mij komen, zo 215 2Kon 5:17| En Naaman zeide: Zo niet; laat toch uw knecht gegeven worden 216 2Kon 6:2 | 2 Laat ons toch tot aan de Jordaan 217 2Kon 7:4 | 4 Indien wij zeggen: Laat ons in de stad komen, zo 218 2Kon 7:4 | sterven; nu dan, komt, en laat ons in het leger der Syriers 219 2Kon 7:9 | vinden; daarom nu, komt, laat ons gaan, en dit aan het 220 2Kon 7:13| Israelieten, die vergaan zijn), laat ons die zenden, en zien. ~ 221 2Kon 9:15| Zo het ulieder wil is, laat niemand van de stad uittrekken, 222 2Kon 11:15| de priester had gezegd: Laat ze in het huis des HEEREN 223 2Kon 15:8 | van Israel, zeggende: Kom, laat ons elkanders aangezicht 224 2Kon 21:10| koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, 225 2Kon 25:18| 18 En hij zeide: Laat hem liggen, dat niemand 226 1Kro 13:2 | HEERE, onzen God, te zijn, laat ons ons uitbreiden, laat 227 1Kro 13:2 | laat ons ons uitbreiden, laat ons zenden aan onze overige 228 1Kro 13:3 | 3 En laat ons de ark onzes Gods tot 229 1Kro 20:13| 13 Wees sterk, en laat ons sterk zijn voor ons 230 1Kro 22:13| Gad: Mij is zeer bange; laat mij toch in de hand des 231 1Kro 22:13| barmhartigheden zijn zeer vele, maar laat mij in de hand der mensen 232 2Kro 1:9 | 9 Nu, HEERE God, laat Uw woord waar worden, gedaan 233 2Kro 7:17| o HEERE, God van Israel! Laat Uw woord waar worden, hetwelk 234 2Kro 7:40| 40 Nu, mijn God, laat toch Uw ogen open en Uw 235 2Kro 7:41| Gij en de ark Uwer kracht; laat Uw priesters, HEERE God, 236 2Kro 7:41| heil bekleed worden, en laat Uw gunstgenoten over het 237 2Kro 15:7 | Want hij zeide tot Juda: Laat ons deze steden bouwen, 238 2Kro 15:11| HEERE! Gij zijt onze God; laat den sterfelijken mens tegen 239 2Kro 16:7 | Daarom weest gij sterk, en laat uw handen niet verslappen; 240 2Kro 25:7 | hem, zeggende: O, koning! laat het heir van Israel met 241 2Kro 25:17| Israel, om te zeggen: Kom, laat ons elkanders aangezicht 242 Ezra 4:2 | vaderen, en zeiden tot hen: Laat ons met ulieden bouwen, 243 Ezra 5:15| die te Jeruzalem is, en laat het huis Gods gebouwd worden 244 Ezra 5:17| nu den koning goeddunkt, laat er gezocht worden in het 245 Ezra 6:7 | 7 Laat hen aan den arbeid van dit 246 Ezra 7:26| niet zal doen, over dien laat spoediglijk recht worden 247 Ezra 10:3 | 3 Laat ons dan nu een verbond maken 248 Ezra 10:3 | het gebod onzes Gods; en laat er gedaan worden naar de 249 Ezra 10:14| 14 Laat toch onze vorsten der ganse 250 Neh 1:6 | 6 Laat toch Uw oor opmerkende, 251 Neh 1:11 | 11 Och, HEERE, laat toch Uw oor opmerkende zijn 252 Neh 2:17 | verbrand zijn; komt, en laat ons Jeruzalems muur opbouwen; 253 Neh 2:18 | gesproken had. Toen zeiden zij: Laat ons op zijn, dat wij bouwen; 254 Neh 5:10 | ook geld en koren van hen? Laat ons toch dezen last nalaten. ~ 255 Neh 6:2 | mij, om te zeggen: Kom en laat ons te zamen vergaderen 256 Neh 6:7 | zaken zijn; kom dan nu, en laat ons te zamen raadslaan. ~ 257 Neh 6:10 | besloten), zo zeide hij: Laat ons samenkomen in het huis 258 Neh 6:10 | het midden des tempels, en laat ons de deuren des tempels 259 Neh 7:3 | 3 En ik zeide tot hen: Laat de poorten van Jeruzalem 260 Neh 7:3 | terwijl zij daarbij staan, laat hen de deuren sluiten, betast 261 Neh 9:32 | en de weldadigheid