1-500 | 501-732
Book Chapter: Verse
1 Gen 3:11 | 11 En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven,
2 Gen 4:14 | het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan. ~
3 Gen 4:15 | zeide tot hem: Daarom, al wie Kain doodslaat, zal zevenvoudig
4 Gen 4:15 | opdat hem niet versloeg al wie hem vond. ~
5 Gen 9:6 | 6 Wie des mensen bloed vergiet,
6 Gen 20:7 | 7 Voorts zeide zij: Wie zou Abraham gezegd hebben:
7 Gen 20:26 | Abimelech: Ik heb niet geweten, wie dit stuk gedaan heeft; en
8 Gen 23:65 | zij zeide tot den knecht: Wie is die man, die ons in het
9 Gen 24:11 | ganse volk, zeggende: Zo wie deze man of zijn huisvrouw
10 Gen 25:18 | zeide: Zie, hier ben ik; wie zijt gij, mijn zoon? ~
11 Gen 25:29 | Vervloekt moet hij zijn, wie u vervloekt; en wie u zegent,
12 Gen 25:29 | zijn, wie u vervloekt; en wie u zegent, zij gezegend! ~
13 Gen 25:32 | zijn vader, zeide tot hem: Wie zijt gij? En hij zeide:
14 Gen 25:33 | verschrikking, gans zeer, en zeide: Wie is hij dan, die het wildbraad
15 Gen 30:5 | die kinderen, en zeide: Wie zijn deze bij u? En hij
16 Gen 39:22 | te kopen; wij weten niet, wie ons geld in onze zakken
17 Gen 45:9 | en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? ~
18 Exo 2:14 | 14 Hij dan zeide: Wie heeft u tot een overste
19 Exo 3:11 | Toen zeide Mozes tot God: Wie ben ik, dat ik tot Farao
20 Exo 4:11 | de HEERE zeide tot hem: Wie heeft den mens den mond
21 Exo 4:11 | mens den mond gemaakt, of wie heeft den stomme, of dove,
22 Exo 5:2 | 2 Maar Farao zeide: Wie is de HEERE, Wiens stem
23 Exo 9:20 | 20 Wie onder Farao's knechten des
24 Exo 10:8 | dient den HEERE, uw God! wie en wie zijn zij, die gaan
25 Exo 10:8 | den HEERE, uw God! wie en wie zijn zij, die gaan zullen? ~
26 Exo 12:15 | wegdoen uit uw huizen; want wie het gedesemde eet, van den
27 Exo 12:19 | gevonden worde, want al wie het gedesemde eten zal,
28 Exo 15:11 | 11 O HEERE! wie is als Gij onder de goden?
29 Exo 15:11 | als Gij onder de goden? wie is als Gij, verheerlijkt
30 Exo 19:12 | einde aan te roeren; al wie den berg aanroert, zal zekerlijk
31 Exo 21:12 | 12 Wie iemand slaat, dat hij sterft,
32 Exo 21:15 | 15 Zo wie zijn vader of zijn moeder
33 Exo 21:16 | 16 Verder, zo wie een mens steelt, hetzij
34 Exo 21:17 | 17 Wie ook zijn vader of zijn moeder
35 Exo 22:19 | 19 Al wie bij een beest ligt, die
36 Exo 22:20 | 20 Wie de goden offert, behalve
37 Exo 24:14 | Aaron en Hur zijn bij u; wie enige zaken heeft, zal tot
38 Exo 30:14 | 14 Al wie overgaat tot de getelden,
39 Exo 31:14 | dewijl hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, zal zekerlijk
40 Exo 31:15 | een heiligheid des HEEREN! Wie op de sabbatdag arbeid doet,
41 Exo 32:24 | 24 Toen zeide ik tot hen: Wie goud heeft, die rukke het
42 Exo 32:26 | poort des legers, en zeide: Wie den HEERE toebehoort, kome
43 Exo 33:24 | 24 Toen zeide ik tot hen: Wie goud heeft, die rukke het
44 Exo 33:26 | poort des legers, en zeide: Wie den HEERE toebehoort, kome
45 Exo 34:7 | En het geschiedde, dat al wie den HEERE zocht, uitging
46 Exo 35:2 | sabbat der rust den HEERE; al wie daarop werk doet, zal gedood
47 Lev 6:27 | aanroeren, zal heilig zijn; zo wie van zijn bloed op een kleed
48 Lev 7:25 | 25 Want al wie het vet van vee eten zal,
49 Lev 7:29 | kinderen Israels, zeggende: Wie zijn dankoffer den HEERE
50 Lev 7:33 | 33 Wie uit de zonen van Aaron het
51 Lev 11:24 | verontreinigd worden; zo wie hun dood aas zal aangeroerd
52 Lev 11:25 | 25 Zo wie van hun dood aas gedragen
53 Lev 11:26 | herkauwt, zal u onrein zijn; zo wie hetzelve aangeroerd zal
54 Lev 11:27 | zullen u onrein zijn; al wie hun dood aas aangeroerd
55 Lev 11:31 | alle kruipend gedierte; zo wie die zal aangeroerd hebben,
56 Lev 11:36 | wateren, zal rein zijn; maar wie hun dood aas zal aangeroerd
57 Lev 11:39 | iets zal gestorven zijn, wie deszelfs dood aas zal aangeroerd
58 Lev 15:10 | 10 En al wie iets aanroert, dat onder
59 Lev 15:19 | afzondering zijn; en al wie haar aanroert, zal onrein
60 Lev 15:21 | 21 En al wie haar leger aanroert, zal
61 Lev 15:22 | 22 Ook al wie enig tuig, waarop zij gezeten
