1-500 | 501-709
Book Chapter: Verse
1 Gen 6:4 | die van ouds geweest zijn, mannen van name. ~
2 Gen 12:20 | 20 En Farao gebood zijn mannen vanwege hem, en zij geleidden
3 Gen 13:8 | uw herders; want wij zijn mannen broeders. ~
4 Gen 13:13 | 13 En de mannen van Sodom waren boos, en
5 Gen 14:24 | hebben, en het deel dezer mannen, die met mij getogen zijn,
6 Gen 16:27 | 27 En alle mannen van zijn huis, de ingeborenen
7 Gen 17:2 | ziet, daar stonden drie mannen tegenover hem; als hij hen
8 Gen 17:16 | 16 Toen stonden die mannen op van daar, en zagen naar
9 Gen 17:22 | 22 Toen keerden die mannen het aangezicht van daar,
10 Gen 18:4 | slapen legden, zo hebben de mannen dier stad, de mannen van
11 Gen 18:4 | de mannen dier stad, de mannen van Sodom, van den jongste
12 Gen 18:5 | zeiden tot hem: Waar zijn die mannen, die deze nacht tot u gekomen
13 Gen 18:8 | ogen; alleenlijk doet dezen mannen niets; want daarom zijn
14 Gen 18:10 | 10 Doch die mannen staken hun hand uit, en
15 Gen 18:11 | 11 En zij sloegen de mannen, die aan de deur van het
16 Gen 18:12 | 12 Toen zeiden die mannen tot Lot: Wien hebt gij hier
17 Gen 18:16 | vertoefde; zo grepen dan die mannen zijn hand, en de hand zijner
18 Gen 19:8 | woorden voor hun oren. En die mannen vreesden zeer. ~
19 Gen 23:13 | waterfontein, en de dochteren der mannen dezer stad zijn uitgaande
20 Gen 23:32 | wassen, en de voeten der mannen, die bij hem waren. ~
21 Gen 23:54 | en dronken zij, hij en de mannen, die bij hem waren; en zij
22 Gen 23:59 | Abrahams knecht en zijn mannen. ~
23 Gen 24:7 | 7 En als de mannen van die plaats hem vraagden
24 Gen 24:7 | misschien, zeide hij, de mannen dezer plaats niet doden,
25 Gen 27:22 | Zo verzamelde Laban al de mannen dier plaats, en maakte een
26 Gen 29:6 | tegemoet, en vierhonderd mannen met hem. ~
27 Gen 30:1 | Ezau kwam, en vierhonderd mannen met hem. Toen verdeelde
28 Gen 31:7 | hoorden; en het smartte deze mannen, en zij ontstaken zeer,
29 Gen 31:20 | stadspoort; en zij spraken tot de mannen hunner stad, zeggende: ~
30 Gen 31:21 | 21 Deze mannen zijn vreedzaam met ons;
31 Gen 31:22 | Doch hierin zullen deze mannen ons ter wille zijn, dat
32 Gen 39:15 | 15 En die mannen namen dat geschenk, en namen
33 Gen 39:16 | zijn huis was: Breng deze mannen naar het huis toe, en slacht
34 Gen 39:16 | maak het gereed; want deze mannen zullen te middag met mij
35 Gen 39:17 | had; en de man bracht deze mannen in het huis van Jozef. ~
36 Gen 39:18 | 18 Toen vreesden deze mannen, omdat zij in het huis van
37 Gen 39:24 | Daarna bracht de man deze mannen in het huis van Jozef, en
38 Gen 39:33 | dies verwonderden zich de mannen onder elkander. ~
39 Gen 40:1 | zeggende: Vul de zakken dezer mannen met spijze, naar dat zij
40 Gen 40:3 | licht werd, zo liet men deze mannen trekken, hen en hun ezelen. ~
41 Gen 40:4 | Maak u op, en jaag die mannen achterna; en als gij hen
42 Gen 42:32 | 32 En die mannen zijn schaapherders; want
43 Gen 42:32 | schaapherders; want het zijn mannen, die met vee omgaan; en
44 Gen 42:34 | zeggen: Uw knechten zijn mannen, die van onze jeugd af tot
45 Gen 43:2 | broederen, te weten vijf mannen, en hij stelde hen voor
46 Gen 43:6 | dat er onder hen kloeke mannen zijn, zo zet hen tot veemeesters
47 Gen 45:6 | hun toorn hebben zij de mannen doodgeslagen, en in hun
48 Exo 2:13 | en ziet, twee Hebreeuwse mannen twistten; en hij zeide tot
49 Exo 4:19 | weder in Egypte, want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten. ~
50 Exo 5:9 | verzware den dienst over deze mannen, dat zij daaraan te doen
51 Exo 10:7 | een strik zijn, laat de mannen trekken, dat zij den HEERE
52 Exo 10:11 | 11 Niet alzo gij, mannen, gaat nu heen, en dient
53 Exo 12:37 | zeshonderd duizend te voet, mannen alleen, behalve de kinderkens. ~
54 Exo 16:20 | naar Mozes, maar sommige mannen lieten daarvan over tot
55 Exo 17:9 | zeide tot Jozua: Kies ons mannen, en trek uit, strijd tegen
56 Exo 18:21 | al het volk, naar kloeke mannen, God vrezende, waarachtige
57 Exo 18:21 | God vrezende, waarachtige mannen, de gierigheid hatende;
58 Exo 18:25 | En Mozes verkoos kloeke mannen, uit gans Israel, en maakte
59 Exo 21:18 | 18 En wanneer mannen twisten, en de een slaat
60 Exo 21:22 | 22 Wanneer nu mannen kijven, en slaan een zwangere
61 Exo 23:17 | malen des jaars zullen al uw mannen voor het aangezicht des
62 Exo 35:22 | 22 Zo kwamen dan de mannen met de vrouwen, alle vrijwilligen
63 Num 1:5 | Deze zijn nu de namen der mannen, die bij u staan zullen:
64 Num 1:17 | namen Mozes en Aaron die mannen, welken met namen uitgedrukt
65 Num 1:44 | oversten van Israel; twaalf mannen waren zij, elk over het
66 Num 11:16 | Mozes: Verzamel Mij zeventig mannen uit de oudsten van Israel,
67 Num 11:24 | hij verzamelde zeventig mannen uit de oudsten des volks,
