1-500 | 501-734
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:26 | 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons
2 Gen 11:3 | tot zijn naaste: Kom aan, laat ons tichelen strijken, en
3 Gen 11:4 | En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen,
4 Gen 11:4 | opperste in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken,
5 Gen 11:7 | 7 Kom aan, laat Ons nedervaren, en laat
6 Gen 11:7 | laat Ons nedervaren, en laat Ons hun spraak aldaar verwarren,
7 Gen 13:8 | En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn
8 Gen 14:24 | zijn, Aner, Eskol en Mamre, laat die hun deel nemen! ~ ~ ~ ~
9 Gen 18:20 | vluchten, en zij is klein; laat mij toch derwaarts behouden
10 Gen 18:32 | 32 Kom, laat ons onze vader wijn te drinken
11 Gen 18:34 | bij mijn vader gelegen; laat ons ook dezen nacht hem
12 Gen 20:12 | Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw
13 Gen 23:17 | tegemoet, en hij zeide: Laat mij toch een weinig waters
14 Gen 23:54 | morgens op, en hij zeide: Laat mij trekken tot mijn heer! ~
15 Gen 23:55 | broeder, en haar moeder: Laat de jonge dochter enige dagen,
16 Gen 23:56 | voorspoedig gemaakt heeft! laat mij trekken, dat ik tot
17 Gen 23:57 | 57 Toen zeiden zij: Laat ons de jonge dochter roepen,
18 Gen 23:97 | En Ezau zeide tot Jakob: Laat mij toch slorpen van dat
19 Gen 24:28 | daarom hebben wij gezegd: Laat toch een eed tussen ons
20 Gen 24:28 | tussen ons en tussen u, en laat ons een verbond met u maken: ~
21 Gen 27:60 | dat Jakob tot Laban zeide: Laat mij vertrekken, dat ik ga
22 Gen 28:32 | gij uw goden vinden zult, laat hem niet leven! Onderken
23 Gen 28:37 | broederen en uw broederen, en laat hen richten tussen ons beiden. ~
24 Gen 28:44 | 44 Nu dan, kom, laat ons een verbond maken, ik
25 Gen 29:26 | 26 En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad
26 Gen 30:12 | 12 En hij zeide: Laat ons reizen en voorttrekken;
27 Gen 30:15 | 15 En Ezau zeide: Laat mij toch van dit volk, dat
28 Gen 30:15 | hij zeide: Waartoe dat? laat mij genade vinden in mijns
29 Gen 31:11 | en tot haar broederen: Laat mij genade vinden in uw
30 Gen 31:21 | vreedzaam met ons; daarom laat hen in dit land wonen, en
31 Gen 31:23 | die niet onze zijn? Alleen laat ons hun te wille zijn, en
32 Gen 32:3 | 3 En laat ons ons opmaken, en optrekken
33 Gen 34:17 | want ik hoorde hen zeggen: Laat ons naar Dothan gaan. Jozef
34 Gen 34:20 | 20 Nu komt dan, en laat ons hem doodslaan, en hem
35 Gen 34:21 | hun hand; en hij zeide: Laat ons hem niet aan het leven
36 Gen 34:27 | 27 Komt, en laat ons hem aan deze Ismaelieten
37 Gen 35:16 | weg, en zeide: Kom toch, laat mij tot u ingaan; want hij
38 Gen 38:33 | dat gijlieden vroom zijt; laat een uwer broederen bij mij,
39 Gen 40:18 | en zeide: Och, mijn heer! laat toch uw knecht een woord
40 Gen 40:18 | voor mijns heren oren, en laat uw toorn tegen uw knecht
41 Gen 40:33 | 33 Nu dan, laat toch uw knecht voor dezen
42 Gen 40:33 | van mijn heer blijven, en laat den jongeling met zijn broederen
43 Gen 43:4 | het land Kanaan; en nu, laat toch uw knechten in het
44 Gen 43:6 | beste van het land wonen; laat hen in het land Gosen wonen,
45 Gen 43:25 | hebt ons leven behouden; laat ons genade vinden in de
46 Gen 46:5 | gij mij begraven! Nu dan, laat mij toch optrekken, dat
47 Exo 1:10 | 10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve
48 Exo 1:16 | maar is het een dochter, zo laat haar leven! ~
49 Exo 3:18 | Hebreen, is ons ontmoet; zo laat ons nu toch gaan den weg
50 Exo 4:18 | schoonvader, en zeide tot hem: Laat mij toch gaan, dat ik wederkere
51 Exo 4:23 | En Ik heb tot u gezegd: Laat Mijn zoon trekken, dat hij
52 Exo 5:1 | HEERE, de God van Israel: Laat Mijn volk trekken, dat het
53 Exo 5:3 | Hebreen is ons ontmoet; zo laat ons toch heentrekken, den
54 Exo 5:7 | gisteren en eergisteren; laat hen zelven heengaan, en
55 Exo 5:8 | daarom roepen zij, zeggende: Laat ons gaan, laat ons onzen
56 Exo 5:8 | zeggende: Laat ons gaan, laat ons onzen God offeren! ~
57 Exo 5:17 | gaat gij; daarom zegt gij: Laat ons gaan, laat ons den HEERE
58 Exo 5:17 | zegt gij: Laat ons gaan, laat ons den HEERE offeren! ~
59 Exo 7:2 | Israels uit zijn land trekken laat. ~
60 Exo 7:16 | tot u gezonden, zeggende: Laat Mijn volk trekken, dat het
