1-500 | 501-717
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:15 | des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was
2 Gen 1:17 | des hemels, om licht te geven op de aarde. ~
3 Gen 4:12 | zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende
4 Gen 6:17 | aarde is, zal den geest geven. ~
5 Gen 12:7 | uw zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar
6 Gen 13:15 | dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in
7 Gen 13:17 | breedte, want Ik zal het u geven. ~
8 Gen 14:26 | HEERE! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen
9 Gen 14:31 | Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten. ~
10 Gen 16:8 | uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaan,
11 Gen 16:16 | u ook uit haar een zoon geven; ja, Ik zal haar zegenen,
12 Gen 18:32 | onze vader wijn te drinken geven, en bij hem liggen, opdat
13 Gen 18:34 | nacht hem wijn te drinken geven; ga dan in, lig bij hem,
14 Gen 22:13 | zal het geld des akkers geven; neem het van mij, zo zal
15 Gen 23:7 | uw zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn Engel
16 Gen 23:19 | voleindigd had van hem drinken te geven, zeide zij: Ik zal ook voor
17 Gen 23:41 | en indien zij haar u niet geven, zo zult gij rein zijn van
18 Gen 24:3 | zaad zal Ik al deze landen geven, en Ik zal den eed bevestigen,
19 Gen 24:4 | aan uw zaad al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend
20 Gen 26:13 | te slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad. ~
21 Gen 26:22 | en van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker
22 Gen 26:22 | ik U voorzeker de tienden geven! ~ ~
23 Gen 27:27 | dan zullen wij u ook die geven, voor den dienst, dien gij
24 Gen 27:63 | uitdrukkelijk uw loon, dat ik geven zal. ~
25 Gen 27:66 | hij zeide: Wat zal ik u geven? Toen zeide Jakob: Gij zult
26 Gen 27:66 | Gij zult mij niet met al geven, indien gij mij deze zaak
27 Gen 31:11 | mij zeggen zult, zal ik geven. ~
28 Gen 31:12 | het geschenk; en ik zal geven, gelijk als gij tot mij
29 Gen 31:14 | onze zuster aan een man geven zouden, die de voorhuid
30 Gen 31:16 | zullen wij u onze dochteren geven, en uw dochteren zullen
31 Gen 31:21 | zullen onze dochteren aan hen geven. ~
32 Gen 32:12 | gegeven heb, dat zal Ik u geven; en aan uw zaad na u zal
33 Gen 32:12 | zaad na u zal Ik dit land geven. ~
34 Gen 35:9 | zijn broeder geen zaad te geven. ~
35 Gen 35:16 | zeide: Wat zult gij mij geven, dat gij tot mij ingaat? ~
36 Gen 35:17 | zeide: Zo gij pand zult geven, totdat gij hem zendt. ~
37 Gen 35:18 | Wat pand is het, dat ik u geven zal? En zij zeide: Uw zegelring
38 Gen 36:36 | Farao's beker in zijn hand geven, naar de vorige wijze, toen
39 Gen 38:27 | om zijn ezel voeder te geven in de herberg, zo zag hij
40 Gen 41:18 | het beste van Egypteland geven, en gij zult het vette dezes
41 Gen 43:16 | uw vee, zo zal ik het u geven voor uw vee, indien het
42 Gen 43:24 | Farao het vijfde deel zult geven, en de vier delen zullen
43 Gen 44:4 | tot een eeuwige bezitting geven. ~
44 Gen 45:33 | aan zijn zonen bevelen te geven, zo legde hij zijn voeten
45 Exo 2:9 | het mij; ik zal u uw loon geven. En de vrouw nam het knechtje
46 Exo 3:21 | En Ik zal dit volk genade geven in de ogen der Egyptenaren;
47 Exo 5:7 | deze lieden geen stro meer geven, tot het maken der tichelstenen,
48 Exo 5:10 | Ik zal ulieden geen stro geven. ~
49 Exo 6:3 | hen opgericht, dat Ik hun geven zou het land Kanaan, het
50 Exo 6:7 | Abraham, Izak, en Jakob geven zou; en Ik zal het ulieden
51 Exo 6:7 | zou; en Ik zal het ulieden geven tot een erfdeel, Ik, de
52 Exo 10:25 | brandofferen in onze handen geven, die wij den HEERE, onzen
53 Exo 12:25 | land komt, dat u de HEERE geven zal, gelijk Hij gesproken
54 Exo 13:5 | vaderen gezworen heeft u te geven, een land vloeiende van
55 Exo 13:8 | gij zult uw zoon te kennen geven te dienzelven dage, zeggende:
56 Exo 16:8 | avond vlees te eten zal geven, en aan den morgen brood
57 Exo 21:19 | onschuldig zijn; alleen zal hij geven hetgeen hij verzuimd heeft,
58 Exo 21:22 | vrouw oplegt, en hij zal het geven door de rechters. ~
59 Exo 21:23 | verderf zal zijn, zo zult gij geven ziel voor ziel. ~
