Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
ziddim 1
zidkia 1
zidoniers 1
zie 700
zied 1
ziedaar 1
zieden 3
Frequency    [«  »]
717 geven
709 mannen
703 gedaan
700 zie
690 men
685 dezen
678 23

Bijbel

IntraText - Concordances

zie

1-500 | 501-700

    Book Chapter: Verse
1 Gen 4:14 | 14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven 2 Gen 6:13 | hen vervuld met wrevel; en zie, Ik zal hen met de aarde 3 Gen 6:17 | 17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed 4 Gen 12:11 | tot Sarai, zijn huisvrouw: Zie toch, ik weet, dat gij een 5 Gen 12:19 | zoude genomen hebben? en nu, zie, daar is uw huisvrouw; neem 6 Gen 13:14 | was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij 7 Gen 14:27 | 3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad 8 Gen 14:27 | Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal 9 Gen 14:29 | uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en 10 Gen 15:2 | Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij 11 Gen 15:6 | En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw 12 Gen 15:11 | des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult 13 Gen 16:4 | 4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; 14 Gen 16:20 | Ismael heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend, en 15 Gen 17:10 | dezen tijd des levens; en zie, Sara, uw huisvrouw, zal 16 Gen 17:27 | Abraham antwoordde en zeide: Zie toch; ik heb mij onderwonden 17 Gen 17:31 | 31 En hij zeide: Zie toch, ik heb mij onderwonden 18 Gen 18:17 | behoud u om uws levens wil; zie niet achter u om, en sta 19 Gen 18:19 | 19 Zie toch, Uw knecht heeft genade 20 Gen 18:21 | 21 En Hij zeide tot hem: Zie, Ik heb uw aangezicht opgenomen 21 Gen 18:34 | eerstgeborene zeide tot de jongste: Zie, ik heb gisteren nacht bij 22 Gen 19:3 | nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe 23 Gen 19:15 | 15 En Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht; 24 Gen 19:16 | 16 En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend 25 Gen 19:16 | duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der 26 Gen 20:16 | zeide: Dat ik het kind niet zie sterven; en zij zat tegenover, 27 Gen 21:1 | Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~ 28 Gen 21:7 | Mijn vader! En hij zeide: Zie, hier ben ik, mijn zoon! 29 Gen 21:7 | mijn zoon! En hij zeide: Zie het vuur en het hout; maar 30 Gen 21:11 | Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~ 31 Gen 21:20 | Abraham boodschapte, zeggende: Zie, Milka heeft ook Nahor, 32 Gen 23:13 | 13 Zie, ik sta bij de waterfontein, 33 Gen 23:43 | 43 Zie, ik sta bij de waterfontein; 34 Gen 23:51 | 51 Zie, Rebekka is voor uw aangezicht; 35 Gen 23:99 | 32 En Ezau zeide: Zie, ik ga sterven; en waartoe 36 Gen 24:9 | Izak, en zeide: Voorwaar, zie, zij is uw huisvrouw! hoe 37 Gen 25:1 | zoon! En hij zeide tot hem: Zie, hier ben ik! ~ 38 Gen 25:2 | 2 En hij zeide: Zie nu, ik ben oud geworden, 39 Gen 25:6 | Jakob, haar zoon, zeggende: Zie, ik heb uw vader tot Ezau, 40 Gen 25:11 | tot Rebekka, zijn moeder: Zie, mijn broeder Ezau is een 41 Gen 25:18 | Mijn vader! En hij zeide: Zie, hier ben ik; wie zijt gij, 42 Gen 25:27 | zegende hem; en hij zeide: Zie, de reuk mijns zoons is 43 Gen 25:36 | eerstgeboorte heeft hij genomen, en zie, nu heeft hij mijn zegen 44 Gen 25:37 | Izak, en zeide tot Ezau: Zie, ik heb hem tot een heer 45 Gen 25:39 | vader Izak en zeide tot hem: Zie, de vettigheden der aarde 46 Gen 25:42 | zoon, en zeide tot hem: Zie, uw broeder Ezau troost 47 Gen 26:15 | 15 En zie, Ik ben met u, en Ik zal 48 Gen 27:6 | zij zeiden: Het is wel; en zie, Rachel, zijn dochter, komt 49 Gen 27:38 | 3 En zij zeide: Zie, daar is mijn dienstmaagd 50 Gen 27:69 | 34 Toen zeide Laban: Zie, och ja, het zij naar uw 51 Gen 28:5 | En hij zeide tot haar: Ik zie het aangezicht uws vaders, 52 Gen 28:11 | droom: Jakob! En ik zeide: Zie, hier ben ik! ~ 53 Gen 28:12 | Hef toch uw ogen op, en zie! alle bokken, die de kudde 54 Gen 28:50 | dochteren, niemand is bij ons; zie toe, God zal getuige zijn 55 Gen 28:51 | zeide voorts tot Jakob: Zie, daar is deze zelfde hoop, 56 Gen 28:51 | is deze zelfde hoop, en zie, daar is dit opgericht teken, 57 Gen 29:18 | mijn heer, tot Ezau, en zie, hij zelf is ook achter 58 Gen 29:20 | En gij zult ook zeggen: Zie, uw knecht Jakob is achter 59 Gen 34:13 | zende. En hij zeide tot hem: Zie, hier ben ik! ~ 60 Gen 34:14 | zeide tot hem: Ga toch heen, zie naar den welstand van uw 61 Gen 35:13 | Thamar te kennen, zeggende: Zie, uw schoonvader gaat op 62 Gen 35:23 | niet tot verachting worden; zie, ik heb deze bok gezonden; 63 Gen 35:24 | heeft gehoereerd, en ook zie, zij is zwanger van hoererij. 