Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
weversspoel 1
wezeltje 1
wezen 242
wie 732
wiel 1
wielen 4
wien 132
Frequency    [«  »]
762 daar
736 22
734 laat
732 wie
731 twee
718 gegeven
717 geven

Bijbel

IntraText - Concordances

wie

1-500 | 501-732

    Book Chapter: Verse
1 Gen 3:11 | 11 En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven, 2 Gen 4:14 | het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan. ~ 3 Gen 4:15 | zeide tot hem: Daarom, al wie Kain doodslaat, zal zevenvoudig 4 Gen 4:15 | opdat hem niet versloeg al wie hem vond. ~ 5 Gen 9:6 | 6 Wie des mensen bloed vergiet, 6 Gen 20:7 | 7 Voorts zeide zij: Wie zou Abraham gezegd hebben: 7 Gen 20:26 | Abimelech: Ik heb niet geweten, wie dit stuk gedaan heeft; en 8 Gen 23:65 | zij zeide tot den knecht: Wie is die man, die ons in het 9 Gen 24:11 | ganse volk, zeggende: Zo wie deze man of zijn huisvrouw 10 Gen 25:18 | zeide: Zie, hier ben ik; wie zijt gij, mijn zoon? ~ 11 Gen 25:29 | Vervloekt moet hij zijn, wie u vervloekt; en wie u zegent, 12 Gen 25:29 | zijn, wie u vervloekt; en wie u zegent, zij gezegend! ~ 13 Gen 25:32 | zijn vader, zeide tot hem: Wie zijt gij? En hij zeide: 14 Gen 25:33 | verschrikking, gans zeer, en zeide: Wie is hij dan, die het wildbraad 15 Gen 30:5 | die kinderen, en zeide: Wie zijn deze bij u? En hij 16 Gen 39:22 | te kopen; wij weten niet, wie ons geld in onze zakken 17 Gen 45:9 | en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? ~ 18 Exo 2:14 | 14 Hij dan zeide: Wie heeft u tot een overste 19 Exo 3:11 | Toen zeide Mozes tot God: Wie ben ik, dat ik tot Farao 20 Exo 4:11 | de HEERE zeide tot hem: Wie heeft den mens den mond 21 Exo 4:11 | mens den mond gemaakt, of wie heeft den stomme, of dove, 22 Exo 5:2 | 2 Maar Farao zeide: Wie is de HEERE, Wiens stem 23 Exo 9:20 | 20 Wie onder Farao's knechten des 24 Exo 10:8 | dient den HEERE, uw God! wie en wie zijn zij, die gaan 25 Exo 10:8 | den HEERE, uw God! wie en wie zijn zij, die gaan zullen? ~ 26 Exo 12:15 | wegdoen uit uw huizen; want wie het gedesemde eet, van den 27 Exo 12:19 | gevonden worde, want al wie het gedesemde eten zal, 28 Exo 15:11 | 11 O HEERE! wie is als Gij onder de goden? 29 Exo 15:11 | als Gij onder de goden? wie is als Gij, verheerlijkt 30 Exo 19:12 | einde aan te roeren; al wie den berg aanroert, zal zekerlijk 31 Exo 21:12 | 12 Wie iemand slaat, dat hij sterft, 32 Exo 21:15 | 15 Zo wie zijn vader of zijn moeder 33 Exo 21:16 | 16 Verder, zo wie een mens steelt, hetzij 34 Exo 21:17 | 17 Wie ook zijn vader of zijn moeder 35 Exo 22:19 | 19 Al wie bij een beest ligt, die 36 Exo 22:20 | 20 Wie de goden offert, behalve 37 Exo 24:14 | Aaron en Hur zijn bij u; wie enige zaken heeft, zal tot 38 Exo 30:14 | 14 Al wie overgaat tot de getelden, 39 Exo 31:14 | dewijl hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, zal zekerlijk 40 Exo 31:15 | een heiligheid des HEEREN! Wie op de sabbatdag arbeid doet, 41 Exo 32:24 | 24 Toen zeide ik tot hen: Wie goud heeft, die rukke het 42 Exo 32:26 | poort des legers, en zeide: Wie den HEERE toebehoort, kome 43 Exo 33:24 | 24 Toen zeide ik tot hen: Wie goud heeft, die rukke het 44 Exo 33:26 | poort des legers, en zeide: Wie den HEERE toebehoort, kome 45 Exo 34:7 | En het geschiedde, dat al wie den HEERE zocht, uitging 46 Exo 35:2 | sabbat der rust den HEERE; al wie daarop werk doet, zal gedood 47 Lev 6:27 | aanroeren, zal heilig zijn; zo wie van zijn bloed op een kleed 48 Lev 7:25 | 25 Want al wie het vet van vee eten zal, 49 Lev 7:29 | kinderen Israels, zeggende: Wie zijn dankoffer den HEERE 50 Lev 7:33 | 33 Wie uit de zonen van Aaron het 51 Lev 11:24 | verontreinigd worden; zo wie hun dood aas zal aangeroerd 52 Lev 11:25 | 25 Zo wie van hun dood aas gedragen 53 Lev 11:26 | herkauwt, zal u onrein zijn; zo wie hetzelve aangeroerd zal 54 Lev 11:27 | zullen u onrein zijn; al wie hun dood aas aangeroerd 55 Lev 11:31 | alle kruipend gedierte; zo wie die zal aangeroerd hebben, 56 Lev 11:36 | wateren, zal rein zijn; maar wie hun dood aas zal aangeroerd 57 Lev 11:39 | iets zal gestorven zijn, wie deszelfs dood aas zal aangeroerd 58 Lev 15:10 | 10 En al wie iets aanroert, dat onder 59 Lev 15:19 | afzondering zijn; en al wie haar aanroert, zal