68 Num 11:25 | legde Hem op de zeventig mannen, die oudsten; en het geschiedde,
69 Num 11:26 | 26 Maar twee mannen waren in het leger overgebleven;
70 Num 13:2 | 2 Zend u mannen uit: die het land Kanaan
71 Num 13:3 | mond des HEEREN; al die mannen waren hoofden der kinderen
72 Num 13:16 | 16 Dit zijn de namen der mannen, die Mozes zond, om dat
73 Num 13:31 | 31 Maar de mannen, die met hem opgetrokken
74 Num 13:32 | hetzelve gezien hebben, zijn mannen van grote lengte. ~
75 Num 14:22 | 22 Want al de mannen, die gezien hebben Mijn
76 Num 14:36 | 36 En die mannen, die Mozes gezonden had,
77 Num 14:37 | 37 Diezelfde mannen, die een kwaad gerucht van
78 Num 14:38 | Jefunne, bleven levende van de mannen, die heengegaan waren, om
79 Num 16:2 | mitsgaders tweehonderd en vijftig mannen uit de kinderen Israels,
80 Num 16:2 | geroepenen der samenkomst, mannen van naam. ~
81 Num 16:14 | Zult gij de ogen dezer mannen uitgraven? Wij zullen niet
82 Num 16:26 | de tenten dezer goddeloze mannen, en roert niets aan van
83 Num 16:30 | zult gij bekennen, dat deze mannen de HEERE getergd hebben. ~
84 Num 16:35 | die tweehonderd en vijftig mannen, die reukwerk offerden. ~
85 Num 22:9 | Bileam en zeide: Wie zijn die mannen, die bij u zijn? ~
86 Num 22:20 | zeide tot hem: Dewijl die mannen gekomen zijn, om u te roepen,
87 Num 22:35 | Bileam: Ga heen met deze mannen; maar alleenlijk dat woord,
88 Num 25:5 | Israel: Een iedere dode zijn mannen, die zich aan Baal-Peor
89 Num 26:10 | vuur tweehonderd en vijftig mannen verteerde, en werden tot
90 Num 31:3 | volk, zeggende: Dat zich mannen uit u ten strijde toerusten,
91 Num 31:42 | Mozes afgedeeld had, van de mannen, die gestreden hadden; ~
92 Num 31:64 | 11 Indien deze mannen, die uit Egypte opgetogen
93 Num 33:17 | 17 Dit zijn de namen der mannen, die ulieden het land ten
94 Num 33:19 | dit zijn de namen dezer mannen: van de stam van Juda, Kaleb,
95 Deu 1:13 | verstandige, en ervarene mannen, van uw stammen, dat ik
96 Deu 1:15 | stammen, wijze en ervarene mannen, en stelde hen tot hoofden
97 Deu 1:22 | mij, en zeidet: Laat ons mannen voor ons aangezicht heenzenden,
98 Deu 1:23 | zo nam ik uit u twaalf mannen, van elken stam een man. ~
99 Deu 1:35 | 35 Zo iemand van deze mannen, van dit kwade geslacht,
100 Deu 2:34 | wij verbanden alle steden, mannen, en vrouwen, en kinderkens;
101 Deu 3:6 | verbannende alle steden, mannen, vrouwen en kinderen. ~
102 Deu 3:18 | allen dan, die strijdbare mannen zijt, trekt gewapend door
103 Deu 13:13 | 13 Er zijn mannen, Belials-kinderen, uit het
104 Deu 19:17 | 17 Zo zullen die twee mannen, welke den twist hebben,
105 Deu 25:11 | 11 Wanneer mannen, de een met den ander, twisten,
106 Deu 31:12 | 12 Vergadert het volk, de mannen, en de vrouwen, en de kinderen,
107 Joz 2:1 | de zoon van Nun, had twee mannen, die heimelijk verspieden
108 Joz 2:2 | in dezen nacht zijn hier mannen gekomen van de kinderen
109 Joz 2:3 | Rachab, zeggende: Breng de mannen uit, die tot u gekomen zijn,
110 Joz 2:4 | die vrouw had die beide mannen genomen, en zij had hen
111 Joz 2:4 | en zeide aldus: Er zijn mannen tot mij gekomen, maar ik
112 Joz 2:5 | het duister was, dat die mannen uitgingen; ik weet niet,
113 Joz 2:5 | weet niet, waarheen die mannen gegaan zijn; jaagt hen haastelijk
114 Joz 2:7 | 7 Die mannen nu jaagden hen na op den
115 Joz 2:9 | 9 En zij sprak tot die mannen: Ik weet, dat de HEERE u
116 Joz 2:14 | 14 Toen spraken die mannen tot haar: Onze ziel zij
117 Joz 2:17 | 17 Ook zeiden die mannen tot haar: Wij zullen onschuldig
118 Joz 2:23 | 23 Alzo keerden die twee mannen weder, en gingen af van
119 Joz 3:12 | neemt gijlieden u twaalf mannen uit de stammen Israels,
120 Joz 4:2 | Neemt gijlieden u twaalf mannen uit het volk, uit elken
121 Joz 4:4 | Jozua dan riep die twaalf mannen, die hij had doen bestellen
122 Joz 6:22 | Jozua nu zeide tot de twee mannen, de verspieders des lands:
123 Joz 7:2 | 2 Als Jozua mannen zond van Jericho naar Ai,
124 Joz 7:2 | en bespiedt het land. Die mannen nu trokken op en bespiedden
125 Joz 7:3 | er omtrent twee duizend mannen, of omtrent drie duizend
126 Joz 7:3 | of omtrent drie duizend mannen optrekken, om Ai te slaan;
127 Joz 7:4 | voor het aangezicht der mannen van Ai. ~
128 Joz 7:5 | 5 En de mannen van Ai sloegen van dezelven
129 Joz 8:3 | Jozua verkoos dertig duizend mannen, strijdbare helden, en hij
130 Joz 8:14 | maakten zich vroeg op, en de mannen der stad kwamen uit, Israel
131 Joz 8:20 | 20 Als de mannen van Ai zich achterom keerden,
132 Joz 8:21 | zij zich om, en sloegen de mannen van Ai. ~
133 Joz 8:25 | te dien dage vielen, zo mannen als vrouwen, waren twaalf
134 Joz 9:6 | zeiden tot hem en tot de mannen van Israel: Wij zijn gekomen
