Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
mannelijke 3
mannelijken 1
mannelijkheid 1
mannen 709
mannetje 13
mannetjes 2
manninne 1
Frequency    [«  »]
731 twee
718 gegeven
717 geven
709 mannen
703 gedaan
700 zie
690 men

Bijbel

IntraText - Concordances

mannen

1-500 | 501-709

    Book Chapter: Verse
1 Gen 6:4 | die van ouds geweest zijn, mannen van name. ~ 2 Gen 12:20 | 20 En Farao gebood zijn mannen vanwege hem, en zij geleidden 3 Gen 13:8 | uw herders; want wij zijn mannen broeders. ~ 4 Gen 13:13 | 13 En de mannen van Sodom waren boos, en 5 Gen 14:24 | hebben, en het deel dezer mannen, die met mij getogen zijn, 6 Gen 16:27 | 27 En alle mannen van zijn huis, de ingeborenen 7 Gen 17:2 | ziet, daar stonden drie mannen tegenover hem; als hij hen 8 Gen 17:16 | 16 Toen stonden die mannen op van daar, en zagen naar 9 Gen 17:22 | 22 Toen keerden die mannen het aangezicht van daar, 10 Gen 18:4 | slapen legden, zo hebben de mannen dier stad, de mannen van 11 Gen 18:4 | de mannen dier stad, de mannen van Sodom, van den jongste 12 Gen 18:5 | zeiden tot hem: Waar zijn die mannen, die deze nacht tot u gekomen 13 Gen 18:8 | ogen; alleenlijk doet dezen mannen niets; want daarom zijn 14 Gen 18:10 | 10 Doch die mannen staken hun hand uit, en 15 Gen 18:11 | 11 En zij sloegen de mannen, die aan de deur van het 16 Gen 18:12 | 12 Toen zeiden die mannen tot Lot: Wien hebt gij hier 17 Gen 18:16 | vertoefde; zo grepen dan die mannen zijn hand, en de hand zijner 18 Gen 19:8 | woorden voor hun oren. En die mannen vreesden zeer. ~ 19 Gen 23:13 | waterfontein, en de dochteren der mannen dezer stad zijn uitgaande 20 Gen 23:32 | wassen, en de voeten der mannen, die bij hem waren. ~ 21 Gen 23:54 | en dronken zij, hij en de mannen, die bij hem waren; en zij 22 Gen 23:59 | Abrahams knecht en zijn mannen. ~ 23 Gen 24:7 | 7 En als de mannen van die plaats hem vraagden 24 Gen 24:7 | misschien, zeide hij, de mannen dezer plaats niet doden, 25 Gen 27:22 | Zo verzamelde Laban al de mannen dier plaats, en maakte een 26 Gen 29:6 | tegemoet, en vierhonderd mannen met hem. ~ 27 Gen 30:1 | Ezau kwam, en vierhonderd mannen met hem. Toen verdeelde 28 Gen 31:7 | hoorden; en het smartte deze mannen, en zij ontstaken zeer, 29 Gen 31:20 | stadspoort; en zij spraken tot de mannen hunner stad, zeggende: ~ 30 Gen 31:21 | 21 Deze mannen zijn vreedzaam met ons; 31 Gen 31:22 | Doch hierin zullen deze mannen ons ter wille zijn, dat 32 Gen 39:15 | 15 En die mannen namen dat geschenk, en namen 33 Gen 39:16 | zijn huis was: Breng deze mannen naar het huis toe, en slacht 34 Gen 39:16 | maak het gereed; want deze mannen zullen te middag met mij 35 Gen 39:17 | had; en de man bracht deze mannen in het huis van Jozef. ~ 36 Gen 39:18 | 18 Toen vreesden deze mannen, omdat zij in het huis van 37 Gen 39:24 | Daarna bracht de man deze mannen in het huis van Jozef, en 38 Gen 39:33 | dies verwonderden zich de mannen onder elkander. ~ 39 Gen 40:1 | zeggende: Vul de zakken dezer mannen met spijze, naar dat zij 40 Gen 40:3 | licht werd, zo liet men deze mannen trekken, hen en hun ezelen. ~ 41 Gen 40:4 | Maak u op, en jaag die mannen achterna; en als gij hen 42 Gen 42:32 | 32 En die mannen zijn schaapherders; want 43 Gen 42:32 | schaapherders; want het zijn mannen, die met vee omgaan; en 44 Gen 42:34 | zeggen: Uw knechten zijn mannen, die van onze jeugd af tot 45 Gen 43:2 | broederen, te weten vijf mannen, en hij stelde hen voor 46 Gen 43:6 | dat er onder hen kloeke mannen zijn, zo zet hen tot veemeesters 47 Gen 45:6 | hun toorn hebben zij de mannen doodgeslagen, en in hun 48 Exo 2:13 | en ziet, twee Hebreeuwse mannen twistten; en hij zeide tot 49 Exo 4:19 | weder in Egypte, want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten. ~ 50 Exo 5:9 | verzware den dienst over deze mannen, dat zij daaraan te doen 51 Exo 10:7 | een strik zijn, laat de mannen trekken, dat zij den HEERE 52 Exo 10:11 | 11 Niet alzo gij, mannen, gaat nu heen, en dient 53 Exo 12:37 | zeshonderd duizend te voet, mannen alleen, behalve de kinderkens. ~ 54 Exo 16:20 | naar Mozes, maar sommige mannen lieten daarvan over tot 55 Exo 17:9 | zeide tot Jozua: Kies ons mannen, en trek uit, strijd tegen 56 Exo 18:21 | al het volk, naar kloeke mannen, God vrezende, waarachtige 57 Exo 18:21 | God vrezende, waarachtige mannen, de gierigheid hatende; 58 Exo 18:25 | En Mozes verkoos kloeke mannen, uit gans Israel, en maakte 59 Exo 21:18 | 18 En wanneer mannen twisten, en de een slaat 60 Exo 21:22 | 22 Wanneer nu mannen kijven, en slaan een zwangere 61 Exo 23:17 | malen des jaars zullen al uw mannen voor het aangezicht des 62 Exo 35:22 | 22 Zo kwamen dan de mannen met de vrouwen, alle vrijwilligen 63 Num 1:5 | Deze zijn nu de namen der mannen, die bij u staan zullen: 64 Num 1:17 | namen Mozes en Aaron die mannen, welken met namen uitgedrukt 65 Num 1:44 | oversten van Israel; twaalf mannen waren zij, elk over het 66 Num 11:16 | Mozes: Verzamel Mij zeventig mannen uit de oudsten van Israel, 67 Num 11:24 | hij verzamelde zeventig mannen uit de oudsten des volks, 68 Num 11:25 | legde Hem op de zeventig mannen, die oudsten; en het geschiedde, 69 Num 11:26 | 26 Maar twee mannen waren in het leger overgebleven; 70 Num 13:2 | 2 Zend u mannen uit: die het land Kanaan 71 Num 13:3 | mond des HEEREN; al die mannen waren hoofden der kinderen 72 Num 13:16 | 16 Dit zijn de namen der mannen, die Mozes zond, om dat 73 Num 13:31 | 31 Maar de mannen, die met hem opgetrokken 74 Num 13:32 | hetzelve gezien hebben, zijn mannen van grote lengte. ~ 75 Num 14:22 | 22 Want al de mannen, die gezien hebben Mijn 76 Num 14:36 | 36 En die mannen, die Mozes gezonden had, 77 Num 14:37 | 37 Diezelfde mannen, die een kwaad gerucht van 78 Num 14:38 | Jefunne, bleven levende van de mannen, die heengegaan waren, om 79 Num 16:2 | mitsgaders tweehonderd en vijftig mannen uit de kinderen Israels, 80 Num 16:2 | geroepenen der samenkomst, mannen van naam. ~ 81 Num 16:14 | Zult gij de ogen dezer mannen uitgraven? Wij zullen niet 82 Num 16:26 | de tenten dezer goddeloze mannen, en roert niets aan van 83 Num 16:30 | zult gij bekennen, dat deze mannen de HEERE getergd hebben. ~ 84 Num 16:35 | die tweehonderd en vijftig mannen, die reukwerk offerden. ~ 85 Num 22:9 | Bileam en zeide: Wie zijn die mannen, die bij u zijn? ~ 86 Num 22:20 | zeide tot hem: Dewijl die mannen gekomen zijn, om u te roepen, 87 Num 22:35 | Bileam: Ga heen met deze mannen; maar alleenlijk dat woord, 88 Num 25:5 | Israel: Een iedere dode zijn mannen, die zich aan Baal-Peor 89 Num 26:10 | vuur tweehonderd en vijftig mannen verteerde, en werden tot 90 Num 31:3 | volk, zeggende: Dat zich mannen uit u ten strijde toerusten, 91 Num 31:42 | Mozes afgedeeld had, van de mannen, die gestreden hadden; ~ 92 Num 31:64 | 11 Indien deze mannen, die uit Egypte opgetogen 93 Num 33:17 | 17 Dit zijn de namen der mannen, die ulieden het land ten 94 Num 33:19 | dit zijn de namen dezer mannen: van de stam van Juda, Kaleb, 95 Deu 1:13 | verstandige, en ervarene mannen, van uw stammen, dat ik 96 Deu 1:15 | stammen, wijze en ervarene mannen, en stelde hen tot hoofden 97 Deu 1:22 | mij, en zeidet: Laat ons mannen voor ons aangezicht heenzenden, 98 Deu 1:23 | zo nam ik uit u twaalf mannen, van elken stam een man. ~ 99 Deu 1:35 | 35 Zo iemand van deze mannen, van dit kwade geslacht, 100 Deu 2:34 | wij verbanden alle steden, mannen, en vrouwen, en kinderkens; 101 Deu 3:6 | verbannende alle steden, mannen, vrouwen en kinderen. ~ 102 Deu 3:18 | allen dan, die strijdbare mannen zijt, trekt gewapend door 103 Deu 13:13 | 13 Er zijn mannen, Belials-kinderen, uit het 104 Deu 19:17 | 17 Zo zullen die twee mannen, welke den twist hebben, 105 Deu 25:11 | 11 Wanneer mannen, de een met den ander, twisten, 106 Deu 31:12 | 12 Vergadert het volk, de mannen, en de vrouwen, en de kinderen, 107 Joz 2:1 | de zoon van Nun, had twee mannen, die heimelijk verspieden 108 Joz 2:2 | in dezen nacht zijn hier mannen gekomen van de kinderen 109 Joz 2:3 | Rachab, zeggende: Breng de mannen uit, die tot u gekomen zijn, 110 Joz 2:4 | die vrouw had die beide mannen genomen, en zij had hen 111 Joz 2:4 | en zeide aldus: Er zijn mannen tot mij gekomen, maar ik 112 Joz 2:5 | het duister was, dat die mannen uitgingen; ik weet niet, 113 Joz 2:5 | weet niet, waarheen die mannen gegaan zijn; jaagt hen haastelijk 114 Joz 2:7 | 7 Die mannen nu jaagden hen na op den 115 Joz 2:9 | 9 En zij sprak tot die mannen: Ik weet, dat de HEERE u 116 Joz 2:14 | 14 Toen spraken die mannen tot haar: Onze ziel zij 117 Joz 2:17 | 17 Ook zeiden die mannen tot haar: Wij zullen onschuldig 118 Joz 2:23 | 23 Alzo keerden die twee mannen weder, en gingen af van 119 Joz 3:12 | neemt gijlieden u twaalf mannen uit de stammen Israels, 120 Joz 4:2 | Neemt gijlieden u twaalf mannen uit het volk, uit elken 121 Joz 4:4 | Jozua dan riep die twaalf mannen, die hij had doen bestellen 122 Joz 6:22 | Jozua nu zeide tot de twee mannen, de verspieders des lands: 123 Joz 