62 Lev 15:27 | 27 En zo wie die dingen aanroert, zal
63 Lev 17:14 | vlees, dat is zijn bloed; zo wie dat eet, zal uitgeroeid
64 Lev 18:29 | 29 Want al wie enige van deze gruwelen
65 Lev 19:8 | 8 En zo wie dat eet, zal zijn ongerechtigheid
66 Lev 22:5 | 5 Of zo wie aangeroerd zal hebben enig
67 Lev 22:18 | Israels, en zeg tot hen: Zo wie uit het huis van Israel,
68 Lev 23:16 | 16 En wie den Naam des HEEREN gelasterd
69 Lev 23:18 | 18 Maar wie de ziel van enig vee zal
70 Lev 23:21 | 21 Wie dan enig vee verslaat, die
71 Lev 23:21 | zal het wedergeven; maar wie een mens verslaat, die zal
72 Num 4:3 | tot vijftig jaren oud; al wie tot dezen strijd inkomt,
73 Num 4:23 | tot vijftig jaren oud, al wie inkomt om den strijd te
74 Num 4:30 | tot vijftig jaren oud, al wie inkomt tot dezen strijd,
75 Num 4:35 | tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot dezen strijd,
76 Num 4:37 | der Kahathieten, van al wie in de tent der samenkomst
77 Num 4:39 | tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot dezen strijd,
78 Num 4:41 | zonen van Gerson, van al wie in de tent der samenkomst
79 Num 4:43 | tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot dezen strijd,
80 Num 4:47 | tot vijftig jaren oud, al wie inkwam, om den dienst der
81 Num 11:4 | Israels wederom, en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? ~
82 Num 11:18 | HEEREN geweend, zeggende: Wie zal ons vlees te eten geven?
83 Num 16:5 | zal de HEERE bekend maken, wie de Zijne, en de heilige
84 Num 17:13 | 13 Al wie enigzins nadert tot den
85 Num 18:13 | 13 Al wie enigzins nadert tot den
86 Num 18:24 | een eeuwige inzetting; al wie in uw huis rein is, zal
87 Num 18:26 | brengen, zullen uwe zijn; al wie in uw huis rein is, zal
88 Num 19:11 | een eeuwige inzetting; al wie in uw huis rein is, zal
89 Num 19:13 | brengen, zullen uwe zijn; al wie in uw huis rein is, zal
90 Num 21:8 | het zal geschieden, dat al wie gebeten is, als hij haar
91 Num 22:9 | kwam tot Bileam en zeide: Wie zijn die mannen, die bij
92 Num 23:10 | 10 Wie zal het stof van Jakob tellen,
93 Num 24:9 | en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? Zo
94 Num 24:9 | zal hem doen opstaan? Zo wie u zegent, die zij gezegend,
95 Num 24:9 | gezegend, en vervloekt zij, wie u vervloekt! ~
96 Num 24:23 | spreuk op, en zeide: Och, wie zal leven, als God dit doen
97 Num 26:2 | huis hunner vaderen, al wie ten heire in Israel uittrekt. ~
98 Num 31:80 | knechten zullen overtrekken, al wie ten heire toegerust is,
99 Num 34:15 | opdat daarheen vliede, wie een ziel onvoorziens slaat. ~
100 Num 34:30 | 30 Al wie de ziel slaat, naar den
101 Deu 5:26 | 26 Want wie is er van alle vlees, die
102 Deu 9:2 | welke gij gehoord hebt: Wie zou bestaan voor het aangezicht
103 Deu 18:12 | 12 Want al wie zulks doet, is den HEERE
104 Deu 20:5 | volk spreken, zeggende: Wie is de man, die een nieuw
105 Deu 20:6 | 6 En wie is de man, die een wijngaard
106 Deu 20:7 | 7 En wie is de man, die een vrouw
107 Deu 20:8 | tot het volk, en zeggen: Wie is de man, die vreesachtig
108 Deu 21:1 | veld, niet bekend zijnde, wie hem geslagen heeft; ~
109 Deu 22:5 | vrouwenkleed aantrekken; want al wie zulks doet, is den HEERE,
110 Deu 25:16 | 16 Want al wie zulks doet, is den HEERE,
111 Deu 25:16 | God, een gruwel; ja, al wie onrecht doet. ~
112 Deu 30:12 | den hemel, om te zeggen: Wie zal voor ons ten hemel varen,
113 Deu 30:13 | zijde der zee, om te zeggen: Wie zal voor ons overvaren aan
114 Deu 33:29 | Welgelukzalig zijt gij, o Israel! wie is u gelijk? gij zijt een
115 Joz 2:19 | Zo zal het geschieden, al wie uit de deuren van uw huis
116 Joz 2:19 | onschuldig zijn; maar al wie bij u in het huis zijn zal,
117 Joz 6:7 | gaat rondom deze stad; en wie toegerust is, die ga door
118 Joz 6:9 | 9 En wie toegerust was, ging voor
119 Joz 9:8 | Toen zeide Jozua tot hen: Wie zijt gijlieden, en van waar
120 Joz 15:16 | 16 En Kaleb zeide: Wie Kirjath-Sefer zal slaan,
121 Ric 1:1 | HEERE vraagden, zeggende: Wie zal onder ons het eerst
122 Ric 1:12 | 12 En Kaleb zeide: Wie Kirjath-Sefer zal slaan,