135 Joz 9:7 | 7 Toen zeiden de mannen van Israel tot de Hevieten:
136 Joz 9:14 | 14 Toen namen de mannen van hun reiskost; en zij
137 Joz 10:2 | groter dan Ai, en al haar mannen waren sterk. ~
138 Joz 10:6 | 6 De mannen nu van Gibeon zonden tot
139 Joz 10:18 | mond der spelonk, en stelt mannen daarvoor om hen te bewaren. ~
140 Joz 10:24 | Jozua, zo riep Jozua al de mannen van Israel, en hij zeide
141 Joz 18:4 | Geeft voor ulieden drie mannen van elken stam, dat ik ze
142 Joz 18:8 | 8 Toen maakten zich die mannen op, en gingen heen. En Jozua
143 Joz 18:9 | 9 De mannen dan gingen heen, en togen
144 Ric 3:29 | vette en allen strijdbare mannen, dat er niet een man ontkwam. ~
145 Ric 5:27 | 27 Toen nam Gideon tien mannen uit zijn knechten, en deed,
146 Ric 5:27 | zijns vaders huis en de mannen van die stad vreesde, van
147 Ric 5:28 | 28 Als nu de mannen van die stad des morgens
148 Ric 5:30 | 30 Toen zeiden de mannen van die stad tot Joas: Breng
149 Ric 6:7 | Gideon: Door deze driehonderd mannen, die gelekt hebben, zal
150 Ric 6:8 | bazuinen; en hij liet al die mannen van Israel gaan, een iegelijk
151 Ric 6:19 | kwam Gideon, en honderd mannen, die met hem waren, in het
152 Ric 6:23 | 23 Toen werden de mannen van Israel bijeengeroepen,
153 Ric 7:1 | 1 Toen zeiden de mannen van Efraim tot hem: Wat
154 Ric 7:4 | over, met de driehonderd mannen, die bij hem waren, zijnde
155 Ric 7:10 | honderd en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken. ~
156 Ric 7:14 | oudsten, zeven en zeventig mannen. ~
157 Ric 7:15 | uw hand, dat wij aan uw mannen, die moede zijn, brood zouden
158 Ric 7:18 | Tsalmuna: Wat waren het voor mannen, die gij te Thabor doodsloegt?
159 Ric 7:22 | 22 Toen zeiden de mannen van Israel tot Gideon: Heers
160 Ric 8:2 | is u beter, dat zeventig mannen, alle zonen van Jerubbaal,
161 Ric 8:4 | ijdele en lichtvaardige mannen, die hem navolgden. ~
162 Ric 8:5 | van Jerubbaal, zeventig mannen, op een steen; doch Jotham,
163 Ric 8:18 | hebt zijn zonen, zeventig mannen, op een steen gedood; en
164 Ric 8:28 | bevelhebber? dient liever de mannen van Hemor, den vader van
165 Ric 8:49 | stierven, omtrent duizend mannen en vrouwen. ~
166 Ric 8:51 | zo vloden daarheen al de mannen en de vrouwen, en alle burgers
167 Ric 8:55 | 55 Als nu de mannen van Israel zagen, dat Abimelech
168 Ric 10:3 | het land Tob; en ijdele mannen vergaderden zich tot Jeftha,
169 Ric 11:1 | 1 Toen werden de mannen van Efraim bijeengeroepen,
170 Ric 11:4 | En Jeftha vergaderde alle mannen van Gilead, en streed met
171 Ric 11:4 | streed met Efraim; en de mannen van Gilead sloegen Efraim,
172 Ric 11:5 | mij overgaan; zo zeiden de mannen van Gilead tot hem: Zijt
173 Ric 13:18 | 18 Toen zeiden de mannen der stad tot hem, op den
174 Ric 14:10 | 10 En de mannen van Juda zeiden: Waarom
175 Ric 14:11 | Toen kwamen drie duizend mannen af uit Juda tot het hol
176 Ric 15:27 | 27 Het huis nu was vol mannen en vrouwen; ook waren daar
177 Ric 15:27 | waren omtrent drie duizend mannen en vrouwen, die toezagen,
178 Ric 17:2 | Dan uit hun geslacht vijf mannen uit hun einden, mannen,
179 Ric 17:2 | vijf mannen uit hun einden, mannen, die strijdbaar waren, van
180 Ric 17:7 | 7 Toen gingen die vijf mannen heen, en kwamen te Lais;
181 Ric 17:14 | Toen antwoordden de vijf mannen, die gegaan waren om het
182 Ric 17:16 | 16 En de zeshonderd mannen, die van de kinderen van
183 Ric 17:17 | 17 Maar de vijf mannen, die gegaan waren om het
184 Ric 17:17 | poort, met de zeshonderd mannen, die met krijgswapenen aangegord
185 Ric 17:22 | gekomen waren, zo werden de mannen, zijnde in de huizen, die
186 Ric 17:25 | horen, opdat niet misschien mannen, van bitteren gemoede, op
187 Ric 18:22 | maakten, ziet, zo omringden de mannen van die stad (mannen, die
188 Ric 18:22 | de mannen van die stad (mannen, die Belials kinderen waren)
189 Ric 18:25 | 25 Maar de mannen wilden naar hem niet horen.
190 Ric 19:10 | 10 En wij zullen tien mannen nemen van honderd, van alle
191 Ric 19:11 | 11 Alzo werden alle mannen van Israel verzameld tot
192 Ric 19:12 | stammen van Israel zonden mannen door den gansen stam van
193 Ric 19:13 | 13 Zo geeft nu die mannen, die kinderen Belials, die
194 Ric 19:15 | zes en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken,
195 Ric 19:15 | zevenhonderd uitgelezene mannen. ~
196 Ric 19:16 | zevenhonderd uitgelezene mannen, welke links waren; deze
197 Ric 19:17 | 17 En de mannen van Israel werden geteld,
198 Ric 19:17 | Benjamin, vierhonderd duizend mannen, die het zwaard uittrokken;
199 Ric 19:17 | uittrokken; deze allen waren mannen van oorlog. ~
200 Ric 19:20 | 20 En de mannen van Israel togen uit ten
201 Ric 19:20 | Benjamin; voorts schikten de mannen Israels den strijd tegen
202 Ric 19:22 | versterkte zich, te weten de mannen van Israel, en zij beschikten