61 Exo 8:1 | tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij
62 Exo 8:20 | tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij
63 Exo 8:21 | Want zo gij Mijn volk niet laat trekken, zie, zo zal Ik
64 Exo 8:27 | 27 Laat ons den weg van drie dagen
65 Exo 9:1 | HEERE, de God der Hebreen: Laat Mijn volk trekken, dat het
66 Exo 9:13 | HEERE, de God der Hebreen: Laat Mijn volk trekken, dat zij
67 Exo 10:3 | aangezicht te verootmoedigen? Laat Mijn volk trekken, dat zij
68 Exo 10:7 | deze tot een strik zijn, laat de mannen trekken, dat zij
69 Exo 14:12 | zeggende: Houd af van ons, en laat ons de Egyptenaren dienen?
70 Exo 14:25 | Toen zeiden de Egyptenaars: Laat ons vlieden van het aangezicht
71 Exo 18:22 | verlicht alzo uzelven, en laat hen met u dragen. ~
72 Exo 22:5 | een veld, of een wijngaard laat afweiden, en hij zijn beest
73 Exo 32:10 | 10 En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn
74 Exo 32:12 | hittigheid Uws toorns, en laat het U over het kwaad Uws
75 Exo 33:10 | 10 En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn
76 Exo 33:12 | hittigheid Uws toorns, en laat het U over het kwaad Uws
77 Exo 34:12 | Voer dit volk op! maar Gij laat mij niet weten, wien Gij
78 Exo 34:13 | gevonden heb in Uw ogen, zo laat mij nu Uw weg weten, en
79 Num 10:35 | zeide: Sta op, HEERE! en laat Uw vijanden verstrooid worden,
80 Num 11:15 | Uw ogen gevonden heb; en laat mij mijn ongeluk niet aanzien! ~
81 Num 12:12 | 12 Laat zij toch niet zijn als een
82 Num 12:14 | zeven dagen beschaamd zijn? Laat haar zeven dagen buiten
83 Num 13:30 | volk voor Mozes, en zeide: Laat ons vrijmoedig optrekken,
84 Num 14:4 | zeiden de een tot den ander: Laat ons een hoofd opwerpen,
85 Num 14:17 | 17 Nu dan, laat toch de kracht des HEEREN
86 Num 20:17 | 17 Laat ons toch door uw land trekken;
87 Num 21:22 | 22 Laat mij door uw land trekken.
88 Num 22:16 | Balak, de zoon van Zippor: Laat u toch niet beletten tot
89 Num 31:18 | mans niet bekend hebben, laat voor ulieden leven. ~
90 Num 35:6 | geboden heeft, zeggende: Laat zij dien tot vrouwen worden,
91 Deu 1:22 | allen tot mij, en zeidet: Laat ons mannen voor ons aangezicht
92 Deu 2:27 | 27 Laat mij door uw land doortrekken;
93 Deu 2:28 | dat ik drinke; alleenlijk laat mij op mijn voeten doortrekken; ~
94 Deu 3:25 | 25 Laat mij toch overtrekken, en
95 Deu 9:14 | 14 Laat van Mij af, dat Ik hen verdelge,
96 Deu 13:2 | gesproken had, zeggende: Laat ons andere goden, die gij
97 Deu 13:6 | het heimelijke, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere
98 Deu 13:13 | stad aangedreven, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere
99 Deu 15:13 | gij hem vrij van u gaan laat, zo zult gij hem niet ledig
100 Deu 15:18 | gij hem vrij van u gaan laat; want als een dubbel-loons-dagloner
101 Deu 33:11 | HEERE! zijn vermogen, en laat U het werk zijner handen
102 Joz 1:14 | 14 Laat uw vrouwen, uw kleine kinderen,
103 Joz 8:6 | 6 Laat hen dan uitkomen achter
104 Joz 9:21 | zeiden de oversten tot hen: Laat hen leven, en laat ze houthouwers
105 Joz 9:21 | hen: Laat hen leven, en laat ze houthouwers en waterputters
106 Joz 10:19 | slaat hen in den staart; laat hen in hun steden niet komen;
107 Joz 23:26 | 26 Daarom zeiden wij: Laat ons toch voor ons maken,
108 Ric 1:3 | met mij op in mijn lot, en laat ons tegen de Kanaanieten
109 Ric 5:39 | alleenlijk ditmaal spreke; laat mij toch alleenlijk ditmaal
110 Ric 6:7 | in uw hand geven; daarom laat al dat volk weggaan, een
111 Ric 10:17 | der Edomieten, zeggende: Laat mij toch door uw land doortrekken;
112 Ric 10:19 | en Israel zeide tot hem: Laat ons toch door uw land doortrekken
113 Ric 10:37 | zeide zij tot haar vader: Laat deze zaak aan mij geschieden:
114 Ric 10:37 | zaak aan mij geschieden: Laat twee maanden van mij af,
115 Ric 11:5 | vluchtelingen van Efraim zeiden: Laat mij overgaan; zo zeiden
116 Ric 12:15 | tot den Engel des HEEREN: Laat ons U toch ophouden, en
117 Ric 13:13 | uw raadsel te raden, en laat het ons horen. ~
118 Ric 14:1 | geitenbokje, en hij zeide: Laat mij tot mijn huisvrouw ingaan
119 Ric 14:2 | zuster schoner dan zij? Laat ze u toch zijn in de plaats
120 Ric 15:26 | die hem bij de hand hield: Laat mij gaan, dat ik de pilaren
121 Ric 17:9 | zij zeiden: Maakt u op, en laat ons tot hen optrekken; want