64 Gen 36:8 | de huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft geen kennis 65 Gen 36:32 | tot hem: In mijn droom, zie, zo was een wijnstok voor 66 Gen 36:39 | was ook in mijn droom, en zie, drie getraliede korven 67 Gen 37:17 | Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik 68 Gen 37:18 | 18 En zie, uit de rivier kwamen op 69 Gen 37:19 | 19 En zie, zeven andere koeien kwamen 70 Gen 37:22 | zag ik in mijn droom, en zie zeven aren rezen op in een 71 Gen 37:23 | 23 En zie, zeven dorre, dunne en van 72 Gen 37:29 | 29 Zie, de zeven aankomende jaren, 73 Gen 37:33 | 33 Zo zie nu Farao naar een verstandigen 74 Gen 37:41 | Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u over gans Egypteland 75 Gen 38:13 | in het land Kanaan; en zie, de kleinste is heden bij 76 Gen 39:21 | wij onze zakken opendeden, zie, zo was ieders mans geld 77 Gen 40:8 | 8 Zie, het geld, dat wij in den 78 Gen 40:16 | uwer knechten gevonden; zie, wij zijn mijns heren slaven, 79 Gen 40:34 | opdat ik den jammer niet zie, welke mijn vader overkomen 80 Gen 42:2 | Jakob, Jakob! En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~ 81 Gen 43:1 | uit het land Kanaan, en zie, zij zijn in het land Gosen. ~ 82 Gen 44:1 | dingen, dat men Jozef zeide: Zie, uw vader is krank! Toen 83 Gen 44:2 | boodschapte Jakob, en men zeide: Zie, uw zoon Jozef komt tot 84 Gen 44:4 | Hij heeft tot mij gezegd: Zie, Ik zal u vruchtbaar maken, 85 Gen 44:11 | aangezicht te zien; maar zie, God heeft mij ook uw zaad 86 Gen 44:21 | zeide Israel tot Jozef: Zie, ik sterf; maar God zal 87 Gen 46:5 | mij doen zweren, zeggende: Zie, ik sterf; in mijn graf, 88 Gen 46:18 | voor hem neder, en zeiden: Zie, wij zijn u tot knechten! ~ 89 Exo 3:4 | Mozes, Mozes! En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~ 90 Exo 3:9 | 9 En nu, zie, het geschrei der kinderen 91 Exo 3:13 | Toen zeide Mozes tot God: Zie, wanneer ik kom tot de kinderen 92 Exo 4:1 | antwoordde Mozes, en zeide: Maar zie, zij zullen mij niet geloven, 93 Exo 4:14 | wel spreken zal, en ook, zie, hij zal uitgaan u tegemoet; 94 Exo 4:18 | die in Egypte zijn, en zie, of zij nog leven. Jethro 95 Exo 4:21 | weder in Egypte te keren, zie toe, dat gij al de wonderen 96 Exo 4:23 | geweigerd hem te laten trekken; zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene 97 Exo 5:21 | zeiden tot hen: De HEERE zie op u, en richte het, dewijl 98 Exo 6:11 | voor den HEERE, zeggende: Zie, de kinderen Israels hebben 99 Exo 6:29 | het aangezicht des HEEREN: Zie, ik ben onbesneden van lippen; 100 Exo 7:1 | zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik heb u tot een god gezet 101 Exo 7:15 | Farao in den morgenstond; zie, hij zal uitgaan naar het 102 Exo 7:16 | diene in de woestijn; doch zie, gij hebt tot nu toe niet 103 Exo 7:17 | weten, dat Ik de HEERE ben; zie, ik zal met dezen staf, 104 Exo 8:2 | weigert te laten trekken, zie, zo zal Ik uw ganse landpale 105 Exo 8:20 | voor Farao's aangezicht; zie, hij zal aan het water uitgaan, 106 Exo 8:21 | volk niet laat trekken, zie, zo zal Ik een vermenging 107 Exo 8:26 | onzen God, mogen offeren; zie, indien wij der Egyptenaren 108 Exo 8:29 | 29 Mozes nu zeide: Zie, ik ga van u, en zal tot 109 Exo 9:3 | 3 Zie, de hand des HEEREN zal 110 Exo 9:18 | 18 Zie, Ik zal morgen omtrent dezen 111 Exo 10:4 | Mijn volk te laten trekken, zie, zo zal Ik morgen sprinkhanen 112 Exo 12:13 | zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij 113 Exo 14:17 | 17 En Ik, zie, Ik zal het hart der Egyptenaren 114 Exo 16:4 | zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik zal voor ulieden brood 115 Exo 17:6 | 6 Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht 116 Exo 18:21 | 21 Doch zie gij om, onder al het volk, 117 Exo 19:9 | de HEERE zeide tot Mozes: Zie, Ik zal tot u komen in een 118 Exo 25:40 | 40 Zie dan toe, dat gij het maakt 119 Exo 31:2 | 2 Zie, Ik heb met name geroepen 120 Exo 31:6 | 