203 Ric 19:33 | 33 Toen maakten zich alle mannen van Israel op uit hun plaatsen,
204 Ric 19:34 | tien duizend uitgelezen mannen van gans Israel kwamen van
205 Ric 19:35 | twintig duizend en honderd mannen; die allen trokken het zwaard
206 Ric 19:36 | geslagen waren; want de mannen van Israel gaven de Benjaminieten
207 Ric 19:38 | 38 En de mannen van Israel hadden een bestemde
208 Ric 19:39 | 39 Zo keerden zich de mannen van Israel om in den strijd;
209 Ric 19:39 | en te doorsteken van de mannen van Israel omtrent dertig
210 Ric 19:41 | 41 En de mannen van Israel keerden zich
211 Ric 19:41 | Israel keerden zich om; en de mannen van Benjamin werden verbaasd,
212 Ric 19:42 | voor het aangezicht der mannen van Israel naar den weg
213 Ric 19:44 | Benjamin achttien duizend mannen; deze allen waren strijdbare
214 Ric 19:44 | deze allen waren strijdbare mannen. ~
215 Ric 19:46 | vijf en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken;
216 Ric 19:46 | die allen waren strijdbare mannen. ~
217 Ric 19:47 | 47 Doch zeshonderd mannen keerden zich, en vloden
218 Ric 19:48 | 48 En de mannen van Israel keerden weder
219 Ric 20:1 | 1 De mannen van Israel nu hadden te
220 Ric 20:10 | daarheen twaalf duizend mannen, van de strijdbaarste; en
221 Rut 1:11 | mijn lichaam, dat zij u tot mannen zouden zijn? ~
222 Rut 4:2 | 2 En hij nam tien mannen van de oudsten der stad,
223 1Sa 2:33 | uws huizes zal sterven, mannen geworden zijnde. ~
224 1Sa 4:9 | 9 Zijt sterk, en weest mannen, gij Filistijnen, opdat
225 1Sa 4:9 | gediend hebben; zo zijt mannen, en strijdt. ~
226 1Sa 5:7 | 7 Toen nu de mannen te Asdod zagen, dat het
227 1Sa 6:19 | sloeg van het volk zeventig mannen, en vijftig duizend mannen.
228 1Sa 6:19 | mannen, en vijftig duizend mannen. Toen bedreef het volk rouw,
229 1Sa 7:1 | 1 Toen kwamen de mannen van Kirjath-Jearim, en haalden
230 1Sa 7:11 | 11 En de mannen van Israel togen uit van
231 1Sa 8:22 | Toen zeide Samuel tot de mannen van Israel: Gaat heen, een
232 1Sa 10:2 | mij gaat, zo zult gij twee mannen vinden bij het graf van
233 1Sa 10:3 | Elon-Thabor, daar zullen u drie mannen vinden, opgaande tot God
234 1Sa 11:1 | Jabes in Gilead. En al de mannen van Jabes zeiden tot Nahas:
235 1Sa 11:5 | vertelden zij hem de woorden der mannen van Jabes. ~
236 1Sa 11:8 | driehonderd duizend, en van de mannen van Juda dertig duizend. ~
237 1Sa 11:9 | Aldus zult gijlieden den mannen te Jabes in Gilead zeggen:
238 1Sa 11:9 | verkondigden dat aan de mannen te Jabes, zo werden zij
239 1Sa 11:10 | 10 En de mannen van Jabes zeiden: Morgen
240 1Sa 11:12 | regeren? Geeft hier die mannen, dat wij hen doden. ~
241 1Sa 11:15 | aldaar gans zeer, met al de mannen van Israel. ~
242 1Sa 13:2 | verkoos zich Saul drie duizend mannen uit Israel; en er waren
243 1Sa 13:6 | 6 Toen de mannen van Israel zagen, dat zij
244 1Sa 14:8 | zullen overgaan tot die mannen, en wij zullen ons aan hen
245 1Sa 14:12 | 12 Verder antwoordden de mannen der bezetting aan Jonathan
246 1Sa 14:14 | wapendrager omtrent twintig mannen versloegen, geschiedde omtrent
247 1Sa 14:22 | 22 Als alle mannen van Israel, die zich verstoken
248 1Sa 14:24 | 24 En de mannen van Israel werden mat te
249 1Sa 14:52 | alle helden en alle kloeke mannen, die Saul zag, die vergaderde
250 1Sa 15:4 | voetvolks, en tien duizend mannen van Juda. ~
251 1Sa 17:2 | 2 Doch Saul en de mannen van Israel verzamelden zich,
252 1Sa 17:12 | oud, afgaande onder de mannen. ~
253 1Sa 17:19 | Saul nu, en zij, en alle mannen van Israel waren bij het
254 1Sa 17:24 | 24 Doch alle mannen in Israel, als zij dien
255 1Sa 17:25 | 25 En de mannen Israels zeiden: Hebt gijlieden
256 1Sa 17:26 | Toen zeide David tot de mannen, die bij hem stonden, zeggende:
257 1Sa 17:28 | grootste broeder, hem tot die mannen hoorde spreken, zo ontstak
258 1Sa 17:52 | 52 Toen maakten zich de mannen van Israel en van Juda op,
259 1Sa 18:27 | David op, en hij en zijn mannen gingen heen, en zij sloegen
260 1Sa 18:27 | Filistijnen tweehonderd mannen, en David bracht hun voorhuiden,
261 1Sa 22:2 | waren omtrent vierhonderd mannen. ~
262 1Sa 22:6 | bekend geworden was, en de mannen, die bij hem waren. Saul
263 1Sa 22:18 | dien dage vijf en tachtig mannen, die den linnen lijfrok
264 1Sa 23:3 | 3 Doch de mannen Davids zeiden tot hem: Zie,
265 1Sa 23:5 | Alzo toog David en zijn mannen naar Kehila, en hij streed
266 1Sa 23:8 | Kehila, om David en zijn mannen te belegeren. ~
267 1Sa 23:12 | burgers van Kehila mij en mijn mannen overgeven in de hand van
268 1Sa 23:13 | maakte zich David en zijn mannen op, omtrent zeshonderd man,
269 1Sa 23:24 | van Saul. David nu en zijn mannen waren in de woestijn van
270 1Sa 23:25 | 25 Saul en zijn mannen gingen ook om te zoeken.