onrein 60 Lev 15:21 | 21 En al wie haar leger aanroert, zal 61 Lev 15:22 | 22 Ook al wie enig tuig, waarop zij gezeten 62 Lev 15:27 | 27 En zo wie die dingen aanroert, zal 63 Lev 17:14 | vlees, dat is zijn bloed; zo wie dat eet, zal uitgeroeid 64 Lev 18:29 | 29 Want al wie enige van deze gruwelen 65 Lev 19:8 | 8 En zo wie dat eet, zal zijn ongerechtigheid 66 Lev 22:5 | 5 Of zo wie aangeroerd zal hebben enig 67 Lev 22:18 | Israels, en zeg tot hen: Zo wie uit het huis van Israel, 68 Lev 23:16 | 16 En wie den Naam des HEEREN gelasterd 69 Lev 23:18 | 18 Maar wie de ziel van enig vee zal 70 Lev 23:21 | 21 Wie dan enig vee verslaat, die 71 Lev 23:21 | zal het wedergeven; maar wie een mens verslaat, die zal 72 Num 4:3 | tot vijftig jaren oud; al wie tot dezen strijd inkomt, 73 Num 4:23 | tot vijftig jaren oud, al wie inkomt om den strijd te 74 Num 4:30 | tot vijftig jaren oud, al wie inkomt tot dezen strijd, 75 Num 4:35 | tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot dezen strijd, 76 Num 4:37 | der Kahathieten, van al wie in de tent der samenkomst 77 Num 4:39 | tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot dezen strijd, 78 Num 4:41 | zonen van Gerson, van al wie in de tent der samenkomst 79 Num 4:43 | tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot dezen strijd, 80 Num 4:47 | tot vijftig jaren oud, al wie inkwam, om den dienst der 81 Num 11:4 | Israels wederom, en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? ~ 82 Num 11:18 | HEEREN geweend, zeggende: Wie zal ons vlees te eten geven? 83 Num 16:5 | zal de HEERE bekend maken, wie de Zijne, en de heilige 84 Num 17:13 | 13 Al wie enigzins nadert tot den 85 Num 18:13 | 13 Al wie enigzins nadert tot den 86 Num 18:24 | een eeuwige inzetting; al wie in uw huis rein is, zal 87 Num 18:26 | brengen, zullen uwe zijn; al wie in uw huis rein is, zal 88 Num 19:11 | een eeuwige inzetting; al wie in uw huis rein is, zal 89 Num 19:13 | brengen, zullen uwe zijn; al wie in uw huis rein is, zal 90 Num 21:8 | het zal geschieden, dat al wie gebeten is, als hij haar 91 Num 22:9 | kwam tot Bileam en zeide: Wie zijn die mannen, die bij 92 Num 23:10 | 10 Wie zal het stof van Jakob tellen, 93 Num 24:9 | en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? Zo 94 Num 24:9 | zal hem doen opstaan? Zo wie u zegent, die zij gezegend, 95 Num 24:9 | gezegend, en vervloekt zij, wie u vervloekt! ~ 96 Num 24:23 | spreuk op, en zeide: Och, wie zal leven, als God dit doen 97 Num 26:2 | huis hunner vaderen, al wie ten heire in Israel uittrekt. ~ 98 Num 31:80 | knechten zullen overtrekken, al wie ten heire toegerust is, 99 Num 34:15 | opdat daarheen vliede, wie een ziel onvoorziens slaat. ~ 100 Num 34:30 | 30 Al wie de ziel slaat, naar den 101 Deu 5:26 | 26 Want wie is er van alle vlees, die 102 Deu 9:2 | welke gij gehoord hebt: Wie zou bestaan voor het aangezicht 103 Deu 18:12 | 12 Want al wie zulks doet, is den HEERE 104 Deu 20:5 | volk spreken, zeggende: Wie is de man, die een nieuw 105 Deu 20:6 | 6 En wie is de man, die een wijngaard 106 Deu 20:7 | 7 En wie is de man, die een vrouw 107 Deu 20:8 | tot het volk, en zeggen: Wie is de man, die vreesachtig 108 Deu 21:1 | veld, niet bekend zijnde, wie hem geslagen heeft; ~ 109 Deu 22:5 | vrouwenkleed aantrekken; want al wie zulks doet, is den HEERE, 110 Deu 25:16 | 16 Want al wie zulks doet, is den HEERE, 111 Deu 25:16 | God, een gruwel; ja, al wie onrecht doet. ~ 112 Deu 30:12 | den hemel, om te zeggen: Wie zal voor ons ten hemel varen, 113 Deu 30:13 | zijde der zee, om te zeggen: Wie zal voor ons overvaren aan 114 Deu 33:29 | Welgelukzalig zijt gij, o Israel! wie is u gelijk? gij zijt een 115 Joz 2:19 | Zo zal het geschieden, al wie uit de deuren van uw huis 116 Joz 2:19 | onschuldig zijn; maar al wie bij u in het huis zijn zal, 117 Joz 6:7 | gaat rondom deze stad; en wie toegerust is, die ga door 118 Joz 6:9 | 9 En wie toegerust was, ging voor 119 Joz 9:8 | Toen zeide Jozua tot hen: Wie zijt gijlieden, en van waar 120 Joz 15:16 | 16 En Kaleb zeide: Wie Kirjath-Sefer zal slaan, 121 Ric 1:1 | HEERE vraagden, zeggende: Wie zal onder ons het eerst 122 Ric 1:12 | 12 En Kaleb zeide: Wie Kirjath-Sefer zal slaan, 123 Ric 5:29 | zij, de een tot de ander: Wie heeft