123 Ric 5:29 | zij, de een tot de ander: Wie heeft dit stuk gedaan? En
124 Ric 6:3 | oren des volks, zeggende: Wie blode en versaagd is, die
125 Ric 6:5 | de HEERE tot Gideon: Al wie met zijn tong uit het water
126 Ric 6:5 | alleen stellen; desgelijks al wie op zijn knieen zal bukken
127 Ric 8:25 | bergen lagen legden, en al wie voorbij hen op den weg doorging,
128 Ric 8:28 | de zoon van Ebed, zeide: Wie is Abimelech, en wat is
129 Ric 8:38 | mond, waarmede gij zeidet: Wie is Abimelech, dat wij hem
130 Ric 9:18 | Gilead, de een tot den ander: Wie is de man, die beginnen
131 Ric 14:6 | Toen zeiden de Filistijnen: Wie heeft dit gedaan? En men
132 Ric 17:3 | daarheen, en zeiden tot hem: Wie heeft u hier gebracht, en
133 Ric 18:30 | En het geschiedde, dat al wie het zag, zeide: Zulks is
134 Ric 19:18 | vraagden God, en zeiden: Wie zal onder ons vooreerst
135 Ric 20:5 | kinderen Israels zeiden: Wie is er, die niet is opgekomen
136 Rut 3:9 | 9 En hij zeide: Wie zijt gij? En zij zeide:
137 Rut 3:16 | schoonmoeder, dewelke zeide: Wie zijt gij, mijn dochter?
138 1Sa 2:25 | tegen den HEERE zondigt, wie zal voor hem bidden? Doch
139 1Sa 2:36 | het zal geschieden, dat al wie van uw huis zal overig zijn,
140 1Sa 3:11 | een ding in Israel, dat al wie het horen zal, dien zullen
141 1Sa 4:8 | 8 Wee ons, wie zal ons redden uit de hand
142 1Sa 6:20 | de lieden van Beth-Semes: Wie zou kunnen bestaan voor
143 1Sa 10:12 | man van daar, en zeide: Wie is toch hun vader? Daarom
144 1Sa 11:12 | zeide het volk tot Samuel: Wie is hij, die zeide: Zou Saul
145 1Sa 14:17 | was: Telt toch, en beziet, wie van ons weggegaan zijn.
146 1Sa 17:26 | smaad van Israel wendt? Want wie is deze onbesneden Filistijn,
147 1Sa 18:18 | Doch David zeide tot Saul: Wie ben ik, en wat is mijn leven,
148 1Sa 20:10 | David nu zeide tot Jonathan: Wie zal het mij te kennen geven,
149 1Sa 22:14 | antwoordde den koning en zeide: Wie is toch onder al uw knechten
150 1Sa 22:23 | bij mij; vrees niet; want wie mijn ziel zoeken zal, die
151 1Sa 23:22 | plaats, waar zijn gang is, wie hem daar gezien heeft; want
152 1Sa 25:10 | knechten van David, en zeide: Wie is David, en wie is de zoon
153 1Sa 25:10 | zeide: Wie is David, en wie is de zoon van Isai? Er
154 1Sa 26:6 | broeder van Joab, zeggende: Wie zal met mij tot Saul in
155 1Sa 26:9 | Verderf hem niet; want wie heeft zijn hand aan den
156 1Sa 26:14 | antwoordde Abner en zeide: Wie zijt gij, die tot den koning
157 1Sa 26:15 | Zijt gij niet een man, en wie is u gelijk in Israel? Waarom
158 1Sa 30:24 | 24 Wie zou toch ulieden in deze
159 2Sa 1:8 | 8 En hij zeide tot mij: Wie zijt gij? En ik zeide tot
160 2Sa 5:8 | zeide ten zelven dage: Al wie de Jebusieten slaat, en
161 2Sa 7:18 | des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, Heere HEERE, en
162 2Sa 7:23 | 23 En wie is, gelijk Uw volk, gelijk
163 2Sa 11:21 | 21 Wie sloeg Abimelech, den zoon
164 2Sa 12:22 | geweend; want ik zeide: Wie weet, de HEERE zou mij mogen
165 2Sa 16:10 | hem gezegd: Vloek David; wie zou dan zeggen: Waarom hebt
166 2Sa 18:12 | geboden, zeggende: Hoedt u, wie gij zijt, van den jongeling,
167 2Sa 20:11 | hem staan, en hij zeide: Wie is er, die lust heeft aan
168 2Sa 20:11 | lust heeft aan Joab, en wie is er, die voor David is,
169 2Sa 20:12 | dewijl hij zag, dat al wie bij hem kwam, bleef staan. ~
170 2Sa 22:32 | 32 Want wie is God, behalve de HEERE,
171 2Sa 22:32 | God, behalve de HEERE, en wie is een rotssteen, behalve
172 2Sa 23:15 | David kreeg lust, en zeide: Wie zal mij water te drinken
173 1Kon 1:20| hun zoudt te kennen geven, wie op den troon van mijn heer
174 1Kon 1:27| knecht niet bekend gemaakt, wie op den troon van mijn heer
175 1Kon 3:9 | tussen goed en kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen
176 1Kon 9:8 | verheven zal geweest zijn, al wie voor hetzelve zal voorbijgaan,
177 1Kon 13:33| de geringsten des volks; wie wilde, diens hand vulde
178 1Kon 20:14| 14 En Achab zeide: Door wie? En hij zeide: Zo zegt de
179 1Kon 20:14| landschappen. En hij zeide: Wie zal den strijd aanbinden?