122 Ric 17:25 | van Dan zeiden tot hem: Laat uw stem bij ons niet horen,
123 Ric 18:6 | Bewillig toch en vernacht, en laat uw hart vrolijk zijn. ~
124 Ric 18:9 | zich, vernacht hier, en laat uw hart vrolijk zijn, en
125 Ric 18:11 | heer: Trek toch voort, en laat ons in deze stad der Jebusieten
126 Ric 18:28 | zeide tot haar: Sta op, en laat ons trekken; maar niemand
127 Ric 19:32 | kinderen Israels zeiden: Laat ons vlieden, en hen van
128 Rut 2:2 | Moabietische, zeide tot Naomi: Laat mij toch in het veld gaan,
129 Rut 2:7 | 7 En zij heeft gezegd: Laat mij toch oplezen en aren
130 Rut 2:13 | 13 En zij zeide: Laat mij genade vinden in uw
131 Rut 2:15 | zijn jongens, zeggende: Laat haar ook tussen de garven
132 Rut 2:16 | 16 Ja, laat ook allengskens van de handvollen
133 Rut 2:16 | voor haar wat vallen, en laat het liggen, dat zij het
134 Rut 3:13 | indien hij u lost, goed, laat hem lossen; maar indien
135 1Sa 1:18 | 18 En zij zeide: Laat uw dienstmaagd genade vinden
136 1Sa 4:3 | aangezicht der Filistijnen? Laat ons van Silo tot ons nemen
137 1Sa 4:3 | verbonds des HEEREN, en laat die in het midden van ons
138 1Sa 6:2 | de ark des HEEREN doen? Laat ons weten, waarmede wij
139 1Sa 9:5 | die bij hem was: Kom en laat ons wederkeren; dat niet
140 1Sa 9:6 | spreekt, dat komt zekerlijk; laat ons nu derwaarts gaan, misschien
141 1Sa 9:9 | om God te vragen: Komt en laat ons gaan tot den ziener;
142 1Sa 9:10 | Uw woord is goed, kom, laat ons gaan. En zij gingen
143 1Sa 11:3 | tot hem de oudsten Jabes: Laat zeven dagen van ons af,
144 1Sa 11:14 | Samuel tot het volk: Komt en laat ons naar Gilgal gaan, en
145 1Sa 13:3 | het ganse land, zeggende: Laat het de Hebreen horen. ~
146 1Sa 14:1 | wapenen droeg, zeide: Kom, en laat ons tot de bezetting der
147 1Sa 14:6 | zijn wapenen droeg: Kom, en laat ons tot de bezetting dezer
148 1Sa 14:36 | 36 Daarna zeide Saul: Laat ons aftrekken de Filistijnen
149 1Sa 14:36 | Filistijnen na, bij nacht, en laat ons dezelve beroven, totdat
150 1Sa 14:36 | het morgen licht worde, en laat ons niet een man onder hen
151 1Sa 14:36 | maar de priester zeide: Laat ons herwaarts tot God naderen. ~
152 1Sa 16:11 | zeide tot Isai: Zend heen en laat hem halen; want wij zullen
153 1Sa 16:22 | tot Isai, om te zeggen: Laat toch David voor mijn aangezicht
154 1Sa 19:17 | Saul: Hij zeide tot mij: Laat mij gaan, waarom zou ik
155 1Sa 20:5 | aanzitten om te eten; zo laat mij gaan, dat ik mij op
156 1Sa 20:11 | Jonathan tot David: Kom, laat ons toch uitgaan in het
157 1Sa 20:29 | 29 En hij zeide: Laat mij toch gaan; want ons
158 1Sa 20:29 | genade in uw ogen gevonden, laat mij toch ontslagen zijn,
159 1Sa 21:2 | bevolen, en zeide tot mij: Laat niemand iets van de zaak
160 1Sa 22:3 | den koning der Moabieten: Laat toch mijn vader en mijn
161 1Sa 25:8 | zullen het u te kennen geven. Laat dan deze jongelingen genade
162 1Sa 25:24 | mijn zij de misdaad, en laat toch uw dienstmaagd voor
163 1Sa 26:8 | vijand in uw hand besloten; laat mij toch hem nu met de spies
164 1Sa 26:11 | is, en de waterfles, en laat ons gaan. ~
165 1Sa 26:19 | HEERE u tegen mij aanport, laat Hem het spijsoffer rieken;
166 1Sa 26:22 | de spies des konings; zo laat een van de jongelingen overkomen,
167 1Sa 28:22 | stem uwer dienstmaagd, en laat mij een bete broods voor
168 1Sa 29:9 | Filistijnen hebben gezegd: Laat hem met ons in dezen strijd
169 1Sa 30:22 | vrouw en zijn kinderen; laat hen die heenleiden, en weggaan. ~
170 2Sa 2:7 | 7 En nu, laat uw handen sterk zijn, en
171 2Sa 2:14 | En Abner zeide tot Joab: Laat zich nu de jongens opmaken,
172 2Sa 2:14 | aangezicht spelen. En Joab zeide: Laat hen zich opmaken. ~
173 2Sa 10:12 | 12 Wees sterk, en laat ons sterk zijn voor ons
174 2Sa 11:25 | zult gij tot Joab zeggen: Laat deze zaak niet kwaad zijn
175 2Sa 13:25 | Absalom: Niet, mijn zoon, laat ons toch niet al te zamen
176 2Sa 13:26 | zeide Absalom: Zo niet, laat toch mijn broeder Amnon
177 2Sa 14:12 | 12 Toen zeide deze vrouw: Laat toch uw dienstmaagd een
178 2Sa 14:32 | ik nog daar ware; nu dan, laat mij het aangezicht des konings
179 2Sa 15:7 | Absalom tot den koning zeide: Laat mij toch heengaan, en mijn
180 2Sa 15:14 | Jeruzalem waren: Maakt u op, en laat ons vlieden, want er zou
181 2Sa 16:4 | zeide: Ik buig mij neder, laat mij genade vinden in uw