dit stuk gedaan? En 124 Ric 6:3 | oren des volks, zeggende: Wie blode en versaagd is, die 125 Ric 6:5 | de HEERE tot Gideon: Al wie met zijn tong uit het water 126 Ric 6:5 | alleen stellen; desgelijks al wie op zijn knieen zal bukken 127 Ric 8:25 | bergen lagen legden, en al wie voorbij hen op den weg doorging, 128 Ric 8:28 | de zoon van Ebed, zeide: Wie is Abimelech, en wat is 129 Ric 8:38 | mond, waarmede gij zeidet: Wie is Abimelech, dat wij hem 130 Ric 9:18 | Gilead, de een tot den ander: Wie is de man, die beginnen 131 Ric 14:6 | Toen zeiden de Filistijnen: Wie heeft dit gedaan? En men 132 Ric 17:3 | daarheen, en zeiden tot hem: Wie heeft u hier gebracht, en 133 Ric 18:30 | En het geschiedde, dat al wie het zag, zeide: Zulks is 134 Ric 19:18 | vraagden God, en zeiden: Wie zal onder ons vooreerst 135 Ric 20:5 | kinderen Israels zeiden: Wie is er, die niet is opgekomen 136 Rut 3:9 | 9 En hij zeide: Wie zijt gij? En zij zeide: 137 Rut 3:16 | schoonmoeder, dewelke zeide: Wie zijt gij, mijn dochter? 138 1Sa 2:25 | tegen den HEERE zondigt, wie zal voor hem bidden? Doch 139 1Sa 2:36 | het zal geschieden, dat al wie van uw huis zal overig zijn, 140 1Sa 3:11 | een ding in Israel, dat al wie het horen zal, dien zullen 141 1Sa 4:8 | 8 Wee ons, wie zal ons redden uit de hand 142 1Sa 6:20 | de lieden van Beth-Semes: Wie zou kunnen bestaan voor 143 1Sa 10:12 | man van daar, en zeide: Wie is toch hun vader? Daarom 144 1Sa 11:12 | zeide het volk tot Samuel: Wie is hij, die zeide: Zou Saul 145 1Sa 14:17 | was: Telt toch, en beziet, wie van ons weggegaan zijn. 146 1Sa 17:26 | smaad van Israel wendt? Want wie is deze onbesneden Filistijn, 147 1Sa 18:18 | Doch David zeide tot Saul: Wie ben ik, en wat is mijn leven, 148 1Sa 20:10 | David nu zeide tot Jonathan: Wie zal het mij te kennen geven, 149 1Sa 22:14 | antwoordde den koning en zeide: Wie is toch onder al uw knechten 150 1Sa 22:23 | bij mij; vrees niet; want wie mijn ziel zoeken zal, die 151 1Sa 23:22 | plaats, waar zijn gang is, wie hem daar gezien heeft; want 152 1Sa 25:10 | knechten van David, en zeide: Wie is David, en wie is de zoon 153 1Sa 25:10 | zeide: Wie is David, en wie is de zoon van Isai? Er 154 1Sa 26:6 | broeder van Joab, zeggende: Wie zal met mij tot Saul in 155 1Sa 26:9 | Verderf hem niet; want wie heeft zijn hand aan den 156 1Sa 26:14 | antwoordde Abner en zeide: Wie zijt gij, die tot den koning 157 1Sa 26:15 | Zijt gij niet een man, en wie is u gelijk in Israel? Waarom 158 1Sa 30:24 | 24 Wie zou toch ulieden in deze 159 2Sa 1:8 | 8 En hij zeide tot mij: Wie zijt gij? En ik zeide tot 160 2Sa 5:8 | zeide ten zelven dage: Al wie de Jebusieten slaat, en 161 2Sa 7:18 | des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, Heere HEERE, en 162 2Sa 7:23 | 23 En wie is, gelijk Uw volk, gelijk 163 2Sa 11:21 | 21 Wie sloeg Abimelech, den zoon 164 2Sa 12:22 | geweend; want ik zeide: Wie weet, de HEERE zou mij mogen 165 2Sa 16:10 | hem gezegd: Vloek David; wie zou dan zeggen: Waarom hebt 166 2Sa 18:12 | geboden, zeggende: Hoedt u, wie gij zijt, van den jongeling, 167 2Sa 20:11 | hem staan, en hij zeide: Wie is er, die lust heeft aan 168 2Sa 20:11 | lust heeft aan Joab, en wie is er, die voor David is, 169 2Sa 20:12 | dewijl hij zag, dat al wie bij hem kwam, bleef staan. ~ 170 2Sa 22:32 | 32 Want wie is God, behalve de HEERE, 171 2Sa 22:32 | God, behalve de HEERE, en wie is een rotssteen, behalve 172 2Sa 23:15 | David kreeg lust, en zeide: Wie zal mij water te drinken 173 1Kon 1:20| hun zoudt te kennen geven, wie op den troon van mijn heer 174 1Kon 1:27| knecht niet bekend gemaakt, wie op den troon van mijn heer 175 1Kon 3:9 | tussen goed en kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen 176 1Kon 9:8 | verheven zal geweest zijn, al wie voor hetzelve zal voorbijgaan, 177 1Kon 13:33| de geringsten des volks; wie wilde, diens hand vulde 178 1Kon 20:14| 14 En Achab zeide: Door wie? En hij zeide: Zo zegt de 179 1Kon 20:14| landschappen. En hij zeide: Wie zal den strijd aanbinden? 