houdt; laat voor Uw aangezicht niet 262 Est 16:9 | het den koning goeddunkt, laat er geschreven worden, dat 263 Est 17:9 | het den koning goeddunkt, laat er geschreven worden, dat 264 Est 30:10 | poort des konings zit; en laat niet een woord vallen van 265 Job 6:29 | 29 Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen, ja, 266 Job 7:19 | Gij U niet af van mij, en laat niet van mij af, totdat 267 Job 9:18 | 18 Hij laat mij niet toe mijn adem te 268 Job 11:14 | is, doe die verre weg; en laat het onrecht in uw tenten 269 Job 12:15 | en zij drogen uit; ook laat Hij ze uit, en zij keren 270 Job 15:13 | zulke redenen uit uw mond laat uitgaan. ~ 271 Job 21:2 | aandachtelijk mijn rede, en laat dit zijn uw vertroostingen. ~ 272 Job 32:7 | 7 Ik zeide: Laat de dagen spreken, en de 273 Job 34:4 | 4 Laat ons kiezen voor ons, wat 274 Job 34:4 | voor ons, wat recht is; laat ons kennen onder ons wat 275 Job 34:36 | 36 Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot 276 Job 36:6 | 6 Hij laat den goddeloze niet leven, 277 Job 36:48 | en het licht Zijner wolk laat schijnen? ~ 278 Job 38:17 | haar eieren in de aarde laat, en in het stof die verwarmt. ~ 279 Job 39:20 | tong met een koord, dat gij laat nederzinken? ~ 280 Job 41:8 | brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden 281 Psa 2:3 | 3 Laat ons hun banden verscheuren, 282 Psa 2:10 | handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen, gij rechters 283 Psa 5:11 | Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vervallen van hun raadslagen; 284 Psa 5:12 | 12 Maar laat verblijd zijn allen, die 285 Psa 5:12 | betrouwen, tot in eeuwigheid; laat hen juichen, omdat Gij hen 286 Psa 5:12 | omdat Gij hen overdekt; en laat in U van vreugde opspringen, 287 Psa 7:10 | 10 Laat toch de boosheid der goddelozen 288 Psa 9:20 | 20 Sta op, HEERE, laat de mens zich niet versterken; 289 Psa 9:20 | mens zich niet versterken; laat de heidenen voor Uw aangezicht 290 Psa 9:21 | HEERE! jaag hun vreze aan; laat de heidenen weten, dat zij 291 Psa 10:2 | in hoogmoed de ellendige; laat hen gegrepen worden in de 292 Psa 17:2 | 2 Laat mijn recht van voor Uw aangezicht 293 Psa 17:2 | voor Uw aangezicht uitgaan, laat Uw ogen de billijkheden 294 Psa 19:14 | ook terug van trotsheden; laat ze niet over mij heersen; 295 Psa 19:15 | 15 Laat de redenen mijns monds, 296 Psa 25:2 | Mijn God! op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden; 297 Psa 25:2 | mij niet beschaamd worden; laat mijn vijanden niet van vreugde 298 Psa 25:20 | Bewaar mijn ziel, en red mij; laat mij niet beschaamd worden, 299 Psa 25:21 | 21 Thau. Laat oprechtigheid en vroomheid 300 Psa 31:2 | U, o HEERE! betrouw ik, laat mij niet beschaamd worden 301 Psa 31:17 | 17 Laat Uw aangezicht over Uw knecht 302 Psa 31:18 | 18 HEERE! laat mij niet beschaamd worden, 303 Psa 31:18 | worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd 304 Psa 31:18 | goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in het graf. ~ 305 Psa 31:19 | 19 Laat de valse lippen stom worden, 306 Psa 33:8 | 8 Laat de ganse aarde voor den 307 Psa 33:8 | aarde voor den HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld 308 Psa 34:8 | 8 Laat de ganse aarde voor den 309 Psa 