182 2Sa 16:9 | heer den koning vloeken? Laat mij toch overgaan en zijn
183 2Sa 16:10 | gij zonen van Zeruja? Ja, laat hem vloeken; want de HEERE
184 2Sa 16:11 | nu deze zoon van Jemini? Laat hem geworden, dat hij vloeke,
185 2Sa 17:1 | zeide Achitofel tot Absalom: Laat mij nu twaalf duizend mannen
186 2Sa 17:5 | ook Husai, den Archiet, en laat ons horen, wat hij ook zegt. ~
187 2Sa 18:19 | zeide Ahimaaz, Zadoks zoon: Laat mij toch heenlopen, en den
188 2Sa 18:22 | tot Joab: Wat het ook zij, laat mij toch ook Cuschi achterna
189 2Sa 18:23 | het ook zij, zeide hij, laat mij heenlopen; zo zeide
190 2Sa 19:37 | 37 Laat toch uw knecht wederkeren,
191 2Sa 19:37 | daar is uw knecht Chimham, laat dien met mijn heer den koning
192 2Sa 21:6 | 6 Laat ons zeven mannen van zijn
193 2Sa 24:14 | Gad: Mij is zeer bange; laat ons toch in de hand des
194 2Sa 24:14 | barmhartigheden zijn vele, maar laat mij in de hand van mensen
195 1Kon 1:2 | zeiden zijn knechten tot hem: Laat ze mijn heer den koning
196 1Kon 1:12| 12 Nu dan, kom, laat mij u toch een raad geven,
197 1Kon 2:6 | niet met vrede in het graf laat dalen. ~
198 1Kon 2:21| 21 En zij zeide: Laat Abisag, de Sunamietische,
199 1Kon 8:26| Nu dan, o God van Israel, laat toch Uw woord waar worden,
200 1Kon 11:21| zeide Hadad tot Farao: Laat mij gaan, dat ik in mijn
201 1Kon 11:22| En hij zeide: Niets, maar laat mij evenwel gaan. ~
202 1Kon 17:21| zeide: HEERE, mijn God, laat toch de ziel van dit kind
203 1Kon 20:23| geweest dan wij; maar zeker, laat ons tegen hen op het effen
204 1Kon 20:25| wagenen, als die wagenen; en laat ons tegen hen op het effen
205 1Kon 20:31| goedertierene koningen zijn; laat ons toch zakken om onze
206 1Kon 20:32| Uw knecht Benhadad zegt: Laat toch mijn ziel leven. En
207 1Kon 22:50| van Achab, tot Josafat: Laat mijn knechten met uw knechten
208 2Kon 1:13| tot hem: Gij, man Gods, laat toch mijn ziel en de ziel
209 2Kon 1:14| vijftigen verteerd; maar nu, laat mijn ziel dierbaar zijn
210 2Kon 2:16| vijftig dappere mannen; laat hen toch heengaan, en uw
211 2Kon 4:10| 10 Laat ons toch een kleine opperkamer
212 2Kon 4:10| opperkamer van een wand maken, en laat ons daar voor hem zetten
213 2Kon 4:27| Doch de man Gods zeide: Laat ze geworden; want haar ziel
214 2Kon 5:8 | gij uw klederen gescheurd? Laat hem nu tot mij komen, zo
215 2Kon 5:17| En Naaman zeide: Zo niet; laat toch uw knecht gegeven worden
216 2Kon 6:2 | 2 Laat ons toch tot aan de Jordaan
217 2Kon 7:4 | 4 Indien wij zeggen: Laat ons in de stad komen, zo
218 2Kon 7:4 | sterven; nu dan, komt, en laat ons in het leger der Syriers
219 2Kon 7:9 | vinden; daarom nu, komt, laat ons gaan, en dit aan het
220 2Kon 7:13| Israelieten, die vergaan zijn), laat ons die zenden, en zien. ~
221 2Kon 9:15| Zo het ulieder wil is, laat niemand van de stad uittrekken,
222 2Kon 11:15| de priester had gezegd: Laat ze in het huis des HEEREN
223 2Kon 15:8 | van Israel, zeggende: Kom, laat ons elkanders aangezicht
224 2Kon 21:10| koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen,
225 2Kon 25:18| 18 En hij zeide: Laat hem liggen, dat niemand
226 1Kro 13:2 | HEERE, onzen God, te zijn, laat ons ons uitbreiden, laat
227 1Kro 13:2 | laat ons ons uitbreiden, laat ons zenden aan onze overige
228 1Kro 13:3 | 3 En laat ons de ark onzes Gods tot
229 1Kro 20:13| 13 Wees sterk, en laat ons sterk zijn voor ons
230 1Kro 22:13| Gad: Mij is zeer bange; laat mij toch in de hand des
231 1Kro 22:13| barmhartigheden zijn zeer vele, maar laat mij in de hand der mensen
232 2Kro 1:9 | 9 Nu, HEERE God, laat Uw woord waar worden, gedaan
233 2Kro 7:17| o HEERE, God van Israel! Laat Uw woord waar worden, hetwelk
234 2Kro 7:40| 40 Nu, mijn God, laat toch Uw ogen open en Uw
235 2Kro 7:41| Gij en de ark Uwer kracht; laat Uw priesters, HEERE God,
236 2Kro 7:41| heil bekleed worden, en laat Uw gunstgenoten over het
237 2Kro 15:7 | Want hij zeide tot Juda: Laat ons deze steden bouwen,
238 2Kro 15:11| HEERE! Gij zijt onze God; laat den sterfelijken mens tegen
239 2Kro 16:7 | Daarom weest gij sterk, en laat uw handen niet verslappen;
240 2Kro 25:7 | hem, zeggende: O, koning! laat het heir van Israel met
241 2Kro 25:17| Israel, om te zeggen: Kom, laat ons elkanders aangezicht
242 Ezra 4:2 | vaderen, en zeiden tot hen: Laat ons met ulieden bouwen,