180 1Kon 22:20| 20 En de HEERE zeide: Wie zal Achab overreden, dat 181 2Kon 6:11| dan niet te kennen geven, wie van de onzen zij voor den 182 2Kon 9:32| naar het venster, en zeide: Wie is met mij? Wie? Toen zagen 183 2Kon 9:32| en zeide: Wie is met mij? Wie? Toen zagen op hem twee, 184 2Kon 10:9 | heb hem doodgeslagen; en wie heeft alle dezen geslagen? ~ 185 2Kon 10:13| van Juda, en hij zeide: Wie zijt gijlieden? En zij zeiden: 186 2Kon 10:19| grote offerande aan Baal; al wie gemist wordt, zal niet leven. 187 2Kon 11:15| de ordeningen, en doodt, wie haar volgt, met het zwaard; 188 1Kro 11:6 | 6 Want David zeide: Al wie de Jebusieten het eerst 189 1Kro 11:17| David kreeg lust, en zeide: Wie zal mij water te drinken 190 1Kro 17:16| des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, HEERE God, en wat 191 1Kro 17:21| 21 En wie is als Uw volk Israel, een 192 1Kro 30:5 | werkmeesteren te maken. En wie is er willig, heden zijn 193 1Kro 30:14| 14 Want wie ben ik, en wat is mijn volk, 194 2Kro 1:10| volk uitga en inga; want wie zou dit Uw groot volk kunnen 195 2Kro 2:6 | 6 Doch wie zou de kracht hebben, om 196 2Kro 2:6 | niet bevatten zouden? En wie ben ik, dat ik voor Hem 197 2Kro 16:13| 13 En al wie den HEERE, den God Israels, 198 2Kro 19:19| 19 En de HEERE zeide: Wie zal Achab, den koning van 199 2Kro 32:14| 14 Wie is er onder alle goden derzelver 200 2Kro 37:20| 20 En wie overgebleven was van het 201 2Kro 37:23| Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al 202 Ezra 1:3 | 3 Wie is onder ulieden van al 203 Ezra 1:4 | 4 En al wie achterblijven zou in enige 204 Ezra 5:3 | en zeiden aldus tot hen: Wie heeft ulieden bevel gegeven 205 Ezra 5:9 | en aldus tot hen gezegd: Wie heeft ulieden bevel gegeven 206 Ezra 6:21| wedergekomen waren, mitsgaders al wie zich van de onreinigheid 207 Ezra 7:13| wordt bevel gegeven, dat al wie vrijwillig is in mijn koninkrijk, 208 Ezra 7:26| 26 En al wie de wet uws Gods en de wet 209 Ezra 10:8 | 8 En al wie niet kwam in drie dagen, 210 Neh 6:11 | man, als ik, vlieden? En wie is er, zijnde als ik, die 211 Neh 10:28 | zangers, de Nethinim, en al wie zich van de volken der landen 212 Neh 10:28 | zonen en hun dochteren, al wie wetenschap en verstand had; ~ 213 Est 30:4 | 4 Toen zeide de koning: Wie is in het voorhof? (Haman 214 Est 37 | Wie is die, en waar is diezelve, 215 Job 4:2 | verdrietig zijn? Nochtans wie zal zich van woorden kunnen 216 Job 4:7 | 7 Gedenk toch, wie is de onschuldige, die vergaan 217 Job 9:4 | hart, en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, 218 Job 9:12 | 12 Zie, Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? 219 Job 9:12 | het Hem doen wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat 220 Job 9:19 | het aan het recht komt, wie zal mij dagvaarden? ~ 221 Job 9:24 | harer rechteren; zo niet, wie is Hij dan? ~ 222 Job 11:10 | overlevere of vergadere, wie zal dan Hem afkeren? ~ 223 Job 12:9 | 9 Wie weet niet uit alle deze, 224 Job 13:19 | 19 Wie is hij, die met mij twist? 225 Job 14:4 | 4 Wie zal een reine geven uit 226 Job 17:3 | stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn? Dat in mijn 227 Job 17:15 | wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen? ~ 228 Job 21:31 | 31 Wie zal hem in het aangezicht 229 Job 21:31 | vertonen? Als hij wat doet, wie zal hem vergelden? ~ 230 Job 23:13 | Maar is Hij tegen iemand, wie zal dan Hem afkeren? Wat 231 Job 24:25 | Indien het nu zo niet is, wie zal mij leugenachtig maken, 232 Job 26:14 | hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner 233 Job 34:13 | 13 Wie heeft Hem gesteld over de 234 Job 34:13 | gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt? ~ 235 Job 34:29 | 29 Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij 236 Job 34:29 | het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, 237 Job 36:22 | verhoogt door Zijn kracht; wie is een Leraar, gelijk Hij? ~ 238 Job 36:23 | 23 Wie heeft Hem gesteld over Zijn 239 Job 36:23 | gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht 240 Job 37:2 | 2 Wie is hij, die den raad verduistert 241 Job 37:5 | 5 Wie heeft haar maten gezet, 242 Job 37:5 | gezet, want gij weet het; of wie heeft over haar een richtsnoer 243 Job 37:6 | grondvesten nedergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd? ~ 244 Job 37:8 | 8 Of wie heeft de zee met deuren 245 Job 37:25 | 25 Wie deelt voor den stortregen 246 Job 37:28 | Heeft de regen een vader, of wie