271 1Sa 23:26 | bergs, en David en zijn mannen aan gene zijde des bergs.
272 1Sa 23:26 | van Saul; en Saul en zijn mannen omsingelden David en zijn
273 1Sa 23:26 | omsingelden David en zijn mannen, om die te grijpen. ~
274 1Sa 24:3 | drie duizend uitgelezen mannen uit gans Israel, en hij
275 1Sa 24:3 | toog heen, om David en zijn mannen te zoeken boven op de rotsstenen
276 1Sa 24:4 | dekken. David nu en zijn mannen zaten aan de zijden der
277 1Sa 24:5 | 5 Toen zeiden de mannen van David tot hem: Zie den
278 1Sa 24:7 | 7 En hij zeide tot zijn mannen: Dat late de HEERE ver van
279 1Sa 24:8 | 8 En David scheidde zijn mannen met woorden, en liet hun
280 1Sa 24:23 | huis, maar David en zijn mannen gingen op in de vesting. ~ ~
281 1Sa 25:11 | geslacht heb, en zou ik het den mannen geven, die ik niet weet,
282 1Sa 25:13 | David dan zeide tot zijn mannen: Een iegelijk gorde zijn
283 1Sa 25:15 | zijn zij ons zeer goede mannen geweest; en wij hebben geen
284 1Sa 25:20 | en ziet, David en zijn mannen kwamen af haar tegemoet,
285 1Sa 27:2 | door, hij en de zeshonderd mannen, die bij hem waren, tot
286 1Sa 27:3 | Achis te Gath, hij en zijn mannen, een iegelijk met zijn huis;
287 1Sa 27:8 | David nu toog op met zijn mannen, en zij overvielen de Gesurieten,
288 1Sa 28:1 | zult uittrekken, gij en uw mannen. ~
289 1Sa 28:8 | aan, en ging heen, en twee mannen met hem, en zij kwamen des
290 1Sa 29:2 | duizenden; doch David met zijn mannen togen met Achis in den achtertocht. ~
291 1Sa 29:4 | niet met de hoofden dezer mannen? ~
292 1Sa 29:11 | David vroeg op, hij en zijn mannen, dat zij des morgens weggingen,
293 1Sa 30:1 | geschiedde nu, als David en zijn mannen den derden dag te Ziklag
294 1Sa 30:3 | 3 En David en zijn mannen kwamen aan de stad, en ziet,
295 1Sa 30:9 | heen, hij en de zes honderd mannen, die bij hem waren; en als
296 1Sa 30:10 | hij en die vierhonderd mannen; en tweehonderd mannen bleven
297 1Sa 30:10 | vierhonderd mannen; en tweehonderd mannen bleven staan, die zo moede
298 1Sa 30:17 | behalve vierhonderd jonge mannen, die op kemelen reden en
299 1Sa 30:21 | David tot de tweehonderd mannen kwam, die zo moede waren
300 1Sa 30:22 | en Belials man onder de mannen, die met David getogen waren,
301 1Sa 30:31 | gewandeld had, hij en zijn mannen. ~ ~ ~
302 1Sa 31:1 | steden tegen Israel; en de mannen Israels vloden voor het
303 1Sa 31:3 | zwaar tegen Saul; en de mannen, die met den boog schieten,
304 1Sa 31:6 | wapendrager, ook al zijn mannen, te dienzelven dage te gelijk. ~
305 1Sa 31:7 | 7 Als de mannen van Israel, die aan deze
306 1Sa 31:7 | Jordaan waren, zagen, dat de mannen van Israel gevloden waren,
307 1Sa 31:12 | zich op alle strijdbare mannen, en gingen den gehelen nacht,
308 2Sa 1:11 | ze; desgelijks ook al de mannen, die met hem waren. ~
309 2Sa 2:3 | 3 Ook deed David zijn mannen optrekken, die bij hem waren,
310 2Sa 2:4 | 4 Daarna kwamen de mannen van Juda, en zalfden aldaar
311 2Sa 2:4 | David, zeggende: Het zijn de mannen van Jabes in Gilead, die
312 2Sa 2:5 | zond David boden tot de mannen van Jabes in Gilead, en
313 2Sa 2:17 | strijd. Doch Abner en de mannen van Israel werden voor het
314 2Sa 2:29 | 29 Abner dan en zijn mannen gingen dienzelfden gansen
315 2Sa 2:30 | knechten gemist negentien mannen, en Asahel. ~
316 2Sa 2:31 | Benjamin en onder Abners mannen geslagen: driehonderd en
317 2Sa 2:31 | geslagen: driehonderd en zestig mannen waren er dood gebleven. ~
318 2Sa 2:32 | Bethlehem was. Joab nu en zijn mannen gingen den gansen nacht,
319 2Sa 3:20 | David te Hebron, en twintig mannen met hem. En David maakte
320 2Sa 3:20 | David maakte Abner, en den mannen, die met hem waren, een
321 2Sa 3:39 | gezalfd ten koning, en deze mannen, de zonen van Zeruja, zijn
322 2Sa 4:2 | 2 En Sauls zoon had twee mannen, oversten van benden; de
323 2Sa 4:11 | meer, wanneer goddeloze mannen een rechtvaardigen man in
324 2Sa 5:6 | de koning toog met zijn mannen naar Jeruzalem, tegen de
325 2Sa 5:21 | aldaar; en David en zijn mannen namen ze op. ~
326 2Sa 6:19 | menigte van Israel, van de mannen tot de vrouwen toe, aan
