1-500 | 501-700
Book Chapter: Verse
1 Gen 4:14 | 14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven
2 Gen 6:13 | hen vervuld met wrevel; en zie, Ik zal hen met de aarde
3 Gen 6:17 | 17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed
4 Gen 12:11 | tot Sarai, zijn huisvrouw: Zie toch, ik weet, dat gij een
5 Gen 12:19 | zoude genomen hebben? en nu, zie, daar is uw huisvrouw; neem
6 Gen 13:14 | was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij
7 Gen 14:27 | 3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad
8 Gen 14:27 | Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal
9 Gen 14:29 | uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en
10 Gen 15:2 | Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij
11 Gen 15:6 | En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw
12 Gen 15:11 | des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult
13 Gen 16:4 | 4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u;
14 Gen 16:20 | Ismael heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend, en
15 Gen 17:10 | dezen tijd des levens; en zie, Sara, uw huisvrouw, zal
16 Gen 17:27 | Abraham antwoordde en zeide: Zie toch; ik heb mij onderwonden
17 Gen 17:31 | 31 En hij zeide: Zie toch, ik heb mij onderwonden
18 Gen 18:17 | behoud u om uws levens wil; zie niet achter u om, en sta
19 Gen 18:19 | 19 Zie toch, Uw knecht heeft genade
20 Gen 18:21 | 21 En Hij zeide tot hem: Zie, Ik heb uw aangezicht opgenomen
21 Gen 18:34 | eerstgeborene zeide tot de jongste: Zie, ik heb gisteren nacht bij
22 Gen 19:3 | nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe
23 Gen 19:15 | 15 En Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht;
24 Gen 19:16 | 16 En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend
25 Gen 19:16 | duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der
26 Gen 20:16 | zeide: Dat ik het kind niet zie sterven; en zij zat tegenover,
27 Gen 21:1 | Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~
28 Gen 21:7 | Mijn vader! En hij zeide: Zie, hier ben ik, mijn zoon!
29 Gen 21:7 | mijn zoon! En hij zeide: Zie het vuur en het hout; maar
30 Gen 21:11 | Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~
31 Gen 21:20 | Abraham boodschapte, zeggende: Zie, Milka heeft ook Nahor,
32 Gen 23:13 | 13 Zie, ik sta bij de waterfontein,
33 Gen 23:43 | 43 Zie, ik sta bij de waterfontein;
34 Gen 23:51 | 51 Zie, Rebekka is voor uw aangezicht;
35 Gen 23:99 | 32 En Ezau zeide: Zie, ik ga sterven; en waartoe
36 Gen 24:9 | Izak, en zeide: Voorwaar, zie, zij is uw huisvrouw! hoe
37 Gen 25:1 | zoon! En hij zeide tot hem: Zie, hier ben ik! ~
38 Gen 25:2 | 2 En hij zeide: Zie nu, ik ben oud geworden,
39 Gen 25:6 | Jakob, haar zoon, zeggende: Zie, ik heb uw vader tot Ezau,
40 Gen 25:11 | tot Rebekka, zijn moeder: Zie, mijn broeder Ezau is een
41 Gen 25:18 | Mijn vader! En hij zeide: Zie, hier ben ik; wie zijt gij,
42 Gen 25:27 | zegende hem; en hij zeide: Zie, de reuk mijns zoons is
43 Gen 25:36 | eerstgeboorte heeft hij genomen, en zie, nu heeft hij mijn zegen
44 Gen 25:37 | Izak, en zeide tot Ezau: Zie, ik heb hem tot een heer
45 Gen 25:39 | vader Izak en zeide tot hem: Zie, de vettigheden der aarde
46 Gen 25:42 | zoon, en zeide tot hem: Zie, uw broeder Ezau troost
47 Gen 26:15 | 15 En zie, Ik ben met u, en Ik zal
48 Gen 27:6 | zij zeiden: Het is wel; en zie, Rachel, zijn dochter, komt
49 Gen 27:38 | 3 En zij zeide: Zie, daar is mijn dienstmaagd
50 Gen 27:69 | 34 Toen zeide Laban: Zie, och ja, het zij naar uw
51 Gen 28:5 | En hij zeide tot haar: Ik zie het aangezicht uws vaders,
52 Gen 28:11 | droom: Jakob! En ik zeide: Zie, hier ben ik! ~
53 Gen 28:12 | Hef toch uw ogen op, en zie! alle bokken, die de kudde
54 Gen 28:50 | dochteren, niemand is bij ons; zie toe, God zal getuige zijn
55 Gen 28:51 | zeide voorts tot Jakob: Zie, daar is deze zelfde hoop,
56 Gen 28:51 | is deze zelfde hoop, en zie, daar is dit opgericht teken,
57 Gen 29:18 | mijn heer, tot Ezau, en zie, hij zelf is ook achter
58 Gen 29:20 | En gij zult ook zeggen: Zie, uw knecht Jakob is achter
59 Gen 34:13 | zende. En hij zeide tot hem: Zie, hier ben ik! ~
60 Gen 34:14 | zeide tot hem: Ga toch heen, zie naar den welstand van uw