baart de druppelen des dauws? ~ 247 Job 37:29 | buik komt het ijs voort, en wie baart den rijm des hemels? ~ 248 Job 37:36 | 36 Wie heeft de wijsheid in het 249 Job 37:36 | het binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand 250 Job 37:37 | 37 Wie kan de wolken met wijsheid 251 Job 37:37 | met wijsheid tellen, en wie kan de flessen des hemels 252 Job 38:3 | 3 Wie bereidt de raaf haar kost, 253 Job 38:8 | 8 Wie heeft den woudezel vrij 254 Job 38:8 | woudezel vrij henengezonden, en wie heeft de banden des wilden 255 Job 38:35 | Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde 256 Job 40:1 | dat hij hem opwekken zou; wie is dan hij, die zich voor 257 Job 40:2 | 2 Wie heeft Mij voorgekomen, dat 258 Job 40:4 | 4 Wie zou het opperste zijns kleeds 259 Job 40:4 | zijns kleeds ontdekken? Wie zou met zijn dubbelen breidel 260 Job 40:5 | 5 Wie zou de deuren zijns aangezichts 261 Job 41:3 | 3 Wie is hij, zegt Gij, die den 262 Psa 4:7 | 7Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? 263 Psa 6:6 | is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf? ~ 264 Psa 12:5 | onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons? ~ 265 Psa 15:1 | psalm van David. HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? 266 Psa 15:1 | zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer 267 Psa 18:32 | 32 Want wie is God, behalve de HEERE? 268 Psa 18:32 | God, behalve de HEERE? En wie is een Rotssteen, dan alleen 269 Psa 19:13 | 13 Wie zou de afdwalingen verstaan? 270 Psa 24:3 | 3 Wie zal klimmen op den berg 271 Psa 24:3 | den berg des HEEREN, en wie zal staan in de plaats Zijner 272 Psa 24:8 | 8 Wie is de Koning der ere? De 273 Psa 24:10 | 10 Wie is Hij, deze Koning der 274 Psa 25:12 | 12 Mem. Wie is de man, die den HEERE 275 Psa 35:13 | 13 Mem. Wie is de man, die lust heeft 276 Psa 36:10 | beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! U, Die den 277 Psa 40:7 | bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal. ~ 278 Psa 50:23 | 23 Wie dankoffert, die zal Mij 279 Psa 50:23 | dankoffert, die zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, dien 280 Psa 59:8 | zijn op hun lippen; want wie hoort het? ~ 281 Psa 60:11 | 11 Wie zal mij voeren in een vaste 282 Psa 60:11 | voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom? ~ 283 Psa 64:6 | te verbergen; zij zeggen: Wie zal ze zien? ~ 284 Psa 71:19 | dingen gedaan hebt; o God! wie is U gelijk? ~ 285 Psa 73:27 | vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. ~ 286 Psa 76:8 | vreselijk zijt Gij; en wie zal voor Uw aangezicht bestaan, 287 Psa 77:14 | weg is in het heiligdom; wie is een groot God, gelijk 288 Psa 89:7 | 7 Want wie mag in den hemel tegen den 289 Psa 89:7 | den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk, onder 290 Psa 89:9 | HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, 291 Psa 90:11 | 11 Wie kent de sterkte Uws toorns, 292 Psa 94:16 | 16 Wie zal voor mij staan tegen 293 Psa 94:16 | staan tegen de boosdoeners? Wie zal zich voor mij stellen 294 Psa 106:2 | 2 Wie zal de mogendheden des HEEREN 295 Psa 107:43 | 43 Wie is wijs? Die neme deze dingen 296 Psa 108:11 | 11 Wie zal mij voeren in een vaste 297 Psa 108:11 | voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom? ~ 298 Psa 115:8 | hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt. ~ 299 Psa 130:3 | ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan? ~ 300 Psa 135:18 | hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt. ~ 301 Psa 147:17 | Zijn ijs heen als stukken; wie zou bestaan voor Zijn koude? ~ 302 Spre 6:29| naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet 303 Spre 9:4 | 4      Wie is slecht? Hij kere zich 304 Spre 9:7 | 7      Wie den spotter tuchtigt, behaalt 305 Spre 9:16| 16      Wie is slecht? Hij kere zich 306 Spre 11:15| zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die in de 307 Spre 11:26| 26      Wie koren inhoudt, dien vloekt 308 Spre 11:27| 27      Wie het goede vroeg nazoekt, 309 Spre 11:27| zoekt welgevalligheid; maar wie het kwade natracht, dien 310 Spre 11:28| 28      Wie op zijn rijkdom vertrouwt, 311 Spre 11:29| 29      Wie zijn huis beroert, zal wind 312 Spre 11:30| een boom des levens; en wie zielen