6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, 121 Exo 32:9 | heb dit volk gezien, en zie, het is een hardnekkig volk! ~ 122 Exo 32:34 | waarheen Ik u gezegd heb; zie, Mijn Engel zal voor uw 123 Exo 33:9 | heb dit volk gezien, en zie, het is een hardnekkig volk! ~ 124 Exo 33:34 | waarheen Ik u gezegd heb; zie, Mijn Engel zal voor uw 125 Exo 34:12 | Mozes zeide tot den HEERE: Zie, Gij zegt tot mij: Voer 126 Exo 34:13 | genade vinde in Uw ogen; en zie aan, dat deze natie Uw volk 127 Exo 34:21 | 21 De HEERE zeide verder: Zie, er is een plaats bij Mij; 128 Exo 34:33 | 10 Toen zeide Hij: Zie, Ik maak een verbond; voor 129 Exo 34:34 | hetgeen Ik u heden gebiede! zie, Ik zal voor uw aangezicht 130 Lev 10:19 | Toen sprak Aaron tot Mozes: Zie, heden hebben zij hun zondoffer 131 Num 3:12 | 12 En Ik, zie, Ik heb de Levieten uit 132 Num 16:15 | hij zeide tot den HEERE: Zie hun offer niet aan! Ik heb 133 Num 17:12 | Israels tot Mozes, zeggende: Zie, wij geven den geest, wij 134 Num 18:12 | Israels tot Mozes, zeggende: Zie, wij geven den geest, wij 135 Num 18:19 | 6 Want Ik, zie, Ik heb uw broederen, de 136 Num 18:21 | HEERE tot Aaron: En Ik, zie, Ik heb u gegeven de wacht 137 Num 18:34 | 21 En zie, aan de kinderen van Levi 138 Num 19:6 | 6 Want Ik, zie, Ik heb uw broederen, de 139 Num 19:8 | HEERE tot Aaron: En Ik, zie, Ik heb u gegeven de wacht 140 Num 19:21 | 21 En zie, aan de kinderen van Levi 141 Num 22:5 | hem te roepen, zeggende: Zie, er is een volk uit Egypte 142 Num 22:5 | volk uit Egypte getogen; zie, het heeft het gezicht des 143 Num 22:11 | 11 Zie, er is een volk uit Egypte 144 Num 22:32 | ezelin nu driemaal geslagen? Zie, Ik ben uitgegaan u tot 145 Num 22:38 | zeide Bileam tot Balak: Zie, ik ben tot u gekomen; zal 146 Num 23:9 | de hoogte der steenrotsen zie ik hem, en van de heuvelen 147 Num 23:11 | vijanden te vloeken; maar zie, gij hebt hen doorgaans 148 Num 23:20 | 20 Zie, ik heb ontvangen te zegenen; 149 Num 23:24 | 24 Zie, het volk zal opstaan als 150 Num 24:10 | vijanden te vloeken; maar zie, gij hebt hen nu driemaal 151 Num 24:11 | u hoog vereren zou; maar zie, de HEERE heeft u die eer 152 Num 24:14 | 14 En nu, zie, ik ga tot mijn volk; kom, 153 Num 25:12 | 12 Daarom spreek: Zie, Ik geef hem Mijn verbond 154 Num 27:12 | op dezen berg Abarim, en zie dat land, hetwelk Ik den 155 Deu 2:31 | de HEERE zeide tot mij: Zie, Ik heb begonnen Sihon en 156 Deu 3:27 | en naar het oosten, en zie toe met uw ogen; want gij 157 Deu 5:24 | 24 En zeidet: Zie, de HEERE, onze God, heeft 158 Deu 9:13 | dit volk aangemerkt, en zie, het is een hardnekkig volk. ~ 159 Deu 9:27 | Abraham, Izak en Jakob; zie niet op de hardigheid dezes 160 Deu 23:14 | niets schandelijks onder u zie, en achterwaarts van u afkere. ~ 161 Deu 26:10 | 10 En nu, zie, ik heb gebracht de eerstelingen 162 Deu 26:15 | 15 Zie nederwaarts van Uw heilige 163 Deu 31:14 | de HEERE zeide tot Mozes: Zie, uw dagen zijn genaderd, 164 Deu 31:16 | de HEERE zeide tot Mozes: Zie, gij zult slapen met uw 165 Deu 32:49 | tegenover Jericho is), en zie het land Kanaan, dat Ik 166 Deu 33:9 | tot zijn moeder zeide: Ik zie hem niet; en die zijn broederen 167 Joz 2:2 | geboodschapt, zeggende: Zie, in dezen nacht zijn hier 168 Joz 2:18 | 18 Zie, wanneer wij in het land 169 Joz 6:2 | zeide de HEERE tot Jozua: Zie, Ik heb Jericho met haar 170 Joz 7:21 | daartoe, en ik nam ze; en zie, zij zijn verborgen in de 171 Joz 8:1 | maak u op, trek op naar Ai; zie, Ik heb den koning van Ai, 172 Joz 9:25 | 25 En nu, zie, wij zijn in uw hand; doe, 173 Joz 14:10 | 10 En nu, zie, de HEERE heeft mij in het 174 Joz 14:10 | woestijn wandelde; en nu, zie, ik ben heden vijf en tachtig 175 Ric 5:15 | zal ik Israel verlossen? Zie, mijn duizend is het armste 176 Ric 5:37 | 37 Zie, ik zal een wollen vlies 177 Ric 6:13 | droom vertelde, en zeide: Zie, ik heb een droom gedroomd, 178 Ric 6:13 | heb een droom gedroomd, en zie, een geroost gerstebrood 179 Ric 8:31 | tot Abimelech, zeggende: Zie, Gaal, de zoon van Ebed, 180 Ric 8:31 | zijn te Sichem gekomen, en zie, zij, met deze stad, handelen 181 Ric 8:33 | en overval deze stad; en zie, zo hij en het volk, dat 182 Ric 8:36 | zo zeide hij tot Zebul: Zie, er komt volk af van de 183 Ric 8:37 | voort te spreken en zeide: Zie daar volk, afkomende uit 184 Ric 