60 Exo 21:30 | tot lossing zijner ziel geven naar alles, wat hem zal
61 Exo 21:32 | heer dertig zilverlingen geven, en de os zal gestenigd
62 Exo 22:16 | zonder uitstel een bruidschat geven, dat zij hem ter vrouwe
63 Exo 22:17 | weigert haar aan hem te geven, zo zal hij geld geven naar
64 Exo 22:17 | te geven, zo zal hij geld geven naar den bruidschat der
65 Exo 22:29 | uwer zonen zult gij Mij geven. ~
66 Exo 22:30 | achtsten dag zult gij ze Mij geven. ~
67 Exo 23:31 | van dat land in uw hand geven, dat gij hen voor uw aangezicht
68 Exo 24:12 | Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet, en de geboden,
69 Exo 25:16 | de getuigenis, die Ik u geven zal. ~
70 Exo 25:21 | de getuigenis, die Ik u geven zal, zult gelegd hebben. ~
71 Exo 30:12 | verzoening zijner ziel den HEERE geven, als gij hen tellen zult;
72 Exo 30:13 | 13 Dit zullen zij geven, al die tot de getelden
73 Exo 30:14 | het hefoffer des HEEREN geven. ~
74 Exo 32:13 | zal Ik aan ulieder zaad geven, dat zij het erfelijk bezitten
75 Exo 33:13 | zal Ik aan ulieder zaad geven, dat zij het erfelijk bezitten
76 Exo 34:1 | Aan uw zaad zal Ik het geven; ~
77 Lev 5:16 | toedoen, dat hij den priester geven zal; alzo zal de priester
78 Lev 6:5 | dat is, dien zal hij dat geven op den dag zijner schuld. ~
79 Lev 7:32 | een hefoffer den priester geven, uit uw dankofferen. ~
80 Lev 7:36 | van de kinderen Israels te geven geboden heeft, ten dage
81 Lev 14:34 | hetwelk Ik u tot bezitting geven zal, en Ik de plaag der
82 Lev 14:35 | en den priester te kennen geven, zeggende: Het schijnt mij,
83 Lev 15:14 | en zal ze den priester geven. ~
84 Lev 18:21 | van uw zaad zult gij niet geven, om voor den Molech door
85 Lev 19:26 | geen vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij plegen. ~
86 Lev 20:24 | bezitten, en Ik zal u dat geven, opdat gij hetzelve erfelijk
87 Lev 22:22 | vuuroffer op het altaar geven. ~
88 Lev 22:41 | gekomen zijn, hetwelk Ik u geven zal, en gij zijn oogst zult
89 Lev 22:69 | offeren, welke gij den HEERE geven zult. ~
90 Lev 24:19 | het land zal zijn vrucht geven, en gij zult eten tot verzadiging
91 Lev 24:37 | zult gij hem niet op woeker geven, en gij zult uw spijze niet
92 Lev 24:37 | spijze niet op overwinst geven. ~
93 Lev 24:38 | om u het land Kanaan te geven, opdat Ik u tot een God
94 Lev 25:4 | 4 Zo zal Ik uw regens geven op hun tijd; en het land
95 Lev 25:4 | het land zal zijn inkomst geven, en het geboomte des velds
96 Lev 25:4 | des velds zal zijn vrucht geven; ~
97 Lev 25:6 | 6 Ook zal Ik vrede geven in het land, dat gij zult
98 Lev 25:20 | zal zijn inkomsten niet geven, en het geboomte des lands
99 Lev 25:20 | lands zal zijn vrucht niet geven. ~
100 Lev 26:23 | denzelven dag uw schatting geven, een heiligheid den HEERE. ~
101 Num 3:9 | zijn zonen, de Levieten geven; zij zijn gegeven, zij zijn
102 Num 3:48 | aan Aaron en zijn zonen geven, het geld der gelosten die
103 Num 5:7 | toedoen, en zal het dien geven, aan wien hij zich verschuldigd
104 Num 5:24 | vervloeking medebrengt, te drinken geven, dat het water, hetwelk
105 Num 5:26 | water die vrouw te drinken geven. ~
106 Num 7:5 | zult dezelve den Levieten geven, een ieder naar zijn dienst. ~
107 Num 10:29 | gezegd heeft: Ik zal u die geven; ga met ons, en wij zullen
108 Num 11:4 | Wie zal ons vlees te eten geven? ~
109 Num 11:13 | hebben, om al dit volk te geven? Want zij wenen tegen mij,
110 Num 11:18 | Wie zal ons vlees te eten geven? want het ging ons wel in
111 Num 11:18 | Daarom zal de HEERE u vlees geven, en gij zult eten. ~
112 Num 11:21 | gezegd: Ik zal hun vlees geven, en zij zullen een gehele
113 Num 13:2 | Ik den kinderen Israels geven zal; van elken stam zijner
114 Num 14:8 | brengen, en zal ons dat geven; een land, hetwelk van melk
115 Num 15:2 | uwer woningen, dat Ik u geven zal; ~
116 Num 15:21 | gij den HEERE een hefoffer geven, bij uw geslachten. ~
117 Num 17:12 | Mozes, zeggende: Zie, wij geven den geest, wij vergaan,
118 Num 18:12 | Mozes, zeggende: Zie, wij geven den geest, wij vergaan,
119 Num 18:25 | die zij den HEERE zullen geven, u heb Ik ze gegeven. ~