327 2Sa 10:5 | hun tegemoet; want deze mannen waren zeer beschaamd. En
328 2Sa 10:6 | Maacha duizend man, en van de mannen van Tob twaalf duizend man. ~
329 2Sa 10:8 | van Zoba, en Rechob, en de mannen van Tob en Maacha waren
330 2Sa 11:16 | wist, dat aldaar strijdbare mannen waren. ~
331 2Sa 11:17 | 17 Als nu de mannen der stad uittogen en met
332 2Sa 11:23 | bode zeide tot David: Die mannen zijn ons zeker te machtig
333 2Sa 12:1 | hij tot hem: Er waren twee mannen in een stad, de een rijk
334 2Sa 15:1 | wagenen en paarden, en vijftig mannen, lopende voor zijn aangezicht
335 2Sa 15:6 | stal Absalom het hart der mannen van Israel. ~
336 2Sa 15:11 | van Jeruzalem tweehonderd mannen, genodigd zijnde, doch gaande
337 2Sa 15:22 | Gethiet, over, en al zijn mannen, en al de kinderen die met
338 2Sa 16:15 | Absalom nu en al het volk, de mannen van Israel, kwamen te Jeruzalem,
339 2Sa 16:18 | en al dit volk, en alle mannen van Israel, diens zal ik
340 2Sa 17:1 | Laat mij nu twaalf duizend mannen uitlezen, dat ik mij opmake
341 2Sa 17:8 | Gij kent uw vader en zijn mannen, dat zij helden zijn, dat
342 2Sa 17:10 | held is, en het dappere mannen zijn, die met hem zijn. ~
343 2Sa 17:12 | zal van hem, en van al de mannen, die met hem zijn, ook niet
344 2Sa 17:24 | de Jordaan, hij en alle mannen van Israel met hem. ~
345 2Sa 18:28 | de HEERE, uw God, Die de mannen, dewelke hun hand tegen
346 2Sa 19:14 | neigde hij het hart aller mannen van Juda, als van een enigen
347 2Sa 19:16 | zich, en kwam af met de mannen van Juda, den koning David
348 2Sa 19:41 | 41 En ziet, alle mannen van Israel kwamen tot den
349 2Sa 19:41 | hebben u onze broeders, de mannen van Juda, gestolen, en hebben
350 2Sa 19:41 | Jordaan gevoerd, en alle mannen Davids met hem? ~
351 2Sa 19:42 | 42 Toen antwoordden alle mannen van Juda tegen de mannen
352 2Sa 19:42 | mannen van Juda tegen de mannen van Israel: Omdat de koning
353 2Sa 19:43 | 43 En de mannen van Israel antwoordden den
354 2Sa 19:43 | van Israel antwoordden den mannen van Juda, en zeiden: Wij
355 2Sa 19:43 | halen? Maar het woord der mannen van Juda was harder dan
356 2Sa 19:43 | harder dan het woord der mannen van Israel. ~
357 2Sa 20:2 | Bichri, achterna; maar de mannen van Juda kleefden hun koning
358 2Sa 20:4 | koning tot Amasa: Roep mij de mannen van Juda te zamen, tegen
359 2Sa 20:7 | togen uit, hem achterna, de mannen van Joab, en de Krethi,
360 2Sa 21:6 | 6 Laat ons zeven mannen van zijn zonen gegeven worden,
361 2Sa 21:17 | hem. Toen zwoeren hem de mannen van David, zeggende: Gij
362 2Sa 23:6 | 6 Maar de mannen Belials zullen altemaal
363 2Sa 23:9 | strijde verzameld waren, en de mannen van Israel waren opgetogen. ~
364 2Sa 23:17 | ik drinken het bloed der mannen, die heengegaan zijn met
365 2Sa 24:9 | achthonderd duizend strijdbare mannen, die het zwaard uittrokken,
366 2Sa 24:9 | zwaard uittrokken, en de mannen van Juda waren vijfhonderd
367 2Sa 24:15 | Ber-seba toe, zeventig duizend mannen. ~
368 1Kon 1:5 | en ruiteren, en vijftig mannen, lopende voor zijn aangezicht. ~
369 1Kon 1:9 | zonen des konings, en alle mannen van Juda, des konings knechten. ~
370 1Kon 2:32| wederkeren, omdat hij op twee mannen, rechtvaardiger en beter
371 1Kon 8:2 | 2 En alle mannen van Israel verzamelden zich
372 1Kon 10:8 | 8 Welgelukzalig zijn uw mannen, welgelukzalig deze uw knechten,
373 1Kon 11:17| hij en enige Edomietische mannen uit zijns vaders knechten
374 1Kon 11:24| 24 Tegen welken hij ook mannen vergaderd had, en werd overste
375 1Kon 18:22| zijn vierhonderd en vijftig mannen. ~
376 1Kon 20:17| zeggende: Uit Samaria zijn mannen uitgetogen. ~
377 1Kon 20:30| zeven en twintig duizend mannen, die overgebleven waren;
378 1Kon 20:33| 33 De mannen nu namen naarstiglijk waar,
379 1Kon 21:10| En zet tegenover hem twee mannen, zonen Belials, die tegen
380 1Kon 21:11| 11 En de mannen zijner stad, die oudsten
381 1Kon 21:13| 13 Toen kwamen de twee mannen, zonen Belials, en zetten
382 1Kon 21:13| zich tegenover hem; en de mannen Belials getuigden tegen
383 2Kon 2:7 | 7 En vijftig mannen van de zonen der profeten
384 2Kon 2:16| knechten vijftig dappere mannen; laat hen toch heengaan,