12:3 | en Hij zeide tot haar: Zie nu, gij zijt onvruchtbaar, 185 Ric 12:5 | 5 Want zie, gij zult zwanger worden, 186 Ric 12:7 | Maar Hij zeide tot mij: Zie, gij zult zwanger worden, 187 Ric 12:10 | kennen; en zij zeide tot hem: Zie, die Man is mij verschenen, 188 Ric 13:16 | En hij zeide tot haar: Zie, ik heb het mijn vader en 189 Ric 15:5 | tot haar: Overreed hem, en zie, waarin zijn grote kracht 190 Ric 15:10 | zeide Delila tot Simson: Zie, gij hebt met mij gespot, 191 Ric 16:2 | mijn oren gesproken hebt, zie, dat geld is bij mij, ik 192 Ric 18:9 | van de jonge vrouw, zeide: Zie toch, de dag heeft afgenomen, 193 Ric 18:9 | zal worden, vernacht toch; zie, de dag legert zich, vernacht 194 Rut 1:15 | 15 Daarom zeide zij: Zie, uw zwagerin is wedergekeerd 195 Rut 3:2 | van onze bloedvriendschap? Zie, hij zal dezen nacht gerst 196 1Sa 2:31 | 31 Zie, de dagen komen, dat Ik 197 1Sa 3:4 | Samuel riep; en hij zeide: Zie, hier ben ik. ~ 198 1Sa 3:5 | hij liep tot Eli en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt 199 1Sa 3:6 | ging tot Eli, en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt 200 1Sa 3:8 | ging tot Eli, en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt 201 1Sa 3:11 | HEERE zeide tot Samuel: Zie, Ik doe een ding in Israel, 202 1Sa 3:16 | zoon Samuel! Hij dan zeide: Zie, hier ben ik. ~ 203 1Sa 8:5 | 5 En zij zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden, 204 1Sa 9:6 | daarentegen zeide tot hem: Zie toch, er is een man Gods 205 1Sa 9:7 | Saul tot zijn jongen: Maar zie, zo wij gaan, wat zullen 206 1Sa 9:8 | antwoordde Saul verder en zeide: Zie, er vindt zich in mijn hand 207 1Sa 9:17 | antwoordde hem de HEERE: Zie, dit is de man, van welken 208 1Sa 9:24 | voor Saul; en hij zeide: Zie, dit is het overgeblevene; 209 1Sa 10:2 | gij zijt gaan zoeken, en zie, uw vader heeft de zaken 210 1Sa 10:8 | aangezicht afgaan naar Gilgal, en zie, ik zal tot u afkomen, om 211 1Sa 10:10 | daar aan den heuvel kwamen, zie, zo kwam hem een hoop profeten 212 1Sa 14:7 | wat in uw hart is; wend u, zie ik ben met u, naar uw hart. ~ 213 1Sa 14:8 | 8 Jonathan nu zeide: Zie, wij zullen overgaan tot 214 1Sa 14:29 | heeft het land beroerd; zie toch, hoe mijn ogen verlicht 215 1Sa 14:33 | boodschapte het Saul, zeggende: Zie, het volk verzondigt zich 216 1Sa 14:43 | dien ik in mijn hand had; zie hier ben ik, moet ik sterven? ~ 217 1Sa 15:12 | is te Karmel gekomen, en zie, hij heeft zich een pilaar 218 1Sa 15:22 | van de stem des HEEREN? Zie, gehoorzamen is beter dan 219 1Sa 16:7 | HEERE zeide tot Samuel: Zie zijn gestalte niet aan, 220 1Sa 16:11 | kleinste is nog overig, en zie, hij weidt de schapen. Samuel 221 1Sa 16:15 | Sauls knechten tot hem: Zie toch, een boze geest Gods 222 1Sa 16:18 | de jongelingen, en zeide: Zie, ik heb gezien een zoon 223 1Sa 18:17 | Derhalve zeide Saul tot David: Zie, mijn grootste dochter Merab 224 1Sa 18:22 | het heimelijke, zeggende: Zie, de koning heeft lust aan 225 1Sa 19:19 | boodschapte Saul, zeggende: Zie, David is te Najoth, bij 226 1Sa 19:22 | David? Toen werd hem gezegd: Zie, zij zijn te Najoth bij 227 1Sa 20:2 | gij zult niet sterven. Zie, mijn vader doet geen grote 228 1Sa 20:5 | David zeide tot Jonathan: Zie, morgen is de nieuwe maan, 229 1Sa 20:12 | morgen of overmorgen, en zie, het is goed voor David, 230 1Sa 20:21 | 21 En zie, ik zal den jongen zenden, 231 1Sa 20:21 | uitdrukkelijk tot den jongen zeg: Zie, de pijlen zijn van u af 232 1Sa 20:22 | tot den jongen alzo zeg: Zie, de pijlen zijn van u af 233 1Sa 20:23 | en gij gesproken hebben, zie, de HEERE zij tussen mij 234 1Sa 20:29 | zijn, dat ik mijn broeders zie; hierom is hij aan des konings 235 1Sa 21:9 | sloegt in het eikendal, zie, dat is hier, gewonden in 236 1Sa 22:12 | van Ahitub! En hij zeide: Zie, hier ben ik, mijn heer! ~ 237 1Sa 23:1 | boodschapte David, zeggende: Zie, de Filistijnen strijden 238 1Sa 23:3 | mannen Davids zeiden tot hem: Zie, wij vrezen hier in Juda; 239 1Sa 24:2 | hem te kennen, zeggende: Zie, David is in de woestijn 240 1Sa 24:5 | mannen van David tot hem: Zie den dag, in welken de HEERE 241 1Sa 24:5 | welken de HEERE tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand in uw 242 1Sa 24:10 | woorden der mensen, zeggende: Zie, David zoekt uw kwaad? ~ 243 1Sa 24:11 | 11 Zie, te