61 Gen 35:13 | Thamar te kennen, zeggende: Zie, uw schoonvader gaat op
62 Gen 35:23 | niet tot verachting worden; zie, ik heb deze bok gezonden;
63 Gen 35:24 | heeft gehoereerd, en ook zie, zij is zwanger van hoererij.
64 Gen 36:8 | de huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft geen kennis
65 Gen 36:32 | tot hem: In mijn droom, zie, zo was een wijnstok voor
66 Gen 36:39 | was ook in mijn droom, en zie, drie getraliede korven
67 Gen 37:17 | Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik
68 Gen 37:18 | 18 En zie, uit de rivier kwamen op
69 Gen 37:19 | 19 En zie, zeven andere koeien kwamen
70 Gen 37:22 | zag ik in mijn droom, en zie zeven aren rezen op in een
71 Gen 37:23 | 23 En zie, zeven dorre, dunne en van
72 Gen 37:29 | 29 Zie, de zeven aankomende jaren,
73 Gen 37:33 | 33 Zo zie nu Farao naar een verstandigen
74 Gen 37:41 | Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u over gans Egypteland
75 Gen 38:13 | in het land Kanaan; en zie, de kleinste is heden bij
76 Gen 39:21 | wij onze zakken opendeden, zie, zo was ieders mans geld
77 Gen 40:8 | 8 Zie, het geld, dat wij in den
78 Gen 40:16 | uwer knechten gevonden; zie, wij zijn mijns heren slaven,
79 Gen 40:34 | opdat ik den jammer niet zie, welke mijn vader overkomen
80 Gen 42:2 | Jakob, Jakob! En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~
81 Gen 43:1 | uit het land Kanaan, en zie, zij zijn in het land Gosen. ~
82 Gen 44:1 | dingen, dat men Jozef zeide: Zie, uw vader is krank! Toen
83 Gen 44:2 | boodschapte Jakob, en men zeide: Zie, uw zoon Jozef komt tot
84 Gen 44:4 | Hij heeft tot mij gezegd: Zie, Ik zal u vruchtbaar maken,
85 Gen 44:11 | aangezicht te zien; maar zie, God heeft mij ook uw zaad
86 Gen 44:21 | zeide Israel tot Jozef: Zie, ik sterf; maar God zal
87 Gen 46:5 | mij doen zweren, zeggende: Zie, ik sterf; in mijn graf,
88 Gen 46:18 | voor hem neder, en zeiden: Zie, wij zijn u tot knechten! ~
89 Exo 3:4 | Mozes, Mozes! En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~
90 Exo 3:9 | 9 En nu, zie, het geschrei der kinderen
91 Exo 3:13 | Toen zeide Mozes tot God: Zie, wanneer ik kom tot de kinderen
92 Exo 4:1 | antwoordde Mozes, en zeide: Maar zie, zij zullen mij niet geloven,
93 Exo 4:14 | wel spreken zal, en ook, zie, hij zal uitgaan u tegemoet;
94 Exo 4:18 | die in Egypte zijn, en zie, of zij nog leven. Jethro
95 Exo 4:21 | weder in Egypte te keren, zie toe, dat gij al de wonderen
96 Exo 4:23 | geweigerd hem te laten trekken; zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene
97 Exo 5:21 | zeiden tot hen: De HEERE zie op u, en richte het, dewijl
98 Exo 6:11 | voor den HEERE, zeggende: Zie, de kinderen Israels hebben
99 Exo 6:29 | het aangezicht des HEEREN: Zie, ik ben onbesneden van lippen;
100 Exo 7:1 | zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik heb u tot een god gezet
101 Exo 7:15 | Farao in den morgenstond; zie, hij zal uitgaan naar het
102 Exo 7:16 | diene in de woestijn; doch zie, gij hebt tot nu toe niet
103 Exo 7:17 | weten, dat Ik de HEERE ben; zie, ik zal met dezen staf,
104 Exo 8:2 | weigert te laten trekken, zie, zo zal Ik uw ganse landpale
105 Exo 8:20 | voor Farao's aangezicht; zie, hij zal aan het water uitgaan,
106 Exo 8:21 | volk niet laat trekken, zie, zo zal Ik een vermenging
107 Exo 8:26 | onzen God, mogen offeren; zie, indien wij der Egyptenaren
108 Exo 8:29 | 29 Mozes nu zeide: Zie, ik ga van u, en zal tot
109 Exo 9:3 | 3 Zie, de hand des HEEREN zal
110 Exo 9:18 | 18 Zie, Ik zal morgen omtrent dezen
111 Exo 10:4 | Mijn volk te laten trekken, zie, zo zal Ik morgen sprinkhanen
112 Exo 12:13 | zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij
113 Exo 14:17 | 17 En Ik, zie, Ik zal het hart der Egyptenaren
114 Exo 16:4 | zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik zal voor ulieden brood
115 Exo 17:6 | 6 Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht
116 Exo 18:21 | 21 Doch zie gij om, onder al het volk,
117 Exo 19:9 | de HEERE zeide tot Mozes: Zie, Ik zal tot u komen in een
118 Exo 25:40 | 40 Zie dan toe, dat gij het maakt
119 Exo 31:2 | 2 Zie, Ik heb met name geroepen
120 Exo 31:6 | 6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab,