7:2 | 2 Als Jozua mannen zond van Jericho naar Ai, 124 Joz 7:2 | en bespiedt het land. Die mannen nu trokken op en bespiedden 125 Joz 7:3 | er omtrent twee duizend mannen, of omtrent drie duizend 126 Joz 7:3 | of omtrent drie duizend mannen optrekken, om Ai te slaan; 127 Joz 7:4 | voor het aangezicht der mannen van Ai. ~ 128 Joz 7:5 | 5 En de mannen van Ai sloegen van dezelven 129 Joz 8:3 | Jozua verkoos dertig duizend mannen, strijdbare helden, en hij 130 Joz 8:14 | maakten zich vroeg op, en de mannen der stad kwamen uit, Israel 131 Joz 8:20 | 20 Als de mannen van Ai zich achterom keerden, 132 Joz 8:21 | zij zich om, en sloegen de mannen van Ai. ~ 133 Joz 8:25 | te dien dage vielen, zo mannen als vrouwen, waren twaalf 134 Joz 9:6 | zeiden tot hem en tot de mannen van Israel: Wij zijn gekomen 135 Joz 9:7 | 7 Toen zeiden de mannen van Israel tot de Hevieten: 136 Joz 9:14 | 14 Toen namen de mannen van hun reiskost; en zij 137 Joz 10:2 | groter dan Ai, en al haar mannen waren sterk. ~ 138 Joz 10:6 | 6 De mannen nu van Gibeon zonden tot 139 Joz 10:18 | mond der spelonk, en stelt mannen daarvoor om hen te bewaren. ~ 140 Joz 10:24 | Jozua, zo riep Jozua al de mannen van Israel, en hij zeide 141 Joz 18:4 | Geeft voor ulieden drie mannen van elken stam, dat ik ze 142 Joz 18:8 | 8 Toen maakten zich die mannen op, en gingen heen. En Jozua 143 Joz 18:9 | 9 De mannen dan gingen heen, en togen 144 Ric 3:29 | vette en allen strijdbare mannen, dat er niet een man ontkwam. ~ 145 Ric 5:27 | 27 Toen nam Gideon tien mannen uit zijn knechten, en deed, 146 Ric 5:27 | zijns vaders huis en de mannen van die stad vreesde, van 147 Ric 5:28 | 28 Als nu de mannen van die stad des morgens 148 Ric 5:30 | 30 Toen zeiden de mannen van die stad tot Joas: Breng 149 Ric 6:7 | Gideon: Door deze driehonderd mannen, die gelekt hebben, zal 150 Ric 6:8 | bazuinen; en hij liet al die mannen van Israel gaan, een iegelijk 151 Ric 6:19 | kwam Gideon, en honderd mannen, die met hem waren, in het 152 Ric 6:23 | 23 Toen werden de mannen van Israel bijeengeroepen, 153 Ric 7:1 | 1 Toen zeiden de mannen van Efraim tot hem: Wat 154 Ric 7:4 | over, met de driehonderd mannen, die bij hem waren, zijnde 155 Ric 7:10 | honderd en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken. ~ 156 Ric 7:14 | oudsten, zeven en zeventig mannen. ~ 157 Ric 7:15 | uw hand, dat wij aan uw mannen, die moede zijn, brood zouden 158 Ric 7:18 | Tsalmuna: Wat waren het voor mannen, die gij te Thabor doodsloegt? 159 Ric 7:22 | 22 Toen zeiden de mannen van Israel tot Gideon: Heers 160 Ric 8:2 | is u beter, dat zeventig mannen, alle zonen van Jerubbaal, 161 Ric 8:4 | ijdele en lichtvaardige mannen, die hem navolgden. ~ 162 Ric 8:5 | van Jerubbaal, zeventig mannen, op een steen; doch Jotham, 163 Ric 8:18 | hebt zijn zonen, zeventig mannen, op een steen gedood; en 164 Ric 8:28 | bevelhebber? dient liever de mannen van Hemor, den vader van 165 Ric 8:49 | stierven, omtrent duizend mannen en vrouwen. ~ 166 Ric 8:51 | zo vloden daarheen al de mannen en de vrouwen, en alle burgers 167 Ric 8:55 | 55 Als nu de mannen van Israel zagen, dat Abimelech 168 Ric 10:3 | het land Tob; en ijdele mannen vergaderden zich tot Jeftha, 169 Ric 11:1 | 1 Toen werden de mannen van Efraim bijeengeroepen, 170 Ric 11:4 | En Jeftha vergaderde alle mannen van Gilead, en streed met 171 Ric 11:4 | streed met Efraim; en de mannen van Gilead sloegen Efraim, 172 Ric 11:5 | mij overgaan; zo zeiden de mannen van Gilead tot hem: Zijt 173 Ric 13:18 | 18 Toen zeiden de mannen der stad tot hem, op den 174 Ric 14:10 | 10 En de mannen van Juda zeiden: Waarom 175 Ric 14:11 | Toen kwamen drie duizend mannen af uit Juda tot het hol 176 Ric 15:27 | 27 Het huis nu was vol mannen en vrouwen; ook waren daar 177 Ric 15:27 | waren omtrent drie duizend mannen en vrouwen, die toezagen, 178 Ric 17:2 | Dan uit hun geslacht vijf mannen uit hun einden, mannen, 179 Ric 17:2 | vijf mannen uit hun einden, mannen, die strijdbaar waren, van 180 Ric 17:7 | 7 Toen gingen die vijf mannen heen, en kwamen te Lais; 181 Ric 17:14 | Toen antwoordden de vijf mannen, die gegaan waren om het 182 Ric 17:16 | 16 En de zeshonderd mannen, die van de kinderen van 183 Ric 17:17 | 17 Maar de vijf mannen, die gegaan waren om het 184 Ric 17:17 | poort, met de zeshonderd mannen, die met krijgswapenen aangegord 185 Ric 17:22 | gekomen waren, zo werden de mannen, zijnde in de huizen, die 186 Ric 17:25 | horen, opdat niet misschien mannen, van bitteren gemoede, op 187 Ric 18:22 | maakten, ziet, zo omringden de mannen van die stad (mannen, die 188 Ric 18:22 | de mannen van die stad (mannen, die Belials kinderen waren) 189 Ric 18:25 | 25 Maar de mannen wilden naar hem niet horen. 