dezen dage hebben uw 244 1Sa 24:12 | 12 Zie toch, mijn vader, ja, zie 245 1Sa 24:12 | Zie toch, mijn vader, ja, zie de slip uws mantels in mijn 246 1Sa 24:12 | u niet gedood; beken en zie, dat er in mijn hand geen 247 1Sa 24:21 | 21 En nu, zie, ik weet, dat gij voorzeker 248 1Sa 25:14 | huisvrouw van Nabal, zeggende: Zie, David heeft boden gezonden 249 1Sa 25:17 | 17 Weet dan nu, en zie, wat gij doen zult; want 250 1Sa 25:35 | met vrede op naar uw huis; zie, ik heb naar uw stem gehoord, 251 1Sa 26:16 | wacht gehouden hebt! En nu, zie, waar de spies des konings 252 1Sa 26:21 | dierbaar in uw ogen geweest is; zie, ik heb dwaselijk gedaan, 253 1Sa 26:22 | antwoordde David, en zeide: Zie, de spies des konings; zo 254 1Sa 26:24 | 24 En zie, gelijk als te dezen dage 255 1Sa 28:7 | knechten nu zeiden tot hem: Zie, te Endor is een vrouw, 256 1Sa 28:9 | zeide de vrouw tot hem: Zie, gij weet, wat Saul gedaan 257 1Sa 28:13 | zeide de vrouw tot Saul: Ik zie goden, uit de aarde opkomende. ~ 258 1Sa 28:21 | was; en zij zeide tot hem: Zie, uw dienstmaagd heeft naar 259 2Sa 1:7 | hij riep mij, en ik zeide: Zie, hier ben ik. ~ 260 2Sa 3:12 | Maak uw verbond met mij, en zie, mijn hand zal met u zijn, 261 2Sa 3:24 | zeide: Wat hebt gij gedaan? Zie, Abner is tot u gekomen; 262 2Sa 4:8 | en zeiden tot den koning: Zie, daar is het hoofd van Isboseth, 263 2Sa 4:10 | mij boodschapte, zeggende: Zie, Saul is dood; daar hij 264 2Sa 5:1 | en zij spraken, zeggende: Zie, wij, uw gebeente en uw 265 2Sa 7:2 | tot den profeet Nathan: Zie toch, ik woon in een cederen 266 2Sa 9:4 | Ziba zeide tot den koning: Zie, hij is in het huis van 267 2Sa 9:6 | Mefiboseth! En hij zeide: Zie, hier is uw knecht. ~ 268 2Sa 12:11 | 11 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over u verwekken 269 2Sa 13:24 | tot den koning, en zeide: Zie, nu heeft uw knecht schaaps 270 2Sa 13:35 | Jonadab tot den koning: Zie, de zonen des konings komen; 271 2Sa 14:7 | 7 En zie, het ganse geslacht is opgestaan 272 2Sa 14:21 | zeide de koning tot Joab: Zie nu, ik heb deze zaak gedaan; 273 2Sa 14:24 | en mijn aangezicht niet zie. Alzo keerde Absalom in 274 2Sa 14:32 | Absalom zeide tot Joab: Zie, ik heb tot u gezonden, 275 2Sa 15:3 | Zo zeide Absalom tot hem: Zie, uw zaken zijn goed en recht; 276 2Sa 15:26 | Ik heb geen lust tot u; zie, hier ben ik, Hij doe mij, 277 2Sa 15:28 | 28 Zie, ik zal vertoeven in de 278 2Sa 16:3 | Ziba zeide tot den koning: Zie, hij blijft te Jeruzalem, 279 2Sa 16:4 | zeide de koning tot Ziba: Zie, het zal het uwe zijn alles 280 2Sa 16:8 | hand van Absalom, uw zoon; zie nu, gij zijt in uw ongeluk, 281 2Sa 17:9 | 9 Zie, nu heeft hij zich verstoken 282 2Sa 18:10 | Joab te kennen, en zeide: Zie, ik heb Absalom zien hangen 283 2Sa 18:11 | die het hem te kennen gaf: Zie toch, gij hebt het gezien, 284 2Sa 18:26 | tot den poortier en zeide: Zie, er loopt nog een man alleen. 285 2Sa 18:27 | Voorts zeide de wachter: Ik zie den loop des eersten aan, 286 2Sa 19:1 | En Joab werd aangezegd: Zie, de koning weent, en bedrijft 287 2Sa 19:20 | ik heb gezondigd; doch zie, ik ben heden gekomen, de 288 2Sa 19:37 | vaders en mijner moeder; maar zie, daar is uw knecht Chimham, 289 2Sa 20:21 | zeide de vrouw tot Joab: Zie, zijn hoofd zal tot u over 290 2Sa 24:13 | uw land zij? Merk nu, en zie toe, wat antwoord ik Dien 291 2Sa 24:17 | tot den HEERE, en zeide: Zie ik, ik heb gezondigd, en 292 2Sa 24:22 | wat goed is in zijn ogen; zie, daar de runderen ten brandoffer, 293 1Kon 1:14| 14 Zie, als gij daar nog met den 294 1Kon 1:18| 18 En nu zie, Adonia is koning; en nu, 295 1Kon 1:23| koning te kennen, zeggende: Zie, de profeet Nathan is daar; 296 1Kon 1:25| Abjathar, den priester; en zie, zij eten, en drinken voor 297 1Kon 1:51| Salomo bekend, zeggende: Zie, Adonia vreest den koning 298 1Kon 1:51| den koning Salomo, want zie, hij heeft de hoornen des 299 1Kon 2:8 | 8 En zie, bij u is Simei, de zoon 300 1Kon 2:29| HEEREN gevloden was, en zie, hij is bij het altaar. 