121 Exo 32:9 | heb dit volk gezien, en zie, het is een hardnekkig volk! ~
122 Exo 32:34 | waarheen Ik u gezegd heb; zie, Mijn Engel zal voor uw
123 Exo 33:9 | heb dit volk gezien, en zie, het is een hardnekkig volk! ~
124 Exo 33:34 | waarheen Ik u gezegd heb; zie, Mijn Engel zal voor uw
125 Exo 34:12 | Mozes zeide tot den HEERE: Zie, Gij zegt tot mij: Voer
126 Exo 34:13 | genade vinde in Uw ogen; en zie aan, dat deze natie Uw volk
127 Exo 34:21 | 21 De HEERE zeide verder: Zie, er is een plaats bij Mij;
128 Exo 34:33 | 10 Toen zeide Hij: Zie, Ik maak een verbond; voor
129 Exo 34:34 | hetgeen Ik u heden gebiede! zie, Ik zal voor uw aangezicht
130 Lev 10:19 | Toen sprak Aaron tot Mozes: Zie, heden hebben zij hun zondoffer
131 Num 3:12 | 12 En Ik, zie, Ik heb de Levieten uit
132 Num 16:15 | hij zeide tot den HEERE: Zie hun offer niet aan! Ik heb
133 Num 17:12 | Israels tot Mozes, zeggende: Zie, wij geven den geest, wij
134 Num 18:12 | Israels tot Mozes, zeggende: Zie, wij geven den geest, wij
135 Num 18:19 | 6 Want Ik, zie, Ik heb uw broederen, de
136 Num 18:21 | HEERE tot Aaron: En Ik, zie, Ik heb u gegeven de wacht
137 Num 18:34 | 21 En zie, aan de kinderen van Levi
138 Num 19:6 | 6 Want Ik, zie, Ik heb uw broederen, de
139 Num 19:8 | HEERE tot Aaron: En Ik, zie, Ik heb u gegeven de wacht
140 Num 19:21 | 21 En zie, aan de kinderen van Levi
141 Num 22:5 | hem te roepen, zeggende: Zie, er is een volk uit Egypte
142 Num 22:5 | volk uit Egypte getogen; zie, het heeft het gezicht des
143 Num 22:11 | 11 Zie, er is een volk uit Egypte
144 Num 22:32 | ezelin nu driemaal geslagen? Zie, Ik ben uitgegaan u tot
145 Num 22:38 | zeide Bileam tot Balak: Zie, ik ben tot u gekomen; zal
146 Num 23:9 | de hoogte der steenrotsen zie ik hem, en van de heuvelen
147 Num 23:11 | vijanden te vloeken; maar zie, gij hebt hen doorgaans
148 Num 23:20 | 20 Zie, ik heb ontvangen te zegenen;
149 Num 23:24 | 24 Zie, het volk zal opstaan als
150 Num 24:10 | vijanden te vloeken; maar zie, gij hebt hen nu driemaal
151 Num 24:11 | u hoog vereren zou; maar zie, de HEERE heeft u die eer
152 Num 24:14 | 14 En nu, zie, ik ga tot mijn volk; kom,
153 Num 25:12 | 12 Daarom spreek: Zie, Ik geef hem Mijn verbond
154 Num 27:12 | op dezen berg Abarim, en zie dat land, hetwelk Ik den
155 Deu 2:31 | de HEERE zeide tot mij: Zie, Ik heb begonnen Sihon en
156 Deu 3:27 | en naar het oosten, en zie toe met uw ogen; want gij
157 Deu 5:24 | 24 En zeidet: Zie, de HEERE, onze God, heeft
158 Deu 9:13 | dit volk aangemerkt, en zie, het is een hardnekkig volk. ~
159 Deu 9:27 | Abraham, Izak en Jakob; zie niet op de hardigheid dezes
160 Deu 23:14 | niets schandelijks onder u zie, en achterwaarts van u afkere. ~
161 Deu 26:10 | 10 En nu, zie, ik heb gebracht de eerstelingen
162 Deu 26:15 | 15 Zie nederwaarts van Uw heilige
163 Deu 31:14 | de HEERE zeide tot Mozes: Zie, uw dagen zijn genaderd,
164 Deu 31:16 | de HEERE zeide tot Mozes: Zie, gij zult slapen met uw
165 Deu 32:49 | tegenover Jericho is), en zie het land Kanaan, dat Ik
166 Deu 33:9 | tot zijn moeder zeide: Ik zie hem niet; en die zijn broederen
167 Joz 2:2 | geboodschapt, zeggende: Zie, in dezen nacht zijn hier
168 Joz 2:18 | 18 Zie, wanneer wij in het land
169 Joz 6:2 | zeide de HEERE tot Jozua: Zie, Ik heb Jericho met haar
170 Joz 7:21 | daartoe, en ik nam ze; en zie, zij zijn verborgen in de
171 Joz 8:1 | maak u op, trek op naar Ai; zie, Ik heb den koning van Ai,
172 Joz 9:25 | 25 En nu, zie, wij zijn in uw hand; doe,
173 Joz 14:10 | 10 En nu, zie, de HEERE heeft mij in het
174 Joz 14:10 | woestijn wandelde; en nu, zie, ik ben heden vijf en tachtig
175 Ric 5:15 | zal ik Israel verlossen? Zie, mijn duizend is het armste
176 Ric 5:37 | 37 Zie, ik zal een wollen vlies
177 Ric 6:13 | droom vertelde, en zeide: Zie, ik heb een droom gedroomd,
178 Ric 6:13 | heb een droom gedroomd, en zie, een geroost gerstebrood
179 Ric 8:31 | tot Abimelech, zeggende: Zie, Gaal, de zoon van Ebed,
180 Ric 8:31 | zijn te Sichem gekomen, en zie, zij, met deze stad, handelen
181 Ric 8:33 | en overval deze stad; en zie, zo hij en het volk, dat
182 Ric 8:36 | zo zeide hij tot Zebul: Zie, er komt volk af van de