180 1Kon 22:20| 20 En de HEERE zeide: Wie zal Achab overreden, dat
181 2Kon 6:11| dan niet te kennen geven, wie van de onzen zij voor den
182 2Kon 9:32| naar het venster, en zeide: Wie is met mij? Wie? Toen zagen
183 2Kon 9:32| en zeide: Wie is met mij? Wie? Toen zagen op hem twee,
184 2Kon 10:9 | heb hem doodgeslagen; en wie heeft alle dezen geslagen? ~
185 2Kon 10:13| van Juda, en hij zeide: Wie zijt gijlieden? En zij zeiden:
186 2Kon 10:19| grote offerande aan Baal; al wie gemist wordt, zal niet leven.
187 2Kon 11:15| de ordeningen, en doodt, wie haar volgt, met het zwaard;
188 1Kro 11:6 | 6 Want David zeide: Al wie de Jebusieten het eerst
189 1Kro 11:17| David kreeg lust, en zeide: Wie zal mij water te drinken
190 1Kro 17:16| des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, HEERE God, en wat
191 1Kro 17:21| 21 En wie is als Uw volk Israel, een
192 1Kro 30:5 | werkmeesteren te maken. En wie is er willig, heden zijn
193 1Kro 30:14| 14 Want wie ben ik, en wat is mijn volk,
194 2Kro 1:10| volk uitga en inga; want wie zou dit Uw groot volk kunnen
195 2Kro 2:6 | 6 Doch wie zou de kracht hebben, om
196 2Kro 2:6 | niet bevatten zouden? En wie ben ik, dat ik voor Hem
197 2Kro 16:13| 13 En al wie den HEERE, den God Israels,
198 2Kro 19:19| 19 En de HEERE zeide: Wie zal Achab, den koning van
199 2Kro 32:14| 14 Wie is er onder alle goden derzelver
200 2Kro 37:20| 20 En wie overgebleven was van het
201 2Kro 37:23| Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al
202 Ezra 1:3 | 3 Wie is onder ulieden van al
203 Ezra 1:4 | 4 En al wie achterblijven zou in enige
204 Ezra 5:3 | en zeiden aldus tot hen: Wie heeft ulieden bevel gegeven
205 Ezra 5:9 | en aldus tot hen gezegd: Wie heeft ulieden bevel gegeven
206 Ezra 6:21| wedergekomen waren, mitsgaders al wie zich van de onreinigheid
207 Ezra 7:13| wordt bevel gegeven, dat al wie vrijwillig is in mijn koninkrijk,
208 Ezra 7:26| 26 En al wie de wet uws Gods en de wet
209 Ezra 10:8 | 8 En al wie niet kwam in drie dagen,
210 Neh 6:11 | man, als ik, vlieden? En wie is er, zijnde als ik, die
211 Neh 10:28 | zangers, de Nethinim, en al wie zich van de volken der landen
212 Neh 10:28 | zonen en hun dochteren, al wie wetenschap en verstand had; ~
213 Est 30:4 | 4 Toen zeide de koning: Wie is in het voorhof? (Haman
214 Est 37 | Wie is die, en waar is diezelve,
215 Job 4:2 | verdrietig zijn? Nochtans wie zal zich van woorden kunnen
216 Job 4:7 | 7 Gedenk toch, wie is de onschuldige, die vergaan
217 Job 9:4 | hart, en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard,
218 Job 9:12 | 12 Zie, Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven?
219 Job 9:12 | het Hem doen wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat
220 Job 9:19 | het aan het recht komt, wie zal mij dagvaarden? ~
221 Job 9:24 | harer rechteren; zo niet, wie is Hij dan? ~
222 Job 11:10 | overlevere of vergadere, wie zal dan Hem afkeren? ~
223 Job 12:9 | 9 Wie weet niet uit alle deze,
224 Job 13:19 | 19 Wie is hij, die met mij twist?
225 Job 14:4 | 4 Wie zal een reine geven uit
226 Job 17:3 | stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn? Dat in mijn
227 Job 17:15 | wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen? ~
228 Job 21:31 | 31 Wie zal hem in het aangezicht
229 Job 21:31 | vertonen? Als hij wat doet, wie zal hem vergelden? ~
230 Job 23:13 | Maar is Hij tegen iemand, wie zal dan Hem afkeren? Wat
231 Job 24:25 | Indien het nu zo niet is, wie zal mij leugenachtig maken,
232 Job 26:14 | hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner
233 Job 34:13 | 13 Wie heeft Hem gesteld over de
234 Job 34:13 | gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt? ~
235 Job 34:29 | 29 Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij
236 Job 34:29 | het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen,
237 Job 36:22 | verhoogt door Zijn kracht; wie is een Leraar, gelijk Hij? ~
238 Job 36:23 | 23 Wie heeft Hem gesteld over Zijn
239 Job 36:23 | gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht
240 Job 37:2 | 2 Wie is hij, die den raad verduistert
241 Job 37:5 | 5 Wie heeft haar maten gezet,
242 Job 37:5 | gezet, want gij weet het; of wie heeft over haar een richtsnoer