385 2Kon 2:17| Zendt. En zij zonden vijftig mannen, die drie dagen zochten,
386 2Kon 2:19| 19 En de mannen der stad zeiden tot Elisa:
387 2Kon 3:26| hij tot zich zevenhonderd mannen, die het zwaard uittogen,
388 2Kon 4:40| Daarna schepten zij voor de mannen op om te eten; en het geschiedde,
389 2Kon 4:43| Wat zou ik dat aan honderd mannen voorzetten? En hij zeide:
390 2Kon 5:24| een huis; en hij liet de mannen gaan, en zij togen heen. ~
391 2Kon 7:3 | Er waren nu vier melaatse mannen voor de deur der poort;
392 2Kon 10:6 | neemt de hoofden van de mannen, de zonen uws heren, en
393 2Kon 10:6 | nu de konings, zeventig mannen, waren bij de groten stad,
394 2Kon 10:7 | konings namen, en zeventig mannen sloegen; en zij legden hun
395 2Kon 10:14| Beth-Heked, twee en veertig mannen, en hij liet niet een van
396 2Kon 10:24| Jehu daarbuiten tachtig mannen, en hij zeide: Zo iemand
397 2Kon 10:24| zeide: Zo iemand van de mannen, die ik in uw handen gebracht
398 2Kon 11:9 | had, en namen ieder zijn mannen, die op den sabbat ingingen,
399 2Kon 12:15| zij geen rekening van de mannen, wien zij dat geld in hun
400 2Kon 13:15| zij geen rekening van de mannen, wien zij dat geld in hun
401 2Kon 16:25| Arje, en met hem vijftig mannen van de kinderen der Gileadieten;
402 2Kon 20:27| spreken? Is het niet tot de mannen, die op den muur zitten,
403 2Kon 22:14| tot hem: Wat hebben die mannen gezegd, en van waar zijn
404 2Kon 26:16| 16 En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden
405 2Kon 27:19| krijgslieden gesteld was, en vijf mannen uit degenen, die des konings
406 2Kon 27:19| oorlog opschreef, en zestig mannen van het volk des lands,
407 2Kon 27:23| oversten der heiren, zij en hun mannen, hoorden, dat de koning
408 2Kon 27:23| Maachathiet, zij en hun mannen. ~
409 2Kon 27:24| Gedalia zwoer hun en hun mannen, en zeide tot hen: Vreest
410 2Kon 27:25| koninklijk zaad, kwam, en tien mannen met hem; en zij sloegen
411 1Kro 4:12| van Ir-nahas; dit zijn de mannen van Recha. ~
412 1Kro 4:22| 22 Daartoe Jokim, en de mannen van Chozeba, en Joas, en
413 1Kro 4:42| van Simeon, vijfhonderd mannen, tot het gebergte van Seir;
414 1Kro 5:18| Manasse, van de strijdbaarste mannen, schild en zwaard dragende,
415 1Kro 5:24| en Hodavja, en Jahdiel; mannen sterk van kracht, mannen
416 1Kro 5:24| mannen sterk van kracht, mannen van naam, hoofden der huizen
417 1Kro 7:21| en Ezer, en Elad. En de mannen van Gath, die in het land
418 1Kro 7:40| was zes en twintig duizend mannen. ~ ~ ~
419 1Kro 8:40| de zonen van Ulam waren mannen, kloeke helden, den boog
420 1Kro 9:9 | zes en vijftig; al deze mannen waren hoofden der vaderen
421 1Kro 10:1 | streden tegen Israel, en de mannen van Israel vloden voor het
422 1Kro 10:7 | 7 Als al de mannen van Israel, die in het dal
423 1Kro 10:12| maakten zich alle strijdbare mannen op, en zij namen het lichaam
424 1Kro 11:19| Zou ik het bloed dezer mannen drinken? Met gevaar huns
425 1Kro 12:30| achthonderd, kloeke helden, mannen van naam in het huis hunner
426 1Kro 20:5 | boodschapte David van deze mannen; en hij zond hun tegemoet;
427 1Kro 20:5 | zond hun tegemoet; want die mannen waren zeer beschaamd. De
428 1Kro 20:18| wagenen, en veertig duizend mannen te voet; daartoe doodde
429 1Kro 24:3 | was, naar hun hoofden, aan mannen, acht en dertig duizend. ~
430 1Kro 25:4 | gevonden tot hoofden der mannen, dan van de kinderen van
431 1Kro 26:1 | hen geteld werden, waren mannen, bekwaam tot het werk van
432 1Kro 27:8 | en hun broeders, kloeke mannen in kracht tot den dienst;
433 1Kro 27:12| poortiers onder de hoofden der mannen, tot de wachten tegen hun
434 1Kro 27:30| en zijn broeders, kloeke mannen, duizend en zevenhonderd,
435 2Kro 2:2 | zeventig duizend lastdragende mannen, en tachtig duizend mannen,
436 2Kro 2:2 | mannen, en tachtig duizend mannen, die houwen zouden in het
437 2Kro 2:17| Salomo telde al de vreemde mannen, die in het land van Israel
438 2Kro 5:3 | 3 En alle mannen van Israel verzamelden zich
439 2Kro 6:3 | 3 En alle mannen van Israel verzamelden zich
440 2Kro 10:7 | 7 Welgelukzalig zijn uw mannen, en welgelukzalig deze uw