243 Ezra 5:15| die te Jeruzalem is, en laat het huis Gods gebouwd worden
244 Ezra 5:17| nu den koning goeddunkt, laat er gezocht worden in het
245 Ezra 6:7 | 7 Laat hen aan den arbeid van dit
246 Ezra 7:26| niet zal doen, over dien laat spoediglijk recht worden
247 Ezra 10:3 | 3 Laat ons dan nu een verbond maken
248 Ezra 10:3 | het gebod onzes Gods; en laat er gedaan worden naar de
249 Ezra 10:14| 14 Laat toch onze vorsten der ganse
250 Neh 1:6 | 6 Laat toch Uw oor opmerkende,
251 Neh 1:11 | 11 Och, HEERE, laat toch Uw oor opmerkende zijn
252 Neh 2:17 | verbrand zijn; komt, en laat ons Jeruzalems muur opbouwen;
253 Neh 2:18 | gesproken had. Toen zeiden zij: Laat ons op zijn, dat wij bouwen;
254 Neh 5:10 | ook geld en koren van hen? Laat ons toch dezen last nalaten. ~
255 Neh 6:2 | mij, om te zeggen: Kom en laat ons te zamen vergaderen
256 Neh 6:7 | zaken zijn; kom dan nu, en laat ons te zamen raadslaan. ~
257 Neh 6:10 | besloten), zo zeide hij: Laat ons samenkomen in het huis
258 Neh 6:10 | het midden des tempels, en laat ons de deuren des tempels
259 Neh 7:3 | 3 En ik zeide tot hen: Laat de poorten van Jeruzalem
260 Neh 7:3 | terwijl zij daarbij staan, laat hen de deuren sluiten, betast
261 Neh 9:32 | en de weldadigheid houdt; laat voor Uw aangezicht niet
262 Est 16:9 | het den koning goeddunkt, laat er geschreven worden, dat
263 Est 17:9 | het den koning goeddunkt, laat er geschreven worden, dat
264 Est 30:10 | poort des konings zit; en laat niet een woord vallen van
265 Job 6:29 | 29 Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen, ja,
266 Job 7:19 | Gij U niet af van mij, en laat niet van mij af, totdat
267 Job 9:18 | 18 Hij laat mij niet toe mijn adem te
268 Job 11:14 | is, doe die verre weg; en laat het onrecht in uw tenten
269 Job 12:15 | en zij drogen uit; ook laat Hij ze uit, en zij keren
270 Job 15:13 | zulke redenen uit uw mond laat uitgaan. ~
271 Job 21:2 | aandachtelijk mijn rede, en laat dit zijn uw vertroostingen. ~
272 Job 32:7 | 7 Ik zeide: Laat de dagen spreken, en de
273 Job 34:4 | 4 Laat ons kiezen voor ons, wat
274 Job 34:4 | voor ons, wat recht is; laat ons kennen onder ons wat
275 Job 34:36 | 36 Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot
276 Job 36:6 | 6 Hij laat den goddeloze niet leven,
277 Job 36:48 | en het licht Zijner wolk laat schijnen? ~
278 Job 38:17 | haar eieren in de aarde laat, en in het stof die verwarmt. ~
279 Job 39:20 | tong met een koord, dat gij laat nederzinken? ~
280 Job 41:8 | brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden
281 Psa 2:3 | 3 Laat ons hun banden verscheuren,
282 Psa 2:10 | handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen, gij rechters
283 Psa 5:11 | Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vervallen van hun raadslagen;
284 Psa 5:12 | 12 Maar laat verblijd zijn allen, die
285 Psa 5:12 | betrouwen, tot in eeuwigheid; laat hen juichen, omdat Gij hen
286 Psa 5:12 | omdat Gij hen overdekt; en laat in U van vreugde opspringen,
287 Psa 7:10 | 10 Laat toch de boosheid der goddelozen
288 Psa 9:20 | 20 Sta op, HEERE, laat de mens zich niet versterken;
289 Psa 9:20 | mens zich niet versterken; laat de heidenen voor Uw aangezicht
290 Psa 9:21 | HEERE! jaag hun vreze aan; laat de heidenen weten, dat zij
291 Psa 10:2 | in hoogmoed de ellendige; laat hen gegrepen worden in de
292 Psa 17:2 | 2 Laat mijn recht van voor Uw aangezicht
293 Psa 17:2 | voor Uw aangezicht uitgaan, laat Uw ogen de billijkheden
294 Psa 19:14 | ook terug van trotsheden; laat ze niet over mij heersen;
295 Psa 19:15 | 15 Laat de redenen mijns monds,
296 Psa 25:2 | Mijn God! op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden;
297 Psa 25:2 | mij niet beschaamd worden; laat mijn vijanden niet van vreugde
298 Psa 25:20 | Bewaar mijn ziel, en red mij; laat mij niet beschaamd worden,
299 Psa 25:21 | 21 Thau. Laat oprechtigheid en vroomheid
300 Psa 31:2 | U, o HEERE! betrouw ik, laat mij niet beschaamd worden
301 Psa 31:17 | 17 Laat Uw aangezicht over Uw knecht
302 Psa 31:18 | 18 HEERE! laat mij niet beschaamd worden,
303 Psa 31:18 | worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd
304 Psa 31:18 | goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in het graf. ~
305 Psa 31:19 | 19 Laat de valse lippen stom worden,