190 Ric 19:10 | 10 En wij zullen tien mannen nemen van honderd, van alle 191 Ric 19:11 | 11 Alzo werden alle mannen van Israel verzameld tot 192 Ric 19:12 | stammen van Israel zonden mannen door den gansen stam van 193 Ric 19:13 | 13 Zo geeft nu die mannen, die kinderen Belials, die 194 Ric 19:15 | zes en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken, 195 Ric 19:15 | zevenhonderd uitgelezene mannen. ~ 196 Ric 19:16 | zevenhonderd uitgelezene mannen, welke links waren; deze 197 Ric 19:17 | 17 En de mannen van Israel werden geteld, 198 Ric 19:17 | Benjamin, vierhonderd duizend mannen, die het zwaard uittrokken; 199 Ric 19:17 | uittrokken; deze allen waren mannen van oorlog. ~ 200 Ric 19:20 | 20 En de mannen van Israel togen uit ten 201 Ric 19:20 | Benjamin; voorts schikten de mannen Israels den strijd tegen 202 Ric 19:22 | versterkte zich, te weten de mannen van Israel, en zij beschikten 203 Ric 19:33 | 33 Toen maakten zich alle mannen van Israel op uit hun plaatsen, 204 Ric 19:34 | tien duizend uitgelezen mannen van gans Israel kwamen van 205 Ric 19:35 | twintig duizend en honderd mannen; die allen trokken het zwaard 206 Ric 19:36 | geslagen waren; want de mannen van Israel gaven de Benjaminieten 207 Ric 19:38 | 38 En de mannen van Israel hadden een bestemde 208 Ric 19:39 | 39 Zo keerden zich de mannen van Israel om in den strijd; 209 Ric 19:39 | en te doorsteken van de mannen van Israel omtrent dertig 210 Ric 19:41 | 41 En de mannen van Israel keerden zich 211 Ric 19:41 | Israel keerden zich om; en de mannen van Benjamin werden verbaasd, 212 Ric 19:42 | voor het aangezicht der mannen van Israel naar den weg 213 Ric 19:44 | Benjamin achttien duizend mannen; deze allen waren strijdbare 214 Ric 19:44 | deze allen waren strijdbare mannen. ~ 215 Ric 19:46 | vijf en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken; 216 Ric 19:46 | die allen waren strijdbare mannen. ~ 217 Ric 19:47 | 47 Doch zeshonderd mannen keerden zich, en vloden 218 Ric 19:48 | 48 En de mannen van Israel keerden weder 219 Ric 20:1 | 1 De mannen van Israel nu hadden te 220 Ric 20:10 | daarheen twaalf duizend mannen, van de strijdbaarste; en 221 Rut 1:11 | mijn lichaam, dat zij u tot mannen zouden zijn? ~ 222 Rut 4:2 | 2 En hij nam tien mannen van de oudsten der stad, 223 1Sa 2:33 | uws huizes zal sterven, mannen geworden zijnde. ~ 224 1Sa 4:9 | 9 Zijt sterk, en weest mannen, gij Filistijnen, opdat 225 1Sa 4:9 | gediend hebben; zo zijt mannen, en strijdt. ~ 226 1Sa 5:7 | 7 Toen nu de mannen te Asdod zagen, dat het 227 1Sa 6:19 | sloeg van het volk zeventig mannen, en vijftig duizend mannen. 228 1Sa 6:19 | mannen, en vijftig duizend mannen. Toen bedreef het volk rouw, 229 1Sa 7:1 | 1 Toen kwamen de mannen van Kirjath-Jearim, en haalden 230 1Sa 7:11 | 11 En de mannen van Israel togen uit van 231 1Sa 8:22 | Toen zeide Samuel tot de mannen van Israel: Gaat heen, een 232 1Sa 10:2 | mij gaat, zo zult gij twee mannen vinden bij het graf van 233 1Sa 10:3 | Elon-Thabor, daar zullen u drie mannen vinden, opgaande tot God 234 1Sa 11:1 | Jabes in Gilead. En al de mannen van Jabes zeiden tot Nahas: 235 1Sa 11:5 | vertelden zij hem de woorden der mannen van Jabes. ~ 236 1Sa 11:8 | driehonderd duizend, en van de mannen van Juda dertig duizend. ~ 237 1Sa 11:9 | Aldus zult gijlieden den mannen te Jabes in Gilead zeggen: 238 1Sa 11:9 | verkondigden dat aan de mannen te Jabes, zo werden zij 239 1Sa 11:10 | 10 En de mannen van Jabes zeiden: Morgen 240 1Sa 11:12 | regeren? Geeft hier die mannen, dat wij hen doden. ~ 241 1Sa 11:15 | aldaar gans zeer, met al de mannen van Israel. ~ 242 1Sa 13:2 | verkoos zich Saul drie duizend mannen uit Israel; en er waren 243 1Sa 13:6 | 6 Toen de mannen van Israel zagen, dat zij 244 1Sa 14:8 | zullen overgaan tot die mannen, en wij zullen ons aan hen 245 1Sa 14:12 | 12 Verder antwoordden de mannen der bezetting aan Jonathan 246 1Sa 14:14 | wapendrager omtrent twintig mannen versloegen, geschiedde omtrent 247 1Sa 14:22 | 22 Als alle mannen van Israel, die zich verstoken 248 1Sa 14:24 | 24 En de mannen van Israel werden mat te 249 1Sa 14:52 | alle helden en alle kloeke mannen, die Saul zag, die vergaderde 250 1Sa 15:4 | voetvolks, en tien duizend mannen van Juda. ~ 251 1Sa 17:2 | 2 Doch