120 Num 18:41 | daarvan des HEEREN hefoffer geven aan den priester Aaron. ~
121 Num 19:12 | die zij den HEERE zullen geven, u heb Ik ze gegeven. ~
122 Num 19:28 | daarvan des HEEREN hefoffer geven aan den priester Aaron. ~
123 Num 20:8 | ogen, zo zal zij hun water geven; alzo zult gij hun water
124 Num 20:19 | deszelfs prijs daarvoor geven; ik zal alleenlijk, zonder
125 Num 21:16 | volk, zo zal Ik hun water geven. ~
126 Num 24:14 | volk; kom, ik zal u raad geven, en zeggen wat dit volk
127 Num 27:7 | gij zult haar ganselijk geven de bezitting ener erfenis,
128 Num 27:9 | erfenis aan zijn broederen geven. ~
129 Num 27:10 | de broederen zijns vaders geven. ~
130 Num 27:11 | zo zult gij zijn erfenis geven aan zijn naastbestaande,
131 Num 31:16 | overtreding tegen den HEERE te geven, in de zaak van Peor; waardoor
132 Num 31:29 | en den priester Eleazar geven tot een heffing des HEEREN. ~
133 Num 31:30 | zult ze aan de Levieten geven, die de wacht van de tabernakel
134 Num 31:82 | land Gilead ter bezitting geven. ~
135 Num 33:13 | halven stam van Manasse te geven geboden heeft. ~
136 Num 34:2 | de Levieten steden zullen geven om te bewonen; daartoe zult
137 Num 34:2 | aan de Levieten voorsteden geven, aan de steden rondom dezelve. ~
138 Num 34:4 | gij aan de Levieten zult geven, zullen van den stadsmuur
139 Num 34:6 | gij aan de Levieten zult geven, zullen zijn zes vrijsteden,
140 Num 34:6 | zes vrijsteden, die gij geven zult, opdat de doodslager
141 Num 34:6 | hun twee en veertig steden geven. ~
142 Num 34:7 | die gij aan de Levieten geven zult, zullen zijn acht en
143 Num 34:8 | bezitting der kinderen Israels geven zult, zult gij van dien,
144 Num 34:8 | zijn steden aan de Levieten geven. ~
145 Num 34:13 | En deze steden, die gij geven zult, zullen zes vrijsteden
146 Num 34:14 | dezer vrijsteden zult gij geven op deze zijde van de Jordaan,
147 Num 34:14 | drie dezer steden zult gij geven in het land Kanaan; vrijsteden
148 Num 35:2 | kinderen Israels in erfenis te geven; en mijn heer is door den
149 Num 35:2 | onzen broeder Zelafead te geven aan zijn dochteren. ~
150 Deu 1:8 | het hun en hun zaad na hen geven zou. ~
151 Deu 1:20 | de HEERE, onze God, ons geven zal. ~
152 Deu 1:25 | de HEERE, onze God, ons geven zal, is goed. ~
153 Deu 1:35 | heb uw vaderen te zullen geven! ~
154 Deu 1:36 | aan hem zal Ik het land geven, waarop hij getreden heeft,
155 Deu 1:39 | komen, en dien zal Ik het geven, en die zullen het erfelijk
156 Deu 2:5 | zal u van hun land niet geven, ook niet tot de betreding
157 Deu 2:9 | geen erfenis van hun land geven, dewijl Ik aan Lots kinderen
158 Deu 2:19 | kinderen Ammons geen erfenis geven, dewijl Ik het aan Lots
159 Deu 2:25 | uw schrik en uw vreze te geven over het aangezicht der
160 Deu 2:29 | de HEERE, onze God, ons geven zal. ~
161 Deu 2:31 | land voor uw aangezicht te geven; begin dan te erven, om
162 Deu 3:20 | dat de HEERE, uw God, hun geven zal aan gene zijde van de
163 Deu 4:21 | HEERE, uw God, u ter erfenis geven zal. ~
164 Deu 5:16 | dat u de HEERE, uw God, geven zal. ~
165 Deu 5:31 | het land, hetwelk Ik hun geven zal, om dat te erven. ~
166 Deu 6:10 | gezworen heeft, u te zullen geven; grote en goede steden,
167 Deu 6:23 | inbracht, om ons het land te geven, dat Hij onzen vaderen gezworen
168 Deu 7:3 | gij zult uw dochters niet geven aan hun zonen, en hun dochters
169 Deu 7:13 | vaderen gezworen heeft u te geven. ~
170 Deu 7:16 | die de HEERE, uw God, u geven zal; uw oog zal hen niet
171 Deu 7:23 | 23 En de HEERE zal hen geven voor uw aangezicht, en Hij
172 Deu 7:24 | hun koningen in uw hand geven, dat gij hun naam van onder
173 Deu 10:11 | vaderen gezworen heb, hun te geven. ~
174 Deu 11:9 | aan hen en aan hun zaad te geven; een land, vloeiende van
175 Deu 11:14 | zal Ik den regen uws lands geven te Zijner tijd, vroegen
176 Deu 11:15 | 15 En Ik zal kruid geven op uw veld voor uw beesten;
177 Deu 11:21 | vaderen gezworen heeft hun te geven, vermenigvuldigen, gelijk
178 Deu 11:25 | zal uw schrik en uw vreze geven over al het land, waarop
179 Deu 11:31 | dat de HEERE, uw God, u geven zal; en gij zult het erfelijk
180 Deu 12:9 | die de HEERE, uw God, u geven zal. ~