34:8 | aarde voor den HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld 310 Psa 35:4 | HEERE met mij groot, en laat ons Zijn Naam samen verhogen. ~ 311 Psa 36:4 | 4 Laat hen beschaamd en te schande 312 Psa 36:4 | worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven 313 Psa 36:5 | 5 Laat hen worden als kaf voor 314 Psa 36:19 | 19 Laat hen zich niet verblijden 315 Psa 36:24 | gerechtigheid, HEERE, mijn God! en laat hen zich over mij niet verblijden. ~ 316 Psa 36:25 | 25 Laat hen niet zeggen in hun hart: 317 Psa 36:25 | hun hart: Heah, onze ziel! laat hen niet zeggen: Wij hebben 318 Psa 36:26 | 26 Laat hen beschaamd en te zamen 319 Psa 36:26 | in mijn kwaad verblijden; laat hen met schaamte en schande 320 Psa 36:27 | 27 Laat hen vrolijk zingen en verblijd 321 Psa 36:27 | tot mijn gerechtigheid; en laat hen geduriglijk zeggen: 322 Psa 37:4 | zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen. ~ 323 Psa 38:8 | 8 He. Laat af van toorn, en verlaat 324 Psa 38:33 | 33 Maar de HEERE laat hem niet in zijn hand; en 325 Psa 41:12 | van mij niet onthouden; laat Uw weldadigheid en Uw trouw 326 Psa 41:15 | 15 Laat hen te zamen beschaamd en 327 Psa 41:15 | zoeken, om die te vernielen; laat hen achterwaarts gedreven 328 Psa 41:16 | 16 Laat hen verwoest worden tot 329 Psa 41:17 | 17 Laat in U vrolijk en verblijd 330 Psa 41:17 | zijn allen, die U zoeken; laat de liefhebbers Uws heils 331 Psa 46:4 | 4 Laat haar wateren bruisen, laat 332 Psa 46:4 | Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat 333 Psa 46:4 | laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren, door 334 Psa 46:11 | 11 Laat af, en weet, dat Ik God 335 Psa 48:12 | 12 Laat de berg Sion blijde zijn; 336 Psa 48:12 | de berg Sion blijde zijn; laat de dochteren van Juda zich 337 Psa 58:8 | 8 Laat hen smelten als water, laat 338 Psa 58:8 | Laat hen smelten als water, laat hen daarhenen drijven; legt 339 Psa 58:8 | legt hij zijn pijlen aan, laat hen zijn, alsof zij afgesneden 340 Psa 58:9 | 9 Laat hem henengaan, als een smeltende 341 Psa 58:9 | als een smeltende slak; laat hen, als ener vrouwe misdracht, 342 Psa 59:13 | woord hunner lippen; en laat hen gevangen worden in hun 343 Psa 59:14 | dat zij er niet zijn, en laat hen weten, dat God heerser 344 Psa 59:15 | 15 Laat hen dan tegen de avond wederkeren, 345 Psa 59:15 | tegen de avond wederkeren, laat hen tieren als een hond, 346 Psa 59:16 | 16 Laat hen zelfs omzwerven om spijs; 347 Psa 59:16 | zelfs omzwerven om spijs; en laat hen vernachten, al zijn 348 Psa 66:7 | wacht over de heidenen; laat de afvalligen niet verhoogd 349 Psa 66:8 | gij volken! onzen God; en laat horen de stem Zijns roems. ~ 350 Psa 69:7 | 7 Laat hen door mij niet beschaamd 351 Psa 69:7 | HEERE der heirscharen, laat hen door mij niet te schande 352 Psa 69:15 | Ruk mij uit het slijk, en laat mij niet verzinken; laat 353 Psa 69:15 | laat mij niet verzinken; laat mij gered worden van mijn 354 Psa 69:16 | 16 Laat de watervloed mij niet overstromen, 355 Psa 69:16 | mij niet overstromen, en laat de diepte mij niet verslinden; 356 Psa 69:16 | mij niet verslinden; en laat den put zijn mond over mij 357 Psa 69:24 | 24 Laat hun ogen duister worden, 358 Psa 69:28 | misdaad tot hun