Saul en de mannen van Israel verzamelden zich, 252 1Sa 17:12 | oud, afgaande onder de mannen. ~ 253 1Sa 17:19 | Saul nu, en zij, en alle mannen van Israel waren bij het 254 1Sa 17:24 | 24 Doch alle mannen in Israel, als zij dien 255 1Sa 17:25 | 25 En de mannen Israels zeiden: Hebt gijlieden 256 1Sa 17:26 | Toen zeide David tot de mannen, die bij hem stonden, zeggende: 257 1Sa 17:28 | grootste broeder, hem tot die mannen hoorde spreken, zo ontstak 258 1Sa 17:52 | 52 Toen maakten zich de mannen van Israel en van Juda op, 259 1Sa 18:27 | David op, en hij en zijn mannen gingen heen, en zij sloegen 260 1Sa 18:27 | Filistijnen tweehonderd mannen, en David bracht hun voorhuiden, 261 1Sa 22:2 | waren omtrent vierhonderd mannen. ~ 262 1Sa 22:6 | bekend geworden was, en de mannen, die bij hem waren. Saul 263 1Sa 22:18 | dien dage vijf en tachtig mannen, die den linnen lijfrok 264 1Sa 23:3 | 3 Doch de mannen Davids zeiden tot hem: Zie, 265 1Sa 23:5 | Alzo toog David en zijn mannen naar Kehila, en hij streed 266 1Sa 23:8 | Kehila, om David en zijn mannen te belegeren. ~ 267 1Sa 23:12 | burgers van Kehila mij en mijn mannen overgeven in de hand van 268 1Sa 23:13 | maakte zich David en zijn mannen op, omtrent zeshonderd man, 269 1Sa 23:24 | van Saul. David nu en zijn mannen waren in de woestijn van 270 1Sa 23:25 | 25 Saul en zijn mannen gingen ook om te zoeken. 271 1Sa 23:26 | bergs, en David en zijn mannen aan gene zijde des bergs. 272 1Sa 23:26 | van Saul; en Saul en zijn mannen omsingelden David en zijn 273 1Sa 23:26 | omsingelden David en zijn mannen, om die te grijpen. ~ 274 1Sa 24:3 | drie duizend uitgelezen mannen uit gans Israel, en hij 275 1Sa 24:3 | toog heen, om David en zijn mannen te zoeken boven op de rotsstenen 276 1Sa 24:4 | dekken. David nu en zijn mannen zaten aan de zijden der 277 1Sa 24:5 | 5 Toen zeiden de mannen van David tot hem: Zie den 278 1Sa 24:7 | 7 En hij zeide tot zijn mannen: Dat late de HEERE ver van 279 1Sa 24:8 | 8 En David scheidde zijn mannen met woorden, en liet hun 280 1Sa 24:23 | huis, maar David en zijn mannen gingen op in de vesting. ~  ~ 281 1Sa 25:11 | geslacht heb, en zou ik het den mannen geven, die ik niet weet, 282 1Sa 25:13 | David dan zeide tot zijn mannen: Een iegelijk gorde zijn 283 1Sa 25:15 | zijn zij ons zeer goede mannen geweest; en wij hebben geen 284 1Sa 25:20 | en ziet, David en zijn mannen kwamen af haar tegemoet, 285 1Sa 27:2 | door, hij en de zeshonderd mannen, die bij hem waren, tot 286 1Sa 27:3 | Achis te Gath, hij en zijn mannen, een iegelijk met zijn huis; 287 1Sa 27:8 | David nu toog op met zijn mannen, en zij overvielen de Gesurieten, 288 1Sa 28:1 | zult uittrekken, gij en uw mannen. ~ 289 1Sa 28:8 | aan, en ging heen, en twee mannen met hem, en zij kwamen des 290 1Sa 29:2 | duizenden; doch David met zijn mannen togen met Achis in den achtertocht. ~ 291 1Sa 29:4 | niet met de hoofden dezer mannen? ~ 292 1Sa 29:11 | David vroeg op, hij en zijn mannen, dat zij des morgens weggingen, 293 1Sa 30:1 | geschiedde nu, als David en zijn mannen den derden dag te Ziklag 294 1Sa 30:3 | 3 En David en zijn mannen kwamen aan de stad, en ziet, 295 1Sa 30:9 | heen, hij en de zes honderd mannen, die bij hem waren; en als 296 1Sa 30:10 | hij en die vierhonderd mannen; en tweehonderd mannen bleven 297 1Sa 30:10 | vierhonderd mannen; en tweehonderd mannen bleven staan, die zo moede 298 1Sa 30:17 | behalve vierhonderd jonge mannen, die op kemelen reden en 299 1Sa 30:21 | David tot de tweehonderd mannen kwam, die zo moede waren 300 1Sa 30:22 | en Belials man onder de mannen, die met David getogen waren, 301 1Sa 30:31 | gewandeld had, hij en zijn mannen. ~  ~  ~  302 1Sa 31:1 | steden tegen Israel; en de mannen Israels vloden voor het 303 1Sa 31:3 | zwaar tegen Saul; en de mannen, die met den boog schieten, 304 1Sa 31:6 | wapendrager, ook al zijn mannen, te dienzelven dage te gelijk. ~ 305 1Sa 31:7 | 7 Als de mannen van Israel, die aan deze 306 1Sa 31:7 | Jordaan waren, zagen, dat de mannen van Israel gevloden waren, 307 1Sa 31:12 | zich op alle strijdbare mannen, en gingen den gehelen nacht, 308 2Sa 1:11 | ze; desgelijks ook al de mannen, die met hem waren. ~ 309 2Sa 2:3 | 3 Ook deed David zijn mannen optrekken, die bij hem waren, 310 2Sa 2:4 | 4 Daarna kwamen de mannen van Juda, en zalfden aldaar 311 2Sa 2:4 | David, zeggende: Het zijn de mannen van Jabes in Gilead, die 312 2Sa 2:5 | zond David boden tot de mannen van Jabes in Gilead, en 313 2Sa 2:17 | strijd. Doch