181 Deu 12:10 | erven; en Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom,
182 Deu 13:1 | van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder; ~
183 Deu 14:21 | poorten is, zult gij het geven, dat hij het ete, of verkoopt
184 Deu 15:4 | HEERE, uw God, ten erve zal geven, om hetzelve erfelijk te
185 Deu 15:7 | dat de HEERE, uw God, u geven zal, zo zult gij uw hart
186 Deu 15:10 | 10 Gij zult hem mildelijk geven, en uw hart zal niet boos
187 Deu 15:14 | heeft, daarvan zult gij hem geven. ~
188 Deu 16:10 | uwer hand zijn, dat gij geven zult, naardat u de HEERE,
189 Deu 16:18 | die de HEERE, uw God, u geven zal, onder uw stammen; dat
190 Deu 16:20 | dat u de HEERE, uw God, geven zal. ~
191 Deu 18:3 | dat hij den priester zal geven den schouder, en beide kinnebakken,
192 Deu 18:4 | uwer schapen zult gij hem geven; ~
193 Deu 18:9 | dat de HEERE, uw God, u geven zal, zo zult gij niet leren
194 Deu 18:18 | Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken
195 Deu 19:1 | land de HEERE, uw God, u geven zal, en gij die erfelijk
196 Deu 19:2 | hetwelk de HEERE, uw God, u geven zal, om dat erfelijk te
197 Deu 19:8 | heeft, en u al dat land geven zal, hetwelk Hij uw vaderen
198 Deu 19:8 | hetwelk Hij uw vaderen te geven gesproken heeft; ~
199 Deu 19:12 | de hand des bloedwrekers geven, dat hij sterve. ~
200 Deu 20:13 | God, zal haar in uw hand geven; en gij zult alles, wat
201 Deu 21:1 | hetwelk de HEERE, uw God, u geven zal, om dat te erven, een
202 Deu 21:16 | vermogen de eerstgeboorte te geven aan den zoon der beminde,
203 Deu 22:19 | honderd zilverlingen, en ze geven aan den vader van de jonge
204 Deu 22:29 | dochter vijftig zilverlingen geven, en zij zal hem ter vrouwe
205 Deu 23:14 | vijanden voor uw aangezicht te geven; daarom zal uw leger heilig
206 Deu 24:1 | schrijven, en in haar hand geven, en ze laten gaan uit zijn
207 Deu 24:15 | zijn dag zult gij zijn loon geven, en de zon zal daarover
208 Deu 25:15 | dat u de HEERE, uw God, geven zal. ~
209 Deu 25:19 | HEERE, uw God, ten erve geven zal, om hetzelve erfelijk
210 Deu 26:1 | HEERE, uw God, ten erve geven zal, en gij dat erfelijk
211 Deu 26:3 | gezworen heeft ons te zullen geven. ~
212 Deu 26:12 | den wees en aan de weduwe geven, dat zij in uw poorten eten
213 Deu 27:2 | dat u de HEERE, uw God, geven zal, zo zult gij u grote
214 Deu 27:3 | dat de HEERE, uw God, u geven zal, een land vloeiende
215 Deu 28:7 | 7 De HEERE zal geven uw vijanden, die tegen u
216 Deu 28:8 | dat u de HEERE, uw God, geven zal. ~
217 Deu 28:11 | gezworen heeft u te zullen geven. ~
218 Deu 28:12 | om aan uw land regen te geven te zijner tijd, en om te
219 Deu 28:24 | stof tot regen uws lands geven; van den hemel zal het op
220 Deu 28:25 | De HEERE zal u geslagen geven voor het aangezicht uwer
221 Deu 28:55 | niet aan een van die zal geven van het vlees zijner zonen,
222 Deu 28:65 | u aldaar een bevend hart geven, en bezwijking der ogen,
223 Deu 30:20 | gezworen heeft hun te zullen geven. ~ ~ ~
224 Deu 31:7 | gezworen heeft, hun te zullen geven; en gij zult het hun doen
225 Deu 32:49 | Israels tot een bezitting geven zal; ~
226 Deu 32:52 | Ik den kinderen Israels geven zal. ~ ~ ~
227 Deu 34:4 | Aan uw zaad zal Ik het geven! Ik heb het u met uw ogen
228 Joz 1:6 | vaderen heb gezworen hun te geven. ~
229 Joz 2:20 | onze zaak te kennen zult geven, zo zullen wij onschuldig
230 Joz 4:22 | het uw kinderen te kennen geven, zeggende: Op het droge
231 Joz 5:6 | gezworen had ons te zullen geven, een land vloeiende van
232 Joz 7:7 | ooit doen gaan, om ons te geven in de hand der Amorieten,
233 Joz 8:7 | uw God, zal ze in uw hand geven. ~
234 Joz 8:18 | want Ik zal hen in uw hand geven. Toen strekte Jozua de spies,
235 Joz 9:24 | Hij ulieden al dit land geven, en al de inwoners des lands
236 Joz 11:6 | hen altegader verslagen geven voor het aangezicht van
237 Joz 15:16 | dochter Achsa tot een vrouw geven. ~
238 Joz 17:4 | dat men ons een erfdeel geven zou in het midden onzer
239 Joz 20:4 | stad nemen, en hem plaats geven, dat hij bij hen wone. ~
240 Joz 21:2 | men ons steden te bewonen geven zou, en haar voorsteden