vangt, is wijs. ~ 313 Spre 12:1 | 1      Wie de tucht liefheeft, die 314 Spre 12:1 | de wetenschap lief; maar wie de bestraffing haat, is 315 Spre 13:13| zal verdorven worden; maar wie het gebod vreest, dien zal 316 Spre 13:16| 16      Al wie kloekzinnig is, handelt 317 Spre 16:5 | 5      Al wie hoog is van hart, is den 318 Spre 17:15| 15      Wie den goddeloze rechtvaardigt, 319 Spre 17:20| 20      Wie verdraaid is van hart, zal 320 Spre 17:21| 21      Wie een zot genereert, die zal 321 Spre 17:27| 27      Wie wetenschap weet, houdt zijn 322 Spre 18:14| maar een verslagen geest, wie zal dien opheffen? ~ 323 Spre 19:26| 26      Wie de vader verwoest, of de 324 Spre 20:1 | drank is woelachtig; al wie daarin dwaalt, zal niet 325 Spre 20:6 | zijn weldadigheid uit; maar wie zal een recht trouwen man 326 Spre 20:9 | 9      Wie kan zeggen: Ik heb mijn 327 Spre 20:20| 20      Wie zijn vader of zijn moeder 328 Spre 24:22| haastelijk ontstaan; en wie weet hun beider ondergang? ~ 329 Spre 27:4 | toorn is wreedheid; maar wie zal voor nijdigheid bestaan? ~ 330 Spre 28:24| 24      Wie zijn vader of zijn moeder 331 Spre 30:4 | 4      Wie is ten hemel opgeklommen, 332 Spre 30:4 | opgeklommen, en nedergedaald? Wie heeft den wind in Zijn vuisten 333 Spre 30:4 | Zijn vuisten verzameld? Wie heeft de wateren in een 334 Spre 30:4 | wateren in een kleed gebonden? Wie heeft al de einden der      335 Spre 30:9 | niet verloochene, en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik, 336 Spre 31:10| 10      Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw 337 Pred 2:19| 19      Want wie weet, of hij wijs zal zijn, 338 Pred 2:25| 25      (Want wie zou er van eten, of wie 339 Pred 2:25| wie zou er van eten, of wie zou zich daartoe haasten, 340 Pred 3:21| 21      Wie merkt, dat de adem van de 341 Pred 3:22| want dat is zijn deel; want wie zal hem daarhenen brengen, 342 Pred 5:9 | van het geld niet zat; en wie den overvloed liefheeft, 343 Pred 6:12| 12      Want wie weet, wat goed is voor den 344 Pred 6:12| doorbrengt als een schaduw? Want wie kan den      mens aanzeggen, 345 Pred 7:13| Aanmerk het werk Gods; want wie kan recht maken, dat Hij 346 Pred 7:24| verre af is, en zeer diep, wie zal dat vinden? ~ 347 Pred 7:26| haar handen banden zijn; wie goed is voor Gods aangezicht, 348 Pred 8:1 | 1      Wie is gelijk de wijze, en wie 349 Pred 8:1 | Wie is gelijk de wijze, en wie weet de uitlegging der dingen? 350 Pred 8:4 | daar is heerschappij; en wie zal tot hem zeggen: Wat 351 Pred 8:5 | 5      Wie het gebod onderhoudt, zal 352 Pred 8:7 | er geschieden zal; want wie zal het hem te kennen geven, 353 Pred 10:8 | 8      Wie een kuil graaft, zal daarin 354 Pred 10:8 | graaft, zal daarin vallen; en wie een muur doorbreekt, een 355 Pred 10:9 | 9      Wie stenen wegdraagt, zal smart 356 Pred 10:9 | zal smart daardoor lijden; wie hout klieft, zal daardoor 357 Pred 10:14| wat na hem geschieden zal, wie zal het hem te kennen geven? ~ 358 Pred 11:4 | 4      Wie op den wind acht geeft, 359 Pred 11:4 | die zal niet zaaien, en wie op de wolken ziet, die zal 360 Hoo 3:6 | 6      Wie is zij, die daar opkomt 361 Hoo 6:10 | 10      Wie is zij, die er uitziet als 362 Hoo 8:5 | 5      Wie is zij, die daar opklimt 363 Jes 1:12 | aangezicht komt te verschijnen, wie heeft zulks van uw hand 364 Jes 6:8 | Wien zal Ik zenden, en wie zal voor Ons henengaan? 365 Jes 13:15 | 15      Al wie gevonden wordt, zal doorstoken 366 Jes 13:15 | doorstoken worden, en al wie daarbij gevoegd is, zal 367 Jes 14:27 | het in Zijn raad besloten, wie zal het dan breken? en Zijn 368 Jes 14:27 | Zijn hand is uitgestrekt, wie zal ze dan keren? ~ 369 Jes 19:17 | tot een schrik zijn; zo wie het vermelden zal, die zal 370 Jes 23:8 | 8      Wie heeft dit beraadslaagd over 371 Jes 24:18 | En het zal geschieden, zo wie voor de stem der vreze vlieden 372 Jes 27:4 | Grimmigheid is bij Mij niet; wie zou Mij als een doorn en 373 Jes 28:16 | wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet      374 Jes 29:15 | geschieden, en zij zeggen: Wie ziet ons, en wie kent      375 Jes 29:15 | zeggen: Wie ziet ons, en wie kent      ons? ~ 376 Jes 33:14 | aangegrepen; zij zeggen: Wie is er onder ons, die bij 377 Jes 33:14 | verterend