183 Ric 8:37 | voort te spreken en zeide: Zie daar volk, afkomende uit
184 Ric 12:3 | en Hij zeide tot haar: Zie nu, gij zijt onvruchtbaar,
185 Ric 12:5 | 5 Want zie, gij zult zwanger worden,
186 Ric 12:7 | Maar Hij zeide tot mij: Zie, gij zult zwanger worden,
187 Ric 12:10 | kennen; en zij zeide tot hem: Zie, die Man is mij verschenen,
188 Ric 13:16 | En hij zeide tot haar: Zie, ik heb het mijn vader en
189 Ric 15:5 | tot haar: Overreed hem, en zie, waarin zijn grote kracht
190 Ric 15:10 | zeide Delila tot Simson: Zie, gij hebt met mij gespot,
191 Ric 16:2 | mijn oren gesproken hebt, zie, dat geld is bij mij, ik
192 Ric 18:9 | van de jonge vrouw, zeide: Zie toch, de dag heeft afgenomen,
193 Ric 18:9 | zal worden, vernacht toch; zie, de dag legert zich, vernacht
194 Rut 1:15 | 15 Daarom zeide zij: Zie, uw zwagerin is wedergekeerd
195 Rut 3:2 | van onze bloedvriendschap? Zie, hij zal dezen nacht gerst
196 1Sa 2:31 | 31 Zie, de dagen komen, dat Ik
197 1Sa 3:4 | Samuel riep; en hij zeide: Zie, hier ben ik. ~
198 1Sa 3:5 | hij liep tot Eli en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt
199 1Sa 3:6 | ging tot Eli, en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt
200 1Sa 3:8 | ging tot Eli, en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt
201 1Sa 3:11 | HEERE zeide tot Samuel: Zie, Ik doe een ding in Israel,
202 1Sa 3:16 | zoon Samuel! Hij dan zeide: Zie, hier ben ik. ~
203 1Sa 8:5 | 5 En zij zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden,
204 1Sa 9:6 | daarentegen zeide tot hem: Zie toch, er is een man Gods
205 1Sa 9:7 | Saul tot zijn jongen: Maar zie, zo wij gaan, wat zullen
206 1Sa 9:8 | antwoordde Saul verder en zeide: Zie, er vindt zich in mijn hand
207 1Sa 9:17 | antwoordde hem de HEERE: Zie, dit is de man, van welken
208 1Sa 9:24 | voor Saul; en hij zeide: Zie, dit is het overgeblevene;
209 1Sa 10:2 | gij zijt gaan zoeken, en zie, uw vader heeft de zaken
210 1Sa 10:8 | aangezicht afgaan naar Gilgal, en zie, ik zal tot u afkomen, om
211 1Sa 10:10 | daar aan den heuvel kwamen, zie, zo kwam hem een hoop profeten
212 1Sa 14:7 | wat in uw hart is; wend u, zie ik ben met u, naar uw hart. ~
213 1Sa 14:8 | 8 Jonathan nu zeide: Zie, wij zullen overgaan tot
214 1Sa 14:29 | heeft het land beroerd; zie toch, hoe mijn ogen verlicht
215 1Sa 14:33 | boodschapte het Saul, zeggende: Zie, het volk verzondigt zich
216 1Sa 14:43 | dien ik in mijn hand had; zie hier ben ik, moet ik sterven? ~
217 1Sa 15:12 | is te Karmel gekomen, en zie, hij heeft zich een pilaar
218 1Sa 15:22 | van de stem des HEEREN? Zie, gehoorzamen is beter dan
219 1Sa 16:7 | HEERE zeide tot Samuel: Zie zijn gestalte niet aan,
220 1Sa 16:11 | kleinste is nog overig, en zie, hij weidt de schapen. Samuel
221 1Sa 16:15 | Sauls knechten tot hem: Zie toch, een boze geest Gods
222 1Sa 16:18 | de jongelingen, en zeide: Zie, ik heb gezien een zoon
223 1Sa 18:17 | Derhalve zeide Saul tot David: Zie, mijn grootste dochter Merab
224 1Sa 18:22 | het heimelijke, zeggende: Zie, de koning heeft lust aan
225 1Sa 19:19 | boodschapte Saul, zeggende: Zie, David is te Najoth, bij
226 1Sa 19:22 | David? Toen werd hem gezegd: Zie, zij zijn te Najoth bij
227 1Sa 20:2 | gij zult niet sterven. Zie, mijn vader doet geen grote
228 1Sa 20:5 | David zeide tot Jonathan: Zie, morgen is de nieuwe maan,
229 1Sa 20:12 | morgen of overmorgen, en zie, het is goed voor David,
230 1Sa 20:21 | 21 En zie, ik zal den jongen zenden,
231 1Sa 20:21 | uitdrukkelijk tot den jongen zeg: Zie, de pijlen zijn van u af
232 1Sa 20:22 | tot den jongen alzo zeg: Zie, de pijlen zijn van u af
233 1Sa 20:23 | en gij gesproken hebben, zie, de HEERE zij tussen mij
234 1Sa 20:29 | zijn, dat ik mijn broeders zie; hierom is hij aan des konings
235 1Sa 21:9 | sloegt in het eikendal, zie, dat is hier, gewonden in
236 1Sa 22:12 | van Ahitub! En hij zeide: Zie, hier ben ik, mijn heer! ~
237 1Sa 23:1 | boodschapte David, zeggende: Zie, de Filistijnen strijden
238 1Sa 23:3 | mannen Davids zeiden tot hem: Zie, wij vrezen hier in Juda;
239 1Sa 24:2 | hem te kennen, zeggende: Zie, David is in de woestijn
240 1Sa 24:5 | mannen van David tot hem: Zie den dag, in welken de HEERE