241 Joz 22:16 | gezworen had hun vaderen te geven, en zij beerfden het, en
242 Ric 1:12 | dochter Achsa tot een vrouw geven. ~
243 Ric 4:7 | en Ik zal hem in uw hand geven? ~
244 Ric 6:2 | Midianieten in hun hand zou geven; opdat zich Israel niet
245 Ric 6:7 | de Midianieten in uw hand geven; daarom laat al dat volk
246 Ric 7:6 | aan uw heir brood zouden geven? ~
247 Ric 7:15 | moede zijn, brood zouden geven? ~
248 Ric 7:25 | zeiden: Wij zullen ze gaarne geven; en zij spreidden een kleed
249 Ric 10:9 | hen voor mijn aangezicht geven zal, zal ik u dan tot een
250 Ric 10:30 | ganselijk in mijn hand zult geven; ~
251 Ric 13:12 | ulieden een raadsel te raden geven; indien gij mij dat in de
252 Ric 13:12 | uitvinden, zo zal ik ulieden geven dertig fijne lijnwaadsklederen,
253 Ric 13:13 | verklaren, zo zult gijlieden mij geven dertig fijne lijnwaadsklederen,
254 Ric 14:12 | te binden, om u over te geven in de hand der Filistijnen.
255 Ric 15:5 | plagen; zo zullen wij u geven, een iegelijk, duizend en
256 Ric 16:10 | priester; en ik zal u jaarlijks geven tien zilverlingen, en orde
257 Ric 19:28 | morgen zal Ik hem in uw hand geven. ~
258 Ric 20:1 | Benjaminieten ter vrouwe geven. ~
259 Ric 20:7 | geen tot vrouwen zullen geven. ~
260 Ric 20:18 | van onze dochteren kunnen geven; want de kinderen Israels
261 Rut 3:4 | zo zal hij u te kennen geven, wat gij doen zult. ~
262 Rut 4:12 | het zaad, dat de HEERE u geven zal uit deze jonge vrouw. ~
263 Rut 4:14 | nagelaten u heden een losser te geven; en zijn naam worde vermaard
264 1Sa 1:11 | zo zal ik dat den HEERE geven al de dagen zijns levens,
265 1Sa 1:17 | God Israels zal uw bede geven, die gij van Hem gebeden
266 1Sa 2:10 | zal Zijn Koning sterkte geven, en den hoorn Zijns Gezalfden
267 1Sa 2:16 | Nu zult gij het immers geven, en zo niet, ik zal het
268 1Sa 3:15 | gezicht aan Eli te kennen te geven. ~
269 1Sa 8:9 | zo zult gij hen te kennen geven de wijze des konings, die
270 1Sa 8:14 | zal ze aan zijn knechten geven. ~
271 1Sa 8:15 | hovelingen, en aan zijn knechten geven. ~
272 1Sa 9:8 | dat zal ik den man Gods geven, opdat hij ons onzen weg
273 1Sa 9:19 | hart is, zal ik u te kennen geven.
274 1Sa 10:4 | zij zullen u twee broden geven; die zult gij van hun hand
275 1Sa 12:17 | Hij zal donder en regen geven; zo weet dan, en ziet, dat
276 1Sa 15:16 | op, zo zal ik u te kennen geven, wat de HEERE van nacht
277 1Sa 16:3 | nodigen, en Ik zal u te kennen geven, wat gij doen zult, en gij
278 1Sa 17:25 | hij zal hem zijn dochter geven, en hij zal zijns vaders
279 1Sa 17:44 | aan de vogelen des hemels geven, en aan de dieren des velds. ~
280 1Sa 17:46 | aan de beesten des velds geven; en de ganse aarde zal weten,
281 1Sa 17:47 | zal ulieden in onze hand geven. ~
282 1Sa 18:17 | Merab zal ik u tot een vrouw geven; alleenlijk, wees mij een
283 1Sa 18:19 | dochter van Saul, aan David geven zou, zo is zij aan Adriel,
284 1Sa 18:21 | Saul zeide: Ik zal haar hem geven, dat zij hem tot een valstrik
285 1Sa 20:9 | dat u dan niet te kennen geven? ~
286 1Sa 20:10 | Wie zal het mij te kennen geven, indien uw vader u wat hards
287 1Sa 22:7 | altegader akkers en wijnbergen geven? Zal hij u allen tot oversten
288 1Sa 22:22 | voorzeker Saul zou te kennen geven; ik heb oorzaak gegeven
289 1Sa 23:20 | komt ons toe hem over te geven in de hand des konings. ~
290 1Sa 25:8 | zij zullen het u te kennen geven. Laat dan deze jongelingen
291 1Sa 25:11 | en zou ik het den mannen geven, die ik niet weet, van waar
292 1Sa 28:19 | de hand der Filistijnen geven, en morgen zult gij en uw
293 1Sa 28:19 | de hand der Filistijnen geven. ~
294 1Sa 30:22 | dien wij gered hebben, niet geven, maar aan een iegelijk zijn
295 2Sa 4:10 | dat ik hem bodenloon zou geven; ~
296 2Sa 5:19 | Zult Gij ze in mijn hand geven? En de HEERE zeide tot David:
297 2Sa 5:19 | Filistijnen zekerlijk in uw hand geven. ~
298 2Sa 12:11 | en zal haar aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen
299 2Sa 13:4 | gij het mij niet te kennen geven? Toen zeide Amnon tot hem:
300 2Sa 15:35 | Abjathar, zult te kennen geven. ~
301 2Sa 18:11 | zilverlingen en een gordel te geven?