misdaad, en laat hen niet komen tot Uw gerechtigheid. ~ 359 Psa 69:29 | 29 Laat hen uitgedelgd worden uit 360 Psa 70:3 | worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven 361 Psa 70:5 | zijn allen, die U zoeken; laat de liefhebbers Uws heils 362 Psa 71:1 | U, o HEERE! betrouw ik; laat mij niet beschaamd worden 363 Psa 71:8 | 8 Laat mijn mond vervuld worden 364 Psa 71:13 | 13 Laat hen beschaamd worden, laat 365 Psa 71:13 | Laat hen beschaamd worden, laat hen verteerd worden, die 366 Psa 71:13 | die mijn ziel tegen zijn; laat hen met smaad en schande 367 Psa 74:8 | hebben in hun hart gezegd: Laat ze ons te zamen uitplunderen; 368 Psa 74:21 | 21 Laat den verdrukte niet beschaamd 369 Psa 74:21 | niet beschaamd wederkeren; laat den ellendige en nooddruftige 370 Psa 76:12 | allen, die rondom Hem zijt! Laat hen Dien, Die te vrezen 371 Psa 79:8 | misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen; 372 Psa 79:10 | zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten bloeds 373 Psa 79:11 | 11 Laat het gekerm der gevangenen 374 Psa 80:4 | God! breng ons weder, en laat Uw aanschijn lichten, zo 375 Psa 80:8 | heirscharen! breng ons weder, en laat Uw aangezicht lichten; zo 376 Psa 80:20 | heirscharen! breng ons weder; laat Uw aanschijn lichten, zo 377 Psa 83:5 | hebben gezegd: Komt, en laat ons hen uitroeien, dat zij 378 Psa 83:13 | 13 Die zeiden: Laat ons de schone woningen Gods 379 Psa 83:18 | 18 Laat hen beschaamd en verschrikt 380 Psa 83:18 | wezen tot in eeuwigheid, en laat hen schaamrood worden, en 381 Psa 88:3 | 3 Laat mijn gebed voor Uw aanschijn 382 Psa 90:16 | 16 Laat Uw werk aan Uw knechten 383 Psa 95:1 | 1 Komt, laat ons den HEERE vrolijk zingen; 384 Psa 95:1 | den HEERE vrolijk zingen; laat ons juichen den Rotssteen 385 Psa 95:2 | 2 Laat ons Zijn aangezicht tegemoet 386 Psa 95:2 | aangezicht tegemoet gaan met lof; laat ons Hem juichen met psalmen. ~ 387 Psa 95:6 | 6 Komt, laat ons aanbidden en nederbukken; 388 Psa 95:6 | aanbidden en nederbukken; laat ons knielen voor den HEERE, 389 Psa 102:2 | HEERE! hoor mijn gebed, en laat mijn geroep tot U komen. ~ 390 Psa 107:8 | 8 Laat hen voor den HEERE Zijn 391 Psa 107:15 | 15 Laat hen voor den HEERE Zijn 392 Psa 107:21 | 21 Laat hen voor den HEERE Zijn 393 Psa 107:31 | 31 Laat hen voor den HEERE Zijn 394 Psa 109:28 | 28 Laat hen vloeken, maar zegen 395 Psa 109:28 | vloeken, maar zegen Gij; laat hen zich opmaken, maar dat 396 Psa 109:29 | 29 Laat mijn tegenstanders met schande 397 Psa 118:24 | de HEERE gemaakt heeft; laat ons op denzelven ons verheugen, 398 Psa 119:10 | U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet 399 Psa 119:76 | 76  Laat toch Uw goedertierenheid 400 Psa 119:77 | 77  Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, 401 Psa 119:78 | 78  Laat de hovaardigen beschaamd 402 Psa 119:79 | 79  Laat hen tot mij keren, die U 403 Psa 119:80 | 80  Laat mijn hart oprecht zijn tot 404 Psa 119:108| 108  Laat U toch, o HEERE! welgevallen 405 Psa 119:116| toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden 406 Psa 119:122| voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet 407 Psa 119:133| voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over 408 Psa 119:169| 169  