241 1Sa 24:5 | welken de HEERE tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand in uw
242 1Sa 24:10 | woorden der mensen, zeggende: Zie, David zoekt uw kwaad? ~
243 1Sa 24:11 | 11 Zie, te dezen dage hebben uw
244 1Sa 24:12 | 12 Zie toch, mijn vader, ja, zie
245 1Sa 24:12 | Zie toch, mijn vader, ja, zie de slip uws mantels in mijn
246 1Sa 24:12 | u niet gedood; beken en zie, dat er in mijn hand geen
247 1Sa 24:21 | 21 En nu, zie, ik weet, dat gij voorzeker
248 1Sa 25:14 | huisvrouw van Nabal, zeggende: Zie, David heeft boden gezonden
249 1Sa 25:17 | 17 Weet dan nu, en zie, wat gij doen zult; want
250 1Sa 25:35 | met vrede op naar uw huis; zie, ik heb naar uw stem gehoord,
251 1Sa 26:16 | wacht gehouden hebt! En nu, zie, waar de spies des konings
252 1Sa 26:21 | dierbaar in uw ogen geweest is; zie, ik heb dwaselijk gedaan,
253 1Sa 26:22 | antwoordde David, en zeide: Zie, de spies des konings; zo
254 1Sa 26:24 | 24 En zie, gelijk als te dezen dage
255 1Sa 28:7 | knechten nu zeiden tot hem: Zie, te Endor is een vrouw,
256 1Sa 28:9 | zeide de vrouw tot hem: Zie, gij weet, wat Saul gedaan
257 1Sa 28:13 | zeide de vrouw tot Saul: Ik zie goden, uit de aarde opkomende. ~
258 1Sa 28:21 | was; en zij zeide tot hem: Zie, uw dienstmaagd heeft naar
259 2Sa 1:7 | hij riep mij, en ik zeide: Zie, hier ben ik. ~
260 2Sa 3:12 | Maak uw verbond met mij, en zie, mijn hand zal met u zijn,
261 2Sa 3:24 | zeide: Wat hebt gij gedaan? Zie, Abner is tot u gekomen;
262 2Sa 4:8 | en zeiden tot den koning: Zie, daar is het hoofd van Isboseth,
263 2Sa 4:10 | mij boodschapte, zeggende: Zie, Saul is dood; daar hij
264 2Sa 5:1 | en zij spraken, zeggende: Zie, wij, uw gebeente en uw
265 2Sa 7:2 | tot den profeet Nathan: Zie toch, ik woon in een cederen
266 2Sa 9:4 | Ziba zeide tot den koning: Zie, hij is in het huis van
267 2Sa 9:6 | Mefiboseth! En hij zeide: Zie, hier is uw knecht. ~
268 2Sa 12:11 | 11 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over u verwekken
269 2Sa 13:24 | tot den koning, en zeide: Zie, nu heeft uw knecht schaaps
270 2Sa 13:35 | Jonadab tot den koning: Zie, de zonen des konings komen;
271 2Sa 14:7 | 7 En zie, het ganse geslacht is opgestaan
272 2Sa 14:21 | zeide de koning tot Joab: Zie nu, ik heb deze zaak gedaan;
273 2Sa 14:24 | en mijn aangezicht niet zie. Alzo keerde Absalom in
274 2Sa 14:32 | Absalom zeide tot Joab: Zie, ik heb tot u gezonden,
275 2Sa 15:3 | Zo zeide Absalom tot hem: Zie, uw zaken zijn goed en recht;
276 2Sa 15:26 | Ik heb geen lust tot u; zie, hier ben ik, Hij doe mij,
277 2Sa 15:28 | 28 Zie, ik zal vertoeven in de
278 2Sa 16:3 | Ziba zeide tot den koning: Zie, hij blijft te Jeruzalem,
279 2Sa 16:4 | zeide de koning tot Ziba: Zie, het zal het uwe zijn alles
280 2Sa 16:8 | hand van Absalom, uw zoon; zie nu, gij zijt in uw ongeluk,
281 2Sa 17:9 | 9 Zie, nu heeft hij zich verstoken
282 2Sa 18:10 | Joab te kennen, en zeide: Zie, ik heb Absalom zien hangen
283 2Sa 18:11 | die het hem te kennen gaf: Zie toch, gij hebt het gezien,
284 2Sa 18:26 | tot den poortier en zeide: Zie, er loopt nog een man alleen.
285 2Sa 18:27 | Voorts zeide de wachter: Ik zie den loop des eersten aan,
286 2Sa 19:1 | En Joab werd aangezegd: Zie, de koning weent, en bedrijft
287 2Sa 19:20 | ik heb gezondigd; doch zie, ik ben heden gekomen, de
288 2Sa 19:37 | vaders en mijner moeder; maar zie, daar is uw knecht Chimham,
289 2Sa 20:21 | zeide de vrouw tot Joab: Zie, zijn hoofd zal tot u over
290 2Sa 24:13 | uw land zij? Merk nu, en zie toe, wat antwoord ik Dien
291 2Sa 24:17 | tot den HEERE, en zeide: Zie ik, ik heb gezondigd, en
292 2Sa 24:22 | wat goed is in zijn ogen; zie, daar de runderen ten brandoffer,
293 1Kon 1:14| 14 Zie, als gij daar nog met den
294 1Kon 1:18| 18 En nu zie, Adonia is koning; en nu,
295 1Kon 1:23| koning te kennen, zeggende: Zie, de profeet Nathan is daar;
296 1Kon 1:25| Abjathar, den priester; en zie, zij eten, en drinken voor
297 1Kon 1:51| Salomo bekend, zeggende: Zie, Adonia vreest den koning
298 1Kon 1:51| den koning Salomo, want zie, hij heeft de hoornen des
299 1Kon 2:8 | 8 En zie, bij u is Simei, de zoon
300 1Kon 2:29| HEEREN gevloden was, en zie, hij is bij het altaar.