243 Job 37:6 | grondvesten nedergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd? ~
244 Job 37:8 | 8 Of wie heeft de zee met deuren
245 Job 37:25 | 25 Wie deelt voor den stortregen
246 Job 37:28 | Heeft de regen een vader, of wie baart de druppelen des dauws? ~
247 Job 37:29 | buik komt het ijs voort, en wie baart den rijm des hemels? ~
248 Job 37:36 | 36 Wie heeft de wijsheid in het
249 Job 37:36 | het binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand
250 Job 37:37 | 37 Wie kan de wolken met wijsheid
251 Job 37:37 | met wijsheid tellen, en wie kan de flessen des hemels
252 Job 38:3 | 3 Wie bereidt de raaf haar kost,
253 Job 38:8 | 8 Wie heeft den woudezel vrij
254 Job 38:8 | woudezel vrij henengezonden, en wie heeft de banden des wilden
255 Job 38:35 | Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde
256 Job 40:1 | dat hij hem opwekken zou; wie is dan hij, die zich voor
257 Job 40:2 | 2 Wie heeft Mij voorgekomen, dat
258 Job 40:4 | 4 Wie zou het opperste zijns kleeds
259 Job 40:4 | zijns kleeds ontdekken? Wie zou met zijn dubbelen breidel
260 Job 40:5 | 5 Wie zou de deuren zijns aangezichts
261 Job 41:3 | 3 Wie is hij, zegt Gij, die den
262 Psa 4:7 | 7Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien?
263 Psa 6:6 | is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf? ~
264 Psa 12:5 | onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons? ~
265 Psa 15:1 | psalm van David. HEERE, wie zal verkeren in Uw tent?
266 Psa 15:1 | zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer
267 Psa 18:32 | 32 Want wie is God, behalve de HEERE?
268 Psa 18:32 | God, behalve de HEERE? En wie is een Rotssteen, dan alleen
269 Psa 19:13 | 13 Wie zou de afdwalingen verstaan?
270 Psa 24:3 | 3 Wie zal klimmen op den berg
271 Psa 24:3 | den berg des HEEREN, en wie zal staan in de plaats Zijner
272 Psa 24:8 | 8 Wie is de Koning der ere? De
273 Psa 24:10 | 10 Wie is Hij, deze Koning der
274 Psa 25:12 | 12 Mem. Wie is de man, die den HEERE
275 Psa 35:13 | 13 Mem. Wie is de man, die lust heeft
276 Psa 36:10 | beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! U, Die den
277 Psa 40:7 | bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal. ~
278 Psa 50:23 | 23 Wie dankoffert, die zal Mij
279 Psa 50:23 | dankoffert, die zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, dien
280 Psa 59:8 | zijn op hun lippen; want wie hoort het? ~
281 Psa 60:11 | 11 Wie zal mij voeren in een vaste
282 Psa 60:11 | voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom? ~
283 Psa 64:6 | te verbergen; zij zeggen: Wie zal ze zien? ~
284 Psa 71:19 | dingen gedaan hebt; o God! wie is U gelijk? ~
285 Psa 73:27 | vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. ~
286 Psa 76:8 | vreselijk zijt Gij; en wie zal voor Uw aangezicht bestaan,
287 Psa 77:14 | weg is in het heiligdom; wie is een groot God, gelijk
288 Psa 89:7 | 7 Want wie mag in den hemel tegen den
289 Psa 89:7 | den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk, onder
290 Psa 89:9 | HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig,
291 Psa 90:11 | 11 Wie kent de sterkte Uws toorns,
292 Psa 94:16 | 16 Wie zal voor mij staan tegen
293 Psa 94:16 | staan tegen de boosdoeners? Wie zal zich voor mij stellen
294 Psa 106:2 | 2 Wie zal de mogendheden des HEEREN
295 Psa 107:43 | 43 Wie is wijs? Die neme deze dingen
296 Psa 108:11 | 11 Wie zal mij voeren in een vaste
297 Psa 108:11 | voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom? ~
298 Psa 115:8 | hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt. ~
299 Psa 130:3 | ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan? ~
300 Psa 135:18 | hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt. ~
301 Psa 147:17 | Zijn ijs heen als stukken; wie zou bestaan voor Zijn koude? ~
302 Spre 6:29| naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet
303 Spre 9:4 | 4 Wie is slecht? Hij kere zich
304 Spre 9:7 | 7 Wie den spotter tuchtigt, behaalt
305 Spre 9:16| 16 Wie is slecht? Hij kere zich
306 Spre 11:15| zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die in de
307 Spre 11:26| 26 Wie koren inhoudt, dien vloekt