302 2Sa 21:6 | koning zeide: Ik zal hen geven. ~
303 2Sa 23:15 | zal mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput,
304 1Kon 1:12| laat mij u toch een raad geven, dat gij uw ziel en de ziel
305 1Kon 1:20| gij hun zoudt te kennen geven, wie op den troon van mijn
306 1Kon 3:5 | God zeide: Begeer wat Ik u geven zal. ~
307 1Kon 5:6 | loon uwer knechten zal ik u geven, naar al wat gij zeggen
308 1Kon 11:11| scheuren, en datzelve uw knecht geven. ~
309 1Kon 11:13| een stam zal Ik uw zoon geven, om Mijns knechts Davids
310 1Kon 11:31| scheuren, en u tien stammen geven. ~
311 1Kon 11:35| zal u daarvan tien stammen geven. ~
312 1Kon 11:36| zijn zoon zal Ik een stam geven; opdat Mijn knecht David
313 1Kon 11:38| gebouwd heb, en zal u Israel geven. ~
314 1Kon 13:7 | en ik zal u een geschenk geven. ~
315 1Kon 14:3 | hem; hij zal u te kennen geven, wat dezen jongen geschieden
316 1Kon 17:14| HEERE regen op den aardbodem geven zal. ~
317 1Kon 18:1 | Achab; want Ik zal regen geven op den aardbodem. ~
318 1Kon 20:5 | uw kinderen zult gij mij geven; ~
319 1Kon 20:13| zal ze heden in uw hand geven, opdat gij weet, dat Ik
320 1Kon 20:28| grote menigte in uw hand geven, opdat gijlieden weet, dat
321 1Kon 21:2 | is; en ik zal u daarvoor geven een wijngaard, die beter
322 1Kon 21:2 | in geld deszelfs waarde geven. ~
323 1Kon 21:3 | u de erve mijner vaderen geven zou! ~
324 1Kon 21:4 | erve mijner vaderen niet geven. En hij legde zich neder
325 1Kon 21:6 | wijngaard in zijn plaats geven; maar hij heeft gezegd:
326 1Kon 21:6 | zal u mijn wijngaard niet geven. ~
327 1Kon 21:7 | Naboth, den Jizreeliet, geven. ~
328 1Kon 21:15| hij u weigerde om geld te geven; want Naboth leeft niet,
329 1Kon 22:6 | ze in de hand des konings geven. ~
330 1Kon 22:12| hen in de hand des konings geven. ~
331 1Kon 22:15| ze in de hand des konings geven. ~
332 2Kon 3:10| in der Moabieten hand te geven! ~
333 2Kon 3:13| in der Moabieten hand te geven. ~
334 2Kon 3:18| Moabieten in ulieder hand geven. ~
335 2Kon 6:11| gij mij dan niet te kennen geven, wie van de onzen zij voor
336 2Kon 7:12| knechten: Ik zal u nu te kennen geven, wat de Syriers ons gedaan
337 2Kon 8:19| zijn zonen een lamp zou geven. ~
338 2Kon 12:7 | bekenden, dat gij het zoudt geven voor de breuken van het
339 2Kon 12:15| die het werk deden, te geven; want zij handelden trouwelijk. ~
340 2Kon 13:7 | bekenden, dat gij het zoudt geven voor de breuken van het
341 2Kon 13:15| die het werk deden, te geven; want zij handelden trouwelijk. ~
342 2Kon 16:20| den koning van Assyrie te geven, voor elk man vijftig zilveren
343 2Kon 20:23| zal u twee duizend paarden geven, zo gij voor u de ruiters
344 2Kon 20:23| ruiters daarop zult kunnen geven. ~
345 2Kon 21:7 | Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen
346 2Kon 23:14| de hand hunner vijanden geven; en zij zullen tot een roof
347 2Kon 24:5 | 5 En dat zij dat geven in de hand der verzorgers
348 2Kon 24:5 | des HEEREN; opdat zij het geven aan degenen, die het werk
349 2Kon 25:35| naar het bevel van Farao te geven; een ieder naar zijn schatting
350 2Kon 25:35| lands, om aan Farao Necho te geven. ~
351 1Kro 11:17| zal mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput,
352 1Kro 14:10| zult Gij hen in mijn hand geven? En de HEERE zeide tot hem:
353 1Kro 14:10| want Ik zal hen in uw hand geven. ~
354 1Kro 16:18| Ik zal u het land Kanaan geven, een snoer van ulieder erfdeel; ~
355 1Kro 23:9 | zijn, want Ik zal hem rust geven van al zijn vijanden rondom
356 1Kro 23:9 | vrede en stilte over Israel geven in zijn dagen. ~
357 1Kro 30:9 | verblijd over hun vrijwillig geven; want zij gaven met een
358 1Kro 30:14| hebben, om vrijwillig te geven als dit is? Want het is
359 1Kro 30:14| het is alles van U, en wij geven het U uit Uw hand. ~
360 2Kro 1:7 | tot hem: Begeer, wat Ik u geven zal. ~
361 2Kro 1:12| rijkdom, en goederen, en eer geven, dergelijke geen koningen,
362 2Kro 2:10| twintig duizend kor gerst geven; daartoe twintig duizend
363 2Kro 13:7 | zal hun in kort ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over