vuur wonen kan? Wie is er onder ons, die bij      378 Jes 40:12 | 12      Wie heeft de wateren met Zijn 379 Jes 40:13 | 13      Wie heeft den Geest des HEEREN 380 Jes 40:13 | des HEEREN bestierd, en wie heeft Hem als Zijn raadsman 381 Jes 40:26 | ogen op omhoog, en ziet, Wie deze dingen geschapen heeft; 382 Jes 41:2 | 2      Wie heeft van den opgang dien 383 Jes 41:4 | 4      Wie heeft dit gewrocht en gedaan, 384 Jes 41:26 | 26      Wie heeft wat verkondigd van 385 Jes 42:19 | 19      Wie is er blind als Mijn knecht, 386 Jes 42:19 | Mijn bode, dien Ik zende? Wie is blind, gelijk de volmaakte, 387 Jes 42:23 | 23      Wie onder ulieden neemt zulks 388 Jes 42:23 | ulieden neemt zulks ter oren? Wie merkt op en hoort, wat hierna 389 Jes 42:24 | 24      Wie heeft Jakob tot een plundering 390 Jes 43:9 | volken verzameld worden; wie onder hen zal dit verkondigen? 391 Jes 43:13 | redden kan; Ik zal werken, en wie zal het keren? ~ 392 Jes 44:7 | 7      En wie zal, gelijk als Ik, roepen 393 Jes 44:10 | 10      Wie formeert een god, en giet 394 Jes 45:21 | ja, beraadslaagt samen: wie heeft dat laten horen van 395 Jes 45:21 | laten horen van ouds her? Wie heeft dat van toen af verkondigd? 396 Jes 48:14 | u, gij allen, en hoort; wie onder hen heeft deze dingen 397 Jes 49:21 | zult zeggen in uw hart: Wie heeft mij dezen gegenereerd, 398 Jes 49:21 | gevangenis gegaan, en weggeweken; wie      heeft mij dan deze 399 Jes 50:1 | haar weggezonden heb? Of wie is er van Mijn schuldeisers, 400 Jes 50:8 | Die Mij rechtvaardigt, wie zal met Mij twisten? Laat 401 Jes 50:8 | Laat ons te zamen staan; wie heeft een rechtzaak tegen 402 Jes 50:9 | de Heere HEERE helpt Mij, wie is het, die Mij zal verdoemen? 403 Jes 50:10 | 10      Wie is er onder ulieden, die 404 Jes 51:12 | Ik ben het, Die u troost; wie zijt gij, dat gij vreest 405 Jes 51:19 | dingen zijn u wedervaren, wie heeft medelijden met u? 406 Jes 53:1 | 1      Wie heeft onze prediking geloofd, 407 Jes 53:8 | het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? 408 Jes 54:15 | vergaderen, doch niet uit Mij; wie zich tegen u vergaderen 409 Jes 57:6 | tot knechten te zijn; al wie den sabbat houdt, dat      410 Jes 60:8 | verkeerd voor zich zelven, al wie daarop gaat, die kent den 411 Jes 60:15 | waarheid ontbreekt er, en wie van het boze wijkt, stelt 412 Jes 61:8 | 8      Wie zijn deze, die daar komen 413 Jes 64:1 | 1      Wie is Deze, Die van Edom komt 414 Jes 66:16 | 16      Zodat, wie zich zegenen zal op aarde, 415 Jes 66:16 | den God der waarheid; en wie zal zweren op aarde, die 416 Jes 67:3 | 3      Wie een os slacht, slaat een 417 Jes 67:3 | os slacht, slaat een man; wie een lam offert, breekt een 418 Jes 67:3 | breekt een hond den hals; wie spijsoffer offert, is als 419 Jes 67:3 | die zwijnenbloed offert; wie wierook brandt ten gedenkoffer, 420 Jes 67:8 | 8      Wie heeft ooit zulks gehoord? 421 Jes 67:8 | heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft dergelijks gezien? 422 Jer 2:24 | ziel schept zij den wind, wie zou haar ontmoeting afkeren? 423 Jer 5:6 | waakt tegen hun steden; al wie uit dezelve uitgaat, zal      424 Jer 6:10 | 10      Tot wie zal ik spreken en betuigen, 425 Jer 9:12 | 12      Wie is de wijze man, die dit 426 Jer 10:7 | 7      Wie zou U niet vrezen, Gij Koning 427 Jer 15:2 | zeggen: Zo zegt de HEERE: Wie ten dood, ten dode; en wie 428 Jer 15:2 | Wie ten dood, ten dode; en wie tot het      zwaard, ten 429 Jer 15:2 | zwaard, ten zwaarde, en wie tot den honger, ten honger; 430 Jer 15:2 | den honger, ten honger; en wie ter gevangenis, ter gevangenis! ~ 431 Jer 15:5 | 5      Want wie zou u verschonen, o Jeruzalem? 