301 1Kon 2:39| Simei te kennen, zeggende: Zie, uw knechten zijn in Gath. ~ 302 1Kon 3:12| 12 Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; 303 1Kon 3:12| gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig 304 1Kon 3:21| om mijn zoon te zogen, en zie, hij was dood; maar ik lette 305 1Kon 3:21| in den morgen op hem, en zie, het was mijn zoon niet, 306 1Kon 5:5 | 5 En zie, ik denk voor den Naam van 307 1Kon 8:27| zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel 308 1Kon 10:7 | ogen dat gezien hebben; en zie, de helft is mij niet aangezegd; 309 1Kon 11:22| ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij in uw land zoekt te 310 1Kon 11:31| de HEERE, de God Israels: Zie, Ik zal het koninkrijk van 311 1Kon 12:28| te gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, o Israel, die 312 1Kon 13:2 | altaar, zo zegt de HEERE: Zie, een zoon zal aan het huis 313 1Kon 14:2 | zijt, en ga heen naar Silo, zie, daar is de profeet Ahia, 314 1Kon 14:5 | de HEERE zeide tot Ahia: Zie, Jerobeams huisvrouw komt, 315 1Kon 14:10| 10 Daarom, zie, Ik zal kwaad over het huis 316 1Kon 15:19| vader en tussen uw vader; zie, ik zend u een geschenk, 317 1Kon 16:3 | 3 Zie, zo zal Ik de nakomelingen 318 1Kon 17:9 | Sidon is, en woon aldaar; zie, Ik heb daar een weduwvrouw 319 1Kon 17:12| weinig olie in de fles! En zie ik heb een paar houten gelezen, 320 1Kon 17:23| zijn moeder; en Elia zeide: Zie, uw zoon leeft. ~ 321 1Kon 18:8 | het; ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. ~ 322 1Kon 18:11| gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. ~ 323 1Kon 18:14| gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier, en hij zou 324 1Kon 18:43| zijn jongen: Ga nu op, en zie uit naar de zee. Toen ging 325 1Kon 18:44| zevende maal, dat hij zeide: Zie, een kleine wolk, als eens 326 1Kon 20:13| gezien al deze grote menigte? Zie, Ik zal ze heden in uw hand 327 1Kon 20:22| sterk u; en bemerk, en zie, wat gij doen zult; want 328 1Kon 20:31| zeiden de knechten tot hem: Zie toch, wij hebben gehoord, 329 1Kon 20:36| gehoorzaam zijt geweest, zie, als gij van mij weggegaan 330 1Kon 20:39| het midden des strijds; en zie, een man was afgeweken, 331 1Kon 21:18| tegemoet, die in Samaria is; zie hij is in den wijngaard 332 1Kon 21:21| 21 Zie, Ik zal kwaad over u brengen, 333 1Kon 22:13| sprak tot hem, zeggende: Zie toch, de woorden der profeten 334 1Kon 22:23| 23 Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest 335 1Kon 22:25| 25 En Micha zeide: Zie, gij zult het zien, op dienzelfden 336 2Kon 1:14| 14 Zie, het vuur is van den hemel 337 2Kon 2:16| 16 En zij zeiden tot hem: Zie nu, er zijn bij uw knechten 338 2Kon 2:19| der stad zeiden tot Elisa: Zie toch, de woning dezer stad 339 2Kon 4:9 | zij zeide tot haar man: Zie nu, ik heb gemerkt, dat 340 2Kon 4:13| gezegd: Zeg nu tot haar: Zie, gij zijt zorgvuldig voor 341 2Kon 4:25| Gehazi, zijn jongen zeide: Zie, daar is de Sunamietische. ~ 342 2Kon 5:6 | tot u zal gekomen zijn, zie, ik heb mijn knecht Naaman 343 2Kon 5:11| en toog weg, en zeide: Zie, ik zeide bij mijzelven: 344 2Kon 5:15| zijn aangezicht en zeide: Zie, nu weet ik, dat er geen 345 2Kon 5:20| Elisa, den man Gods, zeide: Zie, mijn heer heeft Naaman, 346 2Kon 5:22| gezonden, om te zeggen: Zie, nu straks zijn tot mij 347 2Kon 6:1 | profeten zeiden tot Elisa: Zie nu, de plaats, waar wij 348 2Kon 6:13| kennen gegeven, zeggende: Zie, hij is te Dothan. ~ 349 2Kon 6:17| toch zijn ogen, dat hij zie! En de HEERE opende de ogen 350 2Kon 6:33| tot hem af; en hij zeide: Zie, dat kwaad is van den HEERE; 351 2Kon 7:2 | den man Gods, en zeide: Zie, zo de HEERE vensteren in 352 2Kon 7:2 | geschieden? En hij zeide: Zie, gij zult het met uw ogen 353 2Kon 7:6 | zeiden de een tot den ander: Zie, de koning van Israel heeft 354 2Kon 7:13| hierbinnen overgebleven zijn (zie, zij zijn als de gehele 355 2Kon 7:13| hierbinnen overgebleven zijn; zie, zij zijn als de gehele 356 2Kon 7:19| Gods geantwoord en gezegd: Zie, zo de HEERE vensteren in 357 2Kon 7:19| kunnen? En hij had gezegd: Zie, gij zult het met uw ogen 358 2Kon 9:2 | daar zult gekomen zijn, zo zie, waar Jehu, de zoon van 359 2Kon 9:17| hij aankwam, en zeide: Ik zie een hoop. Toen zeide Joram: 360 2Kon 10:16| hij zeide: Ga met mij, en zie mijn ijver aan voor den 361 2Kon 20:21| 21 Zie nu, vertrouwt gij u op dien 362 2Kon 21:7 | 7 Zie, Ik zal een geest in hem 363 2Kon 21:11| 11 Zie, gij hebt gehoord, wat de 364 2Kon 21:16| HEERE! Uw ogen open en zie, en hoor de woorden van 365 2Kon 22:5 | Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal u gezond maken; 366 2Kon 22:17| 