Abner en de mannen van Israel werden voor het 314 2Sa 2:29 | 29 Abner dan en zijn mannen gingen dienzelfden gansen 315 2Sa 2:30 | knechten gemist negentien mannen, en Asahel. ~ 316 2Sa 2:31 | Benjamin en onder Abners mannen geslagen: driehonderd en 317 2Sa 2:31 | geslagen: driehonderd en zestig mannen waren er dood gebleven. ~ 318 2Sa 2:32 | Bethlehem was. Joab nu en zijn mannen gingen den gansen nacht, 319 2Sa 3:20 | David te Hebron, en twintig mannen met hem. En David maakte 320 2Sa 3:20 | David maakte Abner, en den mannen, die met hem waren, een 321 2Sa 3:39 | gezalfd ten koning, en deze mannen, de zonen van Zeruja, zijn 322 2Sa 4:2 | 2 En Sauls zoon had twee mannen, oversten van benden; de 323 2Sa 4:11 | meer, wanneer goddeloze mannen een rechtvaardigen man in 324 2Sa 5:6 | de koning toog met zijn mannen naar Jeruzalem, tegen de 325 2Sa 5:21 | aldaar; en David en zijn mannen namen ze op. ~ 326 2Sa 6:19 | menigte van Israel, van de mannen tot de vrouwen toe, aan 327 2Sa 10:5 | hun tegemoet; want deze mannen waren zeer beschaamd. En 328 2Sa 10:6 | Maacha duizend man, en van de mannen van Tob twaalf duizend man. ~ 329 2Sa 10:8 | van Zoba, en Rechob, en de mannen van Tob en Maacha waren 330 2Sa 11:16 | wist, dat aldaar strijdbare mannen waren. ~ 331 2Sa 11:17 | 17 Als nu de mannen der stad uittogen en met 332 2Sa 11:23 | bode zeide tot David: Die mannen zijn ons zeker te machtig 333 2Sa 12:1 | hij tot hem: Er waren twee mannen in een stad, de een rijk 334 2Sa 15:1 | wagenen en paarden, en vijftig mannen, lopende voor zijn aangezicht 335 2Sa 15:6 | stal Absalom het hart der mannen van Israel. ~ 336 2Sa 15:11 | van Jeruzalem tweehonderd mannen, genodigd zijnde, doch gaande 337 2Sa 15:22 | Gethiet, over, en al zijn mannen, en al de kinderen die met 338 2Sa 16:15 | Absalom nu en al het volk, de mannen van Israel, kwamen te Jeruzalem, 339 2Sa 16:18 | en al dit volk, en alle mannen van Israel, diens zal ik 340 2Sa 17:1 | Laat mij nu twaalf duizend mannen uitlezen, dat ik mij opmake 341 2Sa 17:8 | Gij kent uw vader en zijn mannen, dat zij helden zijn, dat 342 2Sa 17:10 | held is, en het dappere mannen zijn, die met hem zijn. ~ 343 2Sa 17:12 | zal van hem, en van al de mannen, die met hem zijn, ook niet 344 2Sa 17:24 | de Jordaan, hij en alle mannen van Israel met hem. ~ 345 2Sa 18:28 | de HEERE, uw God, Die de mannen, dewelke hun hand tegen 346 2Sa 19:14 | neigde hij het hart aller mannen van Juda, als van een enigen 347 2Sa 19:16 | zich, en kwam af met de mannen van Juda, den koning David 348 2Sa 19:41 | 41 En ziet, alle mannen van Israel kwamen tot den 349 2Sa 19:41 | hebben u onze broeders, de mannen van Juda, gestolen, en hebben 350 2Sa 19:41 | Jordaan gevoerd, en alle mannen Davids met hem? ~ 351 2Sa 19:42 | 42 Toen antwoordden alle mannen van Juda tegen de mannen 352 2Sa 19:42 | mannen van Juda tegen de mannen van Israel: Omdat de koning 353 2Sa 19:43 | 43 En de mannen van Israel antwoordden den 354 2Sa 19:43 | van Israel antwoordden den mannen van Juda, en zeiden: Wij 355 2Sa 19:43 | halen? Maar het woord der mannen van Juda was harder dan 356 2Sa 19:43 | harder dan het woord der mannen van Israel. ~ 357 2Sa 20:2 | Bichri, achterna; maar de mannen van Juda kleefden hun koning 358 2Sa 20:4 | koning tot Amasa: Roep mij de mannen van Juda te zamen, tegen 359 2Sa 20:7 | togen uit, hem achterna, de mannen van Joab, en de Krethi, 360 2Sa 21:6 | 6 Laat ons zeven mannen van zijn zonen gegeven worden, 361 2Sa 21:17 | hem. Toen zwoeren hem de mannen van David, zeggende: Gij 362 2Sa 23:6 | 6 Maar de mannen Belials zullen altemaal 363 2Sa 23:9 | strijde verzameld waren, en de mannen van Israel waren opgetogen. ~ 364 2Sa 23:17 | ik drinken het bloed der mannen, die heengegaan zijn met 365 2Sa 24:9 | achthonderd duizend strijdbare mannen, die het zwaard uittrokken, 366 2Sa 24:9 | zwaard uittrokken, en de mannen van Juda waren vijfhonderd 367 2Sa 24:15 | Ber-seba toe, zeventig duizend mannen. ~ 368 1Kon 1:5 | en ruiteren, en vijftig mannen, lopende voor zijn aangezicht. ~ 369 1Kon 1:9 | zonen des konings, en alle mannen van Juda, des konings knechten. ~ 370 1Kon 2:32| wederkeren, omdat hij op twee mannen, rechtvaardiger en beter 371 1Kon 8:2 | 2 En alle mannen van Israel verzamelden zich 372 1Kon 10:8 | 8 Welgelukzalig zijn uw mannen, welgelukzalig deze uw knechten, 373 1Kon 11:17| hij en enige Edomietische mannen uit zijns vaders knechten 374 1Kon 11:24| 24 Tegen welken hij ook mannen vergaderd had, en werd