308 Spre 11:27| 27 Wie het goede vroeg nazoekt,
309 Spre 11:27| zoekt welgevalligheid; maar wie het kwade natracht, dien
310 Spre 11:28| 28 Wie op zijn rijkdom vertrouwt,
311 Spre 11:29| 29 Wie zijn huis beroert, zal wind
312 Spre 11:30| een boom des levens; en wie zielen vangt, is wijs. ~
313 Spre 12:1 | 1 Wie de tucht liefheeft, die
314 Spre 12:1 | de wetenschap lief; maar wie de bestraffing haat, is
315 Spre 13:13| zal verdorven worden; maar wie het gebod vreest, dien zal
316 Spre 13:16| 16 Al wie kloekzinnig is, handelt
317 Spre 16:5 | 5 Al wie hoog is van hart, is den
318 Spre 17:15| 15 Wie den goddeloze rechtvaardigt,
319 Spre 17:20| 20 Wie verdraaid is van hart, zal
320 Spre 17:21| 21 Wie een zot genereert, die zal
321 Spre 17:27| 27 Wie wetenschap weet, houdt zijn
322 Spre 18:14| maar een verslagen geest, wie zal dien opheffen? ~
323 Spre 19:26| 26 Wie de vader verwoest, of de
324 Spre 20:1 | drank is woelachtig; al wie daarin dwaalt, zal niet
325 Spre 20:6 | zijn weldadigheid uit; maar wie zal een recht trouwen man
326 Spre 20:9 | 9 Wie kan zeggen: Ik heb mijn
327 Spre 20:20| 20 Wie zijn vader of zijn moeder
328 Spre 24:22| haastelijk ontstaan; en wie weet hun beider ondergang? ~
329 Spre 27:4 | toorn is wreedheid; maar wie zal voor nijdigheid bestaan? ~
330 Spre 28:24| 24 Wie zijn vader of zijn moeder
331 Spre 30:4 | 4 Wie is ten hemel opgeklommen,
332 Spre 30:4 | opgeklommen, en nedergedaald? Wie heeft den wind in Zijn vuisten
333 Spre 30:4 | Zijn vuisten verzameld? Wie heeft de wateren in een
334 Spre 30:4 | wateren in een kleed gebonden? Wie heeft al de einden der
335 Spre 30:9 | niet verloochene, en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik,
336 Spre 31:10| 10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw
337 Pred 2:19| 19 Want wie weet, of hij wijs zal zijn,
338 Pred 2:25| 25 (Want wie zou er van eten, of wie
339 Pred 2:25| wie zou er van eten, of wie zou zich daartoe haasten,
340 Pred 3:21| 21 Wie merkt, dat de adem van de
341 Pred 3:22| want dat is zijn deel; want wie zal hem daarhenen brengen,
342 Pred 5:9 | van het geld niet zat; en wie den overvloed liefheeft,
343 Pred 6:12| 12 Want wie weet, wat goed is voor den
344 Pred 6:12| doorbrengt als een schaduw? Want wie kan den mens aanzeggen,
345 Pred 7:13| Aanmerk het werk Gods; want wie kan recht maken, dat Hij
346 Pred 7:24| verre af is, en zeer diep, wie zal dat vinden? ~
347 Pred 7:26| haar handen banden zijn; wie goed is voor Gods aangezicht,
348 Pred 8:1 | 1 Wie is gelijk de wijze, en wie
349 Pred 8:1 | Wie is gelijk de wijze, en wie weet de uitlegging der dingen?
350 Pred 8:4 | daar is heerschappij; en wie zal tot hem zeggen: Wat
351 Pred 8:5 | 5 Wie het gebod onderhoudt, zal
352 Pred 8:7 | er geschieden zal; want wie zal het hem te kennen geven,
353 Pred 10:8 | 8 Wie een kuil graaft, zal daarin
354 Pred 10:8 | graaft, zal daarin vallen; en wie een muur doorbreekt, een
355 Pred 10:9 | 9 Wie stenen wegdraagt, zal smart
356 Pred 10:9 | zal smart daardoor lijden; wie hout klieft, zal daardoor
357 Pred 10:14| wat na hem geschieden zal, wie zal het hem te kennen geven? ~
358 Pred 11:4 | 4 Wie op den wind acht geeft,
359 Pred 11:4 | die zal niet zaaien, en wie op de wolken ziet, die zal
360 Hoo 3:6 | 6 Wie is zij, die daar opkomt
361 Hoo 6:10 | 10 Wie is zij, die er uitziet als
362 Hoo 8:5 | 5 Wie is zij, die daar opklimt
363 Jes 1:12 | aangezicht komt te verschijnen, wie heeft zulks van uw hand
364 Jes 6:8 | Wien zal Ik zenden, en wie zal voor Ons henengaan?
365 Jes 13:15 | 15 Al wie gevonden wordt, zal doorstoken
366 Jes 13:15 | doorstoken worden, en al wie daarbij gevoegd is, zal
367 Jes 14:27 | het in Zijn raad besloten, wie zal het dan breken? en Zijn
368 Jes 14:27 | Zijn hand is uitgestrekt, wie zal ze dan keren? ~
369 Jes 19:17 | tot een schrik zijn; zo wie het vermelden zal, die zal
370 Jes 23:8 | 8 Wie heeft dit beraadslaagd over
371 Jes 24:18 | En het zal geschieden, zo wie voor de stem der vreze vlieden
372 Jes 27:4 | Grimmigheid is bij Mij niet; wie zou Mij als een doorn en
373 Jes 28:16 | wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet
374 Jes 29:15 | geschieden, en zij zeggen: Wie ziet ons, en wie kent