441 2Kro 14:3 | vierhonderd duizend uitgelezen mannen; en Jerobeam stelde tegen
442 2Kro 14:3 | achthonderd duizend uitgelezen mannen, kloeke helden. ~
443 2Kro 14:7 | Daartoe hebben zich ijdele mannen, kinderen Belials, tot hem
444 2Kro 14:15| 15 En de mannen van Juda maakten een alarmgeschrei;
445 2Kro 14:15| en het geschiedde, als de mannen van Juda een alarmgeschrei
446 2Kro 14:17| vijfhonderd duizend uitgelezen mannen. ~
447 2Kro 19:5 | de profeten, vierhonderd mannen, en hij zeide tot hen: Zullen
448 2Kro 21:27| 27 Daarna keerden alle mannen van Juda en Jeruzalem weder,
449 2Kro 23:21| zij namen een ieder zijn mannen, die op den sabbat inkwamen,
450 2Kro 24:24| heirkracht van Syrie met weinig mannen kwam, evenwel gaf de HEERE
451 2Kro 25:13| 13 Maar de mannen der benden, die Amazia had
452 2Kro 26:17| priesters, tachtig kloeke mannen. ~
453 2Kro 28:6 | een dag, allen strijdbare mannen, omdat zij den HEERE, den
454 2Kro 28:12| 12 Toen maakten zich mannen op van de hoofden der kinderen
455 2Kro 28:15| 15 De mannen nu, die met namen uitgedrukt
456 2Kro 31:19| hunner steden, in elke stad, mannen, die met namen uitgedrukt
457 2Kro 34:12| 12 En die mannen handelden trouwelijk in
458 2Kro 34:30| huis des HEEREN, en al de mannen van Juda en de inwoners
459 Ezra 2:2 | Baena. Dit is het getal der mannen des volks van Israel. ~
460 Ezra 2:22| 22 De mannen van Netofa, zes en vijftig. ~
461 Ezra 2:23| 23 De mannen van Anathoth, honderd acht
462 Ezra 2:27| 27 De mannen van Michmas, honderd twee
463 Ezra 2:28| 28 De mannen van Beth-El en Ai, tweehonderd
464 Ezra 4:11| zonden: Uw knechten, de mannen aan deze zijde der rivier,
465 Ezra 4:21| dan nu bevel, om diezelve mannen te beletten, dat diezelve
466 Ezra 5:4 | welke de namen waren der mannen, die dit gebouw bouwden. ~
467 Ezra 5:10| overschrijven de namen der mannen, die hoofden onder hen zijn. ~
468 Ezra 6:8 | rivier, de onkosten dezen mannen spoediglijk gegeven worden,
469 Ezra 10:1 | zeer grote gemeente van mannen, en vrouwen, en kinderen;
470 Ezra 10:9 | Toen verzamelden zich alle mannen van Juda en Benjamin te
471 Ezra 10:16| Ezra, de priester, met de mannen, de hoofden der vaderen,
472 Ezra 10:17| voleindden het met alle mannen, die vreemde vrouwen bij
473 Neh 1:2 | broederen, hij en sommige mannen uit Juda, en ik vraagde
474 Neh 2:12 | nachts op, ik en weinig mannen met mij, en ik gaf geen
475 Neh 3:2 | aan zijn hand bouwden de mannen van Jericho; ook bouwde
476 Neh 3:7 | Jadon, de Meronothiet, de mannen van Gibeon en van Mizpa;
477 Neh 4:23 | mijn jongelingen, noch de mannen van de wacht, die achter
478 Neh 7:7 | Baena. Dit is het getal der mannen van het volk van Israel. ~
479 Neh 7:26 | 26 De mannen van Bethlehem en Netofa,
480 Neh 7:27 | 27 De mannen van Anathoth, honderd acht
481 Neh 7:28 | 28 De mannen van Beth-Azmaveth, twee
482 Neh 7:29 | 29 De mannen van Kirjath-Jearim, Cefira
483 Neh 7:30 | 30 De mannen van Rama en Gaba, zeshonderd
484 Neh 7:31 | 31 De mannen van Michmas, honderd twee
485 Neh 7:32 | 32 De mannen van Beth-El en Ai, honderd
486 Neh 7:33 | 33 De mannen van het andere Nebo, twee
487 Neh 8:3 | voor de gemeente, beiden mannen en vrouwen, en allen, die
488 Neh 8:4 | tot op den middag, voor de mannen en vrouwen, en de verstandigen;
489 Neh 11:2 | En het volk zegende al de mannen, die vrijwilliglijk aanboden
490 Neh 11:6 | vierhonderd acht en zestig dappere mannen. ~
491 Neh 12:44 | werden ten zelfden dage mannen gesteld over de kameren,
492 Neh 13:25 | vloekte hen, en sloeg sommige mannen van hen, en plukte hun het
493 Est 1:17 | vrouwen, zodat zij haar mannen verachten zullen in haar
494 Est 1:20 | zullen alle vrouwen aan haar mannen eer geven, van de grootste
495 Est 50:6 | en omgebracht vijfhonderd mannen. ~
496 Est 51 | en omgebracht vijfhonderd mannen en de tien zonen van Haman;
497 Est 52:2 | doodden te Susan driehonderd mannen; maar zij sloegen hun hand
498 Job 32:1 | 1 Toen hielden de drie mannen op van Job te antwoorden,
499 Job 32:5 | in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn. ~
500 Psa 4:3 | 3Gij, mannen, hoe lang zal mijn eer tot
1-500 | 501-709 |