306 Psa 33:8 | 8 Laat de ganse aarde voor den
307 Psa 33:8 | aarde voor den HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld
308 Psa 34:8 | 8 Laat de ganse aarde voor den
309 Psa 34:8 | aarde voor den HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld
310 Psa 35:4 | HEERE met mij groot, en laat ons Zijn Naam samen verhogen. ~
311 Psa 36:4 | 4 Laat hen beschaamd en te schande
312 Psa 36:4 | worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven
313 Psa 36:5 | 5 Laat hen worden als kaf voor
314 Psa 36:19 | 19 Laat hen zich niet verblijden
315 Psa 36:24 | gerechtigheid, HEERE, mijn God! en laat hen zich over mij niet verblijden. ~
316 Psa 36:25 | 25 Laat hen niet zeggen in hun hart:
317 Psa 36:25 | hun hart: Heah, onze ziel! laat hen niet zeggen: Wij hebben
318 Psa 36:26 | 26 Laat hen beschaamd en te zamen
319 Psa 36:26 | in mijn kwaad verblijden; laat hen met schaamte en schande
320 Psa 36:27 | 27 Laat hen vrolijk zingen en verblijd
321 Psa 36:27 | tot mijn gerechtigheid; en laat hen geduriglijk zeggen:
322 Psa 37:4 | zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen. ~
323 Psa 38:8 | 8 He. Laat af van toorn, en verlaat
324 Psa 38:33 | 33 Maar de HEERE laat hem niet in zijn hand; en
325 Psa 41:12 | van mij niet onthouden; laat Uw weldadigheid en Uw trouw
326 Psa 41:15 | 15 Laat hen te zamen beschaamd en
327 Psa 41:15 | zoeken, om die te vernielen; laat hen achterwaarts gedreven
328 Psa 41:16 | 16 Laat hen verwoest worden tot
329 Psa 41:17 | 17 Laat in U vrolijk en verblijd
330 Psa 41:17 | zijn allen, die U zoeken; laat de liefhebbers Uws heils
331 Psa 46:4 | 4 Laat haar wateren bruisen, laat
332 Psa 46:4 | Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat
333 Psa 46:4 | laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren, door
334 Psa 46:11 | 11 Laat af, en weet, dat Ik God
335 Psa 48:12 | 12 Laat de berg Sion blijde zijn;
336 Psa 48:12 | de berg Sion blijde zijn; laat de dochteren van Juda zich
337 Psa 58:8 | 8 Laat hen smelten als water, laat
338 Psa 58:8 | Laat hen smelten als water, laat hen daarhenen drijven; legt
339 Psa 58:8 | legt hij zijn pijlen aan, laat hen zijn, alsof zij afgesneden
340 Psa 58:9 | 9 Laat hem henengaan, als een smeltende
341 Psa 58:9 | als een smeltende slak; laat hen, als ener vrouwe misdracht,
342 Psa 59:13 | woord hunner lippen; en laat hen gevangen worden in hun
343 Psa 59:14 | dat zij er niet zijn, en laat hen weten, dat God heerser
344 Psa 59:15 | 15 Laat hen dan tegen de avond wederkeren,
345 Psa 59:15 | tegen de avond wederkeren, laat hen tieren als een hond,
346 Psa 59:16 | 16 Laat hen zelfs omzwerven om spijs;
347 Psa 59:16 | zelfs omzwerven om spijs; en laat hen vernachten, al zijn
348 Psa 66:7 | wacht over de heidenen; laat de afvalligen niet verhoogd
349 Psa 66:8 | gij volken! onzen God; en laat horen de stem Zijns roems. ~
350 Psa 69:7 | 7 Laat hen door mij niet beschaamd
351 Psa 69:7 | HEERE der heirscharen, laat hen door mij niet te schande
352 Psa 69:15 | Ruk mij uit het slijk, en laat mij niet verzinken; laat
353 Psa 69:15 | laat mij niet verzinken; laat mij gered worden van mijn
354 Psa 69:16 | 16 Laat de watervloed mij niet overstromen,
355 Psa 69:16 | mij niet overstromen, en laat de diepte mij niet verslinden;
356 Psa 69:16 | mij niet verslinden; en laat den put zijn mond over mij
357 Psa 69:24 | 24 Laat hun ogen duister worden,
358 Psa 69:28 | misdaad tot hun misdaad, en laat hen niet komen tot Uw gerechtigheid. ~
359 Psa 69:29 | 29 Laat hen uitgedelgd worden uit
360 Psa 70:3 | worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven
361 Psa 70:5 | zijn allen, die U zoeken; laat de liefhebbers Uws heils
362 Psa 71:1 | U, o HEERE! betrouw ik; laat mij niet beschaamd worden
363 Psa 71:8 | 8 Laat mijn mond vervuld worden
364 Psa 71:13 | 13 Laat hen beschaamd worden, laat
365 Psa 71:13 | Laat hen beschaamd worden, laat hen verteerd worden, die
366 Psa 71:13 | die mijn ziel tegen zijn; laat hen met smaad en schande
367 Psa 74:8 | hebben in hun hart gezegd: Laat ze ons te zamen uitplunderen;
368 Psa 74:21 | 21 Laat den verdrukte niet beschaamd
369 Psa 74:21 | niet beschaamd wederkeren; laat den ellendige en nooddruftige
370 Psa 76:12 | allen, die rondom Hem zijt! Laat hen Dien, Die te vrezen