overste 375 1Kon 18:22| zijn vierhonderd en vijftig mannen. ~ 376 1Kon 20:17| zeggende: Uit Samaria zijn mannen uitgetogen. ~ 377 1Kon 20:30| zeven en twintig duizend mannen, die overgebleven waren; 378 1Kon 20:33| 33 De mannen nu namen naarstiglijk waar, 379 1Kon 21:10| En zet tegenover hem twee mannen, zonen Belials, die tegen 380 1Kon 21:11| 11 En de mannen zijner stad, die oudsten 381 1Kon 21:13| 13 Toen kwamen de twee mannen, zonen Belials, en zetten 382 1Kon 21:13| zich tegenover hem; en de mannen Belials getuigden tegen 383 2Kon 2:7 | 7 En vijftig mannen van de zonen der profeten 384 2Kon 2:16| knechten vijftig dappere mannen; laat hen toch heengaan, 385 2Kon 2:17| Zendt. En zij zonden vijftig mannen, die drie dagen zochten, 386 2Kon 2:19| 19 En de mannen der stad zeiden tot Elisa: 387 2Kon 3:26| hij tot zich zevenhonderd mannen, die het zwaard uittogen, 388 2Kon 4:40| Daarna schepten zij voor de mannen op om te eten; en het geschiedde, 389 2Kon 4:43| Wat zou ik dat aan honderd mannen voorzetten? En hij zeide: 390 2Kon 5:24| een huis; en hij liet de mannen gaan, en zij togen heen. ~ 391 2Kon 7:3 | Er waren nu vier melaatse mannen voor de deur der poort; 392 2Kon 10:6 | neemt de hoofden van de mannen, de zonen uws heren, en 393 2Kon 10:6 | nu de konings, zeventig mannen, waren bij de groten stad, 394 2Kon 10:7 | konings namen, en zeventig mannen sloegen; en zij legden hun 395 2Kon 10:14| Beth-Heked, twee en veertig mannen, en hij liet niet een van 396 2Kon 10:24| Jehu daarbuiten tachtig mannen, en hij zeide: Zo iemand 397 2Kon 10:24| zeide: Zo iemand van de mannen, die ik in uw handen gebracht 398 2Kon 11:9 | had, en namen ieder zijn mannen, die op den sabbat ingingen, 399 2Kon 12:15| zij geen rekening van de mannen, wien zij dat geld in hun 400 2Kon 13:15| zij geen rekening van de mannen, wien zij dat geld in hun 401 2Kon 16:25| Arje, en met hem vijftig mannen van de kinderen der Gileadieten; 402 2Kon 20:27| spreken? Is het niet tot de mannen, die op den muur zitten, 403 2Kon 22:14| tot hem: Wat hebben die mannen gezegd, en van waar zijn 404 2Kon 26:16| 16 En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden 405 2Kon 27:19| krijgslieden gesteld was, en vijf mannen uit degenen, die des konings 406 2Kon 27:19| oorlog opschreef, en zestig mannen van het volk des lands, 407 2Kon 27:23| oversten der heiren, zij en hun mannen, hoorden, dat de koning 408 2Kon 27:23| Maachathiet, zij en hun mannen. ~ 409 2Kon 27:24| Gedalia zwoer hun en hun mannen, en zeide tot hen: Vreest 410 2Kon 27:25| koninklijk zaad, kwam, en tien mannen met hem; en zij sloegen 411 1Kro 4:12| van Ir-nahas; dit zijn de mannen van Recha. ~ 412 1Kro 4:22| 22 Daartoe Jokim, en de mannen van Chozeba, en Joas, en 413 1Kro 4:42| van Simeon, vijfhonderd mannen, tot het gebergte van Seir; 414 1Kro 5:18| Manasse, van de strijdbaarste mannen, schild en zwaard dragende, 415 1Kro 5:24| en Hodavja, en Jahdiel; mannen sterk van kracht, mannen 416 1Kro 5:24| mannen sterk van kracht, mannen van naam, hoofden der huizen 417 1Kro 7:21| en Ezer, en Elad. En de mannen van Gath, die in het land 418 1Kro 7:40| was zes en twintig duizend mannen. ~  ~  ~  419 1Kro 8:40| de zonen van Ulam waren mannen, kloeke helden, den boog 420 1Kro 9:9 | zes en vijftig; al deze mannen waren hoofden der vaderen 421 1Kro 10:1 | streden tegen Israel, en de mannen van Israel vloden voor het 422 1Kro 10:7 | 7 Als al de mannen van Israel, die in het dal 423 1Kro 10:12| maakten zich alle strijdbare mannen op, en zij namen het lichaam 424 1Kro 11:19| Zou ik het bloed dezer mannen drinken? Met gevaar huns 425 1Kro 12:30| achthonderd, kloeke helden, mannen van naam in het huis hunner 426 1Kro 20:5 | boodschapte David van deze mannen; en hij zond hun tegemoet; 427 1Kro 20:5 | zond hun tegemoet; want die mannen waren zeer beschaamd. De 428 1Kro 20:18| wagenen, en veertig duizend mannen te voet; daartoe doodde 429 1Kro 24:3 | was, naar hun hoofden, aan mannen, acht en dertig duizend. ~ 430 1Kro 25:4 | gevonden tot hoofden der mannen, dan van de kinderen van 431 1Kro 26:1 | hen geteld werden, waren mannen, bekwaam tot het werk van 432 1Kro 27:8 | en hun broeders, kloeke mannen in kracht tot den dienst; 433 1Kro 27:12| poortiers onder de hoofden der mannen, tot de wachten tegen hun 434 1Kro 27:30| en zijn broeders, kloeke mannen, duizend en zevenhonderd, 435 2Kro 2:2 | zeventig duizend lastdragende mannen, en tachtig duizend mannen, 436 2Kro 2:2 | mannen, en tachtig duizend