17 Zie, de dagen komen, dat al 367 2Kon 24:16| 16 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over deze 368 2Kon 24:20| 20 Daarom zie, Ik zal u verzamelen tot 369 2Kon 25:17| voor een grafteken, dat ik zie? En de lieden der stad zeiden 370 1Kro 11:1 | David naar Hebron, zeggende: Zie, wij zijn uw gebeente en 371 1Kro 12:17| is, de God onzer vaderen zie het, en straffe het! ~ 372 1Kro 17:1 | Nathan, den profeet, zeide: Zie, ik woon in een cederen 373 1Kro 22:12| landpalen van Israel? Zo zie nu toe, wat antwoord ik 374 1Kro 22:23| wat goed is in zijn ogen; zie, ik geef deze runderen tot 375 1Kro 23:9 | 9 Zie, de zoon, die u geboren 376 1Kro 23:14| 14 Zie daar, ik heb in mijn verdrukking 377 1Kro 29:10| 10 Zie nu toe, want de HEERE heeft 378 1Kro 29:21| 21 En zie, daar zijn de verdelingen 379 2Kro 2:4 | 4 Zie, ik zal een huis voor den 380 2Kro 2:8 | Libanon weten te houwen; en zie, mijn knechten zullen met 381 2Kro 2:10| 10 En zie, ik zal uw knechten, den 382 2Kro 10:6 | ogen dat gezien hebben; en zie, de helft van de grootheid 383 2Kro 17:3 | vader en tussen uw vader; zie, ik zend u zilver en goud, 384 2Kro 19:12| sprak tot hem, zeggende: Zie, de woorden der profeten 385 2Kro 19:22| 22 Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest 386 2Kro 19:24| 24 En Micha zeide: Zie, gij zult het zien aan dienzelfden 387 2Kro 21:2 | zijde der zee, uit Syrie, en zie, zij zijn te Hazezon-Thamar, 388 2Kro 21:10| 10 En nu, zie de kinderen Ammons, en Moab, 389 2Kro 21:11| 11 Zie dan, zij vergelden het ons, 390 2Kro 22:14| 14 Zie, de HEERE zal u plagen met 391 2Kro 22:34| 14 Zie, de HEERE zal u plagen met 392 2Kro 25:19| 19 Gij zegt: Zie, gij hebt de Edomieten geslagen; 393 2Kro 29:19| bereid en geheiligd; en zie, zij zijn voor het altaar 394 2Kro 34:24| 24 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over deze 395 2Kro 34:28| 28 Zie, Ik zal u verzamelen tot 396 Ezra 9:15| als het is te dezen dage. Zie, wij zijn voor Uw aangezicht 397 Neh 9:36 | 36 Zie, wij zijn heden knechten; 398 Neh 9:36 | het goede daarvan te eten, zie, daarin zijn wij knechten. ~ 399 Est 29:1 | als ik den Jood Mordechai zie zitten in de poort des konings. ~ 400 Est 30:5 | jongelingen zeiden tot hem: Zie, Haman staat in het voorhof. 401 Est 40:1 | konings staande, zeide: Ook zie, de galg, welke Haman gemaakt 402 Job 1:12 | HEERE zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft, zij in 403 Job 1:19 | 19 En zie, een grote wind kwam van 404 Job 2:6 | HEERE zeide tot den satan: Zie, hij zij in uw hand, doch 405 Job 3:9 | en het worde niet; en hij zie niet de oogleden des dageraads! ~ 406 Job 4:3 | 3 Zie, gij hebt velen onderwezen, 407 Job 4:18 | 18 Zie, op Zijn knechten zou Hij 408 Job 5:17 | 17 Zie, gelukzalig is de mens, 409 Job 5:27 | 27 Zie dit, wij hebben het doorzocht, 410 Job 8:19 | 19 Zie, dat is vreugde zijns wegs; 411 Job 8:20 | 20 Zie, God zal den oprechte niet 412 Job 9:11 | 11 Zie, Hij zal voor mij henengaan, 413 Job 9:12 | 12 Zie, Hij zal roven, wie zal 414 Job 9:19 | het aan de kracht komt, zie, Hij is sterk; en zo het 415 Job 15:15 | 15 Zie, op Zijn heiligen zou Hij 416 Job 16:19 | 19 Ook nu, zie, in den hemel is mijn Getuige, 417 Job 22:12 | in de hoogte der hemelen? Zie toch het opperste der sterren 418 Job 23:8 | 8 Zie, ga ik voorwaarts, zo is 419 Job 23:9 | Zich ter rechterhand, zo zie ik Hem niet. ~ 420 Job 28:28 | den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is 421 Job 31:35 | een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is, dat de 422 Job 33:2 | 2 Zie nu, ik heb mijn mond opengedaan; 423 Job 33:6 | 6 Zie, ik ben Godes, gelijk gij; 424 Job 33:7 | 7 Zie, mijn verschrikking zal 425 Job 33:10 | 10 Zie, Hij vindt oorzaken tegen 426 Job 33:12 | 12 Zie, hierin zijt gij niet rechtvaardig, 427 Job 33:29 | 29 Zie, dit alles werkt God tweemaal 428 Job 34:32 | 32 Behalve wat ik zie, leer Gij mij; heb ik onrecht 429 Job 35:5 | 5 Bemerk den hemel en zie; en aanschouw de bovenste 430 Job 36:5 | 5 Zie, God is geweldig, nochtans 431 Job 36:22 | 22 Zie, God verhoogt door Zijn 432 Job 36:26 | 26 Zie, God is groot, en wij begrijpen 433 Job 36:30 | 30 Zie, Hij breidt over hem Zijn 434 Job 37:35 | henenvaren, en tot u zeggen: Zie, hier zijn wij? ~ 435 Job 38:37 | 37 Zie, ik ben te gering; wat zou 436 Job 