364 2Kro 19:5 | hen in de hand des konings geven. ~
365 2Kro 19:11| hen in de hand des konings geven. ~
366 2Kro 22:7 | dage een lamp te zullen geven. ~
367 2Kro 22:27| dage een lamp te zullen geven. ~
368 2Kro 25:9 | heeft meer dan dit, om u te geven. ~
369 2Kro 31:4 | der priesteren en Levieten geven zouden, opdat zij versterkt
370 2Kro 31:19| gesteld waren, delen te geven. ~
371 2Kro 35:12| vaderlijke huizen, aan het volk geven mochten, om den HEERE te
372 2Kro 36:12| vaderlijke huizen, aan het volk geven mochten, om den HEERE te
373 Ezra 4:13| impost, en tol niet zullen geven, en gij zult aan de inkomsten
374 Ezra 7:16| priesteren, die vrijwilliglijk geven, ten huize huns Gods, dat
375 Ezra 7:20| u voorvallen zal uit te geven, zult gij geven uit het
376 Ezra 7:20| zal uit te geven, zult gij geven uit het schathuis des konings. ~
377 Ezra 9:8 | laten, en ons een nagel te geven in Zijn heilige plaats,
378 Ezra 9:8 | ons een weinig levens te geven in onze dienstbaarheid. ~
379 Ezra 9:9 | richten, en om ons een tuin te geven in Juda en te Jeruzalem. ~
380 Ezra 9:12| gij nu uw dochteren niet geven aan hun zonen, en hun dochteren
381 Neh 9:8 | hem gemaakt, dat Gij zoudt geven het land der Kanaanieten,
382 Neh 9:8 | Gij het zijn zade zoudt geven; en Gij hebt Uw woorden
383 Neh 9:15 | ophieft, dat Gij het hun zoudt geven. ~
384 Neh 10:30 | onze dochteren niet zouden geven aan de volken des lands,
385 Neh 13:25 | dochteren hun zonen zult geven, en indien gij van hun dochteren
386 Est 1:20 | vrouwen aan haar mannen eer geven, van de grootste tot de
387 Est 4:1 | en met haar delen haar te geven, en zeven aanzienlijke jonge
388 Est 4:1 | aanzienlijke jonge dochters haar te geven uit het huis des konings;
389 Est 5 | zij het niet zou te kennen geven. ~
390 Est 28:1 | koning goeddunkt, mij te geven mijn bede, en mijn verzoek
391 Est 30:9 | zal dat kleed en dat paard geven in de hand van een uit de
392 Job 2:4 | wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven. ~
393 Job 6:30 | de ellenden te verstaan geven? ~ ~
394 Job 12:7 | dat zal het u te kennen geven. ~
395 Job 13:19 | zweeg, zo zou ik den geest geven. ~
396 Job 14:4 | 4 Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet een. ~
397 Job 15:2 | wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn buik vullen
398 Job 25:5 | en zij zal geen schijnsel geven; en de sterren zijn niet
399 Job 29:18 | zal in mijn nest den geest geven, en ik zal de dagen vermenigvuldigen
400 Job 32:7 | jaren wijsheid te kennen geven. ~
401 Job 34:15 | vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof
402 Job 35:4 | 4 Ik zal u antwoord geven, en uw vrienden met u. ~
403 Job 36:12 | het zwaard door, en zij geven den geest zonder kennis. ~
404 Job 38:22 | Zult gij het paard sterkte geven? Kunt gij zijn hals met
405 Psa 2:8 | Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden
406 Psa 29:11 | HEERE zal Zijn volk sterkte geven; de HEERE zal Zijn volk
407 Psa 32:8 | gij gaan zult; Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn. ~
408 Psa 38:4 | den HEERE, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten. ~
409 Psa 49:8 | zijn rantsoen niet kunnen geven; ~
410 Psa 51:18 | offerande, anders zou ik ze geven; in brandofferen hebt Gij
411 Psa 72:15 | zal leven; en men zal hem geven van het goud van Scheba,
412 Psa 78:20 | zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volke vlees
413 Psa 84:12 | HEERE zal genade en eer geven; Hij zal het goede niet
414 Psa 85:13 | Ook zal de HEERE het goede geven; en ons land zal zijn vrucht
415 Psa 85:13 | ons land zal zijn vrucht geven. ~
416 Psa 94:13 | 13 Om hem rust te geven van de kwade dagen; totdat
417 Psa 105:11 | 11 Zeggende: Ik zal u geven het land Kanaan, het snoer
418 Psa 115:7 | voeten, maar gaan niet; zij geven geen geluid door hun keel. ~
419 Psa 120:3 | U de bedriegelijke tong geven, of wat zal zij U toevoegen? ~
420 Spre 1:4 | slechten kloekzinnigheid te geven, den jongeling wetenschap
421 Spre 3:28| weder, en morgen zal ik geven, dewijl het bij u is. ~
422 Spre 3:34| zachtmoedigen zal Hij genade geven. ~
423 Spre 4:9 | een aangenaam toevoegsel geven, een sierlijke kroon zal
424 Spre 10:24| der rechtvaardigen zal God geven. ~
425 Spre 21:26| maar de rechtvaardige zal geven, en niet inhouden. ~
426 Spre 29:17| uw ziel vermakelijkheden geven. ~
427 Pred 4:17| der zotten slachtoffer te geven; want zij weten niet, dat
428 Pred 8:7 | wie zal het hem te kennen geven, wanneer het geschieden
429 Pred 10:14| wie zal het hem te kennen geven? ~
430 Pred 10:20| zou het woord te kennen geven. ~ ~ ~ ~ ~
431 Hoo 2:13 | voort, en de wijnstokken geven reuk met hun jonge druifjes.
432 Hoo 7:12 | mijn uitnemende liefde geven. ~
433 Hoo 7:13 | 13 De dudaim geven reuk, en aan onze deuren