371 Psa 79:8 | misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen;
372 Psa 79:10 | zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten bloeds
373 Psa 79:11 | 11 Laat het gekerm der gevangenen
374 Psa 80:4 | God! breng ons weder, en laat Uw aanschijn lichten, zo
375 Psa 80:8 | heirscharen! breng ons weder, en laat Uw aangezicht lichten; zo
376 Psa 80:20 | heirscharen! breng ons weder; laat Uw aanschijn lichten, zo
377 Psa 83:5 | hebben gezegd: Komt, en laat ons hen uitroeien, dat zij
378 Psa 83:13 | 13 Die zeiden: Laat ons de schone woningen Gods
379 Psa 83:18 | 18 Laat hen beschaamd en verschrikt
380 Psa 83:18 | wezen tot in eeuwigheid, en laat hen schaamrood worden, en
381 Psa 88:3 | 3 Laat mijn gebed voor Uw aanschijn
382 Psa 90:16 | 16 Laat Uw werk aan Uw knechten
383 Psa 95:1 | 1 Komt, laat ons den HEERE vrolijk zingen;
384 Psa 95:1 | den HEERE vrolijk zingen; laat ons juichen den Rotssteen
385 Psa 95:2 | 2 Laat ons Zijn aangezicht tegemoet
386 Psa 95:2 | aangezicht tegemoet gaan met lof; laat ons Hem juichen met psalmen. ~
387 Psa 95:6 | 6 Komt, laat ons aanbidden en nederbukken;
388 Psa 95:6 | aanbidden en nederbukken; laat ons knielen voor den HEERE,
389 Psa 102:2 | HEERE! hoor mijn gebed, en laat mijn geroep tot U komen. ~
390 Psa 107:8 | 8 Laat hen voor den HEERE Zijn
391 Psa 107:15 | 15 Laat hen voor den HEERE Zijn
392 Psa 107:21 | 21 Laat hen voor den HEERE Zijn
393 Psa 107:31 | 31 Laat hen voor den HEERE Zijn
394 Psa 109:28 | 28 Laat hen vloeken, maar zegen
395 Psa 109:28 | vloeken, maar zegen Gij; laat hen zich opmaken, maar dat
396 Psa 109:29 | 29 Laat mijn tegenstanders met schande
397 Psa 118:24 | de HEERE gemaakt heeft; laat ons op denzelven ons verheugen,
398 Psa 119:10 | U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet
399 Psa 119:76 | 76 Laat toch Uw goedertierenheid
400 Psa 119:77 | 77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen,
401 Psa 119:78 | 78 Laat de hovaardigen beschaamd
402 Psa 119:79 | 79 Laat hen tot mij keren, die U
403 Psa 119:80 | 80 Laat mijn hart oprecht zijn tot
404 Psa 119:108| 108 Laat U toch, o HEERE! welgevallen
405 Psa 119:116| toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden
406 Psa 119:122| voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet
407 Psa 119:133| voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over
408 Psa 119:169| 169 Thau. O HEERE! laat mijn geschrei voor Uw aanschijn
409 Psa 119:170| 170 Laat mijn smeken voor Uw aanschijn
410 Psa 119:173| 173 Laat Uw hand mij te hulp komen,
411 Psa 119:175| 175 Laat mijn ziel leven, en zij
412 Psa 119:175| en zij zal U loven, en laat Uw rechten mij helpen. ~
413 Psa 127:2 | gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der
414 Psa 130:2 | 2HEERE! hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn
415 Psa 138:8 | is in der eeuwigheid; en laat niet varen de werken Uwer
416 Spre 1:11| zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed, ons
417 Spre 1:12| 12 Laat ons hen levend verslinden,
418 Spre 3:21| 21 Mijn zoon! laat ze niet afwijken van uw
419 Spre 4:13| Grijp de tucht aan, laat niet af; bewaar ze, want
420 Spre 4:21| 21 Laat ze niet wijken van uw ogen,
421 Spre 4:25| 25 Laat uw ogen rechtuit zien, en
422 Spre 4:26| Weeg den gang uws voets, en laat al uw wegen wel gevestigd
423 Spre 5:16| 16 Laat uw fonteinen zich buiten
424 Spre 5:17| 17 Laat ze de uwe alleen zijn, en
425 Spre 5:19| een aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen
426 Spre 6:4 | 4 Laat uw ogen geen slaap toe,
427 Spre 6:25| schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar
428 Spre 7:18| 18 Kom, laat ons dronken worden van minnen
429 Spre 7:18| minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in
430 Spre 7:25| 25 Laat uw hart tot haar wegen niet
431 Spre 10:3 | 3 De HEERE laat de ziel des rechtvaardigen
432 Spre 19:27| 27 Laat af, mijn zoon, horende de
433 Spre 23:3 | 3 Laat u niet gelusten zijner smakelijke
434 Spre 23:25| 25 Laat uw vader zich verblijden,
435 Spre 23:25| verblijden, ook uw moeder; en laat haar zich verheugen, die
436 Spre 23:26| zoon! geef mij uw hart, en laat uw ogen mijn wegen bewaren. ~
437 Spre 24:1 | over de boze lieden, en laat u niet gelusten, om bij
438 Spre 24:17| als hij nederstruikelt, laat uw hart zich niet verheugen; ~