Thau. O HEERE! laat mijn geschrei voor Uw aanschijn 409 Psa 119:170| 170  Laat mijn smeken voor Uw aanschijn 410 Psa 119:173| 173  Laat Uw hand mij te hulp komen, 411 Psa 119:175| 175  Laat mijn ziel leven, en zij 412 Psa 119:175| en zij zal U loven, en laat Uw rechten mij helpen. ~ 413 Psa 127:2 | gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der 414 Psa 130:2 | 2HEERE! hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn 415 Psa 138:8 | is in der eeuwigheid; en laat niet varen de werken Uwer 416 Spre 1:11| zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed, ons 417 Spre 1:12| 12      Laat ons hen levend verslinden, 418 Spre 3:21| 21      Mijn zoon! laat ze niet afwijken van uw 419 Spre 4:13| Grijp de tucht aan, laat niet af; bewaar ze, want 420 Spre 4:21| 21      Laat ze niet wijken van uw ogen, 421 Spre 4:25| 25      Laat uw ogen rechtuit zien, en 422 Spre 4:26| Weeg den gang uws voets, en laat al uw wegen wel gevestigd 423 Spre 5:16| 16      Laat uw fonteinen zich buiten 424 Spre 5:17| 17      Laat ze de uwe alleen zijn, en 425 Spre 5:19| een aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen 426 Spre 6:4 | 4      Laat uw ogen geen slaap toe, 427 Spre 6:25| schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar 428 Spre 7:18| 18      Kom, laat ons dronken worden van minnen 429 Spre 7:18| minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in 430 Spre 7:25| 25      Laat uw hart tot haar wegen niet 431 Spre 10:3 | 3      De HEERE laat de ziel des rechtvaardigen 432 Spre 19:27| 27      Laat af, mijn zoon, horende de 433 Spre 23:3 | 3      Laat u niet gelusten zijner smakelijke 434 Spre 23:25| 25      Laat uw vader zich verblijden, 435 Spre 23:25| verblijden, ook uw moeder; en laat haar zich verheugen, die 436 Spre 23:26| zoon! geef mij uw hart, en laat uw ogen mijn wegen bewaren. ~ 437 Spre 24:1 | over de boze lieden, en laat u niet gelusten, om bij 438 Spre 24:17| als hij nederstruikelt, laat uw hart zich niet verheugen; ~ 439 Spre 27:2 | 2      Laat u een vreemde prijzen, en 440 Spre 27:25| grasscheuten gezien worden, laat de kruiden der bergen verzameld 441 Spre 28:13| zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen. ~ 442 Spre 29:11| 11      Een zot laat zijn gansen geest uit, maar 443 Spre 31:31| vrucht harer handen, en laat haar werken haar prijzen 444 Pred 5:1 | zijt op de aarde; daarom laat uw      woorden weinig zijn. ~ 445 Pred 5:5 | 5      Laat uw mond niet toe, dat hij 446 Pred 5:11| maar de zatheid des rijken laat hem niet slapen. ~ 447 Pred 9:8 | 8      Laat uw klederen te allen tijd 448 Pred 9:8 | allen tijd wit zijn, en laat op uw hoofd geen olie ontbreken. ~ 449 Pred 11:8 | verblijdt zich in die allen, zo laat hem ook gedenken aan de 450 Pred 11:9 | jongeling! in uw jeugd, en laat uw hart zich vermaken in 451 Hoo 7:11 | Kom, mijn Liefste! laat ons uitgaan in het veld, 452 Hoo 7:11 | ons uitgaan in het veld, laat ons vernachten op de dorpen. ~ 453 Hoo 7:12 | 12      Laat ons vroeg ons opmaken naar 454 Hoo 7:12 | opmaken naar de wijnbergen, laat ons zien, of de wijnstok 455 Jes 1:16 | van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen. ~ 456 Jes 1:18 | 18      Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt 457 Jes 2:3 | heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg 458 Jes 2:5 | gij huis van Jakob, en laat ons wandelen in het licht 459 Jes 2:22 | 22      Laat gijlieden dan af van den 460 Jes 3:6 | kleed, wees ons ten overste, laat toch dezen aanstoot onder 461 Jes 4:1 | zullen wij bekleed zijn, laat ons alleenlijk naar uw naam   462 Jes 5:19 | opdat wij het zien; en laat naderen en komen den raadslag 463 Jes 7:6 | 6      Laat ons optrekken tegen Juda, 464 Jes 10:30 | gij dochter van Gallim! laat ze horen tot Lais toe, o 465 Jes 16:4 | 4      Laat mijn verdrevenen onder u 466 Jes 21:6 | Ga heen, zet een wachter, laat hem aanzeggen, wat hij ziet. ~ 467 Jes 22:4 | het gezicht van mij af; laat mij bitterlijk wenen; dringt 468 Jes 22:13 | te drinken, en te zeggen: Laat ons eten en drinken, want 469 Jes 22:16 | voor zich op een rotssteen laat aftekenen? ~ 470 Jes 28:27 | met den dorswagen, en men laat het wagenrad niet rondom 471 Jes 29:1 | heeft; doet jaar tot jaar; laat ze feestofferen slachten. 472 Jes 30:11 | weg, maakt u van de baan; laat den Heilige Israels van 473 Jes 37:10 | koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, 474 Jes 38:21 | Jesaja nu had gezegd: Laat men nemen een klomp vijgen, 475 Jes 41:1 | voor Mij, gij eilanden! en laat de volken de kracht vernieuwen; 476 Jes 41:1 | volken de kracht vernieuwen; laat ze toetreden, laat ze dan 477 Jes 41:1 | vernieuwen; laat ze toetreden, laat ze dan spreken; laat ons 478 Jes 41:1 | toetreden, laat ze dan spreken; laat ons samen ten gerichte naderen. ~ 479 Jes 41:22 | 22      Laat hen voortbrengen en ons 480 Jes 42:11 | 11      Laat de woestijn en haar steden 481 Jes 42:11 | dorpen, die Kedar bewoont; laat hen juichen, die in de rotsstenen 482 Jes 42:12 | 12      Laat ze den HEERE de eer geven, 483 Jes 43:9 | 9      Laat al de heidenen samen vergaderd 484 Jes 43:9 | samen vergaderd worden, en laat de volken verzameld worden; 485 Jes 43:9 | zal dit verkondigen? Of laat hen ons doen horen de vorige 486 Jes 43:9 | horen de vorige dingen, laat hen      hun getuigen voortbrengen, 487 Jes 43:26 | Maakt Mij indachtig, laat ons te zamen richten, vertelt 488 Jes 44:7 | eeuwig volk gesteld heb? en laat ze de toekomstige dingen, 489 Jes 47:13 | veelheid uwer raadslagen; laat nu opstaan, die den hemel 490 Jes 47:13 | nieuwe manen voorzeggen; en laat ze      u verlossen van 491 Jes 50:8 | wie zal met Mij twisten? Laat ons te zamen staan; wie 492 Jes 55:2 | Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in      vettigheid 493 Jes 56:2 | Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in      vettigheid 494 Jes 58:13 | Wanneer gij roepen zult, zo laat die, die van u vergaderd 495 Jes 63:6 | des HEEREN doet gedenken, laat geen stilzwijgen      bij 496 Jes 65:2 | wederpartijders bekend te maken! Laat alzo de heidenen voor Uw 497 Jer 2:28 | die gij u gemaakt hebt? Laat ze opstaan, of zij u ten 498 Jer 4:5 | Verkondigt in Juda, en laat het horen te Jeruzalem, 499 Jer 4:5 | zegt: Verzamelt ulieden, en laat ons ingaan in de vaste      500 Jer 5:20 | in het huis van Jakob, en laat het horen in Juda, zeggende: ~


1-500 | 501-734

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License