301 1Kon 2:39| Simei te kennen, zeggende: Zie, uw knechten zijn in Gath. ~
302 1Kon 3:12| 12 Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden;
303 1Kon 3:12| gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig
304 1Kon 3:21| om mijn zoon te zogen, en zie, hij was dood; maar ik lette
305 1Kon 3:21| in den morgen op hem, en zie, het was mijn zoon niet,
306 1Kon 5:5 | 5 En zie, ik denk voor den Naam van
307 1Kon 8:27| zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel
308 1Kon 10:7 | ogen dat gezien hebben; en zie, de helft is mij niet aangezegd;
309 1Kon 11:22| ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij in uw land zoekt te
310 1Kon 11:31| de HEERE, de God Israels: Zie, Ik zal het koninkrijk van
311 1Kon 12:28| te gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, o Israel, die
312 1Kon 13:2 | altaar, zo zegt de HEERE: Zie, een zoon zal aan het huis
313 1Kon 14:2 | zijt, en ga heen naar Silo, zie, daar is de profeet Ahia,
314 1Kon 14:5 | de HEERE zeide tot Ahia: Zie, Jerobeams huisvrouw komt,
315 1Kon 14:10| 10 Daarom, zie, Ik zal kwaad over het huis
316 1Kon 15:19| vader en tussen uw vader; zie, ik zend u een geschenk,
317 1Kon 16:3 | 3 Zie, zo zal Ik de nakomelingen
318 1Kon 17:9 | Sidon is, en woon aldaar; zie, Ik heb daar een weduwvrouw
319 1Kon 17:12| weinig olie in de fles! En zie ik heb een paar houten gelezen,
320 1Kon 17:23| zijn moeder; en Elia zeide: Zie, uw zoon leeft. ~
321 1Kon 18:8 | het; ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. ~
322 1Kon 18:11| gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. ~
323 1Kon 18:14| gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier, en hij zou
324 1Kon 18:43| zijn jongen: Ga nu op, en zie uit naar de zee. Toen ging
325 1Kon 18:44| zevende maal, dat hij zeide: Zie, een kleine wolk, als eens
326 1Kon 20:13| gezien al deze grote menigte? Zie, Ik zal ze heden in uw hand
327 1Kon 20:22| sterk u; en bemerk, en zie, wat gij doen zult; want
328 1Kon 20:31| zeiden de knechten tot hem: Zie toch, wij hebben gehoord,
329 1Kon 20:36| gehoorzaam zijt geweest, zie, als gij van mij weggegaan
330 1Kon 20:39| het midden des strijds; en zie, een man was afgeweken,
331 1Kon 21:18| tegemoet, die in Samaria is; zie hij is in den wijngaard
332 1Kon 21:21| 21 Zie, Ik zal kwaad over u brengen,
333 1Kon 22:13| sprak tot hem, zeggende: Zie toch, de woorden der profeten
334 1Kon 22:23| 23 Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest
335 1Kon 22:25| 25 En Micha zeide: Zie, gij zult het zien, op dienzelfden
336 2Kon 1:14| 14 Zie, het vuur is van den hemel
337 2Kon 2:16| 16 En zij zeiden tot hem: Zie nu, er zijn bij uw knechten
338 2Kon 2:19| der stad zeiden tot Elisa: Zie toch, de woning dezer stad
339 2Kon 4:9 | zij zeide tot haar man: Zie nu, ik heb gemerkt, dat
340 2Kon 4:13| gezegd: Zeg nu tot haar: Zie, gij zijt zorgvuldig voor
341 2Kon 4:25| Gehazi, zijn jongen zeide: Zie, daar is de Sunamietische. ~
342 2Kon 5:6 | tot u zal gekomen zijn, zie, ik heb mijn knecht Naaman
343 2Kon 5:11| en toog weg, en zeide: Zie, ik zeide bij mijzelven:
344 2Kon 5:15| zijn aangezicht en zeide: Zie, nu weet ik, dat er geen
345 2Kon 5:20| Elisa, den man Gods, zeide: Zie, mijn heer heeft Naaman,
346 2Kon 5:22| gezonden, om te zeggen: Zie, nu straks zijn tot mij
347 2Kon 6:1 | profeten zeiden tot Elisa: Zie nu, de plaats, waar wij
348 2Kon 6:13| kennen gegeven, zeggende: Zie, hij is te Dothan. ~
349 2Kon 6:17| toch zijn ogen, dat hij zie! En de HEERE opende de ogen
350 2Kon 6:33| tot hem af; en hij zeide: Zie, dat kwaad is van den HEERE;
351 2Kon 7:2 | den man Gods, en zeide: Zie, zo de HEERE vensteren in
352 2Kon 7:2 | geschieden? En hij zeide: Zie, gij zult het met uw ogen
353 2Kon 7:6 | zeiden de een tot den ander: Zie, de koning van Israel heeft
354 2Kon 7:13| hierbinnen overgebleven zijn (zie, zij zijn als de gehele
355 2Kon 7:13| hierbinnen overgebleven zijn; zie, zij zijn als de gehele
356 2Kon 7:19| Gods geantwoord en gezegd: Zie, zo de HEERE vensteren in
357 2Kon 7:19| kunnen? En hij had gezegd: Zie, gij zult het met uw ogen
358 2Kon 9:2 | daar zult gekomen zijn, zo zie, waar Jehu, de zoon van
359 2Kon 9:17| hij aankwam, en zeide: Ik zie een hoop. Toen zeide Joram:
360 2Kon 10:16| hij zeide: Ga met mij, en zie mijn ijver aan voor den
361 2Kon 20:21| 21 Zie nu, vertrouwt gij u op dien