432 Jer 15:5 | verschonen, o Jeruzalem? of wie zou medelijden met u hebben, 433 Jer 15:5 | medelijden met u hebben, of wie zou aftreden, om u naar 434 Jer 17:9 | ding, ja, dodelijk is het, wie zal het kennen? ~ 435 Jer 18:13 | Vraagt nu onder de heidenen; wie heeft alzulks gehoord? De 436 Jer 18:16 | eeuwige aanfluitingen; al wie daar voorbijgaat, zal zich 437 Jer 19:8 | tot een aanfluiting; al wie voorbij haar gaat, zal zich 438 Jer 21:13 | HEERE; gijlieden, die zegt: Wie zou tegen ons afkomen, of 439 Jer 21:13 | zou tegen ons afkomen, of wie zou komen in onze woningen? ~ 440 Jer 23:17 | vrede hebben; en tot al wie naar zijns harten goeddunken 441 Jer 23:18 | 18      Want wie heeft in des HEEREN raad 442 Jer 23:18 | woord gezien of gehoord? Wie heeft Zijn woord aangemerkt 443 Jer 30:21 | zal tot Mij genaken; want wie is hij, die met zijn hart 444 Jer 38:2 | 2      Zo zegt de HEERE: Wie in deze stad blijft, zal 445 Jer 38:2 | pestilentie sterven; maar wie tot de Chaldeen uitgaat, 446 Jer 43:11 | komen en Egypteland slaan: wie ten dood, ten dode; en wie 447 Jer 43:11 | wie ten dood, ten dode; en wie ter gevangenis, ter gevangenis; 448 Jer 43:11 | gevangenis, ter gevangenis; en wie ten zwaard, ten zwaarde. ~ 449 Jer 46:7 | 7      Wie is deze, die optrekt als 450 Jer 49:4 | schatten vertrouwt, zeggende: Wie zou tegen mij komen? ~ 451 Jer 49:17 | worden tot een ontzetting; al wie voorbij haar gaat, zal zich 452 Jer 49:19 | ogenblik daaruit doen lopen; en wie daartoe verkoren is,      453 Jer 49:19 | tegen haar bestellen; want wie is Mij gelijk, en wie zou 454 Jer 49:19 | want wie is Mij gelijk, en wie zou Mij dagvaarden, en wie 455 Jer 49:19 | wie zou Mij dagvaarden, en wie is die herder, die voor 456 Jer 50:13 | een verwoesting worden; al wie aan Babel voorbijgaat, zal 457 Jer 50:44 | ogenblik daaruit doen lopen; en wie daartoe verkoren is, dien      458 Jer 50:44 | tegen haar bestellen; want wie is Mij gelijk, en wie zou 459 Jer 50:44 | want wie is Mij gelijk, en wie zou Mij dagvaarden? En wie 460 Jer 50:44 | wie zou Mij dagvaarden? En wie is de herder, die voor Mijn 461 Klaa 1:35| zo groot als de zee, wie kan u helen? ~ 462 Klaa 1:81| 37      Mem. Wie zegt wat, hetwelk geschiedt, 463 Eze 3:27 | Zo zegt de Heere HEERE, wie hoort, die hore, en wie 464 Eze 3:27 | wie hoort, die hore, en wie het laat, die late het; 465 Eze 27:32 | over u weeklagen, zeggende: Wie is geweest als Tyrus, als 466 Dan 3:6 | 6      En wie niet nedervalt en aanbidt, 467 Dan 3:11 | 11      En wie niet nederviel, en aanbad, 468 Dan 3:15 | des brandenden vuurs; en wie is de God, Die ulieden uit 469 Dan 6:8 | gebod te      maken, dat al wie in dertig dagen een verzoek 470 Dan 12:1 | volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven 471 Hos 14:10 | 10      Wie is wijs? die versta deze 472 Hos 14:10 | die versta deze dingen; wie is verstandig? die bekenne 473 Joe 2:11 | zeer vreselijk, en      wie zal hem verdragen? ~ 474 Joe 2:14 | 14      Wie weet, Hij mocht Zich wenden 475 Joe 2:32 | En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal 476 Amos 3:8 | De leeuw heeft gebruld, wie zou niet vrezen? De Heere 477 Amos 3:8 | Heere HEERE heeft gesproken, wie zou niet profeteren? ~ 478 Amos 7:2 | Heere HEERE! vergeef toch; wie zou er van Jakob blijven 479 Amos 7:5 | Heere HEERE! houd toch op; wie zou er van Jakob blijven 480 Amos 8:8 | niet beroerd worden, en al wie daarin woont treuren? Ja, 481 Oba 1:3 | die in zijn hart zegt: Wie zou mij ter aarde nederstoten? ~ 482 Jona 3:9 | 9      Wie weet, God mocht Zich wenden, 483 Mic 1:5 | zonden van het huis Israels; wie is het begin van de overtreding 484 Mic 1:5 | Is het niet Samaria? En wie van de hoogten van      485 Mic 6:9 | wezen): Hoort de roede, en wie ze besteld heeft! 486 Mic 7:18 | 18      Wie is een God gelijk Gij, Die 487 Nah 1:6 | 6      Wie zal voor Zijn gramschap 488 Nah 1:6 | Zijn gramschap staan, en wie zal voor de hittigheid Zijns 489 Nah 3:7 | zeggen: Nineve is verstoord, wie zal medelijden met haar 490 Zep 1:9 | dage bezoeking doen over al wie over den dorpel springt; 491 Zac 4:7 | 7      Wie zijt gij, o grote berg? 492 Zac 4:10 | 10      Want wie veracht den dag der kleine 493 Zac 14:17 | En het zal geschieden, zo wie van de geslachten der aarde 494 Mal 1:10 | 10      Wie is er ook onder u, die de 495 Mal 2:17 | Daarmede, dat gij zegt: Al wie kwaad doet, is goed in de 496 Mal 3:2 | 2      Maar wie zal den dag Zijner toekomst 497 Mal 3:2 | Zijner toekomst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? 498 Mal 4:1 | alle hoogmoedigen, en al wie goddeloosheid doet, een 499 Matt 2:30| Gij adderengebroedsels! wie heeft u aangewezen te vlieden 500 Matt 5:19| 19 Zo wie dan een van deze minste


1-500 | 501-732

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License