439 Spre 27:2 | 2 Laat u een vreemde prijzen, en
440 Spre 27:25| grasscheuten gezien worden, laat de kruiden der bergen verzameld
441 Spre 28:13| zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen. ~
442 Spre 29:11| 11 Een zot laat zijn gansen geest uit, maar
443 Spre 31:31| vrucht harer handen, en laat haar werken haar prijzen
444 Pred 5:1 | zijt op de aarde; daarom laat uw woorden weinig zijn. ~
445 Pred 5:5 | 5 Laat uw mond niet toe, dat hij
446 Pred 5:11| maar de zatheid des rijken laat hem niet slapen. ~
447 Pred 9:8 | 8 Laat uw klederen te allen tijd
448 Pred 9:8 | allen tijd wit zijn, en laat op uw hoofd geen olie ontbreken. ~
449 Pred 11:8 | verblijdt zich in die allen, zo laat hem ook gedenken aan de
450 Pred 11:9 | jongeling! in uw jeugd, en laat uw hart zich vermaken in
451 Hoo 7:11 | Kom, mijn Liefste! laat ons uitgaan in het veld,
452 Hoo 7:11 | ons uitgaan in het veld, laat ons vernachten op de dorpen. ~
453 Hoo 7:12 | 12 Laat ons vroeg ons opmaken naar
454 Hoo 7:12 | opmaken naar de wijnbergen, laat ons zien, of de wijnstok
455 Jes 1:16 | van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen. ~
456 Jes 1:18 | 18 Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt
457 Jes 2:3 | heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg
458 Jes 2:5 | gij huis van Jakob, en laat ons wandelen in het licht
459 Jes 2:22 | 22 Laat gijlieden dan af van den
460 Jes 3:6 | kleed, wees ons ten overste, laat toch dezen aanstoot onder
461 Jes 4:1 | zullen wij bekleed zijn, laat ons alleenlijk naar uw naam
462 Jes 5:19 | opdat wij het zien; en laat naderen en komen den raadslag
463 Jes 7:6 | 6 Laat ons optrekken tegen Juda,
464 Jes 10:30 | gij dochter van Gallim! laat ze horen tot Lais toe, o
465 Jes 16:4 | 4 Laat mijn verdrevenen onder u
466 Jes 21:6 | Ga heen, zet een wachter, laat hem aanzeggen, wat hij ziet. ~
467 Jes 22:4 | het gezicht van mij af; laat mij bitterlijk wenen; dringt
468 Jes 22:13 | te drinken, en te zeggen: Laat ons eten en drinken, want
469 Jes 22:16 | voor zich op een rotssteen laat aftekenen? ~
470 Jes 28:27 | met den dorswagen, en men laat het wagenrad niet rondom
471 Jes 29:1 | heeft; doet jaar tot jaar; laat ze feestofferen slachten.
472 Jes 30:11 | weg, maakt u van de baan; laat den Heilige Israels van
473 Jes 37:10 | koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen,
474 Jes 38:21 | Jesaja nu had gezegd: Laat men nemen een klomp vijgen,
475 Jes 41:1 | voor Mij, gij eilanden! en laat de volken de kracht vernieuwen;
476 Jes 41:1 | volken de kracht vernieuwen; laat ze toetreden, laat ze dan
477 Jes 41:1 | vernieuwen; laat ze toetreden, laat ze dan spreken; laat ons
478 Jes 41:1 | toetreden, laat ze dan spreken; laat ons samen ten gerichte naderen. ~
479 Jes 41:22 | 22 Laat hen voortbrengen en ons
480 Jes 42:11 | 11 Laat de woestijn en haar steden
481 Jes 42:11 | dorpen, die Kedar bewoont; laat hen juichen, die in de rotsstenen
482 Jes 42:12 | 12 Laat ze den HEERE de eer geven,
483 Jes 43:9 | 9 Laat al de heidenen samen vergaderd
484 Jes 43:9 | samen vergaderd worden, en laat de volken verzameld worden;
485 Jes 43:9 | zal dit verkondigen? Of laat hen ons doen horen de vorige
486 Jes 43:9 | horen de vorige dingen, laat hen hun getuigen voortbrengen,
487 Jes 43:26 | Maakt Mij indachtig, laat ons te zamen richten, vertelt
488 Jes 44:7 | eeuwig volk gesteld heb? en laat ze de toekomstige dingen,
489 Jes 47:13 | veelheid uwer raadslagen; laat nu opstaan, die den hemel
490 Jes 47:13 | nieuwe manen voorzeggen; en laat ze u verlossen van
491 Jes 50:8 | wie zal met Mij twisten? Laat ons te zamen staan; wie
492 Jes 55:2 | Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid
493 Jes 56:2 | Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid
494 Jes 58:13 | Wanneer gij roepen zult, zo laat die, die van u vergaderd
495 Jes 63:6 | des HEEREN doet gedenken, laat geen stilzwijgen bij
496 Jes 65:2 | wederpartijders bekend te maken! Laat alzo de heidenen voor Uw
497 Jer 2:28 | die gij u gemaakt hebt? Laat ze opstaan, of zij u ten
498 Jer 4:5 | Verkondigt in Juda, en laat het horen te Jeruzalem,
499 Jer 4:5 | zegt: Verzamelt ulieden, en laat ons ingaan in de vaste
500 Jer 5:20 | in het huis van Jakob, en laat het horen in Juda, zeggende: ~
1-500 | 501-734 |