375 Jes 29:15 | zeggen: Wie ziet ons, en wie kent ons? ~
376 Jes 33:14 | aangegrepen; zij zeggen: Wie is er onder ons, die bij
377 Jes 33:14 | verterend vuur wonen kan? Wie is er onder ons, die bij
378 Jes 40:12 | 12 Wie heeft de wateren met Zijn
379 Jes 40:13 | 13 Wie heeft den Geest des HEEREN
380 Jes 40:13 | des HEEREN bestierd, en wie heeft Hem als Zijn raadsman
381 Jes 40:26 | ogen op omhoog, en ziet, Wie deze dingen geschapen heeft;
382 Jes 41:2 | 2 Wie heeft van den opgang dien
383 Jes 41:4 | 4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan,
384 Jes 41:26 | 26 Wie heeft wat verkondigd van
385 Jes 42:19 | 19 Wie is er blind als Mijn knecht,
386 Jes 42:19 | Mijn bode, dien Ik zende? Wie is blind, gelijk de volmaakte,
387 Jes 42:23 | 23 Wie onder ulieden neemt zulks
388 Jes 42:23 | ulieden neemt zulks ter oren? Wie merkt op en hoort, wat hierna
389 Jes 42:24 | 24 Wie heeft Jakob tot een plundering
390 Jes 43:9 | volken verzameld worden; wie onder hen zal dit verkondigen?
391 Jes 43:13 | redden kan; Ik zal werken, en wie zal het keren? ~
392 Jes 44:7 | 7 En wie zal, gelijk als Ik, roepen
393 Jes 44:10 | 10 Wie formeert een god, en giet
394 Jes 45:21 | ja, beraadslaagt samen: wie heeft dat laten horen van
395 Jes 45:21 | laten horen van ouds her? Wie heeft dat van toen af verkondigd?
396 Jes 48:14 | u, gij allen, en hoort; wie onder hen heeft deze dingen
397 Jes 49:21 | zult zeggen in uw hart: Wie heeft mij dezen gegenereerd,
398 Jes 49:21 | gevangenis gegaan, en weggeweken; wie heeft mij dan deze
399 Jes 50:1 | haar weggezonden heb? Of wie is er van Mijn schuldeisers,
400 Jes 50:8 | Die Mij rechtvaardigt, wie zal met Mij twisten? Laat
401 Jes 50:8 | Laat ons te zamen staan; wie heeft een rechtzaak tegen
402 Jes 50:9 | de Heere HEERE helpt Mij, wie is het, die Mij zal verdoemen?
403 Jes 50:10 | 10 Wie is er onder ulieden, die
404 Jes 51:12 | Ik ben het, Die u troost; wie zijt gij, dat gij vreest
405 Jes 51:19 | dingen zijn u wedervaren, wie heeft medelijden met u?
406 Jes 53:1 | 1 Wie heeft onze prediking geloofd,
407 Jes 53:8 | het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken?
408 Jes 54:15 | vergaderen, doch niet uit Mij; wie zich tegen u vergaderen
409 Jes 57:6 | tot knechten te zijn; al wie den sabbat houdt, dat
410 Jes 60:8 | verkeerd voor zich zelven, al wie daarop gaat, die kent den
411 Jes 60:15 | waarheid ontbreekt er, en wie van het boze wijkt, stelt
412 Jes 61:8 | 8 Wie zijn deze, die daar komen
413 Jes 64:1 | 1 Wie is Deze, Die van Edom komt
414 Jes 66:16 | 16 Zodat, wie zich zegenen zal op aarde,
415 Jes 66:16 | den God der waarheid; en wie zal zweren op aarde, die
416 Jes 67:3 | 3 Wie een os slacht, slaat een
417 Jes 67:3 | os slacht, slaat een man; wie een lam offert, breekt een
418 Jes 67:3 | breekt een hond den hals; wie spijsoffer offert, is als
419 Jes 67:3 | die zwijnenbloed offert; wie wierook brandt ten gedenkoffer,
420 Jes 67:8 | 8 Wie heeft ooit zulks gehoord?
421 Jes 67:8 | heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft dergelijks gezien?
422 Jer 2:24 | ziel schept zij den wind, wie zou haar ontmoeting afkeren?
423 Jer 5:6 | waakt tegen hun steden; al wie uit dezelve uitgaat, zal
424 Jer 6:10 | 10 Tot wie zal ik spreken en betuigen,
425 Jer 9:12 | 12 Wie is de wijze man, die dit
426 Jer 10:7 | 7 Wie zou U niet vrezen, Gij Koning
427 Jer 15:2 | zeggen: Zo zegt de HEERE: Wie ten dood, ten dode; en wie
428 Jer 15:2 | Wie ten dood, ten dode; en wie tot het zwaard, ten
429 Jer 15:2 | zwaard, ten zwaarde, en wie tot den honger, ten honger;
430 Jer 15:2 | den honger, ten honger; en wie ter gevangenis, ter gevangenis! ~
431 Jer 15:5 | 5 Want wie zou u verschonen, o Jeruzalem?
432 Jer 15:5 | verschonen, o Jeruzalem? of wie zou medelijden met u hebben,
433 Jer 15:5 | medelijden met u hebben, of wie zou aftreden, om u naar
434 Jer 17:9 | ding, ja, dodelijk is het, wie zal het kennen? ~
435 Jer 18:13 | Vraagt nu onder de heidenen; wie heeft alzulks gehoord? De
436 Jer 18:16 | eeuwige aanfluitingen; al wie daar voorbijgaat, zal zich
437 Jer 19:8 | tot een aanfluiting; al wie voorbij haar gaat, zal zich