362 2Kon 21:7 | 7 Zie, Ik zal een geest in hem
363 2Kon 21:11| 11 Zie, gij hebt gehoord, wat de
364 2Kon 21:16| HEERE! Uw ogen open en zie, en hoor de woorden van
365 2Kon 22:5 | Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal u gezond maken;
366 2Kon 22:17| 17 Zie, de dagen komen, dat al
367 2Kon 24:16| 16 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over deze
368 2Kon 24:20| 20 Daarom zie, Ik zal u verzamelen tot
369 2Kon 25:17| voor een grafteken, dat ik zie? En de lieden der stad zeiden
370 1Kro 11:1 | David naar Hebron, zeggende: Zie, wij zijn uw gebeente en
371 1Kro 12:17| is, de God onzer vaderen zie het, en straffe het! ~
372 1Kro 17:1 | Nathan, den profeet, zeide: Zie, ik woon in een cederen
373 1Kro 22:12| landpalen van Israel? Zo zie nu toe, wat antwoord ik
374 1Kro 22:23| wat goed is in zijn ogen; zie, ik geef deze runderen tot
375 1Kro 23:9 | 9 Zie, de zoon, die u geboren
376 1Kro 23:14| 14 Zie daar, ik heb in mijn verdrukking
377 1Kro 29:10| 10 Zie nu toe, want de HEERE heeft
378 1Kro 29:21| 21 En zie, daar zijn de verdelingen
379 2Kro 2:4 | 4 Zie, ik zal een huis voor den
380 2Kro 2:8 | Libanon weten te houwen; en zie, mijn knechten zullen met
381 2Kro 2:10| 10 En zie, ik zal uw knechten, den
382 2Kro 10:6 | ogen dat gezien hebben; en zie, de helft van de grootheid
383 2Kro 17:3 | vader en tussen uw vader; zie, ik zend u zilver en goud,
384 2Kro 19:12| sprak tot hem, zeggende: Zie, de woorden der profeten
385 2Kro 19:22| 22 Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest
386 2Kro 19:24| 24 En Micha zeide: Zie, gij zult het zien aan dienzelfden
387 2Kro 21:2 | zijde der zee, uit Syrie, en zie, zij zijn te Hazezon-Thamar,
388 2Kro 21:10| 10 En nu, zie de kinderen Ammons, en Moab,
389 2Kro 21:11| 11 Zie dan, zij vergelden het ons,
390 2Kro 22:14| 14 Zie, de HEERE zal u plagen met
391 2Kro 22:34| 14 Zie, de HEERE zal u plagen met
392 2Kro 25:19| 19 Gij zegt: Zie, gij hebt de Edomieten geslagen;
393 2Kro 29:19| bereid en geheiligd; en zie, zij zijn voor het altaar
394 2Kro 34:24| 24 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over deze
395 2Kro 34:28| 28 Zie, Ik zal u verzamelen tot
396 Ezra 9:15| als het is te dezen dage. Zie, wij zijn voor Uw aangezicht
397 Neh 9:36 | 36 Zie, wij zijn heden knechten;
398 Neh 9:36 | het goede daarvan te eten, zie, daarin zijn wij knechten. ~
399 Est 29:1 | als ik den Jood Mordechai zie zitten in de poort des konings. ~
400 Est 30:5 | jongelingen zeiden tot hem: Zie, Haman staat in het voorhof.
401 Est 40:1 | konings staande, zeide: Ook zie, de galg, welke Haman gemaakt
402 Job 1:12 | HEERE zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft, zij in
403 Job 1:19 | 19 En zie, een grote wind kwam van
404 Job 2:6 | HEERE zeide tot den satan: Zie, hij zij in uw hand, doch
405 Job 3:9 | en het worde niet; en hij zie niet de oogleden des dageraads! ~
406 Job 4:3 | 3 Zie, gij hebt velen onderwezen,
407 Job 4:18 | 18 Zie, op Zijn knechten zou Hij
408 Job 5:17 | 17 Zie, gelukzalig is de mens,
409 Job 5:27 | 27 Zie dit, wij hebben het doorzocht,
410 Job 8:19 | 19 Zie, dat is vreugde zijns wegs;
411 Job 8:20 | 20 Zie, God zal den oprechte niet
412 Job 9:11 | 11 Zie, Hij zal voor mij henengaan,
413 Job 9:12 | 12 Zie, Hij zal roven, wie zal
414 Job 9:19 | het aan de kracht komt, zie, Hij is sterk; en zo het
415 Job 15:15 | 15 Zie, op Zijn heiligen zou Hij
416 Job 16:19 | 19 Ook nu, zie, in den hemel is mijn Getuige,
417 Job 22:12 | in de hoogte der hemelen? Zie toch het opperste der sterren
418 Job 23:8 | 8 Zie, ga ik voorwaarts, zo is
419 Job 23:9 | Zich ter rechterhand, zo zie ik Hem niet. ~
420 Job 28:28 | den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is
421 Job 31:35 | een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is, dat de
422 Job 33:2 | 2 Zie nu, ik heb mijn mond opengedaan;
423 Job 33:6 | 6 Zie, ik ben Godes, gelijk gij;
424 Job 33:7 | 7 Zie, mijn verschrikking zal
425 Job 33:10 | 10 Zie, Hij vindt oorzaken tegen
426 Job 33:12 | 12 Zie, hierin zijt gij niet rechtvaardig,
427 Job 33:29 | 29 Zie, dit alles werkt God tweemaal
428 Job 34:32 | 32 Behalve wat ik zie, leer Gij mij; heb ik onrecht
429 Job 35:5 | 5 Bemerk den hemel en zie; en aanschouw de bovenste
430 Job 36:5 | 5 Zie, God is geweldig, nochtans
431 Job 36:22 | 22 Zie, God verhoogt door Zijn
432 Job 36:26 | 26 Zie, God is groot, en wij begrijpen