434 Hoo 8:2 | specerijwijn te drinken geven, en van het sap van mijn
435 Jes 5:10 | wijngaards zullen een enig bath geven, en een homer zaads zal
436 Jes 5:10 | homer zaads zal een efa geven. ~
437 Jes 7:14 | Heere Zelf ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger
438 Jes 7:22 | veelheid der melk, die zij geven zullen, boter zal eten;
439 Jes 10:6 | volk, en Ik zal hem bevel geven tegen het volk Mijner verbolgenheid;
440 Jes 14:3 | wanneer u de HEERE rust geven zal van uw smart, en van
441 Jes 19:12 | Dat zij u nu te kennen geven of vernemen, wat de HEERE
442 Jes 22:21 | heerschappij zal Ik in zijn hand geven; en hij zal den inwoneren
443 Jes 28:9 | het gehoorde te verstaan geven? Den gespeenden van de melk,
444 Jes 30:20 | wateren der verdrukking geven; maar uw leraars zullen
445 Jes 30:23 | land bezaaid hebt, regen geven, en brood van des lands
446 Jes 36:8 | zal u twee duizend paarden geven, zo gij voor u de ruiters
447 Jes 36:8 | ruiters daarop zult kunnen geven. ~
448 Jes 37:7 | Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen
449 Jes 40:14 | gehouden, die Hem verstand zou geven, en Hem zou leren van het
450 Jes 41:27 | een blijden boodschapper geven. ~
451 Jes 41:28 | vragen, en zij Mij antwoord geven zouden. ~
452 Jes 42:6 | u behoeden, en Ik zal u geven tot een Verbond des volks,
453 Jes 42:8 | eer zal Ik geen anderen geven, noch Mijn lof den gesneden
454 Jes 42:12 | Laat ze den HEERE de eer geven, en Zijn lof in de eilanden
455 Jes 43:20 | zal in de woestijn wateren geven, en rivieren in de wildernis,
456 Jes 43:20 | uitverkorenen drinken te geven. ~
457 Jes 45:3 | 3 En Ik zal u geven de schatten, die in de duisternissen
458 Jes 45:11 | Mijner handen bevel geven? ~
459 Jes 46:13 | vertoeven; maar Ik zal heil geven in Sion, aan Israel Mijn
460 Jes 48:11 | Mijn eer aan geen ander geven. ~
461 Jes 49:8 | zal U bewaren, en Ik zal U geven tot een verbond des volks,
462 Jes 53:12 | Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de
463 Jes 55:3 | eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden
464 Jes 56:3 | eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden
465 Jes 57:5 | muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en
466 Jes 57:5 | zal Ik een ieder van hen geven, die niet uitgeroeid
467 Jes 62:8 | het brandoffer, en Ik zal geven, dat hun werk in der waarheid
468 Jes 63:8 | indien Ik uw koren meer zal geven tot spijs voor uw vijanden,
469 Jer 3:15 | En Ik zal ulieden herders geven naar Mijn hart; die zullen
470 Jer 3:19 | de kinderen zetten, en u geven het gewenste land, de sierlijke
471 Jer 8:10 | hun vrouwen aan anderen geven, hun akkers aan andere bezitters;
472 Jer 11:5 | vaderen gezworen heb, hun te geven een land, vloeiende van
473 Jer 14:13 | zal u een gewissen vrede geven in deze plaats. ~
474 Jer 14:22 | of kan de hemel druppelen geven? Zijt Gij die niet, o HEERE,
475 Jer 15:13 | uw schatten tot een roof geven, zonder prijs; en dat om
476 Jer 16:7 | dode; noch hun te drinken geven uit den troostbeker, over
477 Jer 16:13 | Ik u geen genade zal geven. ~
478 Jer 17:3 | al uw schatten ten roof geven, mitsgaders uw hoogten,
479 Jer 17:10 | dat, om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de
480 Jer 19:7 | gedierte der aarde tot spijze geven. ~
481 Jer 20:4 | en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van
482 Jer 20:5 | 5 Ook zal Ik geven al het vermogen dezer stad,
483 Jer 20:5 | koningen van Juda, Ik zal ze geven in de hand hunner vijanden,
484 Jer 20:10 | wij zullen het te kennen geven; al mijn vredegenoten nemen
485 Jer 21:7 | en van den honger, geven in de hand van Nebukadrezar,
486 Jer 22:25 | 25 En Ik zal u geven in de hand dergenen, die
487 Jer 24:7 | En Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik
488 Jer 27:8 | en dat zijn hals niet zal geven onder het juk des konings
489 Jer 29:21 | profeteren: Ziet, Ik zal hen geven in de hand van Nebukadrezar,
490 Jer 31:33 | Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart
491 Jer 32:19 | mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen, en naar
492 Jer 32:22 | gezworen hadt hun te zullen geven, een land vloeiende van
493 Jer 32:39 | enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen al de
494 Jer 32:40 | zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken. ~
495 Jer 34:22 | Ziet, Ik zal bevel geven, spreekt de HEERE, en zal
496 Jer 38:15 | doden? En als ik u raad zal geven, gij zult toch naar mij
497 Jer 42:12 | zal ulieden barmhartigheid geven, dat hij zich uwer erbarme,
498 Jer 44:30 | den koning van Egypte, geven in de hand zijner vijanden,
499 Jer 45:5 | zal u uw ziel tot een buit geven, in alle plaatsen, waar
500 Jer 46:26 | 26 En Ik zal hen geven in de hand dergenen, die
1-500 | 501-717 |