mannen, die houwen zouden in het 437 2Kro 2:17| Salomo telde al de vreemde mannen, die in het land van Israel 438 2Kro 5:3 | 3 En alle mannen van Israel verzamelden zich 439 2Kro 6:3 | 3 En alle mannen van Israel verzamelden zich 440 2Kro 10:7 | 7 Welgelukzalig zijn uw mannen, en welgelukzalig deze uw 441 2Kro 14:3 | vierhonderd duizend uitgelezen mannen; en Jerobeam stelde tegen 442 2Kro 14:3 | achthonderd duizend uitgelezen mannen, kloeke helden. ~ 443 2Kro 14:7 | Daartoe hebben zich ijdele mannen, kinderen Belials, tot hem 444 2Kro 14:15| 15 En de mannen van Juda maakten een alarmgeschrei; 445 2Kro 14:15| en het geschiedde, als de mannen van Juda een alarmgeschrei 446 2Kro 14:17| vijfhonderd duizend uitgelezen mannen. ~ 447 2Kro 19:5 | de profeten, vierhonderd mannen, en hij zeide tot hen: Zullen 448 2Kro 21:27| 27 Daarna keerden alle mannen van Juda en Jeruzalem weder, 449 2Kro 23:21| zij namen een ieder zijn mannen, die op den sabbat inkwamen, 450 2Kro 24:24| heirkracht van Syrie met weinig mannen kwam, evenwel gaf de HEERE 451 2Kro 25:13| 13 Maar de mannen der benden, die Amazia had 452 2Kro 26:17| priesters, tachtig kloeke mannen. ~ 453 2Kro 28:6 | een dag, allen strijdbare mannen, omdat zij den HEERE, den 454 2Kro 28:12| 12 Toen maakten zich mannen op van de hoofden der kinderen 455 2Kro 28:15| 15 De mannen nu, die met namen uitgedrukt 456 2Kro 31:19| hunner steden, in elke stad, mannen, die met namen uitgedrukt 457 2Kro 34:12| 12 En die mannen handelden trouwelijk in 458 2Kro 34:30| huis des HEEREN, en al de mannen van Juda en de inwoners 459 Ezra 2:2 | Baena. Dit is het getal der mannen des volks van Israel. ~ 460 Ezra 2:22| 22 De mannen van Netofa, zes en vijftig. ~ 461 Ezra 2:23| 23 De mannen van Anathoth, honderd acht 462 Ezra 2:27| 27 De mannen van Michmas, honderd twee 463 Ezra 2:28| 28 De mannen van Beth-El en Ai, tweehonderd 464 Ezra 4:11| zonden: Uw knechten, de mannen aan deze zijde der rivier, 465 Ezra 4:21| dan nu bevel, om diezelve mannen te beletten, dat diezelve 466 Ezra 5:4 | welke de namen waren der mannen, die dit gebouw bouwden. ~ 467 Ezra 5:10| overschrijven de namen der mannen, die hoofden onder hen zijn. ~ 468 Ezra 6:8 | rivier, de onkosten dezen mannen spoediglijk gegeven worden, 469 Ezra 10:1 | zeer grote gemeente van mannen, en vrouwen, en kinderen; 470 Ezra 10:9 | Toen verzamelden zich alle mannen van Juda en Benjamin te 471 Ezra 10:16| Ezra, de priester, met de mannen, de hoofden der vaderen, 472 Ezra 10:17| voleindden het met alle mannen, die vreemde vrouwen bij 473 Neh 1:2 | broederen, hij en sommige mannen uit Juda, en ik vraagde 474 Neh 2:12 | nachts op, ik en weinig mannen met mij, en ik gaf geen 475 Neh 3:2 | aan zijn hand bouwden de mannen van Jericho; ook bouwde 476 Neh 3:7 | Jadon, de Meronothiet, de mannen van Gibeon en van Mizpa; 477 Neh 4:23 | mijn jongelingen, noch de mannen van de wacht, die achter 478 Neh 7:7 | Baena. Dit is het getal der mannen van het volk van Israel. ~ 479 Neh 7:26 | 26 De mannen van Bethlehem en Netofa, 480 Neh 7:27 | 27 De mannen van Anathoth, honderd acht 481 Neh 7:28 | 28 De mannen van Beth-Azmaveth, twee 482 Neh 7:29 | 29 De mannen van Kirjath-Jearim, Cefira 483 Neh 7:30 | 30 De mannen van Rama en Gaba, zeshonderd 484 Neh 7:31 | 31 De mannen van Michmas, honderd twee 485 Neh 7:32 | 32 De mannen van Beth-El en Ai, honderd 486 Neh 7:33 | 33 De mannen van het andere Nebo, twee 487 Neh 8:3 | voor de gemeente, beiden mannen en vrouwen, en allen, die 488 Neh 8:4 | tot op den middag, voor de mannen en vrouwen, en de verstandigen; 489 Neh 11:2 | En het volk zegende al de mannen, die vrijwilliglijk aanboden 490 Neh 11:6 | vierhonderd acht en zestig dappere mannen. ~ 491 Neh 12:44 | werden ten zelfden dage mannen gesteld over de kameren, 492 Neh 13:25 | vloekte hen, en sloeg sommige mannen van hen, en plukte hun het 493 Est 1:17 | vrouwen, zodat zij haar mannen verachten zullen in haar 494 Est 1:20 | zullen alle vrouwen aan haar mannen eer geven, van de grootste 495 Est 50:6 | en omgebracht vijfhonderd mannen. ~ 496 Est 51 | en omgebracht vijfhonderd mannen en de tien zonen van Haman; 497 Est 52:2 | doodden te Susan driehonderd mannen; maar zij sloegen hun hand 498 Job 32:1 | 1 Toen hielden de drie mannen op van Job te antwoorden, 499 Job 32:5 | in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn. ~ 500 Psa 4:3 | 3Gij, mannen, hoe lang zal mijn eer tot


1-500 | 501-709

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License