39:6 | verbolgenheden uws toorns uit, en zie allen hoogmoedige, en verneder 437 Job 39:7 | 7 Zie allen hoogmoedige, en breng 438 Job 39:10 | 10 Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt 439 Job 39:11 | 11 Zie toch, zijn kracht is in 440 Job 39:18 | 18 Zie, hij doet de rivier geweld 441 Job 39:28 | 28 Zie, zijn hoop zal feilen; zal 442 Psa 9:14 | Wees mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn 443 Psa 16:10 | Uw Heilige de verderving zie. ~ 444 Psa 38:36 | 36 Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en 445 Psa 38:37 | Schin. Let op den vrome, en zie naar den oprechte; want 446 Psa 40:6 | 6 Zie, Gij hebt mijn dagen een 447 Psa 41:8 | 8 Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de rol des boeks 448 Psa 41:10 | gerechtigheid in de grote gemeente; zie, mijn lippen bedwing ik 449 Psa 45:11 | 11 Hoor, o Dochter! en zie, en neig uw oor; en vergeet 450 Psa 51:7 | 7 Zie, ik ben in ongerechtigheid 451 Psa 51:8 | 8 Zie, Gij hebt lust tot waarheid 452 Psa 55:10 | deel hun tong; want ik zie wrevel en twist in de stad. ~ 453 Psa 59:4 | 4 Want zie, zij leggen mijner ziel 454 Psa 59:5 | waak op mij tegemoet, en zie. ~ 455 Psa 59:8 | 8 Zie, zij storten overvloediglijk 456 Psa 69:17 | goedertierenheid is goed; zie mij aan naar de grootheid 457 Psa 80:15 | aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek dezen wijnstok, ~ 458 Psa 83:3 | 3 Want zie, Uw vijanden maken getier, 459 Psa 84:10 | 10 O God, ons Schild! zie, en aanschouw het aangezicht 460 Psa 92:10 | 10 Want zie, Uw vijanden, o HEERE! want 461 Psa 92:10 | vijanden, o HEERE! want zie, Uw vijanden zullen vergaan; 462 Psa 112:8 | hij op zijn wederpartijen zie. ~ 463 Psa 119:40 | 40  Zie, ik heb een begeerte tot 464 Psa 119:132| 132  Zie mij aan, wees mij genadig, 465 Psa 119:153| 153  Resch. Zie mijn ellende aan, en help 466 Psa 119:159| 159  Zie aan, dat ik Uw bevelen lief 467 Psa 139:4 | geen woord op mijn tong is, zie, HEERE! Gij weet het alles. ~ 468 Psa 139:8 | bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar. ~ 469 Psa 139:24 | 24 En zie, of bij mij een schadelijke 470 Spre 6:6 | tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs; ~ 471 Spre 23:31| 31      Zie den wijn niet aan, als hij 472 Spre 24:18| Opdat het de HEERE niet zie, en het kwaad zij in Zijn 473 Pred 1:16| met mijn hart, zeggende: Zie, ik heb wijsheid vergroot 474 Pred 2:1 | beproeven door vreugde; derhalve zie het goede aan; maar zie, 475 Pred 2:1 | zie het goede aan; maar zie, ook dat was ijdelheid. ~ 476 Pred 7:14| ten dage des tegenspoeds, zie toe; want God maakt ook 477 Hoo 1:15 | 15      Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin! 478 Hoo 1:15 | zijt schoon, Mijn vriendin! Zie, gij zijt schoon; uw ogen 479 Hoo 1:16 | 16      Zie, gij zijt schoon, mijn Liefste, 480 Hoo 2:11 | 11      Want zie, de winter is voorbij, de 481 Hoo 4:1 | 1      Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin! 482 Hoo 4:1 | zijt schoon, Mijn vriendin! zie, gij zijt schoon; uw ogen 483 Hoo 4:8 | Mij van den Libanon af; zie van den top van Amana, van 484 Jes 6:7 | daarmede aan, en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeroerd; 485 Jes 6:8 | henengaan? Toen zeide ik: Zie, hier ben ik, zend mij henen. ~ 486 Jes 6:10 | hun ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, noch met 487 Jes 21:5 | 5      Bereid de tafel, zie toe, gij wachter! eet, drink; 488 Jes 21:9 | 9      En zie nu, daar komt een wagen 489 Jes 22:17 | 17      Zie, de HEERE zal u wegwerpen 490 Jes 36:6 | 6      Zie, gij vertrouwt op dien gebrokenen 491 Jes 37:7 | 7      Zie, Ik zal een geest in hem 492 Jes 37:11 | 11      Zie, gij hebt gehoord, wat de 493 Jes 37:17 | HEERE! doe Uw ogen open, en zie; en hoor al de woorden van 494 Jes 38:5 | Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal vijftien jaren tot 495 Jes 38:8 | 8      Zie, Ik zal de schaduw der graden, 496 Jes 38:17 | 17      Zie, in vrede is mij de bitterheid 497 Jes 39:6 | 6   Zie, de dagen komen, dat al 498 Jes 40:9 | zeg den steden van Juda: Zie hier is uw God! ~ 499 Jes 41:27 | de Eerste zeg tot Sion: Zie, zie ze daar! en tot Jeruzalem; 500 Jes 41:27 | Eerste zeg tot Sion: Zie, zie ze daar! en tot Jeruzalem;


1-500 | 501-700

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License