433 Job 36:30 | 30 Zie, Hij breidt over hem Zijn
434 Job 37:35 | henenvaren, en tot u zeggen: Zie, hier zijn wij? ~
435 Job 38:37 | 37 Zie, ik ben te gering; wat zou
436 Job 39:6 | verbolgenheden uws toorns uit, en zie allen hoogmoedige, en verneder
437 Job 39:7 | 7 Zie allen hoogmoedige, en breng
438 Job 39:10 | 10 Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt
439 Job 39:11 | 11 Zie toch, zijn kracht is in
440 Job 39:18 | 18 Zie, hij doet de rivier geweld
441 Job 39:28 | 28 Zie, zijn hoop zal feilen; zal
442 Psa 9:14 | Wees mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn
443 Psa 16:10 | Uw Heilige de verderving zie. ~
444 Psa 38:36 | 36 Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en
445 Psa 38:37 | Schin. Let op den vrome, en zie naar den oprechte; want
446 Psa 40:6 | 6 Zie, Gij hebt mijn dagen een
447 Psa 41:8 | 8 Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de rol des boeks
448 Psa 41:10 | gerechtigheid in de grote gemeente; zie, mijn lippen bedwing ik
449 Psa 45:11 | 11 Hoor, o Dochter! en zie, en neig uw oor; en vergeet
450 Psa 51:7 | 7 Zie, ik ben in ongerechtigheid
451 Psa 51:8 | 8 Zie, Gij hebt lust tot waarheid
452 Psa 55:10 | deel hun tong; want ik zie wrevel en twist in de stad. ~
453 Psa 59:4 | 4 Want zie, zij leggen mijner ziel
454 Psa 59:5 | waak op mij tegemoet, en zie. ~
455 Psa 59:8 | 8 Zie, zij storten overvloediglijk
456 Psa 69:17 | goedertierenheid is goed; zie mij aan naar de grootheid
457 Psa 80:15 | aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek dezen wijnstok, ~
458 Psa 83:3 | 3 Want zie, Uw vijanden maken getier,
459 Psa 84:10 | 10 O God, ons Schild! zie, en aanschouw het aangezicht
460 Psa 92:10 | 10 Want zie, Uw vijanden, o HEERE! want
461 Psa 92:10 | vijanden, o HEERE! want zie, Uw vijanden zullen vergaan;
462 Psa 112:8 | hij op zijn wederpartijen zie. ~
463 Psa 119:40 | 40 Zie, ik heb een begeerte tot
464 Psa 119:132| 132 Zie mij aan, wees mij genadig,
465 Psa 119:153| 153 Resch. Zie mijn ellende aan, en help
466 Psa 119:159| 159 Zie aan, dat ik Uw bevelen lief
467 Psa 139:4 | geen woord op mijn tong is, zie, HEERE! Gij weet het alles. ~
468 Psa 139:8 | bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar. ~
469 Psa 139:24 | 24 En zie, of bij mij een schadelijke
470 Spre 6:6 | tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs; ~
471 Spre 23:31| 31 Zie den wijn niet aan, als hij
472 Spre 24:18| Opdat het de HEERE niet zie, en het kwaad zij in Zijn
473 Pred 1:16| met mijn hart, zeggende: Zie, ik heb wijsheid vergroot
474 Pred 2:1 | beproeven door vreugde; derhalve zie het goede aan; maar zie,
475 Pred 2:1 | zie het goede aan; maar zie, ook dat was ijdelheid. ~
476 Pred 7:14| ten dage des tegenspoeds, zie toe; want God maakt ook
477 Hoo 1:15 | 15 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin!
478 Hoo 1:15 | zijt schoon, Mijn vriendin! Zie, gij zijt schoon; uw ogen
479 Hoo 1:16 | 16 Zie, gij zijt schoon, mijn Liefste,
480 Hoo 2:11 | 11 Want zie, de winter is voorbij, de
481 Hoo 4:1 | 1 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin!
482 Hoo 4:1 | zijt schoon, Mijn vriendin! zie, gij zijt schoon; uw ogen
483 Hoo 4:8 | Mij van den Libanon af; zie van den top van Amana, van
484 Jes 6:7 | daarmede aan, en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeroerd;
485 Jes 6:8 | henengaan? Toen zeide ik: Zie, hier ben ik, zend mij henen. ~
486 Jes 6:10 | hun ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, noch met
487 Jes 21:5 | 5 Bereid de tafel, zie toe, gij wachter! eet, drink;
488 Jes 21:9 | 9 En zie nu, daar komt een wagen
489 Jes 22:17 | 17 Zie, de HEERE zal u wegwerpen
490 Jes 36:6 | 6 Zie, gij vertrouwt op dien gebrokenen
491 Jes 37:7 | 7 Zie, Ik zal een geest in hem
492 Jes 37:11 | 11 Zie, gij hebt gehoord, wat de
493 Jes 37:17 | HEERE! doe Uw ogen open, en zie; en hoor al de woorden van
494 Jes 38:5 | Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal vijftien jaren tot
495 Jes 38:8 | 8 Zie, Ik zal de schaduw der graden,
496 Jes 38:17 | 17 Zie, in vrede is mij de bitterheid
497 Jes 39:6 | 6 Zie, de dagen komen, dat al
498 Jes 40:9 | zeg den steden van Juda: Zie hier is uw God! ~
499 Jes 41:27 | de Eerste zeg tot Sion: Zie, zie ze daar! en tot Jeruzalem;
500 Jes 41:27 | Eerste zeg tot Sion: Zie, zie ze daar! en tot Jeruzalem;
1-500 | 501-700 |