438 Jer 21:13 | HEERE; gijlieden, die zegt: Wie zou tegen ons afkomen, of
439 Jer 21:13 | zou tegen ons afkomen, of wie zou komen in onze woningen? ~
440 Jer 23:17 | vrede hebben; en tot al wie naar zijns harten goeddunken
441 Jer 23:18 | 18 Want wie heeft in des HEEREN raad
442 Jer 23:18 | woord gezien of gehoord? Wie heeft Zijn woord aangemerkt
443 Jer 30:21 | zal tot Mij genaken; want wie is hij, die met zijn hart
444 Jer 38:2 | 2 Zo zegt de HEERE: Wie in deze stad blijft, zal
445 Jer 38:2 | pestilentie sterven; maar wie tot de Chaldeen uitgaat,
446 Jer 43:11 | komen en Egypteland slaan: wie ten dood, ten dode; en wie
447 Jer 43:11 | wie ten dood, ten dode; en wie ter gevangenis, ter gevangenis;
448 Jer 43:11 | gevangenis, ter gevangenis; en wie ten zwaard, ten zwaarde. ~
449 Jer 46:7 | 7 Wie is deze, die optrekt als
450 Jer 49:4 | schatten vertrouwt, zeggende: Wie zou tegen mij komen? ~
451 Jer 49:17 | worden tot een ontzetting; al wie voorbij haar gaat, zal zich
452 Jer 49:19 | ogenblik daaruit doen lopen; en wie daartoe verkoren is,
453 Jer 49:19 | tegen haar bestellen; want wie is Mij gelijk, en wie zou
454 Jer 49:19 | want wie is Mij gelijk, en wie zou Mij dagvaarden, en wie
455 Jer 49:19 | wie zou Mij dagvaarden, en wie is die herder, die voor
456 Jer 50:13 | een verwoesting worden; al wie aan Babel voorbijgaat, zal
457 Jer 50:44 | ogenblik daaruit doen lopen; en wie daartoe verkoren is, dien
458 Jer 50:44 | tegen haar bestellen; want wie is Mij gelijk, en wie zou
459 Jer 50:44 | want wie is Mij gelijk, en wie zou Mij dagvaarden? En wie
460 Jer 50:44 | wie zou Mij dagvaarden? En wie is de herder, die voor Mijn
461 Klaa 1:35| zo groot als de zee, wie kan u helen? ~
462 Klaa 1:81| 37 Mem. Wie zegt wat, hetwelk geschiedt,
463 Eze 3:27 | Zo zegt de Heere HEERE, wie hoort, die hore, en wie
464 Eze 3:27 | wie hoort, die hore, en wie het laat, die late het;
465 Eze 27:32 | over u weeklagen, zeggende: Wie is geweest als Tyrus, als
466 Dan 3:6 | 6 En wie niet nedervalt en aanbidt,
467 Dan 3:11 | 11 En wie niet nederviel, en aanbad,
468 Dan 3:15 | des brandenden vuurs; en wie is de God, Die ulieden uit
469 Dan 6:8 | gebod te maken, dat al wie in dertig dagen een verzoek
470 Dan 12:1 | volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven
471 Hos 14:10 | 10 Wie is wijs? die versta deze
472 Hos 14:10 | die versta deze dingen; wie is verstandig? die bekenne
473 Joe 2:11 | zeer vreselijk, en wie zal hem verdragen? ~
474 Joe 2:14 | 14 Wie weet, Hij mocht Zich wenden
475 Joe 2:32 | En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal
476 Amos 3:8 | De leeuw heeft gebruld, wie zou niet vrezen? De Heere
477 Amos 3:8 | Heere HEERE heeft gesproken, wie zou niet profeteren? ~
478 Amos 7:2 | Heere HEERE! vergeef toch; wie zou er van Jakob blijven
479 Amos 7:5 | Heere HEERE! houd toch op; wie zou er van Jakob blijven
480 Amos 8:8 | niet beroerd worden, en al wie daarin woont treuren? Ja,
481 Oba 1:3 | die in zijn hart zegt: Wie zou mij ter aarde nederstoten? ~
482 Jona 3:9 | 9 Wie weet, God mocht Zich wenden,
483 Mic 1:5 | zonden van het huis Israels; wie is het begin van de overtreding
484 Mic 1:5 | Is het niet Samaria? En wie van de hoogten van
485 Mic 6:9 | wezen): Hoort de roede, en wie ze besteld heeft!
486 Mic 7:18 | 18 Wie is een God gelijk Gij, Die
487 Nah 1:6 | 6 Wie zal voor Zijn gramschap
488 Nah 1:6 | Zijn gramschap staan, en wie zal voor de hittigheid Zijns
489 Nah 3:7 | zeggen: Nineve is verstoord, wie zal medelijden met haar
490 Zep 1:9 | dage bezoeking doen over al wie over den dorpel springt;
491 Zac 4:7 | 7 Wie zijt gij, o grote berg?
492 Zac 4:10 | 10 Want wie veracht den dag der kleine
493 Zac 14:17 | En het zal geschieden, zo wie van de geslachten der aarde
494 Mal 1:10 | 10 Wie is er ook onder u, die de
495 Mal 2:17 | Daarmede, dat gij zegt: Al wie kwaad doet, is goed in de
496 Mal 3:2 | 2 Maar wie zal den dag Zijner toekomst
497 Mal 3:2 | Zijner toekomst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt?
498 Mal 4:1 | alle hoogmoedigen, en al wie goddeloosheid doet, een
499 Matt 2:30| Gij adderengebroedsels! wie heeft u aangewezen te vlieden
500 Matt 5:19| 19 Zo wie dan een van deze minste
1-500 | 501-732 |